NL8103011A

NL8103011A - Werkwijze voor het door spuitgieten vervaardigen van kunststofhulpstukken met koppelingsmof voor buizen, alsmede inrichting voor het toepassen van de werkwijze.

Info

Publication number: NL8103011A
Application number: NL8103011A
Authority: NL
Original assignee: Dirk Van Manen
Priority date: 1981-06-22
Filing date: 1981-06-22
Publication date: 1983-01-17
Also published as: EP0068577B1; EP0068577A1; US4428899A; DE3266364D1; ATE15621T1; ZA824401B

Description

--7 *. - · ·**4 νο 19U1

Werkvijze voor het door spuitgieten vervaardigen van kunststofhulpstukken met kog-^ pelingsmof voor buizen, alsmede inrichting voor het toepassen van de werkwijze.

De uitvinding heeft betrekking op een.w;erkwijze voor het door spuitgieten vervaardigen van kunststofhulpstukken‘ met' koppelingsmof voor buizen waarbij de koppelingsmof is voorzien van middelen om een afdichtring op te nemen, alsmede op een inrichting voor het toepassen van de werk-5 wijze.

Diverse werkwijzen voor het vervaardigen van kunststof koppe-lingsmoffen voor of aan konststofbuizen zijn reeds bekend. Aan de beken-de werkwijzen kleeft het bezwaar, dat de middelen om een afdichtring op te nemen en vast te houden moeilijk zijn te vormen. Voorts is het met 10 ae bekende werkvijze niet mogelijk gelijktijdig de mof te vormen en de afdichtring aan te brengen. De afdichtring wordt daarbij naderhand in de gerede mof aangebracht, hetgeen met de hand dient te geschieden.

Uit de liederlandse octrooiaanvrage 7907705 is een werkvijze bekend voor het vormen van een kunststof koppelingsmof voor buisverbin-dingen, waarbij na het spuitgieten van de mof eveneens door spuitgieten een afdichtring wordt gevormd in de mof. Deze bekende werkvijze vereist relatief geeompliceerde apparatuur en stelt voorts speciale ei-sen aan het materiaal van de afdichtring.

De uitvinding beoogt deze bezvaren te ondervangen. Hiertoe wordt 20 volgens de uitvinding een werkvijze van de beschreven soort daardoor ge-kenmerkt, dat voorafgaand aan het spuitgietproces een afdichtring in conische stand wordt geplaatst ter hoogte*van de aan de koppelingsmof te vormen middelen om de afdichtring op te nemen en in deze stand tijdens het spuitgieten wordt gehouden, waarbij tijdens het spuit-25 gietproces de afdichtring geisoleerd is ten opzichte van de gietholte; dat na voldoenae doch niet volledige afkoeling v4n de gevormde koppelingsmof de middelen voor het opnemen van de afdichtring gedeeltelijk 81 03 0 1 1 -2- vorden ontvormd en de afdichtring vordt losgelaten zodat deze in de ge-deeltelijk ontvormde opneemmiddelen kan springen, vaarna de opneemmid-delen de gelegenheid vordt gegeven de oorspronkelijke vorm veer aan te nemen, de afdichtring daarbij vastgrijpend.

5 Een inrichting voor het toepassen van de verkvijze vordt volgens de uitvinding door een beveegbare kern, die is voorzien van een uit-sparing om de afdichtring tijdens het spuitgieten in conische vorm in op te bergen; een om de kern heveeghare eerste bus, die in de spuitgiet-stand tesamen met een vormdeel de gietholte voor de koppelingsmof be-10 paalt en de nitsparing van de kern met daarin de afdichtring ten opzich-te van de gietholte afsluit; een om^de eerste bus beveegbare tveede bus, die tesamen met de'eerste bus in de gietstand de gietholte voor de op-neemmiddelen bepaalt.

In het volgende zal de uitvinding nader vorden beschreven met 15 verwijzing naar de bijgevoegde tekening.

Fig. 1 toont schematisch de verkvijze volgens de uitvinding; fig. 2 toont schematisch in doorsnede een inrichting voor het toepassen van de verkvijze; en fig. 3 illustreert een tussenfase van de verkvijze volgens de 20 uitvinding.

Fig. 1 illustreert schematisch de verkwijze volgens de uitvinding. Met 1 is het mofeinde van een door, spuitgieten vervaardigd hulp- · stuk voor buizen aangegeven. De koppelingsmof is voorzien van een· een geheel daarmee vormende, naar binnen open klemrand 2, die dient om

. I

25 een afdichtring of -manchet op te nemen en vast te houden. De afdichtring of -manchet is met 3 aangegeven en vordt door niet;afgebeelde midde-len zodanig vastgehouden binnen de koppelingsmof, dat de buitendiameter kleiner is dan in ontspannen toestand van de afdichtring het geval zou zijn. Zulks tea hr. warcfe beverkstelligd door een normaliter in hoofdzaak 30 platte ring tijdelijk een trechtervorm te doen aannemen.

Als de vasthoudmiddelen vorden veggenomen neemt de afdichtring de oorspronkelijke gedaante veer aan, vaarbij de buitenrand k van de afdichtring zich buitenvaarts in de richting van de-s open klemrand beveegt en in de klemrand valt. Een en ander is aangegeven met pijlen 5· 81 03 0 1 1 —--- -3- f i

Daar het in het algemeen gevenst is, dat de klemrand de ring, nadat deze de eindstand heeft aangenomen, stevig vasthoudt, is de klemrand voorzien van een lipvormige rand 6, die gelijktijdig met de door de pijlen 5 aangegeven beveging van de ring in de richting van de pijl 7 5 vordt opengetrokken, teneinde een geschikte doorgangsopening voor de buitearand van de ring te vers chaff en, en daarna veer vordt losgelaten, teneinde de buitenrand van de ring te kunnen vastgrijpen. De klemrand dient tijdens deze handelingen nog voldoende soepel te zijn opdat, na het opehbuigen van de lip 6, de oorspronkelijke vorm veer vordt aangenomen..

10 als gevolg van het vormgeheucren van de gebruikfce kunststof.

Pig. 2 toont schematise!! in doorsnede een voorbeeld van een in-riehting voor het toepassen van de verkvijze. Het bovenste deel van fig.

2 toont de situatie, vaarin de afdichtring 3 nog in de vervormde toe-stand vordt vastgehonden. Het onderste deel van fig. 2 toont de situatie 15 vaarin de afdichtring 3 is losgelaten en de hnitenrand van de afdichtring in de klemrand ligt.

Pig. 2 toont een nit tvee delen 20 en 21 bestaand vormblok voor het spuitgieten van de koppelingsmof 1. In het vormblok is een aantal be-veegbare erganen aangebracht, die in het volgende nog nader znllen vorden 20 beschreven. Tussen de delen 20 en 27 van het vormblok is een ruimte 23» die het mogelijk maakt om bij een geschikte stand van de beveegbare or-ganen de afdichtring in de beginpositie te brengen. Op dat moment be-vinden de beveegbare organen zich alle rechts van de opening 23 (zie fig. 3)· De afdichtring vordt in de juiste positie in de opening gebracht en . t 25 vastgehonden door schematisch aangegeven vasthoudmiddelen 30. Vervolgens vordt een kern 2k naar links bevogen door de afdichtring been. Hierbij vordt de binnenrand van de afdichtring enigszins uitgerekt om de kern door te laten. De kern is voorzien van een schouder en vordt zover door de afdichtring geschoven dat de afdichtring achter de schouder valt. De kern 30 vordt dan een ogenblik stilgehouden of vertraagd en de vasthoudmiddelen 30 laten de afdichtring los. Deze bevindt zich nu achter de schouder 25 rondom een versmald gedeelte 26 van de kern.

De schouder van de kern is ondersneden en *in de ondersnijding van de schouder is een onder veerdruk van veren 27 staande ring 28 aangebracht. 35 In de rusttoestand bevindt de ring 28 zich met het van de veer afgekeer-de vlak ter hoogte van de schouder, zodat de afdichtring 81 03 0 1 1 V-’ -4- tevens met €4n zijde tegen de ring kamt te liggen.

Tegenover de ring 28 bevindt zich een onder veerdruk, zwaarder dan van de veren 27 van veren 29 staande L-vormige ring 35, die bij een ver-dere beweging van de kern naar links vordt vrijgegeven en met het naar de ring 28 gekeerde been 35 5 tegen de ring komt te liggen en de ring tegen de door de veer 27 veroor-zaakte druk in opsluit in de ondersnijding van de schouder 25· Deze si-tuatie is getekend in het bovenste deel van fig. 2.

Vervolgens vordt een bus 36, die een binnendiameter heeft velke gelijk is aan de buitendiameter van de kern 2k naar links bevogen even-10 als een bus 37» die om de bus 36 is geplaatst. Het vormblokdeel 20 en de bussen 36 en 37 sluiten gezamenlijk de gietruimte voor de te vervaar-digen koppelingsmof in.

De afdichtring is geheel van de gietruimte geisoleerd door de bus 36, omdat deze zich in gietstand tot voorbij de schouder om de kern 2k 15 uitstrekt. De bij het gieten vrijkomende varmte kan daardoor de afdichtring niet nadelig belnvloeden. Desgevenst kan de kern jog extra vorden gekoeld door het aanbrengen van geschikte kanalen voor een koelmedium.

Voor het vormen van de klemrand 2 van de koppelingsmof verkt de bus 36 samen met de bus 37 5 tervijl de rest van de koppelingsmof vordt 20 gevormd tussen het vormblokdeel 20 en de bus 36.

De bus 36 is hiertoe voorzien van een kraag 38 tervijl het naar de kraag 38 gekeerde uiteinde van de bus 37 is voorzien van een corres-ponderende uitsparing. De kraag 38 is ondersneden, zodat aan de te vormen koppelingsmof een naar de lip 6 gerichte rand ontstaat, die een 25 goede klearning van de afdichtring tussen de lip 6 en de rand Uo vaar-borgt:.

In de in het bovenste deel van fig. 2 getoonde stand van de be-schreven matrijsdelen kan de koppelingsmof vorden gegoten. Zoals reeds vermeld kan de afdichtring daarbij niet in aanraking komen met de spuit-30 gietmassa.

Na voldoende, doch niet volledige afkoeling vordt eerst de bus 37 naar rechts bevogen en vervolgens vordt de bus 36«naar rechts bevogen.

Dit is mogelijk doordat de koppelingsmof nog niet geheel is afgekoeld, zodat de lip 6 van de klemrand nog voldoende naar buiten kan vorden ge-35 bo gen om de kraag 38 te laten passeren. Bij verdere beveging van de bus 36 81 03 0 1 1 Γ-^-- > * % * -5- naar recbts neemt deze via een in een nit sparing Ul in de bus 36 reiken-de, net de ring 35 verbonden pal k2 de ring 35 mee. De afdichtring vordt daardoor onder invloed van de veer 27 naar rechts gedrongen en de buiten-rand van de afdicbtring vordt radiaal·'. naar buiten gedreven zodra de bus 5 36 voldoende naar recbts is bevogen. Op dat moment is de kiemrand nog voldoende naar buiten gebogen om de afdicbtring op te nemen. Als gevolg van bet vormgeheugen van bet spuitgietmateriaal neemt na korte tijd de kiemrand de oude stand veer aan, zodat de afdichtring vordt vastgegrepen op de in bet onderste deel van fig. 2 getoonde vijze.

10 ITa voldoende verdere afkoeling kan 00k de kern 2h door de thans door de kiemrand vastgebouden afdicbtring naar recbts vorden terugge-trokken, zonder dat de afdicbtring vordt losgetrokken, en kan het ge-vormde produkt vorden verwijderd. >

Bij voorkeur beeft de afdicbtring langs de omtreksvand een’ver-15 dikking k3, die als bet vare acbter de rand van de koppelingsmof haakt.

Daar de kraag 38 van de bus 36 ondersneden is om de rand k0 aan de koppelingsmof te kunnen vormen, is deze kraag relatief kvetsbaar. Bij voorkeur is de ondersnijding derbalve plaatselijk onderbroken, vaardoor sleuven in de rand ho ontstaan. Dit is echter voor de afdicbtring geen 20 bezvaar.

Teneinde tijdens bet aanbrengen van de afdichtring in de onder- snijding van de schouder van de kern 2b een juiste radiale stand van de afdicbtring te bevorderen kan de ring 28 zijn voorzien van een uitsparing

Uk om de afdichtring op te nemen. In axiale ricbting is deze uitsparing . / 25 iets minder diepdan de dikte van de afdicbtring.

Opgemerkt vordt, dat diverse modificaties van de beschreven uit-voeringsvorm van de uitvinding voor de deskundige voor de hand liggen.

Dergelijke modificaties vorden geacbt binnen het kader van de uitvinding te vail err- « n 81 0 3 0 1 1

Claims

1. Werkwijze voor het door spuitgieten vervaardigen van een kunst- stof koppelingsmof voor buizen, vaarbij de koppelingsmof is voorzien van middelen om een afdichtring op te nemen, met bet kenmerk, dat voorafgaand aan het spuitgietproces een . afdicht- 5 ring in conische stand,.yordt geplaatst ter hoogte van de aan de koppelingsmof te vormen middelen om de afdichtring op te nemen en in deze stand tijdens het spuitgieten vordt gehouden, waarhij tijdens het spuitgietproces de afdichtring geisoleerd is ten opzichte van de gietholte; dat na voldoende doch niet volledige afkoeling van de gevormde koppe-10 lingsmof de middelen voor het opnemen van de afdichtring gedeeltelijk vorden ontvormd en de afdichtring wordt losgelaten zodat deze in de ge-deeltelijk ontvormde opneemmidgeXen' kan springen, waarmede opneemmiddelen de gelegenheid wordt gegeven de oorspronkelijke vorm weer aan te nemen/ de afdichtring daarhij vastgrijpend. 2. iferkvijze volgens conclusie 1, m e-t het kenmerk, dat een in hoofdzaak vlakke afdichtring met aan de'omtreksvand een verdik-king wordt toegepast, welke verdikking achter een rand van de opneem-middelen kan haken.

3. Inrichting voor het toepassen van de verkwijze volgens conclu- 20 sie 1 of 2, gekenmerkt door een beveegbare kern, die is voorzien van een uitsparing om de afdichtring tijdens het spuitgieten in conische vorm in op te bergen; een om de kern beveegbare eerste bus, die in de spuit-gietstand tesamen met een vormdeel de gietholte voor de koppelingsmof bepaalt en de uitsparing van de kern met daarin de afdichtring ten op-25 zichte van de gietholte afsluit; een om de eerste bus beveegbare tveede bus, die tesamen met de eerste bus in de gietstand de gietholte voor de opneemmiddelen bepaalt.

1. Inrichting volgens conclusie 3, met h. et kenmerk, dat de eerste bus is voorzien van een kraag vaaromheen in samenwerking met 30 cLe tveede bus een deel van de opneemmiddelen vormende k1.em.lip aan het uiteinde van de te vormen koppelingsmof kan vorden gegoten, velke klem-lip bij het terugtrekken van de eerste bus vordt uitgebogen en daarna 8103011 v "fc -τ- veer de oorspronkelijke stand aanneemt, daarbij de afdichtring vast-grijpead.

5. Inrichting volgens conclusie U, m e t het kenmerk, dat de kraag van de eerste bus aan de van de klemlip afgekeerde zijde al- 5 thans deels is ondersneden voor het vormen van een naar de klemlip ge-keerde rand aan de koppelingsmof.

6. Inrichting volgens een der eonclusies 3 tot en met 5i ie t het kenmerk, dat de uit sparing in de kern aan een zijde vordt begrensd door een ondersneden schouder, vaarbij in de ondersnijding een 10 axiaal beveegbare, onder veerdruk staande eerste- ring is aangebracht, terwijl tegenover de eerste ring in de uitsparing een eveneens onder veerdruk staande tveede, axiaal beveegbare, ring,'is aangebracht, vaarbij de afdichtring tijdens het gieten tussen de ringen is vastgeklemd en in conische vorm in hoofdzaak onder de schouder is gedreven. 15 7* Inrichting volgens conclusie 6, met’ het kenmerk, • dat de tveede ring via een pal is gekoppeld met de eerste bus.

8. Inrichting volgens conclusie 6 of J, i e t het kenmerk, dat de eerste ring is voorzien van een uitsparing voor het opnemen van de afdichtring,

9. Bulpst.uk met koppelingsmof voorzien van een afdichtring en vervaar— * digd met behulp van de inrichting. volgens. <§€n der eonclusies 3 tot en met 8, gekenmerkt door een aan het vrije uiteinde gevormde, door een naar bui-1-pn en vervolgens naar voren gebogen lip omsloten holte, waarbij de afdichtring deels tot in de holte reikt en daarin door de lip is vastge— 25 klemd, zodanig dat de afdichtring zich tevens over enige afstand radiaal in de koppelingsmof uitstrekt.

10. Hulpstuk met koppelingsmof volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de eindrand van de koppelingsmof zich over enige afstand tot in de door de gebogen lip gevormde holte uitstrekt cm extra klemorgaan voor de 30 afdichtring te vormen.

11. Afdichtring voor toepassing bij de verkvij-ze volgens conclusie 1 of 2, of In de inrichting volgens een der eonclusies ^ tot en met 8, en xn de koppelingsmof volgens conclusie 9 of 10, gekenmerkt door een in hoofdzaak vlak ringvormig lichaam, dat langs de buitenom.trek aan althans 3? een zijde van het vlakke ringvormige lichaam is voorzien van een veraikte rand. 8103011