NL8102592A - Maaimachine. - Google Patents

Maaimachine. Download PDF

Info

Publication number
NL8102592A
NL8102592A NL8102592A NL8102592A NL8102592A NL 8102592 A NL8102592 A NL 8102592A NL 8102592 A NL8102592 A NL 8102592A NL 8102592 A NL8102592 A NL 8102592A NL 8102592 A NL8102592 A NL 8102592A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
mower according
drive units
shaft
drive
main frame
Prior art date
Application number
NL8102592A
Other languages
English (en)
Other versions
NL193337C (nl
NL193337B (nl
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Family has litigation
First worldwide family litigation filed litigation Critical https://patents.darts-ip.com/?family=19837576&utm_source=***_patent&utm_medium=platform_link&utm_campaign=public_patent_search&patent=NL8102592(A) "Global patent litigation dataset” by Darts-ip is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8102592A priority Critical patent/NL193337C/nl
Priority to DE8484200986T priority patent/DE3279971D1/de
Priority to DE8282200642T priority patent/DE3273301D1/de
Priority to EP84200986A priority patent/EP0126518B2/en
Priority to EP84200985A priority patent/EP0126517A3/en
Priority to EP19820200642 priority patent/EP0065809B1/en
Publication of NL8102592A publication Critical patent/NL8102592A/nl
Publication of NL193337B publication Critical patent/NL193337B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL193337C publication Critical patent/NL193337C/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D34/00Mowers; Mowing apparatus of harvesters
    • A01D34/01Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus
    • A01D34/412Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters
    • A01D34/63Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis
    • A01D34/64Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle
    • A01D34/66Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle with two or more cutters
    • A01D34/664Disc cutter bars
    • A01D34/665Disc cutter bars modular
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D34/00Mowers; Mowing apparatus of harvesters
    • A01D34/01Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus
    • A01D34/412Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters
    • A01D34/63Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis
    • A01D34/64Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle
    • A01D34/66Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle with two or more cutters
    • A01D34/664Disc cutter bars

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

C
_s_ « 0. van. der Lely H.V., Maasland.
"Maaimaehine"
De uitvinding heeft betrekking op een maaimaehine voorzien van een hoofdgestel en een aantal om opwaartse assen draaibare maaielementen die op tot het hoofdgestel behorende aandrijfeenheden zijn aangebracht, welke 5 aandrijf eenheden op een als treks tang uitgevoerde montages tang# die zich door de aandrijf eenheden uitstrekt, zijn gemonteerd.
Een dergelijke maaimaehine is reeds bekend en heeft het voordeel van een eenvoudige montage van de hoofdgestel-10 balk en de mogelijkheid om de hoofdgestelbalk op een-voudige wijze langer of korter te maken.
Een nadeel is echter dat de belasting van de aandrijf-eenheden echter niet gelijkmatig is.
Het doel van de uitvinding is deze bekende maaimaehine 15 te verbeteren.
Volgens de uitvinding is de montagestang zowel op aanzienlijke afstand van de voorzijde als op aanzienlijke afstand van de achterzijde van de hoofdgestelbalk gelegen, een en ander zodanig dat op de montagestang uitgeoefende 20 trekkracht, althans in hoofdzaak centrisch op de aandrijf eenheden wordt overgebracht.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren. . -
Fig. 1 is een bovenaanzicht van een aan een trekker 25 bevestigde maaimaehine volgens de uitvinding,
Fig. 2 is een bovenaanzicht van een deel volgens fig. 1 op vergrote schaal,
Fig. 3 is een bovenaanzicht van een ander deel volgens fig. 1 op vergrote schaal, 30 Fig. 4 is, gezien in de rijrichting, een aanzicht en gedeeltelijk een doorsnede van een deel van de machine in fig, 1,
Fig. 5 is gedeeltelijk een aanzicht en gedeeltelijk een doorsnede volgens de lijnen V - V in fig. 2, 35 Fig. 6 is een doorsnede volgens de lijnen VI - VI in fig. 2, — Fig. 7 is een doorsnede volgens de lijnen VII-VII in 81 02 5 92 I ♦
V
- 2- * fig. 2,
Pig. 8 is een zijaanzicht volgens de lijnen VIII-VIII in fig. 2,
Pig. 9 is een schematisch bovenaanzicht van een 5 maaimachine volgens de uitvinding.
Aan de driepuntshefinrichting 1 van een trekker 2 is een bevestigingsbok 3 van de in fig. 1 getekende maaimachine bevestigd. De bok 3 draagt aan zijn achterzijde een tussen-gestel 4 clat ten opzichte van de bok 3 om een ongeveer hori-10 zontale in de rijrichting gelegen zwenkas verzwenkbaar is, waarvan de hartlijn in fig. 1 met verwijzingscijfer 5 is aangegeven. De hartlijn 5 ligt in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer in het vertikale langssymmetrievlak van de trekker 2. Het tussengestel 4 strekt zich vanaf de hartlijn 5 van de 15 genoemde zwenkas in hoofdzaak in de richting van een zijdelings begrenzingsvlak van de trekker 2 uit en is dwars op de rijrichting A gericht.
Aan het nabij de zijkant van de trekker 2 gelegen uiteinde van het tussengestel 4 is een hoofdgestel 6 20 bevestigd, dat t.o.v. het tussengestel 4 verzwenkbaar is om een zwenkas waarvan de hartlijn in fig. 1 met het verwijzings-cijfer 7 is aangegeven. De hartlijn 7 is evenwijdig aan de hartlijn 5 gericht en ligt op korte afstand binnen het genoemde zijdelingse begrenzingsvlak van de trekker 2. Het 25 hoofdgestel 6 strekt zich in bovenaanzicht in het verlengde van het tussengestel 4 uit en is derhalve eveneens dwars op de rijrichting A gericht (Pig. 1).
Het hoofdgestel 6 draagt in dit uitvoeringsvoorbeeld zes maaielementen 8 die om opwaarts gerichte draai ings as sen 9 30 aandrijf baar zijn. De draaiingsassen 9 kunnen vertikaal zijn gericht, maar zijn bij voorkeur enigszins hellend opgesteld en wel zodanig dat, gerekend in de rijrichting A, een punt dat op de draaiingsas 9 is gelegen iets meer naar voren is gelegen dan een ander punt op de draaiingsas dat lager boven 35 de grond ligt. Elk maaielement 8 is voorzien van één of meer zich buitenwaarts uitstrekkende messen 10. Het meest naar het tussengestel 4 gekeerde maaielement bezit een door een mespunt beschreven cirkel die ongeveer raakt aan het dichtst- 81 0 2 5 9 2 λ t - 3 - bijgelegen be gr enz ings vl ak van de trekker 2, welk begrenzings— vlak zich evenwijdig aan de rijrichting A uitstrekt (fig. 1).
Het tussengestel 4 en daarmee tevens het hoofdgestel 6 is ten opzichte van de bok 3 verzwenkbaar om een ongeveer in 5 het verticale symmetrievlak van de trekker 2 gelegen, opwaarts gerichte zwenkas 11, die het tussengestel 4 met de bok 3 verbindt. Tijdens normaal bedrijf wordt een verzwenking om de zwenkas 11 tegengegaan door een op zichzelf bekend uitbreek-mechanisme 12 dat op afstand van het verticale 10 symmetrievlak van de trekker is opgesteld en het tussengestel 4 met de bok 3' verbindt (fig. 1).
Boven het hoofdgestel 6 is op niet nader beschreven wijze een raamwerk 13 aangebracht aan de omtrek waarvan zich tot aan de grond uitstrekkende, flexibele wanden zijn aan-15 gebracht die omstanders moeten beschermen tegen door de maai-elementen weggeworpen voorwerpen, zoals stenen en dergelijke.
Aan de af takas van de trekker 2 is een tussenas 14 bevestigd, die koppelbaar is met een in een bus 15 gelegerde ingaahde as 16 van de maaimachine. De bus 15 is star aan 20 het tussengestel 4 bevestigd en strekt zich ongeveer horizontaal en in de rijrichting uit. De hartlijn van de in de bus 15 gelegen ingaande as 16 valt samen met de hartlijn 5· De ingaande as 16 steekt aan de achterzijde van de bus 15 uit en draagt aldaar een riemschijf 17· Nabij het naar het hoofdge-25 stel 6 toegekeerde uiteinde van het tussengestel 4 is een riemschijf 18 aangebracht, die is bevestigd op een as 19, die enerzijds is gelegerd in aan het tussengestel 4 aangebrachte oren 20 en 21 en anderzijds in een ten opzichte van de oren 20 en 21 verzwenkbare tandwielkast 22, die star bevestigd 30 is ten opzichte van het hoofdgestel 6. De hartlijn van de as 19 valt samen met de hartlijn 7. De riemschijf 17 is met de riemschijf 18 in aandrijvende verbinding door middel van één of meer V-riemen 23 die om beide riemschijven is geslagen; de diameter van de riemschijf 17 is groter (bijv. 3x) dan de 35 diameter van de riemschijf 18. Op de de riemschijf 18 dragende as 19 is een conisch tandwiel 24 bevestigd (fig. 4) dat in aangrijping is met een conisch tandwiel 25, waarvan de tijdens bedrijf ongeveer horizontale draaiingsas de hartlijn 7 loodrecht snijdt. Het tandwiel 25 is gelegerd in een 81 0 2 5 9 2 — 4 — V? * \ zich. in hoofdzaak ongeveer vertikaal uitstrekkende tandwiel-hak 26, die star bevestigd is aan de tandwielkast 22. Op de as van het conische tandwiel 25 is een binnen de tandwielbak 26 gelegen tandwiel 27 aangebracht, dat in aangrijping is 5 met een eronder gelegen tussentandwiel 28 en het tussen-tandwiel 28 is in aangrijping met een tandwiel 29, dat onder het tussentandwiel 28 is gelegen. De draaiingsassen van de rechte tandwielen 27, 28 en 29 zijn evenwijdig aan elkaar gericht en recht boven elkaar gelegen. De diameter van het 10 conische tandwiel 24 is aanzienlijk groter dan de diameter van het conische tandwiel 25, terwijl de diameters van de tandwielen 27 en 28, die ongeveer aan elkaar gelijk zijn, aanzienlijk groter zijn dan die van het onderste tandwiel 29. De tandwielkast 26 bezit aan zijn onderzijde een buitenwaarts 15 uitstekende voortzetting 30 (fig. 4) die de omtrek van de in dezelfde richting uitstekende as van het tandwiel 29 omsluit. . Het buitenwaarts gerichte einddeel van de as van het tandwiel 29 is voorzien van axiaal gerichte spiebanen, die samenwerken met inwendige axiale spiebanen die zijn aangebracht op de 20 binnenomtrek van een bus 31, die op het uitstekende asdeel van het tandwiel 29 is gestoken en zich binnen de voortzetting 30 bevindt. Het naar het tandwiel 29 toegekeerde uiteinde van de bus 31 steunt af tegen een tussen de bus 31 en het tandwiel 29 gelegen leger 32A., dat tot een der legers 25 behoort die het tandwiel 29 afsteunt. Het van het leger 32A. afgelegen uiteinde van de· bus 31 steekt buiten het buitenste uiteinde van de het tandwiel 29 dragende as uit. De bus 31 wordt op zijn beurt omsloten door een deel van een verbindingsstuk 32 waarvan het naar het tandwiel 29 gerichte 30 busvormige deel om de bus 31 heengrijpt. Dit deel van het verbindingsstuk 32 is op niet-getekende wijze met de bus 31 draaivast verbonden, bijv. eveneens door middel van axiale spiebanen. Het van het tandwiel 29 af gekeerde deel van het verbindingsstuk 32 is eveneens busvormig uitgevoerd, echter 35 met een kleinere boring; over het laatstgenoemde deel omsluit het verbindingstuk 32 een in buitenwaarts gerichte open ruimte, die begrensd wordt door een aantal begrenzings-wanden die in dit uitvoeringsvoorbeeld in axiaal aanzicht een vierkant vormen. Deze buitenwaarts gerichte opening 8102592 i \ - 5 - met vierkante begrenzingsvlakken gaat in de naar het tandwiel 29 wijzende, de bus 31 omsluitende opening over door middel van een borst 33. Voordat het verbindingsstuk 32 op de bus 31 geschoven is, is tegen de borst 33 een steunplaat 5 34 gelegd, die in gemonteerde toestand tussen de bus 31 en de borst 33 van het verbindingsstuk 32 is geklemd.
Tegen de voortzetting 30 is het zich vanaf deze voortzetting in buitenwaartse richting uitstrekkende hoofdgestel op nader te beschrijven wijze vastgeklemd.
10 Alvorens de constructie en samenstelling van het hoofdgestel, de daartoe behorende aandrijf eenheden en de maai-elementen in detail te beschrijven, wordt de algemene opbouw van het hoofdgestel als volgt aangeduid. Het hoofdgestel wordt gevormd door een aaneenschakeling van afzonder-15 lijke eenheden, die gerekend vanaf de voortzetting 30 in buitenwaartse richting bestaan uit een afzonderlijk tussenstuk 35( fig· 4)» een afzonderlijke aandrijfeenheid 36 (voorzien van een op zijn bovenzijde aangebracht draaiend gedeelte, het eigenlijke maaielement 8), een tussenstuk 35, 20 opnieuw een aandrijf eenheid 36 (weer voorzien van een draaiend maaielement 8), een tussenstuk 35, opnieuw een aandrijf-eenheid 36 met maaielement, enz. Het in buitenwaartse richting laatste element van deze aaneenschakeling is een aandrijf eenheid met maaielement, afgesloten door een nader te 25 beschrijven sluitstuk. De tussenstukken 35 zijn afzonderlijke delen, die identiek van vorm en afmeting kunnen zijn.
Een aanzicht in de richting B (fig. 4) of in de tegengestelde richting op een eindvlak van een tussenstuk 35 heeft voor alle tussenstukken dezelfde vorm en afmetingen. De in de 30 richting B gemeten lengte van de tussenstukken kunnen voor alle tussenstukken hetzelfde zijn, echter ook geheel of ten dele verschillend zijn. De aandrijfeenheden 36 zijn in principe identiek. Dit geit tevens voor de op de aandri jfeenheden 36 aangebrachte maaielement en 8. De lengten van de messen 35 10 kunnen voor verschillende maaielementen verschillend zijn.
Ter verduidelijking is in fig. 8 een aanzicht, gezien in de richting B, getekend. Het met getrokken lijnen getekende deel van fig. 8 geldt voor alle tussenstukken 35· 81 02 5 92 \ .-6- * »
Het met getrokken lijnen getekende deel van fig. 8, samen met het met stippellijnen getekende gedeelte van fig. 8, geldt voor een aanzicht in de richting B van een aandrijf-eenheid 36· De tussenstukken 35 en de huizen van de aan-5 drijfeenheden 36 zijn vervaardigd van gietwerk, b.v. giet ijzer. Zoals uit fig. 8 blijkt zijn in de zijdelingse be-grenzingsvlakken van zowel de tussenstukken 35 als van de aandrijfeenheden 36 een drietal gaten aangebracht. Deze gaten lopen in de richting B dwars door het betreffende 10 element heen tot aan het andere begrenzingsvlak. Het gat 37 is bestemd voor het doorvoeren van één enkele hoofdas die in de richting B dwars door alle tussenstukken en aandrijf-eenheden is gevoerd. Het gat 38 is bestemd voor een montage-stang die eveneens door alle tussenstukken 35 en aandrijf-15 eenheden 36 is gevoerd. Deze montage- of trekstang wordt door een grote trekkracht belast en wordt aan de uiteinden afgesteund tegen de binnenste resp. buitenste aandrijfeen-... heid of tussenstuk, resp. voortzetting 30, zodat alle aan- ' drijf eenheden en tussenstukken door een drukkracht worden 20 belast (in de richting B), waarvan de grootte gelijk is aan de trekkracht in deze trekstang. Er wordt op gewezen dat gat 38, waarin deze trekstang is gelegen, ongeveer in het midden van de in de rijrichting A gelegen afmeting van dit eind-vlak is gelegerd, zodat de door de trekstang op de tussen-25 stukken en aandrijf eenheden uitgeoefende drukkracht centrisch wordt aangebracht ter voorkoming van aansluitkieren tussen de tussenstukken en aandrijfeenheden en tevens ter verkrijging van een buigstijf geheel waarbij het gehele oppervlak van de beide zijvlakken van een tussenstuk resp.
30 een aandrijf eenheid gelijkmatig wordt benut. Aan de van het gat 37 af gelegen zijde van het gat 38 is een gat 39 in een eindvlak van een tussenstuk resp. aandrijf eenheid aangebracht. Dit gat 39 heeft betekenis voor de vervaardiging van de giet-stukken en het lossen van de kernen van deze gietstukken.
35 De wanddikte van elk tussenstuk resp. aandrijf eenheid is relatief gering, zodat een grote holle ruimte kan worden omsloten met een gering gewicht en voldoende constructieve -..... stijfheid. De algemene vormgeving zoals deze gezien wordt .... 81 02 5 92
V
- 7 - in de rijrichting A ,van de tussenstukken en de huizen van de aandrijfeenheden is zichtbaar in fig. 4. Op korte afstand van elke naastliggende aandrijf eenheid is zowel de verticale afmeting van elk tussenstuk 35 geringer dan direct naast 5 de aandrijfeenheid; dit geldt tevens voor de afmeting in verticaal aanzicht (fig. 2 en 3).
Vooral het feit dat bij elk tussenstuk 35 de, gerekend in de rijrichting A, voorrand van het tussenstuk in het middengedeelte ervan terugwijkt ten opzichte van de 10 overgangsdelen van het tussenstuk die nabij de zijvlakken liggen (die aansluiten aan de aandrijf eenheden) is van betekenis. In fig. 2 is, in bovenaanzicht, met het verwij-zingscijfer 40 de in de rijrichting A gemeten afstand aangegeven tussen de voorrand van een tussenstuk 35 (gezien 15 in bovenaanzicht) en de voorste begrenzing van de hoofdaandrijfas 41 van het hoofdgestel. Teneinde de grootte van de terugwi jking van het middendeel van de voorrand van het tussenstuk zo groot mogelijk te houden, is de afmeting 40 zo gering mogelijk geconstrueerd door deze afmeting in 20 hoofdzaak slechts door de wanddikte van het gietstuk van het tussenstuk in beslag te laten nemen. De voorrand sluit dus nauw aan op de opening van de hoofdaandrijfstang.Op deze wijze is het mogelijk dat, indien de maaimessen van de naastgelegen aandrijfeenheden in tegengestelde richting draai-25 en, zoals bijvoorbeeld in fig. 2 is aangegeven, een aahkoeken van gesneden gewasdelen,* (die zich in de praktijk als een aangroeiende laag op de voorrand van een gesteldeel afzetten ter plaatse van het gebied waarin de messen van beide aan-drijfeenheden zich achterwaarts bewegen) kan optreden, zon-30 der dat dit aankoeken zich voorwaarts kan uitbreiden tot een punt waar de door de buitenste punten van de maaimessen beschreven cirkels elkaar snijden en op deze wijze het maai-beeld ongunstig beïnvloeden. De afstand tussen de voorrand van het tussenstuk en het bedoelde snijpunt van de maaieir-35 kels is dan te groot om door het aankoeken van gewasdelen te worden overbrugd, daar het voorste deel van deze aangekoekte delen steeds zodanig afbreekt dat het overbruggen van de afstand tussen de voorrand van het tussenstuk en het 8102592 - 8 - snijpunt van de voorbedoelde maai cirkels niet plaats kan vinden.
De hiervoor genoemde trekstang die de aaneenschakeling van tussenstukken een aandrijfeenheden onder druk aan-5 eenrijgt is in fig. 5 met het verwijzingscijfer 42 aangegeven (zie ook fig. 2). Deze trekstang loopt door alle tussenstukken een aandrijfeenheden heen en wordt gevormd door een naadloos getrokken, dikwandige buis, maar kan ook door een anders gevormde buis of stang worden bewerkstelligd. Aan 10 het binnenste uiteinde van het hoofdgestel is de trekstang 42 voorzien van een aangelaste kop 43 (fig· 2), die rust tegen het begrenzingsvlak van de tandwielbak 26, dat naar het tussengestel 4 is gericht. Gezien in fig. 4 en gerekend ten opzichte van de rijrichting A ligt de trekstang dus 15 achter de as van het tandwiel 29. De beide opwaarts gerichte zijvlakken van de tandwielbak 26 zijn uiteraard van gaten voorzien waardoor de trekstang 42 kan worden gestoken. Uit fig. 3 blijkt dat het meest buitenwaartse einddeel van de als trekstang uitgevoerde montages tang 42 voorzien is van een 20 inwendige schroefdraad waarin een bout 44 kan worden gedraaid. De kop van deze bout rust dan tegen het naar buiten gerichte eindvlak van een plaatvormig sluitstuk 45 dat tegen het bui-tentste eindvlak van de buitenste aandrijfeenheid 36 aanligt. De lengte van de trekstang 42 is zodanig, dat tussen zijn 25 buitenste eindvlak en het binnenste begrenzingsvlak van het plaatvormige sluitstuk 45 een kleine ruimte overblijft. Door het aandraaien van de bout 44 (maximaal draaimoment 24 kgm) wordt de trekstang 42 op spanning gebracht zodat deze een trekkracht uitoefent die via het sluitstuk 45 omgezet wordt 30 in een drukkracht die door de tussenstukken en aandrijfeenheden wordt opgenomen. Het sluitstuk 45 zet zich in achterwaartse richting en daarna in schuin binnenwaartse richting voort (fig. 3) en vormt tegelijkertijd een steun voor een zwadbord ter begrenzing van de buitenzijde van het achter 35 de machine af gelegde gemaaide gewas. Onder invloed van de genoemde drukkracht steun het naast de tandwielbak 26 gelegen tussenelement 35 zich op de voortzetting 30 af die een buitenwaarts begrenzingsvlak bezit dat passend is op het 8102592 ♦ - 9 - aanliggende begrenzingsvlak van dit tussenstuk.
In fig. 6 is een aandrijfeenheid 36 getekend die tussen twee tussenstukken 35 is geklemd (zijaanzicht volgens de gehele fig. 8). De hoofdaandrijfas 41» die door alle 5 tussenstukken en aandrijf eenheden is gestoken, is een massieve as met een onronde, in dit uitvoeringsvoorbeeld vierkante doorsnede, maar de doorsnede kan ook een andere vorm bezitten, zoals een rechthoek, een zeshoek of een ronde doorsnede met platte kant of spiebaan. Een doorsnede van 10 deze massieve as 41 bezit begrenzingslijnen die alle 12 mm. lang zijn en een vierkant vormen. Deze as met vierkante doorsnede is, bij elke aandrijfeenheid 36, gestoken door een passend vierkant gat in een conisch tandwiel 46, dat in aangrijping is met een conisch tandwiel 47, waarvan de hart-15 lijn die van het tandwiel 46 (en van de hoofdaandrijfas 41) loodrecht snijdt. Het tandwiel 46 bezit 16 tanden, het tandwiel 47 33 tanden. De zich vanaf het tandwiel 47 opwaarts uitstrekkende as 48 van dit tandwiel bezit een cylindrisch deel 49» dat nauw passend aanligt tegen een eylindrische 20 binnenbegrenzing van een naaf 50 van het bijbehorende maai-element 8. Het vlak tussen het eylindrische deel 49 en de binnenwand van de naaf 50, vormen derhalve centreervlakken voor de stand van de naaf 50.
Op het het huis ·ν3ηΗε& het aandrijf element 36 vormen-25 de gietstuk, is een opsluitring 51 door middel van bouten bevestigd. De opsluitring 51 is eveneens als gietstuk vervaardigd en bezit een I-vormige doorsnede. Het binnenopper-vlak van de opsluiting 51 is vlak uitgedraaid en sluit twee direct boven elkaar gelegen legers 52 en 53 op waarvan de 30 binnenringen het buitenoppervlak van het onderste deel van de naaf 50 afsteunen. Het bovendeel van de naaf 50 kraagt boven het bovenste leger 52 uit en dient aan zijn bovenzijde als steunvlak voor een ringvormige messenhouder 54, die vanaf de buitenomtrek van het bovenste deel van de naaf 50 rond-35 om neerwaarts is gebogen en aan zijn buitenrand weer loodrecht op de hartlijn van de as 48 is teruggebogen voor het aanbrengen van de bevestigingen van, in dit uitvoeringsvoorbeeld, twee diametraal tegenover elkaar gelegen maai- 8102592 V.
<ι — 10 — messen 10. Elk der maaimessen 10 is door middel van een evenwijdig aan de hartlijn van de as 48 gerichte bout vrij zwenk-baar aan de messenhouder 54 bevestigd. De binnenomtrek van het bovenste en het binnenste deel van de messenhouder 54 5 omsluit een vierkant gat, dat nauw passend ligt om de buitenomtrek van een in bovenaanzicht vierkante verhoging 55 die op het bovenvlak van de naaf 50 is aangebracht.
De as 48 omvat een binnen de naaf 50 gelegen en boven het cylindervormige deel 49 aangebracht gedeelte dat 10 is voorzien van axiale spiebanen die samenwerken met axiale spiebanen die zijn aangebracht in de binnenomtrek van de naaf 50. Boven het door spiebanen bezette deel van de as 48 zet deze as zich voort in een asdeel 56 dat op zijn buitenomtrek voorzien is van schroefdraad. Om het asdeel 56 is 15 een drukstuk 57 gelegen dat de bovenzijde van het centrale deel van de messenhouder 54 aandrukt. Het drukstuk 57 omvat een uitsparing aan zijn onderzijde die past in en over de vierkante verhoging 55 van de naaf 50. Op het asdeel 56. is een moer 58 gedraaid, die het drukstuk 57 op de messenhouder 20 54 en op het bovenvlak van de naaf 50 drukt.
De binnenring van het onderste leger 53 steunt af op een eveneens als centreervlak gevormde borst 59 van de as 48, welke borst 59 direct boven het tandwiel 47 is gelegen, zodat het onderste leger 53 diep in het huis van de 25 aandrijf eenheid 36 steekt, waardoor de hoogte van het maai-element kan worden beperkt, hetgeen de stabiliteit tijdens bedrijf ten goede komt.
Het tandwiel 46 is gelegerd in een leger 60 waarvan de buitenring af steunt in het gietstuk van het huis van 30 de aandrijf eenheid 36 (gat 37). Aan de naar het naastliggende tussenstuk 35 gekeerde·zijde van het leger 60 is in het gat 37 (zie ook fig. 8) een centreerring 61 aangebracht, welke centreerring buiten het zijvlak van het gietstuk uitsteekt. Tussen het leger 60 en de centreerring 61 is in een groef 35 in 8.e begrenzing van het gat 37 een Seegerring 62 gezet.
Tussen de buitenring van het leger 60 en de begrenzing van het gat 37 is een afdichting 63 bijvoorbeeld in de vorm van een 0-ring aangebracht. Gezien in fig. 6 is aan de andere 81 0 2 5 92 - 11 - zijde van de aandrijf eenheid 36 op spiegelbeeldvormige wijze eveneens een leger 60 met 0-ring 63, een Seegerring 62 en een centreerring 61 aangebracht.
Het tandwiel 46 vormt één geheel met een buisvormig 5 gedeelte 64 dat zich in de richting van het van het tandwiel 46 afgelegen leger 60 uit strekt en aldaar een steunvlak of borst bezit waarop de binnenring van het laatstgenoemde leger 60 axiaal af steunt. In buitenwaartse richting steunen de legers 60 af op de naastgelegen Seegerringen.
10 Opgemerkt wordt dat de ruimte rondom de tand wielen 46 en 47 met smeermiddelen zoals een vetsoort, gevuld zijn. Mede door de aanwezigheid van het busvormige deel 64 van het tandwiel 46 wordt het met vet gevulde deel van de aandrijfeenheid 36 binnen een gedefinieerde ruimte gehouden 15 en wel zodanig dat het vet niet kan treden in de ruimte die omsloten wordt door het busvormige deel 64. Indien de hoofdaandrijfas 41 niet aanwezig is en de aandrijfeenheid 36 als losse eenheid wordt gehanteerd, kan het smeermiddel de aandrijf eenheid niet verlaten.
20 Verder wordt opgemerkt dat het tandwiel 46 in de voorstelling volgens fig. 6 aan de linkerzijde van de hartlijn 9 van de as 48 is aangebracht. De centreerring 61 bezit een glijpassing die een bewegen van deze ring in het gat 37 toelaat zodat de ring, indien de aandrijfeenheid 36 als losse 25 eenheid gehanteerd wordt, gemakkelijk kan worden uitgenomen. Door het uitnemen van de'Seegerring 62 kan het leger 60 eveneens worden verwijderd (het fixeren van het leger 60 geschiedt in wezen meer door de Seegerring en het busvormige deel 64 van het tandwiel 60 dan door de passing van het leger 60 in 30 het huis van de aandrijfeenheid)· Deze omstandigheden gelden tevens voor de centreerring 61, de Seegerring 62 en het leger 60 aan de rechterzijde in fig. 6. Dit betekent dat gemakkelijk een omgekeerde montage kan worden doorgevoerd, waarbij het tandwiel 60 aan de in fig. 6 rechter zijde wordt 35 ingébracht (spiegelbeeldig ten opzichte van de getekende stand) zodat het tandwiel 46 aan de tegenoverliggende zijde van het tandwiel 47 aangrijpt. Bij aandrijving van de hoofdaandrijfas 41 in dezelfde richting wordt het maaielement 8 8102592 - 12 - dan in tegengestelde draaizin aangedreven.
Daar het smeermiddel, dat zich in de aandrijf- eenheid 37 bevindt, binnen een gesloten ruimte is gelegen, is het noodzakelijk om een ontluchting aan te brengen, die 5 in fig. 7 is getekend. In een tapgat dat in de opsluitring 51 is aangebracht en dat in verbinding staat met de ruimte rondom de tandwielen 46 en 47» is een houder 65 geschroefd, welke houder een boring bezit waarin een drukveer 66 is gelegen. De drukveer 66 steunt aan zijn onderzijde af op de 10 bovenzijde van een klepje 67 dat met zijn onderzijde rust op een borst die in de doorgaande boring in de houder 65 is aangebracht. De houder 65 bezit aan zijn bovenzijde een niet-rondlopende uitkraging 68 en, op afstand eronder, een tweede niet-rondl opende uitkraging 69 die in gemonteerde 15 toestand op de opsluitring 61 rust. De veer 66 steunt met zijn bovenzijde tegen de onderkant van een uit gemakkelijk vervormbaar materiaal, zoals messing, bestaand kapje 70, * die om de bovenste uitkraging 68 is geschoven en in het gebied tussen de beide uitkragingen 68 en 69 aan één zijde 20 met een tang is dichtgeknepen. Door dit slechts aan twee tegenoverliggende zijden inknijpen van het kapje 70 vervormd het kapje in het genoemde gebied zodanig dat het kapje tussen de inknijpingen iets buitenwaarts -vervormt zodat een opening in neerwaartse richting ontstaat tussen de boring 25 van de houder 65 langs de niet-rondlopende uitkraging 68 heen naar het gebied tussen de beide uitkragingen en de buitenlucht. Het veertje 66 houdt normaal het klepje 67 dicht-gedrukt, maar bij warmteontwikkeling binnen de aandrijf eenheid 36 kan het smeermiddel, dat dan een grotere ruimte wil 30 innemen, via een opening 67k het klepje 67 lichten en via de boring van de houder 65 langs de hiervoor genoemde weg ontsnappen; dit ontwijkend smeermiddel bestaat in het algemeen uit lucht, vermengd met vetdelen. Nadat de messenhouder 54 is af genomen kan de houder 65 worden losgeschroefd en via 35 de vrijgekomen opening kan vervolgens, indien noodzakelijk, vet worden bijgevuld.
Zoals uit de figuren 2 en 8 blijkt, steken de voorkanten van de bovenzijden van de aandrijf eenheden, gere- 8102592 - 13 - kend in de rijrichting A, vóór de voorste begrenzingen van de naastliggende tussenstukken 35 uit. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de as 48 van het maaielement 8 van elk van de aandrijf eenheden ten opzichte van de naastliggende tussen-5 stukkien zo ver mogelijk naar voren is geplaatst, teneinde bij in tegengestelde draaizin draaiende maaielementen 8 een overlappingsgebied van de maaimessen te verkrijgen die zover mogelijk vóór de voorste begrenzing van het betreffende tussenstuk 35 is gelegen, mede in verband met het aangroeien 10 van een laag gewasdelen, die zich op de voorzijde van het tussenstuk heeft afgezet. Hierop is reeds gewezen bij de bespreking van de afmeting 40 in fig, 2. De voor de voorste begrenzingen van de tussenstukken uitstekende voorzijden van de bovendelen van de huizen van de aandrijf eenheden 36 zijn 15 in fig. 2 met verwijzingscijfer 71 aangegeven. Gezien in bovenaanzicht in fig. 2 steekt de voorzijde van elke aandrijf eenheid, die cirkelboorgvormig is, over een hoek van ongeveer 150° of meer vóór de voorzijden van de naastliggende tussenstukken uit. Vanaf deze rand 71 strekt de voorwand 20 van elke aandrijfeenheid zich schuin naar beneden en naar achteren uit en sluit aan zijn onderzijde aan op de onderzijde van de aandrijfeenheid (fig. 8).
Elke aandrijfeenheid 36 is voorzien van een losneembare schoen 72, waarvan de vorm - gezien in zijaanzicht -25 de vorm van de voorzijde, onderzijde en achterzijde van het huis van een aandrijfeenheid ongeveer volgt (fig. 5)· De schoen 72 grijpt om de voor- en bovenrand 71 van de aandrijfeenheid heen en buigt zich vervolgens neerwaarts en daarna schuin neerwaarts en achterwaarts af, volgt vervolgens het 30 ondervlak van het huis van de aandrijfeenheid en is achter de achterwand van een aandrijfeenheid opwaarts gebogen. Deze plaatvormige schoen 72 wordt alleen aan de achterzijde van de aandrijfeenheid door middel van twee bouten 73 vastgezet in het huis van de eenheid. De schoen 72 dient niet alleen 35 als glij- en slijtvlak voor de betreffende aandrijfeenheid (het ondervlak van de naastliggende tussenstukken 35 ligt op enige afstand boven de grond, zoals bijvoorbeeld uit de figuren 4 en 6 blijkt), maar dient eveneens voor de bevestiging van een beschermingsplaat 74 (fig. 5) die star tegen 8102592 - 14 - de voorzijde van de schoen 72 is bevestigd. De beschermings-plaat 74 is op een afstand van ongeveer 2 k 3 cm., bij voorkeur ongeveer 2,5 cm. onder de buitenrand van de messenhouder 54 bevestigd en strekt zich evenwijdig aan een vlak uit 5 dat eveneens evenwijdig aan de buitenrand van de messenhouder 54 is gelegen. De in de richting B gemeten breedte van de beschermingsplaat 74 is ongeveer gelijk aan die van de aandrijf eenheid en in bovenaanzicht volgt de buitenbegrenzing van de plaat 74 ongeveer die van de buitenrand van 10 de messenhouder 54. De plaat 74 beschermt het maaielement 8 tegen stenen en andere voorwerpen die onder de messen door tot de aandrijfeenheid dreigen door te dringen en aldaar bij beweging in opwaartse richting het maaielement 8 dreigen te raken of te beschadigen (gevaar voor ongevallen door weg-15 geslingerde stenen e.d.).
De hoofdaandrijfas 41 van de maaimachine is uit één stuk materiaal vervaardigd en strekt zich derhalve vanaf de voortzetting 30 van de tandwielbak 26 tot aan de buitenzijde van de buitenste aandrijfeenheid uit. Deze as is 20 relatief zeer dun uitgevoerd zodat deze geringe asdikte aanzienlijk bijdraagt tot een geringe waarde van de maat die in fig. 2 met verwijzingscijfer 40 is aangegeven. Het polaire weerstandmoment van de hoofdaandrijfas 41 bedraagt ongeveer 0,36 cm^ en leidt bij normaal bedrijf een vermogen 25 van ongeveer 30 pk (22 kW) door, bij een torsiemoment van ongeveer 230 kg/cm (2220 Ncm). Dit relatief geringe torsiemoment en de daardoor verkregen geringe afmeting van de doorsnede van de hoofdaandrijfas 41 kan worden bereikt doordat de as 41 met een relatief hoog toerental wordt aange-30 dreven. Bij een toerental van de aftakas van de trekker van 540 omw/min. wordt tengevolge van de verhouding van de diameters van de riemschijven 17 en 18 de as T9, althans in dit uitvoeringsvoorbeeld, aangedreven met 1370 omw/min. De overbrengingsverhouding tussen de tandwielen 24 en 25 35 (resp. 23 en 15 tanden) en de overbrengingsverhouding van de tandwielen 27, 28 en 29 (resp. 77, 77 en 17 tanden) bewerkstelligt dat de hoofdaandrijfas 41 een toerental bezit van ongeveer 9500 omw/min. Door de overbrengingsverhouding 8102592 % - 15 - tussen de tandwielen 46 en 47 (16 resp. 33 tanden) wordt bereikt dat de omwentelingssnelheid van elke as 48 (en dus van elk maai element 8) ongeveer 4600 omw/min. bedraagt. De omwentelingssnelheid van de ingaande as 16 van de machine 5 wordt derhalve eerst in een hoge waarde van die van de as 41 omgezet en daarna weer teruggebracht. Afhankelijk van de diameter die beschreven wordt door de punten van de maai-messen 10 (bijv. ongeveer 30 cm. bij maai elementen 8 die dezelfde draaizin bezitten en 35 cm. of meer bij' maaiele-10 menten die een tegengestelde draaizin bezitten) wordt aan de punten van de maaimessen een snij snelheid of omtreks-snelheid bereikt van ongeveer 70 - 85 m/sec.
Een belangrijk voordeel van de relatief dunne hoofdaandrijfas 41 is het feit dat deze as tijdens bedrijf 15 een belangrijke torsie vervorming kan ondergaan. Bij een totale lengte van de as 41 van 165 cm. bedraagt de hoek-verdraaiing tussen de einden van de as ruim 9° bij normaal bedrijf. De totale toelaatbare hoekverdraaiing tussen de einden van de as bedraagt ongeveer 46° voordat de strekgrens 20 van het materiaal is bereikt. Hierdoor is het mogelijk dat uitwendige krachten op de maaielementen tengevolge van het ontmoeten van hindernissen* zoals stenen e.d. door het elastische gedrag van de as 41 kunnen worden opgevangen zonder tot beschadiging van de machine te leiden. De veilig-25 heids-coëfficient tot de strekgrens van de as 41 bedraagt daartoe ongeveer een waarde 5* Ook bij enigszins schokkend aan- en uitlopen van de draaiende maaielementen is de elasticiteit van de as 41 van belang.
Zoals uit fig. 6 blijkt is elk tandwiel 46 aan 30 de zijde die gekeerd is naar de buitenzijde van de aandrijf-eenheid voorzien van een cylindervormige holte 75 die in buitenwaartse richting open is. In de cylindrische wand die deze holte 75 begrenst is een rondlopende groep 76 aangebracht. De holte 75 en de groef 76 worden alleen bij de 35 buitenste aandrijfeenheid 46 gebruikt zoals in fig. 3 is aangegeven. Bij deze buitenste aandrijfeenheid is het tandwiel 46 aan die zijde van de aandrijfeenheid aangebracht, die het meest van de tandwielbak 26 af is gelegen, aangezien de messen die door deze aandrijfeenheid worden aangedreven aan 8102592 V' - 16 - de voorzijde van de machine binnenwaarts dienen te draaien, de holte 75 is hierbij derhalve in buitenwaartse richting open. Tengevolge van de aanwezigheid van de holte 75 kan in de rondlopende groef 76 een Seegerring worden aangebracht, die in 5 buitenwaartse richting een aanslag vormt voor het zeer nabij gelegen einde van de hoofdaandrijfas 41· Het binnenste einde van de as 41 wordt opgesloten door middel van het hiervoor beschreven steunplaatje 34 volgens fig. 4* Op deze wijze wordt verhinderd dat de as 41 (met geringe speling) niet 10 axiaal bewegen kan en in deze richting begrensd wordt door aanslagen die met de as meedraaien en derhalve geen aanleiding geven tot slijtage.
Het maaielement 8 dat op de buitenste aandrijfeen-heid 36 is geplaatst (dus aan het vrije einde van het hoofd-15 gestel 6) is bijvoorkeur voorzien van een anders gevormde messenhouder 54 en naaf 50, waarbij de messenhouder 54 gemeten in vertikale richting aanzienlijk hoger is dan de in de figuren 4 en 6 getekende messenhouders en wel bijvoorkeur 2-4 maal zo hoog als de getekende messenhouders. De vormgeving 20 kan globaal dezelfde blijven (afgeknotte, in opwaartse richting divergerende kegel). Dit heeft betrekking op het feit dat de buitenste messenhouder 54, waarvan de voorzijde in binnenwaartse richting draait, een bijdrage levert tot het zijdelingse begrenzen van het gemaaide gewas. De naaf 50 is 25 hierbij eveneens hoger uitgevoerd, terwijl hetzelfde druk-stuk 57 kan worden toegepast als bij de andere messenhouders.
Tevens wordt gewezen op het feit dat gezien in horizontale richting en in de rijrichting A(figuren 4 en 6) het bovenvlak van de tussenstukken 35 op afstand (1·§· - 2½ cm) 30 beneden het ondervlak van de opsluitring 51 van de naastliggende aandrijf eenheden 36 is gelegen teneinde de doorvoer van naar achteren over het tussenstuk gevoerd gemaaid gewas, zo wenig mogelijk te belemmeren. De afstand tussen de bovenzijde van de hoofdaandrijfas 41, die in het tussenstuk 35 is gele-35 gen, en het bovenvlak van het tussenstuk zelf wordt in hoofdzaak in beslag genomen door de wanddikte van het tussenstuk 35· Dit is eveneens een voordeel van de geringe doorsnede van de hoofdaandrijfas 41 tengevolge van de relatief hoge omwent elings snelheid van deze as.
8102592 - 17 -
Zoals hiervoor reeds is beschreven, zijn de maai-messen 10 (waarvan er in dit uitvoeringsvoorbeeld twee stuks op elk maai element 8 zijn aangebracht) nabij hun binneneinden om een evenwijdig aan de hartlijn 9 gerichte zwehkas vrij 5 zwenkbaar aan de buiten- en onderrand van de messehouder 54 aangebracht. De maaimessen 10 bezitten een getordeerde vorm en wel zodanig dat, gerekend in de draairichting, de voorrand van elk mes lager is gelegen dan de achterrand van dat mes.
De maaimachine volgens de uitvinding kan naar wens 10 van de gebruiker op verschillende manieren worden samengesteld. De tussenstukken 35 en de aandrijf eenheden 36, (waarop de maaielementen zijn of worden gemonteerd) worden beurtelings op de trekstang 42 geschoven, bijvoorbeeld eerst een tussenstuk 35» gebruik makende van de bijbehorende gaten 38 (waar-15 door de trekstang 42 steekt), vervolgens een aandrijf eenheid 36 (die eveneens door middel van de bijbehorende gaten 38 op de eendelige as 41 wordt geschoven), vervolgens weer een tussenstuk 35, daarna weer een aandrijf eenheid enz. totdat het gewenste aantal aandrijf eenheden en maaielementen 8 is bereikt. 20 De buisvormige trekstang 42 ligt hierbij bijvoorkeur passend in de gaten 38 (fig· 8) maar dit is niet noodzakelijk. Bij dit aaneenrijgen van tussenstukken en aandrijf eenheden wordt ter onderlinge fixering van deze eenheid gebruik gemaakt van de centreerringen 61 (fig. 6) die telkens af steunen tegen de 25 tot de betreffende aandrijf eenheid behorende Seegerring en anderzijds tegen een borst in het naastliggende tussenstuk.
Een dergelijke borst is eveneens opgenomen in de voortzetting 30 van de tandwielbak 26. Door middel van deze centreerringen 61 wordt een nauwkeurige onderlinge stand verkregen tussen 30 de tussenstukken en de aandrijf eenheden en tevens tussen het eerste tussenstuk en de voortzetting 30. Daar de aansluit-vlakken tussen de tussenstukken en de aandrijf eenheden vlak zijn, zou nog een onderlinge verdraaiing tussen de delen kunnen optreden, maar dit wordt verhinderd door de aanwezig-35 heid van de trekstang 42 op afstand achter de centreerringen 61 en grote drukkracht die door de trekstang op de tussenstukken en de aandrijf eenheden wordt uitgeoefend, welke drukkracht goed door de gietijzeren huizen van de tussenstukken en aandrijf eenheden kan worden opgenomen. Het verdient aan- 81 0 2 5 92 » ....... - 18 - beveling om vooraf de hoofdaandrijfas 41 reeds door een aantal tussenstukken en aandrijf eenheden te steken; het in te steken einde van· as 41 kan daartoe worden voorzien van afschuiningen die het insteken van de as vergemakkelijken. De as 41 past 5 nauwkeurig in het vierkante gat dat in elk tandwiel 46 is uitgespaard. De flexibele as 41 kan op deze wijze gemakkelijk door de tussenstukken en aandrijf eenheden worden gestoken.
Een eerste mogelijkheid tot variatie van de samenstelling van de naaimachine bestaat daarin, dat tussenstukken 10 35 worden toegepast, die gemeten in de richting B een verschillende lengte bezitten. Ook bestaat de mogelijkheid om tussenstukken 35 van dezelfde lengte toe te passen, maar de afstand tussen de aandrijf eenheden te variëren door naast de tussenstukken vulstukken aan te brengen. Op deze wijze kan 15 de afstand tussen de draai ings as sen 9 van de maai elementen 8 naar wens worden gevarieerd. Dit kan samenhangen met de gekozen draairichtingen van naast elkaar gelegen maai element en 8, Twee naast elkaar gelegen maaielementen, die dezelfde draai-zin bezitten, bezitten messen waarvan de banen elkaar niet of 20 nauwelijks overlappen. Indien een standaard-meslengte wordt toegepast, wordt voor het tussenstuk dat tussen de betreffende aandrijf eenheden is gelegen, een lengte gekozen die groter is dan in andere gevallen, resp. de lengte_ van het tussenstuk kan constant worden gehouden indien kortere maaimessen worden 25 toegepast. Bij twee naast elkaar gelegen aandrijf eenheden, waarvan de maaielementen een tegengestelde draaizin bezitten, zullen de maaimessen van deze maaielementen elkaar aazienlijk kunnen overlappen, mede in verband met het gewenste maairesul-taat ter plaatse. Bij toepassing van een standaard-1 engte van 30 de maaimessen van de laatstbedoelde maaielementen kan tussen de betreffende aandrijf eenheden een korter tussenstuk 35 worden toegepast, resp., indien relatief lange messen worden toegepast bij laatstbedoelde maaielementen, een tussenstuk van standaardlengte. Anderzijdskuoasaindien bij een deel van maai-35 elementen of bij alle maaielementen grotere diameters van deze maaielementen en ook grotere diameters van de door de tand-punten beschreven cirkels dienen te worden toegepast, langere tussenstukken 35 worden gemonteerd, zodat op deze wijze grotere snij snelheden van de maaimessen kunnen worden 8102592 - ί* t - 19 - verkregen. Hierbij worden messenhouders 54 met een grotere diameter toegepast die in het centrale gedeelte ervan dezelfde vierkante uitsparing bezitten die om de vierkante verhoging 55 wordt gelegd. De laatstgenoemde mogelijkheid vormt dus een 5 tweede variatiemogelijkheid in de samen te stellen maaimachine.
Een derde variatiemogelijkheid volgens de uitvinding, wordt gevormd door de keuze van de draaizin van elk der maaielementen van de machine. Zoals hiervoor aan de hand van fig. 6 is uiteengezet, kan het tandwiel 46 samen met het met 10 dit tandwiel êên geheel vormende busvormige deel 64 uit de aandrijf eenheid 36 worden uitgenomen, door het wegnemen van de centreerring 61, het verwijderen van de Seegerring 62 en het uitschuiven van het leger 60. In fig. 6 is het tandwiel aan de linkerzijde van het huis van de aandrijfeenheid aan-15 gebracht en deze opstelling geeft een bepaalde draaizin.
Indien de uitgenomen delen 46 en 64 aan de rechterzijde van het huis van de aandrijfeenheid wordt ingeschoven, zodanig dat het tandwiel 46 aan de rechterzijde van het tandwiel 47 aangrijpt, zal het op de aandrijfeenheid gemonteerde maaielement 20 in tegengestelde zin worden aangedreven. Daartoe wordt het van het tandwiel 46 af gelegen einde van het busvormige deel 64 aan de rechterzijde van het huis van de aandrijfeenheid geschoven en het borstvormige deel afgesteund tegen de binnenring van het weer aangebrachte leger 60 aan de linkerzijde.
25 Daarna wordt aan de rechterzijde het leger 60 ingezet (dat tegen de borst nabij de holte 75 wordt gedrukt), de Seegerring 62 aan de rechterzijde ingebracht en tevens de centreerring 61 die het tussenstuk aan de rechterzijde zal centreren. Deze handelingen zijn dermate eenvoudig en gemakkelijk uit te 30 voeren dat ze niet alleen door de fabrikant van de maaimachine, maar ook door een handelaar of door de gebruiker zelf kunnen worden uitgevoerd. Uiteraard kunnen ook aan drijf eenheden met reeds bestaande opstellingen van tandwiel 46 ten opzichte van het tandwiel 47 in een andere volgorde op de trekstang 42 35 worden geregen.
De maaimachine volgens de uitvinding omvat derhalve niet alleen de mogelijkheid om de afstand tussen de draaiings-assen van de maaielementen te variëren maar tevens de diameters van de draaicirkels van de mespunten en de volgorde 8102592 - 20 - van de draaizin van de maai element en van de machine. Bij het samenstellen van de maaimachine op de bovenbeschreven wijze dient uiteraard te worden gelet op de - gezien in bovenaanzicht - onderlinge stand tussen de richtingen van de maai-5 messen. De maaimessen van twee naast elkaar gelegen maai-elementen zullen in het algemeen zodanig worden opgesteld dat him richtingen loodrecht op elkaar staan. Hierbij is het van belang dat het aantal tanden van het tandwiel 46 en dat van het tandwiel 47 van elke aandrijf eenheid een bepaalde on-10 derlinge verhouding bezitten. De verhouding tussen het aantal tanden van het tandwiel 47 ten opzichte van dat van het tandwiel 46 dient geen geheel getal te bedragen maar (bijvoorkeur iets)groter of kleiner dan een geheel getal. In het beschreven uitvoeringsvoorbeeld bezit het tandwiel 47 33 tanden en 15 het tandwiel 46 16 tanden. Indien een aandrijf eenheid rechts op de aandrijfas 41 is geschoven (die dus een bepaalde stand van de vierkante verhoging 55 bezit ten opzichte van de lengterichting van de as 41) en daarna een tussenstuk 35 is opgeschoven, kan alvorens de volgende aandrijfeenheid op de stang 20 41 te schuiven, de as 48 van laatstgenoemde aandrijfeenheid met de hand worden verdraaid, tot dat de vierkante verhoging 55 en de vierkante uitsparing in het tandwiel 46 dezelfde stand bezitten als die van de reeds opgeschoven aandrijfeen-heid. Tengevolge van de hiervoor genoemde verhouding van het 25 aantal tanden van de tandwielen 46 en 47 kan na een gering aantal omwentelingen van de as 48 worden bereikt dat de vierkante verhoging 55 dezelfde stand heeft als'die van de reeds opgeschoven aandrijfeenheid. Achteraf wordt de messenhouder 54 zodanig om de vierkante verhoging 55 gelegd, dat de bij-30 behorende messen loodrecht op die van de reeds opgeschoven aandrijf eenheid zijn gericht.
Behalve de reeds hiervoor aangeduide voordelen "van de uit één stuk bestaande aandrijfas 41 dient te worden vermeld dat een dergelijke uitvoering de voorkeur verdient boven 35 het samenstellen van de aandrijfas uit verschillende gedeelten. Deze gedeelten moeten worden gekoppeld door middel van koppelstukken (bijvoorbeeld voorzien van axiale spiebanen op de asdelen en in de koppelstukken) waardoor tijdens bedrijf tengevolge van het wisselende torsiemoment in de as de asdelen 81 02 5 92 - 21 - op de koppelstukken gaan "vreten”.
Bi3voorkeur dient de aandrijfas 41 een oppervlaktebehandeling te ondergaan teneinde corrosie van het oppervlak van de as te vermijden; dit zou leiden tot een moeilijker 5 doorschuiven door de vierkante uitsparingen in de tandwielen 46 van de aandrijf eenheden. Een dergelijke oppervlaktebehandeling kan worden uitgevoerd in de vorm van cadmeren, verchro-ment of dergelijke.
Verder wordt er nog op gewezen dat, gezien in zij-10 aanzicht, (fig. 8), de achterzijde van het bovenvlak van een tussenstuk opwaarts gewelfd is ten opzichte van de voorzijde van het bovenvlak van het tussenstuk 35 (zie streep-stippel-lijn 77 als de voorzijde van het bovenvlak en de in achterwaartse richting aansluitende getrokken lijn 78; de boven de streep-15 stippellijn 77 gelegen getrokken lijn heeft betrekking op een aangegoten oor van het giet stuk nabij beide uiteinden van het tussenstuk, zoals bijvoorbeeld ook uit fig. 4 blijkt). Het gewas dat over de bovenzijde van het tussenstuk in achterwaartse richting wordt gevoerd indien het tussenstuk bijvoor-20 beeld tussen twee maaielementen 8 is gelegen die een tegengestelde draai zin bezitten, wordt door de opwaartse welving van het achterste gedeelte 78 schuin opwaarts en achterwaarts geleid, waardoor het gewas luchtig wordt neergelegd.
In fig, 9 is op schematische wijze een aantal maai-25 elementen 8 getekend, waarbij een bepaalde keuze is gemaakt voor de opeenvolging van de onderlinge afstand tussen twee naast elkaar gelegen draaiingsassen 9» 'alsmede voor de draairichting van de maaielementen op de boven beschreven wijze.
Be drie maaielementen aan de linkerzijde van fig. 4 draaien 30 alle in dezelfde draaizin en in dit ui tvoe rings voorbeeld rechtsom, terwijl de drie maaielementen aan de rechterzijde van de machine eveneens dezelfde draaizin bezitten, maar linksom draaien.
Het gemaaide gewas wordt vanaf de beide uiteinden 35 van de rij maaielementen naar binnen gevoerd en door de beide middelste maaielementen, die een tegengestelde draaizin bezitten, over het tussenliggende tussenstuk 35 heen achterwaarts in de vorm van een zwad afgelegd. In dit uitvoerings-voorbeeld wordt al het gemaaide gewas tussen slechts twee 8102592 t - 22 - maai elementen door naar achteren gevoerd, zodat het in dit i geval zin heeft om de lengte van het tussenstuk dat tussen de heide in tegengestelde draaizin aangedreven maaielementen is aangebracht, relatief groot te kiezen (of vulstukken aan te 5 brengen) ten opzichte van de tussenstukken 35 tussen de overige maaielementen, resp. de bijbehorende aandrijfeenheden.
Fig. 9 is slechts als uitvoeringsvoorbeeld bedoeld; de onderlinge opstelling kan ook anders zijn, zoals aan de linkerzijde twee rechtsom-draaiende maaielementen en daarnaast vier 10 linksom-draaiende elementen, maar vele andere combinaties tussen de draaizin en de onderlinge afstand zijn mogelijk.
In het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 1 en 9 omvat de maaimachine zes maaielementen 8, elk met een diameter van de maaicirkel van 30 cm. voor in gelijke zin draaiende resp.
m 15 35 om voor in tegengestelde zin draaiende maaielementen* waarbij de afstand tussen de draaiingsassen 9 ongeveer 30 cm. bedraagt, met een totale snijbreedte van 1,8 m. De lengte van de hoofdaandrijfas 41 bedraagt hierbij ongeveer 165 cm. Bij twee in dezelfde draaizin aangedreven aandrijf eenheden 36, 20 bedraagt de afstand tussen de tandwielen 46 dan uiteraard ook 30 cm. Bij twee in tegengestelde draaizin aangedreven maaielementen bedraagt de afstand tussen de bijbehorende tandwielen 46 ongeveer 38 cm., daar het tandwiel '46 van één der beide aandrijf eenheden, onder verwijzing naar fig* 6, spiegel-25 beeldig naar de recht erzijle van de aandrijf eenheid is verplaatst. Dit betekent dat een torsievervorming van de aslengte tussen de tandwielen 46 bij deze in tegengestelde draaizin aangedreven maaielementen groter en dus elastischs? is dan bij in dezelfde draairichting aangedreven elementen, waardoor een 30 grotere mogelijkheid aanwezig is om een stotende belasting, die vooral bij in tegengestelde draaizin aangedreven maaielementen voorkomen (zoals in het midden van fig. 9) op te vangen.
De maaimachine volgens de uitvinding leent zich 35 in het bijzonder om, behalve aan de achterste hef inrichting van een trekker, ook aan een voorste hefinrichting te worden bevestigd. In dit geval dient de tandwielbak 26 ten opzichte van een vlak loodrecht op het vlak van tekening van fig. 4 8102592 - 23 - slechts spiegelbeeldig te worden uitgevoerd (in het bijzonder de voortzetting 30). Eventuele wijziging van de draairichting van de maai element en laat zich op boven beschreven wijze uitvoeren. De maaimachine is in het bijzonder bestemd voor het 5 maaien van landbouwgewassen zoals gras en luzerne.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat in de beschrijving en/of in de conclusies is gemeld, maar heeft ook betrekking op de details van de figuren al dan niet beschreven.
-Conclusies- 8102592

Claims (25)

1. Maaimachine voorzien van een hoofdgestel en een aantal om opwaartse assen draaibare maaielementen, die op tot het hoofdgestel behorende aandrijfeenheden zijn aangebracht, welke aandrijf eenheden op een als trekstang uitgevoer- 5 de montagestang, die zich door de aandrijfeenheden uitstrekt zijn gemonteerd, met het kenmerk, dat de montagestang zowel op aanzienlijke afstand van de voorzijde als op aanzienlijke afstand van de achterzijde van de hoofdgestelbalk is gelegen, een en ander zodanig dat op de montagestang uitgeoefende 10 trekkracht, althans in hoofdzaak centrisch op de aandrijf-eenheden wordt overgebracht,
2. Maaimachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het hoofdgestel is opgebouwd uit een aantal van maai-elementen voorziene aandrijfeenheden en een aantal niet van 15 maaielementen voorzienen tussenstukken,· waarbij tussen twee opeenvolgende aandrijfeenheden althans één tussenstuk is gelegen en de montagestang zowel door de aandrijfeenheden als door de tussenstukken is gevoerd en zowel de aandrijfeenheden als de tussenstukken door de montagestang gezamen-20 lijk tegen elkaar worden getrokken tot een tot de hoofdgestelbalk behorende eenheid,
3· Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de montagestang althans in hoofdzaak op gelijke afstand van de voorzijde als van de achterzijde 25 van de hoofdgestelbalk is gelegen,
4, Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat op elk van de aandrijfeenheden slechts één maai element is gemonteerd. 5« Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, 30 met het kenmerk, dat de lengte van de tussenstukken in hoofdzaak met die van de aandri jfeenheden overeenstemt.
5 - 24 -
6. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aandrijfeenheden voorzien zijn van een tandwieloverbrenging tussen een over de hele lengte van 35 de hoofdgestelbalk door de aandrijfeenheden en tussenstukken verlopende, in een stuk uitgevoerde hoofdaandrijfas en een draaiingsas van de maaielementen. 8102592 - 25 -
7. Maaimachlne volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen de aandrijf eenheden en tussenstukken centreerringen zijn aangebracht.
8. Maaimachine volgens conclusie 7, met het kenmerk, 5 dat de c enfcre erringen de hoofdaandrijfas omgeven·
9· Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de montagestang zich over de hele lengte van de ho ofdgestelbalk uitstrekt en aan de uiteinden van de hoofdgestelbalk is bevestigd.
10. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de montagestang in de voortbewegings-richting van de maaimachine gerekend achter de hoofdaandrijfas is gelegen.
11. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, 15 met het kenmerk, dat de tussenstukken aan hun einden zijn voorzien van wanden, die niet alleen openingen voor de hoofdaandrijfas en de montageas bevatten, maar ook van een in de voortbewegingsrichting van de machine gerekend extra opening.
12. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tussenstukken een voorwand hebben, die op de opening voor de hoofdaandrijfstang nauw aansluit.
13· Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de montagestang aan een uiteinde van 25 de hoofdgestelbalk is bevestigd en aan heb andere uiteinde door middel van een klembout bevestigd is.
14. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de montagestang als buis is uitgevoerd.
15· Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, 30 met het kenmerk, dat de hoofdaandrijfas over althans in hoofdzaak zijn hele lengte een dwarsdoorsnede heeft kleiner dan de opening van de tandwielen en ten minste terplaatse van de tandwielen eenzelfde onronde dwarsdoorsnede heeft, die overeenstemt met de dwarsdoorsnede van het op de hoofdaan-35 drijfas geschoven tandwiel van elk der aandrijfkasten.
16. Maaimachine volgens conclusie 15» met het kenmerk, dat de hoofdaandrijfas over grotendeel zijn hele lengte dezelfde onronde dwarsdoorsnede heeft.
17· Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, 8102592 * - 26 - met het kenmerk, dat de tandwielen in twee posities op de hoofdaandrijfas aanbrengbaar zijn, zodanig dat de maai-elementen naar keuze hetzij in de ene, hetzij in de andere richting draaibaar zijn.
18. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rotatiesnelheid van de hoofdaandrijfas belangrijk groter is dan de rotatiesnelheid van de maai-elementen.
19. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, 10 met het kenmerk, dat althans een der aandrijf eenheden voorzien is van een ontluchtingsinrichting.
20. Maaimachine volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de ontluchtingsinrichting een door een veer belaste klep omvat.
21. Maaimachine volgens conclusie 19 of 20, met het kenmerk, dat de ontluchtingsinrichting onder een maai element is aangebracht.
22. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tandwielen die op de hoofdaandrijf- 20 as zijn aangebracht, in ingrijping zijn. met een tandwiel op de as van het maaielement en het aantal tanden van het ene tandwiel slechts gering afwijkt van een veelvoud van het aantal tanden van het andere tandwiel.
23. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, 25 met het kenmerk, dat de machine twee naast elkaar gelegen groepen maaielementen omvat, die elk alle in de zelfde richting draaien en de maaielementen van een groep tegengesteld draaien aan de maaielementen van de andere groep.
24· Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, 30 met het kenmerk, dat de hoofdgestelbalk plaatselijk ondersteund wordt door schoenen, die aan een zijde om een rand van een aandrijf eenheid is gehaakt, en anderzijds aan de tegenovergelegen zijde van de aandrijf eenheid hieraan door middel van bouten is bevestigd. 35
25· Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in een aandrijf eenheid op de hoofdaandrijfas zowel een tandwiel als een bus is aangebracht, welke beide door een leger worden afgesteund en die onderling om-wisselbaar zijn. -o-o-o-o-o- 81 02 5 92
NL8102592A 1981-05-27 1981-05-27 Maaimachine. NL193337C (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8102592A NL193337C (nl) 1981-05-27 1981-05-27 Maaimachine.
DE8484200986T DE3279971D1 (en) 1981-05-27 1982-05-26 A mowing machine
DE8282200642T DE3273301D1 (en) 1981-05-27 1982-05-26 A mowing machine
EP84200986A EP0126518B2 (en) 1981-05-27 1982-05-26 A mowing machine
EP84200985A EP0126517A3 (en) 1981-05-27 1982-05-26 A mowing machine
EP19820200642 EP0065809B1 (en) 1981-05-27 1982-05-26 A mowing machine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8102592A NL193337C (nl) 1981-05-27 1981-05-27 Maaimachine.
NL8102592 1981-05-27

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8102592A true NL8102592A (nl) 1982-12-16
NL193337B NL193337B (nl) 1999-03-01
NL193337C NL193337C (nl) 1999-07-02

Family

ID=19837576

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8102592A NL193337C (nl) 1981-05-27 1981-05-27 Maaimachine.

Country Status (3)

Country Link
EP (2) EP0065809B1 (nl)
DE (1) DE3273301D1 (nl)
NL (1) NL193337C (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL8400028A (nl) * 1984-01-04 1985-08-01 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
FR2566992B1 (fr) * 1984-07-06 1988-10-14 Kuhn Sa Faucheuse rotative.
NL8602866A (nl) * 1986-11-12 1988-06-01 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
NL8602865A (nl) * 1986-11-12 1988-06-01 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
GB2346790B (en) * 1999-02-19 2001-11-14 Spearhead Machinery Ltd Improvements in mowing head drives

Family Cites Families (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3145582A (en) * 1961-07-14 1964-08-25 Dana Corp Positionable breather for a gear case
NL6506452A (nl) * 1965-05-20 1966-11-21
US3507102A (en) * 1967-05-25 1970-04-21 Sperry Rand Corp Rotary mower drive
NL181617C (nl) * 1976-05-20 1987-10-01 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
FR2391635A1 (fr) * 1977-05-27 1978-12-22 Weber Marcel Faucheuse a disques entraines par le bas
FR2394239A1 (fr) * 1977-06-15 1979-01-12 Weber Marcel Perfectionnement aux faucheuses a disques entraines par le bas
NL177375C (nl) * 1979-09-26 1985-09-16 Lely Nv C Van Der Maaimachine.

Also Published As

Publication number Publication date
DE3273301D1 (en) 1986-10-23
EP0126517A2 (en) 1984-11-28
EP0065809A1 (en) 1982-12-01
EP0065809B1 (en) 1986-09-17
EP0126517A3 (en) 1986-02-26
NL193337C (nl) 1999-07-02
NL193337B (nl) 1999-03-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4991383A (en) Agricultural harvesting machine movable into two positions
US4476666A (en) Mowing machine
US4733525A (en) Cutting machine utilizable in agriculture, viticulture and aboriculture
US3974630A (en) Mowing machine
NL8202988A (nl) Maaimachine.
NL8400028A (nl) Maaimachine.
GB1563484A (en) Mowing machines
EP0217436B1 (en) Machine for working grass, hay or other crops on the field
NL8102592A (nl) Maaimachine.
US4192123A (en) Agricultural mower
NL8600047A (nl) Maaimachine.
EP0126518B2 (en) A mowing machine
US4145865A (en) Machine of mower or mower-conditioner type
AU709053B2 (en) A mowing machine
EP1719400A1 (de) Mähbalken für Scheibenmähwerke
NL9600023A (nl) Maaimachine voor landbouwdoeleinden.
DE19720956C2 (de) Mähmaschine
RU61077U1 (ru) Косилка роторная
US4142349A (en) Disk type mower
Gupta et al. Development of a self-propelled single-axle sugarcane harvester
DE19545279C1 (de) Mähmaschine
DE4301821C2 (de) Mähmaschine mit einer dieser nachgeordneten Konditionierungsvorrichtung
DE3150488C2 (de) Mulchgerät
EP0534652A1 (en) Mower
CN215683376U (zh) 一种割草器总成

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V4 Lapsed because of reaching the maximum lifetime of a patent

Free format text: 20010527