NL8002849A - Werkwijze en inrichting voor het ontharen van slachtvee, in het bijzonder van varkens. - Google Patents

Description

* 4 N.0. 29.106

Werkwijze en inrichting voor het ontharen van slachtvee, in het bijzonder van varkens

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het ontharen van slachtvee, in het bijzonder van varkens, waarbij het gedode lichaam 5 allereerst aan een warmwaterbehandeling wordt onderworpen, vervolgens onder gelijktijdige draaiing om de langsas door middel van slaande en krabbende werktuigen grof wordt onthaard en na voltooiing van de grof-ontharing met een brander de resterende fijne haren worden verwijderd.

Een dergelijke werkwijze is bekend uit het Duitse octrooischrift 10 20 47 323. Bij deze bekende inrichting wordt ter verkorting van de ontharingstijd reeds tijdens het grofontharen met de slagorganen over de gehele lengte van het lichaam afgevlamd. Men gaat daarbij uit van de gedachte dat de hitte van de vlam de haren opricht waardoor deze beter met behulp van de slag- en kraborganen uit de huid kunnen worden ge-15 trokken. De praktijk leert echter dat de zich over de gehele lengte van het lichaam uitstrekkende vlam de haren zodanig verkort dat deze niet meer door de slag- en kraborganen uit de huid worden getrokken, zodat een veel groter deel van de haren moet worden weggebrand en dus ook van een veel groter deel van de haren resten in de huid achterblijven dan 20 wenselijk is.

Voordien was het bekend volledig de lange haren te verwijderen met de slag- en kraborganen, dus volledig grof te ontharen, en pas daarna resten fijne haren met een vlam, die met de hand werd bediend, te verwijderen.

25 De werkwijze volgens het Duitse octrooischrift 20 4-7 323 levert ten opzichte van deze laatstgenoemde werkwijze weliswaar een besparing aan tijd, maar een teruggang in kwaliteit want behalve het in de huid achterblijven van meer haarresten dan wenselijk is, heeft de over de gehele lengte van het lichaam gelijk blijvende intensitéit van de vlammen plaat-30 selijke overhitting tot gevolg. Het kopgedeelte van een varken is moeilijker te ontharen dan het buikgedeelte. Bij een zich over de gehele lengte van het lichaam uitstrekkende vlammenstraal die rekening houdt met het moeilijke ontharen aan de kop en die meer haar moet verbranden dan na voltooide grofontharing, zal den het buikgedeelte opensplijten 35 door oververhitting optreden.

Doel van de uitvinding is nu een werkwijze te verschaffen waarbij zich deze problemen niet meer voordoen en dit doel wordt overeenkomstig de uitvinding bereikt doordat het fijnontharen over de gehele lengte van 800 2 8 49 -2- #- ·τ het lichaam plaats vindt met branders die op de verschillende zones van het lichaam inyverken met verschillen in tijdsduur en/of sterkte.

De uitvinding gaat dus uit van de gedachte op zichzelf bekend uit het Duitse octrooischrift 12 98 894 dat het lichaam volledig met behulp 5 van mechanische slag- en kraborganen grof moet worden onthaard omdat dan het grootste gedeelte van de haren uit de huid getrokken is en dus er dus ook geen resten in achterblijven.

Bij de uitvinding speelt ook de bekende wetenschap een rol dat men overblijvende fijne haren met een brander kan verwijderen. Men doet 10 dit na het grofontharen met behulp van een met de hand te bedienen bran der. Deze behandeling is echter willekeurig en ofwel onvoldoende danwel heeft zij weer plaatselijke oververhitting tot gevolg. De man die deze handeling uitvoert kan tijdens het afbranden niet precies zien wat hij doet en kan alleen aan het resultaat zien of hij teveel of te weinig 15 heeft gedaan. Bij een te veel is de schade onherstelbaar.Doordat nu overeenkomstig de uitvinding de tijdsduur of de intensiteit of beide van de branders in de verschillende zones van het lichaam aan de zich aldaar voordoende omstandigheden worden aangepast, wordt deze schade vermeden.

Het verwijderen van de haren aan de kop is moeilijker dan ter plaatse van 20 de achterpartij en beide zijn weer moeilijker dan het bifikgedeelte. Zo • kan men werken met branders van in wezen gelijke vlamsterkte die men verschillend in tijdsduur laat werken. Men kan echter ook werken met branders van verschillende vlamsterkte. Proefnemingen aan de hand van een bepaald diertype geven uitsluitsel over de gewenste tijdsduur respec-25 tievelijk vlamsterkten en deze kunnen dan ononderbroken worden gehandhaafd zonder de nadelige invloed van menselijk falen.

Ζ,ο kan.men volgens de uitvinding het lichaam behandelen met tenminste één om een vaststaande as heen en weer zwenkbare brander, die zodanig wordt bestuurd dat de vlaminwerking aan de uiteinden van het lichaam 30 sterker respectievelijk langduriger is dan in het midden. Onder de zodanige besturing verstaat men een besturing die aan de einden van de zwenkbeweging, dus daar waar de beweging omkeert, hetzij de branders extra druk geeft danwel , en dit is doorgaans van nature bij een zwenk-„ beweging aanwezig, langduriger in de eindbereiken van het dier werkzaam 35 is.

Men kan ook werken met zwenkbare branders één voor de voorste helft en de ander voor de achterste helft van het lichaam welke branders tijdens hun zwenkbeweging nabij het middengedeelte van het lichaam sneller omkeren dan aan het andere uiteinde van hun zwenkbeweging.

40 Ook kan men gebruik maken van een evenwijdig aan de langsas van 800 2 8 49

ί· I

-3- het lichaam beweegbare brander met zodanig variërende snelheid heen en weer wordt verplaatst, dat de duur van de inwerking van de vlam aan de koppartij van het lichaam en aan de staartpartij van het lichaam sterker is dan in het middenbereik van het lichaam. Deze heen en weerrijdende 5 brander zal van nature intensiever op de uiteinden van het dier inwer-kerv omdat daar de beweging omkeert, dan in het middenbereik. Men kan echter ook hier nabij de uiteinden van de beweging de vlam sterkte groter maken.

Het is uiteraardvvolgens de uitvinding ook mogelijk te werken met 10 meerdere stationaire branders waarvan de verschillende branders of brandergroepen worden bestuurd door een tijdklok danwel verschillen in intensiteit hebben.

Voor het ontharen van de fijne haren zijn doorgaans vijf a zes omwentelingen nodig. Voor het ajhtergedeelte zijn vier a vijf omwentelingen 15 voldoende en voor het middengedeelte drie a vier. Verandering in tijdsduur respectievelijk vlamsterkte levert derhalve altijd een besparing aan energie.

De uitvinding heeft ook betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van de diverse werkwijzen welke inrichting is voorzien van een 20 rooster waarop het te behandelen lichaam kan worden geplaatst alsmede van een onder het rooster gelegen as met slag en kraborganen die tussen de staven van het rooster door g;r$pen. Een dergelijke inrichting is bekend uit de hiervoor genoemde Duitse octrooischriften 12 98 894- en 20 47 323. Bij laatstgenoemde publicatie zijn bovendien boven het 25 rooster een reeks branders geplaatst die op het te behandelen lichaam zijn gericht en die gemeenschappelijk gedurende een vaste tijd kunnen worden ingeschakeld.

De inrichting volgens de uitvinding kan verschillende vormen hebben, die alle tot oogmerk hebben een verschil in tijdsduur en/of intensiteit 30 van de vlaminwerking te bereiken.

Zo kan de inrichting zijn voorzien van tenminste één boven het rooster geplaatste brander die zwaaibaar is om een dwars op de as van de slagorganen staande horizontale as. De brander zwenkt dus om een vast punt en kan door middel van op zichzelf bekende stuurmechanismen 35 op de juiste wijzen worden bewogen om te verzekeren dat de vlaminwerking overal de gewenste waarde heeft.

Men kan ook boven het rooster twee branders plaatsen die zwenkbaar zijn om dwarsassen en elk een deel van het lichaam behandelen.

Volgens een andere uitvoeringsvorm bevindt zich boven het rooster 40 een geleidingsbaan waarover een brander evenwijdig aan de as van de 800 2 8 49 - - -4- slagorganen heen en weer verplaatsbaar is. Deze brander zal op de omkeer-plaatsen van zijn heen en weer gaande beweging langer verblijven dan de middenbereiken en zonodig kan men nog snelheidsverschillen opleggen.

Ook is denkbaar in de eindbereiken de vlamsterkte te vergroten bijvoor-5 beeld door het met behulp van een tegen een aanslag lopende bedienings-hefboom van een gaskraan die door veerdruk weer kan worden teruggesteld.

Volgens nog een andere uitvoeringsvorm kan men werken met stationaire branders die hetzij verschillende drukken en/of doorlaatopeningen kunnen hebben danwel met behulp van een tijdklok op verschillende tijden 10 kunnen worden ingeschakeld. Zo kan na het starten van de branders die het kopgedeelte bewerken, ongeveer één omwenteling later de gastoevoer worden geopend naar de branders die het achtergedeelte bewerken en weer ongeveer één omwenteling later de branders die het middengedeelte bewerken. Alle branders kunnen dan tegelijkertijd worden afgesloten.

15 De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen.

Fig. 1 toont schematisch in vooraanzicht een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 is schematisch een zijaanzicht van de inrichting van 20 fig . 1.

Fig. 3 toont eveneens schematisch in vooraanzicht een andere uitvoeringsvorm en fig. 4 schematisch een zijaanzicht van de inrichting van fig. 3.

Fig. 5 toont schematisch in vooraanzicht weer een andere uitvoe-25 ringsvorm.

Fig. 6 en 7 tonen in vooraanzicht uitvoeringsvormen met vast opgestelde branders.

De in de fig. 1 en 2 getoonde inrichting bestaat uit een gestel 1 met daarin een as 2 voorzien van elastische slag- en kraborganen 3. Het 30 gestel 1 heeft een uit staven bestaand rooster 5 die in het middengedeelte bij 4 iets naar beneden zijn doorgebogen ter vorming van een kuil waarin het lichaam van een varken terecht kan komen.

De staven 3 kunnen tussen de roosterstaven doorbewegen tijdens hun rotatie in de richting van de pijl 7. Een tweede rooster 9 met 35 gebogen staven loopt vanaf het rooster 5 omhoog zodanig dat de slagorga-nen 3 tijdens hun rotatie het op de roosterstaven 5 en tegen de staven 9 aanliggende lichaam omwentelen. Dit is op zichzelf bekend en meer in detail getoond in bijvoorbeeld het Duitse octrooischrift 20 47 323.

Met 8 is nog een rooster aangegeven waarmee het lichaam in de inrichting 40 kan worden gebracht . Het gestel 1 is bovenin voorzien van een railbaan 12 800 2 8 49 , .......... » 4 -5- waarop verplaatsbaar een brander 11 is aangebracht voorzien van een vlammondstuk 10. Het heen en weer bewegen kan plaats vinden met behulp van de elektromotor 13, die de brander 11, bijvoorbeeld met behulp van een ketting of een schroefspil, aandrijft. De vlam 14 is naar beneden 5 gericht. Beweegt de brander 10, 11 met gelijk blijvende snelheid heen en weer dan zal toch door vertraging en versnelling tijdens het omkeren an de uiteinden van dejrailbaan 12 de vlaminwerking aldaar langduriger zijn.

Fig. 1 toont de brander nabij zijn beide eindposities.

10 Bij de uitvoeringsvormen van de fig. 3 en 4 zijn twee branders 15 en 16 zwaaibaar ondersteund op dwarsassen 18 en 19. De met 20 aangeduide vlammen die met de branders 15, 16 het in fig. 3 aangegeven zwenkbereik uitoefenen, kunnen zodanig worden bestuurd dat zij in de getekende eindstanden een langere inwerkingsduur teweegbrengen dan 15 in de andere niet-getekende eindstand. In plaats van tegengestelde zwenkbewegingen kunnen de branders ook synchroon bewegen zodat de vlammen steeds evenwijdig aan elkaar werkzaam zijn. Daardoor vermijdt men overlapping van de vlammen van de beide branders in het middenberaik.

Fig. 5 toont een uitvoeringsvorm met slechts één enkele brander 20 21 zwenkbaar om een centraal gelegen as 23. Deze kan zodanig worden bestuurd dat de vlammen 25 die op de omkeerplaatsen van de zwenkbeweging de grootste afstand tot het lichaam hebben in deze uiterste standen langer verblijven dan in het middenbereik, in het bijzonder dit midden-bereik sneller doorlopen. Een dergelijke beweging is met bekende middelen, 25 zoals nokken of excenters gemakkelijk te sturen.

Bij de inrichting volgens fig. 6 is een reeks stationaire branders aangebracht bestaande uit een eerste groep 26, een tweede groep 27 en een derde groep 28. Alle branders zitten aan een gasleiding 29 met een hoofdafsluiter 30, een afsluiter 31 in de tak 32 die de middelste groep 30 branders 28 passeert en een afsluiter 33. Alle afsluiters kunnen met behulp van op zichzelf bekende tijdregelmechanismen zodanig worden bestuurd dat eerst de afsluiter 30 opent waardoor de branders. 26 in functie treden, vervolgens de afsluiter 31 die de branders 27 in werking doet treden en daarna de afsluiter 33 voor de branders 28 waarnaalle afsluiters 35 tegelijkertijd sluiten.

Sluiten in fasen is natuurlijk ook mogelijk.

Fig. 7 toont een variant op de uitvoering van fig. 6 bestaande uit drie groepen van branders 34, 35, 36 alle aangesloten op eenzelfde gasleiding 37 met afsluiter 38. De branders 35 hebben de kleinste uitlaat-40 opening, die van de groep 36 zijn iets groter en die van de groep 34 zijn 800 2 8 49 -6- I * het grootst. Hiermee is dus een aanpassing van de vlamsterkte aan de plaatselijke omstandigheden mogelijk.

Bij het ontharen van slachtvee, in het bijzonder van varkens, in een slachtlijn heeft men doorgaans te maken met dieren waarvan de 5 afmetingen elkaar niet wezenlijk ontlopen. Huid en beharingsomstandigheden zijn ook in wezen vergelijkbaar.

Aangezien er slachtlijnen zijn die 500 tot 1000 varkens per uur moeten verwerken en dus ook moeten kunnen ontharen zal het duidelijk zijn dat met dergelijke grote productiegetallen en de uiterst korte 10 verblijftijd van een karkas in de ontharingsmachine het continu aanhouden van vaste waarden voor de wijze van fijnontharing door afvlammen van buitengewoon grote betekenis is. Dit is met werkwijze en inrichting volgens de uitvinding voor het eerst volledig bereikbaar onder vermijding van plaatselijke vermindering van de kwaliteit van het vlees.

800 2 8 49

Claims (11)

1. Werkwijze voor het ontharen van slachtvee, in het bijzonder van varkens, waarbij het gedode lichaam allereerst aan een warmwater-behandeling wordt onderworpen, vervolgens onder gelijktijdige draaiing 5 om de langsas door middel van slaande en krabbende werktuigen grof wordt onthaard en na voltooiing van de grof-ontharing met een brander de resterende fijne haren worden verwijderd, met het kenmerk, dat het fijnontharen over de gehele lengte van het lichaam plaatsvindt met branders die op de verschillende zones van het lichaam 10 inwerken met verschillen in tijdsduur en/of sterkte.

2. Werkwijze volgens.-conclusie l,met het kenmerk, dat het lichaam wordt behandeld met tenminste één om een vaststaande as heen en weer zwenkbare brander, die zodanig wordt bestuurd dat de vlaminwerking aan de uiteinden van het lichaam sterker respectievelijk 15 langduriger is dan in het midden. *

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de voorste helft en de achterste helft van het lichaam met afzonderlijke zwenkbare branders worden behandeld. 20 4·. Werkwijze volgens conclusie 1, m e t het keamerk, dat tenminste één evenwijdig aan de langsas van het lichaam beweegbare brander met zodanig variërende snelheid heen en weer wordt verplaatst, dat de duur van de inwerking van de vlam aan de koppartij van het lichaam en aan de staartpartij van het lichaam sterker is dan in het 25 middenbereik van het lichaam.

5. Werkwijze volgens conclu-sie 1, met het kenmerk, dat tenminste één evenwijdig aan de langsas van het lichaam beweegbare brander tijdens het heen en weer verplaatsen zodanig wordt bestuurd dat 30 de sterkte van de vlam aan de koppartij en aan de staartpartij van het lichaam sterker is dan in het middengedeelte.

6. Werkwijze volgens conclusie 4· of ;5, met het kenmerk, dat de sterkte- of duur -van de vlaminwerking nabij de köp groter is dan aan de staartpartij. 800 2 8 49 -8- * 7.Werkwijze volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat met meerdere stationaire branders zodanig wordt afgebrand dat de brandergroep van een deel bijvoorbeeld de koppartij, langer in bedrijf is dan de brandergroep van een ander gedeelte, zoals achtergedeelte en 5 in het bijzonder het middengedeelte.

8. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat met meerdere stationaire branders wordt afgebrand welke branders zodanig verschillende vlamsterkte hebben, dat nabij de koppartij respectievelijk nabij de staartpartij van het lichaam de vlamsterkte groter 10 is dan in het middenbereik.

9. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1 en 2, welke inrichting is voorzien van een rooster voor het opnemen van een lichaam van een geslacht dier, welke inrichting onder het rooster is voorzien van een aandrijfbare as met slagorganen die 15 tussen de staven van het rooster doorsteken, met het kenmerk, dat boven het rooster tenminste één brander is geplaatst, die zwaaibaar is om een dwars op de as van de slagorganen staande horizontale as.

10. Inrichting volgens conclusie 8, met het ken-20 merk, dat boven het rooster tweφranders zijn geplaatst.

11. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1 en 4 of 5, welke inrichting is voorzien van een rooster voor het opnemen van een lichaam van een geslacht dier, welke inrichting onder het rooster is voorzien van een aandrijfbare as met slagorganen die 25 tussen de staven van het rooster doorsteken, met het kenmerk, dat boven het rooster een geleidingsbaan is geplaatst waarover een brander evenwijdig aan de as van de slagorganen heen en weer verplaatsbaar is.

12. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclu-30 sie 1 en 7, welke inrichting is voorzien van een rooster voor het opnemen van een lichaam van een geslacht dier, welke inrichting onder het rooster is voorzien van een aandrijfbare as met slagorganen die tussen de staven van het rooster doorsteken, met het kenmerk, dat boven het rooster een rij branders is geplaatst met afzonderlijke midde-35 len voor het in- en uitschakelen van de branders of brandergroepen en deze branders respectievelijk brandergroepen door een tijdklok worden in- 800 2 8 49 -9- ““ 'J en uitgeschakeld.

13. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1 en 8, welke inrichting is voorzien van een rooster voor het opnemen van een lichaam van een geslacht dier, welke inrichting onder 5 het rooster is voorzien van een aandrijfbare as met slagorganen die tussen de staven van het rooster doorsteken, met het kenmerk, dat boven het rooster een rij branders is geplaatst die alle dezelfde werktijd hebben, m aar verschillen in vlamintensiteit hebben. 800 2 849