NL8000138A - Werkwijze en bevestigingsmiddelen voor het aan elkaar bevestigen van bouwstenen, alsmede bouwsteen voor toepassing van de werkwijze. - Google Patents

Description

*1 f. * VO 8761

Werkwijze en bevestigingsmiddelen voor het aan elkaar bevestigen van bouwstenen, alsmede bouwsteen voor toepassing van de werkwijze.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en bevestigingsmiddelen voor het aan elkaar bevestigen van bouwstenen.

Het is bekend bouwstenen met behulp van metselspecie, samengesteld uit zand, cement en een eventuele toeslag, aan elkaar te be-5 vestigen. Als bekendste voorbeeld kan worden genoemd een uit bakstenen opgetrokken muur, doch ook andersoortige stenen worden wel met metselspecie verwerkt.

Voorts zijn ook bouwstenen bekend, die met behulp van speciale lijm aan elkaar worden bevestigd. Als voorbeeld kunnen worden ge-10 noemd Duroxblokken en Giboblokken.

Een bezwaar van deze traditionele bevestigingswijzen is, dat muren ontstaan die een star geheel vormen, die bij het optreden van krimpverschijnselen of zetting slechts kunnen scheuren of zich bij de aansluiting op andere muren loswerken, hetgeen, indien zulks 15 zich in de woningbouw voordoet leidt tot een verlies aan geluidsisolatie en tochtverschijnselen. Hetzelfde doet zich voor indien een traditionele muur bloot staat aan winddruk. Er zijn dan slechts twee mogelijkheden: 1. de muur weerstaat zonder schade de winddruk of 2. de muur scheurt of werkt zich los van aansluitende muren. Een 20 tussenweg is er niet. Met andere woorden: de traditionele muur kan slechts barsten doch niet buigen.

Een ander bezwaar van de traditionele bevestigingswijzen is, dat deze ervaren vaklieden vergt om tot een goed resultaat te komen.

Ook dan echter kunnen als gevolg van het feit, dat een specielaag 25 nimmer overal even dik is, aanzienlijke maatafwijkingen optreden.

De uitvinding beoogt de geschetste bezwaren te ondervangen door een zodanige bevestigingswijze voor bouwstenen ter beschikking te stellen, dat de bouwstenen enige bewegingsvrijheid t.o.v. elkaar behouden zonder dat het onderling verband verloren gaat, en dat uit 30 de bouwstenen ook door ongeschoolde krachten snel en maatvast een bouwwerk kan worden samengesteld.

800 0 1 38 -2-

Hiertoe wordt volgens de uitvinding een werkwijze voor het aan elkaar bevestigen van bouwstenen daardoor gekenmerkt/ dat in de bouwstenen een langsgroef wordt aangebracht in de vlakken, die tijdens het bouwen tegen andere bouwstenen komen te liggen, dat de 5 bouwstenen zodanig op elkaar worden gestapeld dat in elk horizontaal grensvlak een over alle stenen van een laag doorlopende lintvoeggroef ontstaat; dat in de horizontale lintvoeggroef langwerpige bevestigingsmiddelen worden gelegd, die kunnen samenwerken met langwerpige bevestigingsmiddelen, die in elke vertikale stootvoeggroef worden 10 geplaatst, teneinde deze vast te houden.

De bevestigingsmiddelen voor het toepassen van de werkwijze worden volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat de voor horizontaal gebruik bestemde bevestigingsmiddelen zijn voorzien van vast-houcUorganen, die de uiteinden van de voor vertikaal gebruik bestem-15 de bevestigingsmiddelen kunnen vasthouden.

Een bijkomend voordeel van de uitvinding is., dat het gebruik van metselspecie of lijn overbodig wordt, en dat een op deze wijze opgebouwd bouwwerk zonder veel materiaalverlies demonteerbaar is.

De bevestigingsmiddelen hebben naast de bevestigingsfunctie 20 nog een afdichtfunctie. Zij dichten immers de naden tussen de bouwstenen op effectieve wijze af zodat een tochtvrij en waterdicht geheel ontstaat.

De bevestigingswijze volgens de uitvinding is als gevolg van de maatvastheid in het bijzonder geschikt voor toepassing in gestan-25 daardiseerde bouwsystemen, waarbij wordt gewerkt met standaardafmetingen voor muren en kozijnen. Indien de kozijnen van soortgelijke groeven worden voorzien als de bouwstenen, kunnen de kozijnen met behulp van dezelfde bevestigingsmiddelen in een muur worden vastgezet.

30 Als voorts geschikte hoekstenen worden gebruikt, die zonodig op het werk van de gewenste groeven kunnen worden voorzien, ontstaat een bouwsysteem, dat het mogelijk maakt om op snelle en eenvoudige wijze complete bouwwerken op te trekken.

In het volgende zal de uitvinding nader worden beschreven met 800 0 1 38 r ι -3- verwijzing naar de bijgevoegde tekening.

Fig. I toont in perspectief een bouwsteen geschikt voor toepassing van de uitvinding; fig. 2 toont een voorbeeld van een eerste bevestigingsmiddel 5 volgens de uitvinding; fig. 3 toont een voorbeeld van een tweede bevestigingsmiddel voor samenwerking met het in fig. 2 getoonde bevestigingsmiddel; en fig. 4 toont op welke wijze de bevestigingsmiddelen in elkaar grijpen.

IQ Fig. I toont een bouwsteen l die geschikt is voor toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding.

De bouwsteenüs voorzien van in de vier zijden, die bij het bouwen in contact komen met andere bouwstenen en dus in het bouwwerk niet meer zichtbaar zijn, aangebrachte middenlangsgroeven, waarvan er in 15 de tekening twee (2 en 3) zichtbaar zijn. Bouwstenen van de in de tekening weergegeven soort worden met de smalle zijden op elkaar gestapeld zoals b.v. Duroxblokkenkalkzandsteen en Giboblokken en niet, zoals bij bakstenen meestal geschiedt, met de brede zijden.

Niettemin is de uitvinding ook voor andere stapelvijzen toepasbaar, 20 mits de groeven in de juiste vlakken worden aangebracht.

Volgens de uitvinding worden bij voorkeur in de horizontale groeven 3 klemstrippen 4 van de in fig. 2 afgeheelde soort gelegd.

De in fig. 2 afgebeelde klemstrip is in dwarsdoorsnede ongeveer H-vormig, waarbij zich aan de binnenzijde van de vertikale be-25 nen 5 van de H-vorm uitsteeksels 6 bevinden, die als vasthoudorganen dienenivoor tussen de benen van de H-vorm aan te brengen, complemen- . tair gevormde uiteinden van tweede klemstrippen 8 zoals bijvoorbeeld afgeheeld in fig. 3. De uitsteeksels 6 zijn gevormd als tegenover elkaar liggende, naar binnen gerichte haaietanden. Andere vormen 30 zijn echter ook denkbaar, zolang maar een voldoende klemwerking op de uiteinden van de tweede klemstrippen kan worden verkregen.

Fig. 3 toont een voorbeeld van een klemstrip 8, die in de vertikale groeven 2 kan worden aangebracht, waarbij aan de versmalde uiteinden uitsteeksels 9 zijn gevormd, die tussen de uitsteeksels 800 0 1 38 -4- s t 6 van de horizontale klemstrippen kunnen worden geklemd, waardoor een stevige verbinding ontstaat. De uitsteeksels 9 zijn hiertoe complementair aan de uitsteeksels 6 gevormd.

Eén en ander is vergroot in fig. 4 getoond.

5 In de afgebeelde uitvoeringsvorm zijn de benen van de H-vorm telkens van drie boven elkaar gelegen uitsteeksels, in feite binnenwaarts reikende ribben, voorzien, terwijl de klemstrippen 8 eveneens aan elk uiteinde van drie boven elkaar gelegen uitsteeksels of ribben 9 zijn voorzien.

10 De klemstrippen 4 en 8 zijn bij voorkeur uit een geschikte kunststof vervaardigd, doch ook een metalen uitvoeringsvorm is denkbaar. Het materiaal dient zodanig te worden gekozen, dat de uiteinden van de klemstrippen 8 met enige kracht in de tussen de uitsteeksels van de strippen 4 kunnen worden gebracht, zodat een snapwerking 15 optreedt. Een andere mogelijkheid is op regelmatige afstanden de uitsteeksels 6 te onderbreken over een lengte die minimaal gelijk is aan de breedte van de strip 8. Het uiteinde van een strip 8 kan dan ter plaatse van de onderbreking tussen de benen van de H-vorm worden geplaatst en vervolgens worden opgeschoven tot de gewenste plaats.

20 De uitvinding is in het bijzonder geschikt voor toepassing bij bouwstenen van niet gebakken materiaal, zoals bijv. Duroxblokken j Giboblokken of kalkzandsteenblokken. Dergelijke· bouwstenen kunnen op eenvoudige wijze van de benodigde groeven worden voorzien bij de fabricage of op de bouwplaats.

25 Het bouwen van een muur op de door de uitvinding voorziene wijze geschiedt als volgt (zie fig. 5}. Een eerste rij bouwstenen 50 wordt ofwel op de traditionele wijze of met gebruikmaking van klemstrippen volgens fig. 2, eventueel gehalveerd zodat een naar boven open U-vormig profiel ontstaat, en klemstrippen volgens fig. 3 ge-30 plaatst. De rij stenen 50 vertoont dan aan de bovenzijde een doorlopende groef, waarin een klemstrip 4, die langer is dan een enkele steen, wordt aangebracht. De klemstrip past bij voorkeur goed sluitend in de groef. Vervolgens wordt op de eerste rij stenen in het gewenste verband een steen 51 van de tweede laag stenen geplaatst, 80 0 0 1 38

τ J

-5-.

waarbij de groef in het ondervlak van deze steen het boven de groef in de eerste rij stenen uitstekende deel van de klemstrip 4 omsluit.

Naast de steen 51 wordt in de vrijliggende sleuf van de klemstrip 4 het ene uiteinde van een klemstrip 8 aangebracht. De klemstrippen 8 5 zijn iets korter dan de bouwsteen hoog is, zodat de hoogte van een , horizontale strip plus de lengte van een vertikale strip minus de afstand waarover de horizontale en vertikale strip in elkaar worden geschoven ongeveer gelijk is aan de hoogte van een bouwsteen. De aangebrachte klemstrip 8 wordt dan in de richting van de pijl 52 10 verschoven, tot in de groef in het zijvlak van de bouwsteen 51, daarbij de groef geheel opvullend. Daarna wordt de volgende bouwsteen naast de bouwsteen 51 geplaatst en wordt weer een klemstrip 8 aangebracht. Nadat op deze wijze de tweede laag is gevormd wordt in de nu in het bovenvlak van de tweede laag aanwezige doorlopende groef 15 weer een klemstrip 4 aangebracht, die bijv. met behulp van een rub-berhamer over de nog vrije uiteinden van de klemstrippen 8 wordt gestulpt. Vervolgens kunnen volgende lagen stenen op de beschreven wijze worden aangebracht.

Opgemerkt wordt, dat diverse varianten van de beschreven 20 klemstrippen mogelijk zijn. Zo toont fig. 6 een variant van de klemstrip 4, waarbij de uitsteeksels 6 in doorsnede niet de vorm van tanden, doch van vlakke secties hebben, die door cirkelsectorvormige wanddelen 61 met elkaar zijn verbonden. De uiteinden van de klemstrippen 8 hebben dan een complementaire vorm.

25 Ook kunnen de uitsteeksels in dwarsdoorsnede de vorm van een driehoek hebben, die bijv. gelijkbenig kan zijn. Ί

Voorts kan naar wens de dikte van de uiteinden van de klemstrippen 8 zodanig worden gekozen dat ofwel na het inbrengen in de klemstrip 4 geen dwarskrachten werken op de wanden van de klemstrip 30 4, of na het inbrengen in de klemstrip 4 wel een dwarskracht aanwezig blijft, zodat de wanden van de klemstrippen 4 met een zekere kracht tegen de zijwanden van de groeven 3 worden gedrukt.

Ook is het mogelijk de uiteinden van de klemstrippen 8 dubbel uit te voeren zodat een tweetandige vork ontstaat, waarbij de klem- 800 0 1 38 -6- strip 4 dan de vorm kan hebben van twee hoofdletters T, die met de dwarsstrepen tegen elkaar liggen en waarvan de vertikale benen, voorzien van uitsteeksels worden omvat door de gevorkte uiteinden van de klemstrippen 8. Bij een dergelijke uitvoering van de klem-5 strippen 8 kunnen de klemstrippen 4 vanzelfsprekend ook weer H-vor-mig zijn, waarbij telkens tussen de benen van de H-vorm nog een extra, zich evenwijdig daarvan uitstrekkend been is aangebracht. Het principe van een dergelijke bevestigingswijze is getoond in fig. 7, waarbij de uitsteeksels duidelijkheidshalve niet zijn getekend.

10 Door toepassing van een aantal boven elkaar gelegen uit steeksels kunnen kleine maatverschillen worden opgevangen, doordat de klemstrippen 3 meer of minder ver in de klemstrippen 4 kunnen worden geduwd. In de beschreven voorbeelden zijn telkens drie uitsteeksels toegepast doch dit aantal kan variëren. Zulks is mede af-15 hankelijk van de klemkracht van het gekozen materiaal.

De klemstrippen kunnen op eenvoudige wijze met behulp van een extrusiepers worden vervaardigd, waarbij voor de klemstrippen 8 een breed mondstuk kan worden gebruikt dat een streng verschaft met aan de langszijden de gewenste uitsteeksels, waarna van deze streng 20 de uiteindelijke klemstrippen met de gewenste breedte kunnen worden afgesneden.

Teneinde materiaal te besparen kunnen de klemstrippen U en 8 gedeeltelijk hol zijn, zoals aangegeven hij 10 en 11 in fig.

2 en 3.

800 0 1 38

Claims (14)

1. Werkwijze voor het aan elkaar bevestigen van bouwstenen, met het kenmerk, dat in de bouwstenen een langsgroef wordt aangebracht in de vlakken, die tijdens het bouwen tegen andere bouwstenen komen te liggen, dat de bouwstenen zodanig op elkaar worden ge-5 stapeld dat in elk horizontaal grensvlak een over alle stenen van een laag doorlopende lintvoeggroef ontstaat; dat in de horizontale lintvoeggroef langwerpige bevestigingsmiddelen worden gelegd, die kunnen samenwerken met langwerpige bevestigingsmiddelen, die in elke vertikale stootvoeggroef worden geplaatst teneinde deze vast te houden.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de langs- groeven worden aangebracht met een zodanige vorm, dat althans de voor horizontale toepassing bestemde bevestigingsmiddelen daarin goed sluitend passen.

3. Bevestigingsmiddelen voor het toepassen van de werkwijze vol-15 gens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de voor horizontaal gebruik bestemde bevestigingsmiddelen zijn voorzien van vasthoudorga-nen, die de uiteinden van de voor vertikaal gebruik bestemde bevestigingsmiddelen kunnen vasthouden.

4. Bevestigingsmiddelen volgens conclusie 3, met het kenmerk, 20 dat de voor horizontaal gebruik bestemde bevestigingsmiddelen bestaan uit langwerpige strippen, die in dwarsdoorsnede H-vormig zijn, waarbij aan de binnenzijde van de benen van de H-vorm als vasthoud-organen uitsteeksels zijn gevormd, die kunnen samenwerken met de van complementair gevormde uitsteeksels voorziene uiteinden van de 25 voor vertikaal gebruik bestemde bevestigingsmiddelen.

5. Bevestigingsmiddelen volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de voor horizontaal gebruik bestemde bevestigingsmiddelen bestaan uit een langgerekte basis met in dwarsdoorsnede gezien in bedrijf een naar boven en een naar beneden gericht en in het midden 30 van de basis gelegen been, dat aan beide zijden is voorzien van uitsteeksels, en dat de voor vertikaal gebruik bestemde bevestigingsmiddelen een gevorkte uiteinde hebben, waarbij aan de binnenzijden 80 0 0 1 38 ψ -8- van de benen van de gevorkte uiteinden uitsteeksels zijn gevormd, die tussen de uitsteeksels van de voor horizontaal gebruik bestemde bevestigingsmiddelen kunnen grijpen.

6. Bevestigingsmiddelen volgens conclusie 3, met het kenmerk, 5 dat de voor horizontaal gebruik bestemde bevestigingsmiddelen bestaan uit een langwerpige basis met in dwarsdoorsnede gezien in bedrijf telkens drie evenwijdige naar boven en naar beneden gerichte benen, waarvan de twee buitenste benen aan de binnenzijde zijn voorzien van uitsteeksels en het binnenste been aan beide zijden is 10 voorzien van uitsteeksels voor samenwerking met gevorkte uiteinden van de voor vertikaal gebruik bestemde bevestigingsmiddelen, waarbij de benen van de gevorkte uiteinden aan beide zijden van uitsteeksels zijn voorzien.

7. Bevestigingsmiddelen volgens één der conclusies 3 t/m 6 met 15 het kenmerk, dat de uitsteeksels de vorm hebben van haaietanden die bij de horizontale bevestigingsmiddelen naar de basis zijn gericht terwijl in bedrijf de uitsteeksels van de vertikale bevestigingsmiddelen tegengesteld zijn gericht.

8. Bevestigingsmiddelen volgens één der conclusies 3 t/m 6 met 20 het kenmerk,dat de uitsteeksels bestaan uit in dwarsdoorsnede driehoekige ribben.

9. Bevestigingsmiddelen volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de driehoekvorm gelijkbenig is.

10. Bevestigingsmiddelen volgens één der conclusies 3 t/m 6, met 25 het kenmerk, dat de uitsteeksels zijn gevormd doordat in de wanden van de benen van de bevestigingsmiddelen vlakke stukken zijn gevormd, die zijn verbonden door in dwarsdoorsnede cirkelsectorvormige delen.

11. Bevestigingsmiddelen volgens één der conclusies 3 t/m 10, met het kenmerk, dat bij de horizontale bevestigingsmiddelen de uit- 30 steeksels op regelmatige afstanden zijn onderbroken over een lengte, die tenminste gelijk is aan de breedte van de uiteinden van de vertikale bevestigingsmiddelen.

12. Bevestigingsmiddelen volgens één der conclusies 3 t/m 11, met het kenmerk, dat de bevestigingsmiddelen zijn vervaardigd uit 80 0 0 1 38 * * * « -9- geëxtrudeerde kunststof.

13. Bevestigingsmiddelen volgens één der conclusies 3 t/m 12, met het kenmerk, dat de materiaaldikte van de samenwerkende delen van de bevestigingsmiddelen zodanig is gekozen, dat in bedrijf de 5 horizontale en vertikale bevestigingsmiddelen elkaar met een zekere spanning vastklemmen.

14. Bouwsteen voor toepassing van de werkwijze volgens conclusie 1, voorzien van langsgroeven in de vlakken die tijdens het bouwen tegen andere bouwstenen worden geplaatst. 10 &&&&& 80 0 0 1 38