NL7906680A - Apparaat voor weergave van op een magneetband opgeno- men video- of andere informatiesignalen. - Google Patents

Apparaat voor weergave van op een magneetband opgeno- men video- of andere informatiesignalen. Download PDF

Info

Publication number
NL7906680A
NL7906680A NL7906680A NL7906680A NL7906680A NL 7906680 A NL7906680 A NL 7906680A NL 7906680 A NL7906680 A NL 7906680A NL 7906680 A NL7906680 A NL 7906680A NL 7906680 A NL7906680 A NL 7906680A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
signal
transducer
circuit
recording
magnetic head
Prior art date
Application number
NL7906680A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Sony Corp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Sony Corp filed Critical Sony Corp
Publication of NL7906680A publication Critical patent/NL7906680A/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B5/00Recording by magnetisation or demagnetisation of a record carrier; Reproducing by magnetic means; Record carriers therefor
    • G11B5/48Disposition or mounting of heads or head supports relative to record carriers ; arrangements of heads, e.g. for scanning the record carrier to increase the relative speed
    • G11B5/58Disposition or mounting of heads or head supports relative to record carriers ; arrangements of heads, e.g. for scanning the record carrier to increase the relative speed with provision for moving the head for the purpose of maintaining alignment of the head relative to the record carrier during transducing operation, e.g. to compensate for surface irregularities of the latter or for track following
    • G11B5/584Disposition or mounting of heads or head supports relative to record carriers ; arrangements of heads, e.g. for scanning the record carrier to increase the relative speed with provision for moving the head for the purpose of maintaining alignment of the head relative to the record carrier during transducing operation, e.g. to compensate for surface irregularities of the latter or for track following for track following on tapes
    • G11B5/588Disposition or mounting of heads or head supports relative to record carriers ; arrangements of heads, e.g. for scanning the record carrier to increase the relative speed with provision for moving the head for the purpose of maintaining alignment of the head relative to the record carrier during transducing operation, e.g. to compensate for surface irregularities of the latter or for track following for track following on tapes by controlling the position of the rotating heads

Landscapes

  • Adjustment Of The Magnetic Head Position Track Following On Tapes (AREA)

Description

L*q/ Π/ycV· XU^zi· **
Sony Corporation (Sony Kabushiki Kaisha) te Tokio, Japan.
Apparaat voor weergave van op een magneetband opgenomen video- of andere informatiesignalen.
De uitvinding heeft betrekking op een apparaat voor weergave van op een magneetband opgenomen video- of andere informatiesignalen, en meer in het bijzonder op een videobandapparaat (VTR) van het type met schroeflijnvormi-5 ge aftasting, waarbij de video- of andere informatiesigna len zijn opgenomen volgens opeenvolgende, onderling evenwijdige registratiesporen die zich schuin over de magneetband uitstrekken; een dergelijk videobandapparaat werkt met een spoorvolgbesturingsstelsel, waarmede een magneet— 2_q kop of andere transducent tot nauwkeurige aftasting wordt gebracht van de registratiesporen, volgens welke de signalen zijn opgenomen.
Zoals algemeen bekend is, strekt de magneetband zich bij een videobandapparaat van het type met schroeflijn-^5 vormige aftasting om tenminste een gedeelte van het omtreks-oppervlak van de leitrommel van het bandapparaat uit; de magneetband wordt in zijn langsrichting aangedreven, waarbij tenminste een gedeelte van de bandleitrommel in rotatie wordt aangedreven, zodat de ëén of meer op het roterende 20 gedeelte van de bandleitrommel aangebrachte transducenten of magneetkoppen aan de roterende beweging deelnemen en daarbij een herhaaldelijke aftasting van de magneetband uitvoeren volgens een baan, die zich onder een hoek ten opzichte van de langsrichting van de magneetband uitstrekt 25 Tijdens signaalopname door middel van het videobandapparaat is de hoek tussen de gevolgde aftastbaan, en derhalve ieder registratiespoor, en de langsrichting van de magneetband afhankelijk van de rotatiesnelheid van de roterende 790 6 6 80 2 «- \ 0>“' magneetkop enerzijds en van de snelheid, waarmede de magneetband in langstransport wordt aangedreven. Indien de snelheid en richting van het bandtransport tijdens signaal-weergave niet overeenstemmen met diê tijdens signaalopname, 5 zal de tijdens signaalweergave door de êên of meer magneet- koppen gevolgde baan niet nauwkeurig overeenstemmen of samenvallen met een op de magneetband gevormd registratie-spoor; als gevolg daarvan worden de opgenomen video- of andere informatiesignalen niet geheel juist of nauwkeurig IQ weergegeven.
Men heeft reeds verschillende spoorvolgbesturings-stelsels voor behoud van juiste spoorvolging of aftasting van de registratiesporen door de magneetkoppen voorgesteld. Bij ëën van de beste van deze bekende stelsels vindt toe-15 passing plaats van middelen voor afbuiging van een magneet— kop in ten opzichte van het vlak van rotatie daarvan normale richting, dat wil zeggen in dwarsrichting ten opzichte van de lanysrichting van de registratiesporen; de mate Van afbuiging wordt gedurende de aftastbeweging van de magneet-20 kop langs ieder registratiespoor zodanig geregeld, dat een nauwkeurige aftastirg van ieder registratiespoor wordt verkregen. In de ter inzage gelegde Japanse octrooiaanvrage 9919/1S74 van Matsushita Electric Industrial Company,
Limited wordt voorgesteld de mate van afbuiging van de 25 magneetkop in ten opzichte van het rotatievlak normale richting te regelen in afhankelijkheid van het verschil tussen de transportsnelheid van de magneetband tijdens signaalopname en diê tijdens signaalweergave, waardoor theoretisch een juiste weergave van de eerder opgenomen videosignalen 30 mogelijk wordt tijdens signaalweergave bij stilstaand beeld, waarbij het bandtransport is onderbroken, doch ook tijdens signaalweergave bij langzaam bewegend beeld, waarbij de bandtransportsnelheid 1/4 of 1/2 van diê tijdens signaalweergave bedraagt, en tijdens signaalweergave bij 35 snel bewegend beeld, waarbij de bandtransportsHèlheid aanzienlijk groter, bijvoorbeeld tweemaal, diê tijdens 7906680 I * 3 signaalopname bedraagt. In de ter inzage gelegde Japanse octrooiaanvrage 117.106/1977 van Ampex Corporation (zie de Nederlandse octrooiaanvrage 77.02995) wordt voorgesteld om de mate van afbuiging van de magneetkop, welke voor nauw-5 keurige aftasting van een registratiespoor daardoor nodig is, te detecteren en, wanneer de gedetecteerde mate van afbuiging de fysiche grenzen nadert van wat mogelijk is door middel van een tweevormen vertonend blad of andere afbui-gingstransducent van de magneetkop, het electrische aan-10 drijfsignaal voor het blad of de transducent zodanig te besturen, dat de magneetkop tot aftasting van het daarop volgende registratiespoor overgaat; dit wil zeggen, dat met een "spoorsprong” (track jump) wordt gewerkt. Door toepassing van een dergelijke spoorsprong is het theoretisch mogelijk 15 om een juiste signaalweergave bij langzaam bewegend beeld te verkrijgen, evenals signaalweergave bij teruggaand beeld, waarbij de magneetband bijvoorbeeld met de zelfde snelheid als tijdens signaalopname doch in tegengestelde richting aan langstransport wordt onderworpen.
20 Bij de bekende spoorvolgbesturingsstelsels wordt echter geen optimalisatie verkregen van de. amplitude van de afbuiging, waaraan de roteerbare magneetkop of transducent door zijn bijbehorende afbuiginrichting wordt onderworpen? dit kan ook worden weergegeven door te stellen, dat 25 de bij verschillende vormen van niet-normale signaalweergave, zoals signaalweergave bij stilstaand beeld, bij langzaam bewegend beeld, bij snel bewegend beeld en terugbewegend beeld, maximaal nodige afbuiging niet zo gering mogelijk is gehouden of geminimaliseerd. Dit leidt tot een beperking 30 van de toelaatbare bandtransportsnelheid tijdens signaalweergave bij snel bewegend en bij terugbewegend beeld en kan voorts faseafwijkingen of -fouten in de weergegeven signalen veroorzaken. Voorts leidt het gebrek aan optimalisering van de amplitude van de door een tweevormen verto-35 nend blad of andere afbuiginrichting op de roteerbare magneetkop of transducent uitgeoefende afbuiging tot een 79 0 6 6 8 0 £· % 4 nadelige vermindering van de levensduur van de genoemde af-buiginrichting en tot een vermindering van de snelheid en de lineairiteit van de responsie van de inrichting op het toegevoerde aandrijf- of stuursignaall. Het werken met een 5 niet aan optimalisering onderworpen afbuigamplitude heeft bovendien tot gevolg dat de voor opwekking en afgifte van het electrische aandrijf- of stuursignaal benodigde schakeling een ongewenst zware dimensionering dient te hebben.
De onderhavige uitvinding stelt zich ten doel 10 een apparaat voor weergave van op een registratiemedium volgens opeenvolgende, onderling evenwijdige registratie-sporen opgenomen informatiesignalen te verschaffen, dat is uitgerust met een zodanig verbeterd spoorvolgbesturings" stelsel, dat de hiervoor genoemde problemen zich daarbijr 15 niet voordoen.
Meer in het bijzonder stelt de uitvinding zich ten doel, een dergelijk apparaat met een spoorvolgebestu-ringsstelsel te verschaffen, waarmede volgens opeenvolgende, onderling evenwijdige registratiesporen op een registra-20 tiemedium opgenomen informatiesignalen tijdens verschillen de niet-normale soorten van signaal-weergave op'juiste wijze kunnen worden weergegeven onder optimalisering van de toegepaste mate van afbuiging van de ëën of meer magneet-koppen of transducenten.
25 Voorts stelt de uitvinding zich ten doel, een dergelijk apparaat met spoorvolgbesturingsstelsel te ver— · schaffen, waarmede voor iedere van de genoemde soorten van niet-normale signaalweergave de ëën of meer roteerbare magneetkoppen tot een zodanig optimale aftasting van de 30 reigstratiesporen worden gebracht, dat de daartoe door de afbuiginrichting op de magneetkop(pen) of transducent(en) over te brengen verplaatsing binnen een zo gering mogelijk verplaatsings- of afbuigingsgebied ligt.
Een ander doel van de uitvinding is het verschaf-35 fen van een dergelijk weergeefapparaat met een spoorvolg-besturingsstelsel, waarbij de snelheid en de 7906680 Λ -» 5 lineairiteit van de reactie van de afbuiginrichting op het daaraan toegevoerde aandrijf- of bestuursignaal in vergelijking met tot nog toe bekende stelsels aanzienlijk zijn verbeterd.
5 Daartoe gaat de uitvinding uit van een apparaat voor weergave van volgens opeenvolgende, onderling evenwijdige registratiesporen op een registratiemedium opgenomen informatiesignalen, welk apparaat is voorzien van een langs ieder registratiespoor van het ene tot het andere einde 10 daarvan beweegbare transducent voor weergave van de daarin opgenomen informatiesignalen, transducentafbuigmiddelen voor verplaatsing van de transducent in dwarsrichting ten opzichte van de langsrichting van ieder registratiespoor, en van middelen voor levering van een zodanig aandrijfsignaal 15 aan de transducentafbuigmiddelen, dat de transducent wordt gedwongen een gewenst registratiespoor van zijn ene tot zijn andere einde te volgen. Volgens de uitvinding dient een dergelijk apparaat te zijn voorzien: van middelen voor opwekking en afgifte van een eerste signaal, dat overeen-20 komt met de mate van verplaatsing, die de transducentafbuigmiddelen op de transducent dienen uit te oefenen voor het volgen van het gewenste registratiespoor op een vooraf bepaalde plaats langs dat spoor; middelen voor opwekking en afgifte van een tweede signaal, dat overeenkomt met de 25 waarde 1 _ , (1-n) (lOO-dj , _ — n + - + m , 2 100 waarbij n de verhouding tussen de bandtransportsnelheid tijdens signaalweergave en die tijdens signaalopname is, 30 d het door de afstand tussen het ene einde van een registratiespoor en de voorafbepaalde plaats langs dat spoor gevormde percentage van de gehele spoorlengte is, en m een geheel getal is,waarvoor geldt n-lZ.m<n; middelen voor opwekking en afgifte van een stuursignaal op basis van de 35 relatie tussen het eerste en het tweede signaal; en 7906180 * 'ï 6 van middelen voor toevoer van het stuursignaal aan de trans-ducentafbuigmiddelen voor bepaling van de uitgangspositie van de transducent en daarmede van het door de transducent vervolgens af te tasten registratiespoor.
5 De uitvinding zal worden verduidelijkt in de nu volgende beschrijving aan de hand van de bijbehorende tekening van enige uitvoeringsvormen, waartoe de uitvinding zich echter niet beperkt. In de tekening tonen: figuur IA een zijaanzicht, gedeeltelijk in verti-10 cale doorsnede, op de magneetkopleitromiaeleenheid van een videobandapparaat van bekend type met schroeflijnvormige bandaftasting, waarbij een spoorvolgbesturingsstelsel volgens de uitvinding kan worden toegepast, figuur 1B een dwarsdoorsnede volgens de lijn 15 I-I in figuur IA, figuur 2 een bovenaanzicht op een magneetband van enige lengte, waarop schematisch enige tijdens signaal-opname gevormde registratiesporen en enige tijdens verschillende vormen van signaalweergave gevolgde aftastbanen 20 zijn getekend, figuur 3 een grafiek, die het gebied iaat zien, waarbinnen de voor verschillende waarden van de verhouding n van de bandtransportsnelheid tijdens signaalweergave tot die tijdens signaalopname noodzakelijke maximumwaarden van 25 de magneetkopafbuiging of -verplaatsing liggen, figuur 4A en 4B enige schematische weergaven van registratiesporen, die respectievelijk worden afgetast en "overgeslagen" tijdens signaalweergave bij snel bewegend beeld onder toepassing van bandtransportsnelheden, die 30 respectievelijk 2,5 en 2,25 maal aiê bij signaalopname bedragen, figuur 5, een grafiek, die de afbuiging of verplaatsing van de magneetkop laat zien wanneer de verhouding van de bandtransportsnelheid tijdens signaalweergave 35 tot die tijdens signaalopname gelijk aan n is, 7906680 7 figuur 6 een grafiek met een groep grenslijnen voorbepaling van de magneetkopsprong, figuur 7 een soortgelijke grafiek als figuur 3, waarbij de voor verschillende waarden van de verhouding n 5 noodzakelijke afbuigingen of verplaatsingen van de magneet- kop zijn gesplitst in componenten voor compensatie van be-ginfasefouten en componenten voor compensatie van tijdens aftasting optredende schuinloopfouten, figuur 8 een soortgelijke grafiek als figuur 6 l0 ipet een andere groep grenslijnen voor bepaling van de mag-neetkopsprong op basis van de magneetkopafbuiging of -verplaatsing in een positie, die zich op een afstand d = 50% van de totale registratiespoorlengte vanaf het eerste of begineindpunt van een registratiespoor bevindt, ^5 figuur 9 een soortgelijke grafiek als in figuur 8, doch voor d=0%, figuur 10 een grafiek met deelgebieden, die ieder de voor registratiespoorsprong of registratiespoorverande-ring noodzakelijke amplitude van de magneetkopverplaatsing 20 vertegenwoordigen, figuur 11 een blokschema van een magneetkopspoor- . volgbesturingsschakeling volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding, figuur 12 een schematische weergave ter verduide-25 lijking van de faserelatie tussen een uitgelezen verticaal synchronisatiesignaal en een verticaal referentiesynchroni-satiesignaal, figuur 13 een schematische weergave van de spoorvolging tijdens signaalweergave bij snel bewegend beeld 20 onder toepassing van een bandtransportsnelheidsverhouding n=2,25, figuur 14 de golfvorm van een aan een voor afbuiging van de magneetkop op de wijze volgens figuur 13 aan een tweevormen vertonend blad toe te voeren aandrijf-25 spanning, 79 0 6 6 8 o * t s*· 8 figuur 15 een blokschema van een andere uitvoeringsvorm van een spoorvolgbesturingsschakeling volgens de uitvinding en figuur 16 een schema van een uitvoeringsvariant 5 van een tot de spoorvolgbesturingsschakeling volgens de uit vinding behorende schakeling voor opwekking en afgifte van de genoemde aandrijfspanning.
De figuren IA en 1B tonen een roteerbare magneet— kopleitrommeleenheid van een met één magneetkop werkend 10 videobandapparaat van bekend type met schroeflijnvormige bandaftasting. De eenheid omvat een door middel van een aandrijfas 1 in rotatie aandrijfbare, bovenste trommel 2 en een stilstaande, onderste trommel 3, die concentrisch met de aandrijfas 1 op het chassis 4 van het videobandapparaat 15 is bevestigd, zodanig, dat de trommel 3 zich. onder .tussen-lating van een l· smalle spleet tegenover de bovenste trommel 2 uitstrekt. Met het benedenoppervlak van de bovenste trommel 2 is door middel van een tweevormen vertonen blad 7 dat wil zeggen een uit piezo-electrische elementen bestaan-20 de electro mechanische transducent, een magneetkop 5 zodanig gekoppeld, dat de magneetkop bij een voorafbepaalde rotatiesnelheid met de bovenste trommel 2 meeroteert. In ten opzichte van zijn daarbij gevolgde aftastbaan, dat wil zeggen in dwarsrichting ten opzichte van de langsrichting 25 van ieder afgetast registratiespoor,kan de magneetkop door middel van het blad 7 worden verplaatst.
Om de buitenomtrek van zowel de bovenste tromme.1 2 als de onderste trommel 1 is over een hoek van bijna 360° een magneetband 8 gewikkeld; de magneetband wordt 30 daarbij door bandgeleiders 9a en 9b zodanig geleid, dat een zogenaamde "Omega"-wrap" wordt verkregen, zoals de figuren IA en 1B laten zien. Tijdens signaalopname wordt de magneetband 8 aan langstransport bij voorafbepaalde snelheid onderworpen, zodat de video- of andere informatie-35 signalen door de magneetkop 5 op de band 8 worden opgenomen 7906680 € y 9 volgens een serie onderling evenwijdige, magnetische regis-tratiesporen T, die zich onder een voorafbepaalde schuine hoek ten opzichte van de langsrichting van de magneetband 8 uitstrekken, zoals figuur 2 laat zien.
5 Tijdens signaalweergave onder toepassing van een zelfde transportsnelheid als tijdens signaalopname voor de magneetband 8 kan een opgenomen video- of ander informatie-signaal nauwkeurig worden uitgelezen door middel van een spoorvolgservostelsel, met een bandleitrommelservo en/of 10 sen kaapstanderservo voor zodanige nasturing van de rotatie— fase van de magneetkop 5, dat de kop de opeenvolgende re-gistratiesporen nauwkeurig aftast. Tijdens signaalweergave onder toepassing van een willekeurige bandtransportsnelheid, welke afwijkt van die tijdens signaalopname, zullen noch 15 de fase, noch de schuinloophoek van de door de magneetkop gevolgde aftastbaan samenvallen met diê van de opgenomen registratiesporen T. Figuur 2 toont enige voorbeelden van deze situatie, waarbij de gebroken lijnen A, B en C respectievelijk de door de magneetkop gevolgde aftastbanen 20 weergeven voor signaalweergave bij respectievelijk teruggaand beeld, stilstaand beeld en snelbewegend beeld; waarbij in het laatstgenoemde geval de bandtransportsnelheid .
2,5 maal de normale bandtransportsnelheid bedraagt.
Zoals uit het voorgaande blijkt, zal tijdens 25 signaalweergave bij een willekeurige bandtransportsnelheid de verticale positie van de magneetkop 5 door het blad 7 dienen te worden gewijzigd of gecorrigeerd in afhankelijkheid van een stuur- of aandrijfsignaal, en wel zodanig, dat zowel compensatie van de uitgangsfasefout als compensa-30 tie van de schuinloopfout wordt verkregen. Behalve deze beide vormen van compensatie dient bovendien een zodanige selectie van af te tasten registratiesporen te worden toegepast, dat zogenaamde "overlap-tracing" of "interval-tracing" wordt verkregen. "Overlap-tracing" is noodzake-35 lijk tijdens signaalweergave bij langzaam bewegend beeld, 7906680
*' X
10 waarbij een lagere bandtransportsnelheid dan tijdens signaal-opname wordt toegepast; daarbij dient de magneetkop een eerder opgenomen registratiespoor herhaaldelijk af te tasten en vervolgens naar het daarop volgende registratiespoor over 5 te gaan. "Interval-tracing" dient te worden toegepast tijdens signaalweergave bij snel bewegend beeld, waarbij een hogere bandtransportsnelheid dan diè tijdens signaalopname wordt toegepast, en waarbij één of enige registratiesporen worden overgeslagen, zodat de magneetkop de registratiespo-10 ren slechts met onderbrekingen aftast. Bij compensatie voor fasefouten en schuinloopfouten dient derhalve het optimale registratiespoor te worden gevonden voor toepassing van deze beide aftastwijzen, waarbij dient zeker te worden gesteld, dat de verticale positie van. de magneetkop niet terecht 15 komt buiten de kleinste waarde van de voor de aftasting maximaal mogelijke afbuiging. De overgang van aftasting van een registratiespoor naar aftasting van een volgend gewenst registratiespoor wordt in het hierna volgende aangeduid als "spoorsprong" (track jump.?) .
20 Vervolgens zullen de optimale omstandigheden voor een dergelijke spoorsprong worden onderzocht, dat wil zeggen de omstandigheden, waarbij de amplitude van de voor uitvoering van een dergelijke spoorsprong door de magneetkop te ondergane verplaatsing zo klein mogelijk is.
25 Zoals in het voorgaande reeds is opgemerkt, omvat compensatie van spoorvolgfouten zowel compensatie van een fasefout als compensatie van een schuinloopfout. Omtrent compensatie van de fasefout wordt opgemerkt, dat wanneer de magneetkop één van de aftastbanen A, B of C volgens figuur 30 2 gaat volgen, een maximale verplaatsing of afbuiging ter grootte van + 1^ steek voldoende dient te zijn om de mag-2 neetkop op het beginpunt van een af te tasten registratiespoor te brengen? éên steek is daarbij gelijk aan de afstand tussen aangrenzende registratiesporen. Het voorgaande wil 35 zeggen, dat de fasefout maximaal is wanneer de magneetkop 7906680 «r ·* 11 zich aan het begin van zijn aftastbeweging tussen twee aangrenzende registratiesporen bevindt; deze fasefout kan worden gecorrigeerd door een afbuiging ter grootte van + i steek, kanneer de situatie zodanig is, dat verplaatsing 5 van de magneetkop naar weerszijden van het registratiespoor T door het blad 7 mogelijk is, waarbij het blad selectief wordt bestuurd voor verbuiging in bovenwaartse en benedenwaartse richting uit zijn neutrale stand volgens figuur IA, is een magneetkopverplaatsingsamplitude ter grootte van 10 ëên steek als piek-piek-waarde noodzakelijk ter verkrijging van een dergelijke fasefoutcompensatie onafhankelijk van de tijdens signaalweergave toegepaste bandtransportsnelheid.
Omtrent de schuinloopcompensatie kan worden opgemerkt, dat deze dient teneinde zeker te stellen, dat een 15 magneetkop, wanneer deze een gewenst registratiespoor begint af te tasten, het desbetreffende spoor van het ene uiteinde tot het andere uiteinde volgt; de daartoe benodigde mate van compensatie zal met de bandtransportsnelheid variëren. Wanneer de verhouding van de bandtransportsnelheid 20 bij signaalweergave tot die tijdens signaalopname wordt weergegeven als n, volgen voor de gewenste schuinloopcompensatie de volgende waarden; (n-1) steek, wanneer n^rl) (1} of (1-n) steek, wanneer n<l) (2) 25 Op grond van het voorgaande kan nu worden geöteld, dat voor correctie van de aftastbaan van de magneetkop een fasefoutcompensatie ter grootte van één steek en een schuinloopcompensatie van (n-1) steek nodig kunnen zijn. Aangezien de fasefoutcompensatie niet afhankelijk van de band-30 transportsnelheid tijdens signaalweergave is, zijn de fase-foutcorrectie en de schuinloopfoutcorrectie onafhankelijk van elkaar. De maximale amplitude P, die de magneetver-plaatsing moet kunnen ondergaan, wordt derhalve verkregen door de volgende sommering van de compensatiecomponenten; 35 P — [_(n-l) + 1 J steek, wanneer n> 1 (3a) P = L (1-n) + 1 J steek, wanneer η1 (3b) 7906680 12 * y
Figuur 3 toont het gebied van de uit de vergelijkingen (3a) en (3b) volgende, benodigde maximumwaarden van de magneetkopverplaatsing. Zoals uit figuur 3 naar voren komt, kan de afbuig- of verplaatsingsamplitude P volgens de 5 vergelijkingen (3a) en (3b) als gevolg van het feit, dat het tweevormen vertonende blad 7 in zowel bovenwaartse als benedenwaartse richting kan worden gebogen, gelijkelijk worden verdeeld tussen een bovengebied en een benedengebied, welke gebieden zich ter weerszijden bevinden van een bij de 10 abscis in figuur 3 behorend basisoppervlak, waarop het voor ondersteuning van de magneetkop dienende blad 7 is aangebracht. De bovenste grenslijn V en de onderste grenslijn ü van het totale gebied kunnen worden weergegeven doon P = + j (n-1) + 1 voor η 1 (4a) ^ P = + (1-n) + 1 voor η 1 (4b)
De optimale magneetkopverplaatsing wordt verkregen door middel van binnen het zich tussen de beide grenslijnen V en U uitstrekkende gebied gelegen buigingen van het blad 20 7. De grenslijnen V en ü vertegenwoordigen de randvoorwaar den voor verkrijging van een absolute minimumwaarde van de gewenste afbuigamplitude van het tweevormen vertonende blad 7.
Vervolgens zal een werkwijze voor besturing van 25 de spoorsprong worden beschreven, welke voldoet aan de vereisten volgens figuur 3.
Wanneer de genoemde bandtransportsnelheidverhou-ding n bij signaalweergave een geheel getal is, kan "interval-tracing” , waarbij één of enige registratiésporen worden 30 overgeslagen, worden verkregen door toepassing van een spoorsprong ter grootte van n steekwaarden na iedere aftasting van een registratiespoor. Zo kan bijvoorbeeld tijdens signaalweergave bij een met tweemaal de normale snelheid . bewegend beeld aftasting met intervallen van twee steekwaar- 35 den, dat wil zeggen aftasting van steeds even genummerde of steeds oneven genummerde registratiesporen worden .
79 0 5 5 8·· - ' » 13 toegepast. Waneer de bandtransportsnelheidsverhouding n bij signaalweergave een geheel getal is, kan de zogenaamde "spoorsprong steek", dat wil zeggen de afstand tussen opeenvolgend afgetaste registratiesporen, derhalve door n 5 Steekwaarden worden weergegeven. Wanneer de bandtransport-snelheidsverhouding n daarentegen niet een geheel getal vormt, bijvoorbeeld gelijk is aan het getal één gedeeld door een geheel getal, dient éën van de registratiesporen n maal in herhaling te worden afgetast, waarna een spoorsprong van 10 êën steekwaarde, dat wil zeggen naar het daaropvolgende registratiespoor, dient plaats te vinden. Wanneer de band-transportsnelheidsverhouding n geen geheel getal is, kan de spoorsprongsteek derhalve niet door n worden weergegeven.
Aangezien het niet is toegestaan, dat de magneet-15 kop in het midden van een registratiespoor naar een volgend registratiespoor overspringt, vormt de spoorsprongsteek steeds een geheel veelvoud van één steekwaarde. Wanneer de genoemde verhouding n geen geheel getal is, dient n derhalve op de volgende wijze door twee gehele getallen % en <rr% 20 te worden voorgesteld: X -x + m.y n =-~- (5) x + y n waarin Λen m worden bepaald door de ongelijkheid (n+l)>A>m (n-1), terwijl x en y geschikte gehele getallen 25 zijn. De volgende tabel toont enige voor verschillende gebieden van de verhouding n uit de vergelijking (5) afgeleide waarden van / en m: \ 7906680
A
14
Tabel
Waarden van λ en m voor enige waarden van n
InO =1 m=0 2 η 1 =2 m=l 3 n 2 =3 m = 2 5 0 η -1 =0 ra' = -1 -1 n -2 = -1 m = -2 !0 De voor en ra gevonden waarden vertegenwoordigen de noodzakelijke spoorsprongsteekwaarden, terwijl x en y het aantal keren vertegenwoordigen, waarop de sprongen met res-# pectievelijk de steekwaarden 7L en ra respectievelijk plaats vinden. De combinatie van respectievelijk x en y 15 keren uitgevoerde spoorsprongen met steekwaarden van respectievelijk en m dient voor iedere weergeefmodus om te komen tot een gemiddelde spoorsprongwaarde van n steekeen-heden, waardoor signaalweergave bij een bandtransportsnel-heidsverhouding n wordt verkregen.
20 Wanneer n bijvoorbeeld gelijk is aan 2,5, dat wil zeggen tijdens signaalweergave bij een bandtransportsnel-heid, welke 2,5 maal de normale snelheid bedraagt, leidt de vergelijking (5) tot respectievelijk de waardenΛ=3, m=2, x=l en y=l. Zoals figuur 4A voor dat geval laat zien dient 25 dan afwisselend met een spoorsprong van drie steekwaarden en een spoorsprong van twee steekwaarden te worden gewerkt; iedere cyclus omvat dan twee aftastingen met een tussenge-legen spoorsprong van drie steekwaarden en vervolgens een spoorsprong van twee steekwaarden, hetgeen resulteert in 30 een over twee spoorsprongen verdeelde, totale spoorsprong van vijf steekwaarden of een "gemiddelde" spoorsprong van 2,5 steekwaarden.
Wanneer de transportsnelheidsverhouding n gelijk is aan 2,25, leidt de vergelijking (5) tot de waarden Λ =3, 35 m=2, x* 1 en y=3. Zoals figuur 4B laat zien bestaat 7906680 * » 15 dan iedere cyclus uit één enkele spoorsprong van drie steekwaarden en vervolgens een driemaal herhaalde spoorsprong van steeds twee steekwaarden. Iedere· cyclus omvat dan een uit vier spoor sprongen resulterende,· totale spoor-5 sprong van negen steekwaarden, hetgeen een "gemiddelde” spoorsprong van 2,25 steekwaarden vertegenwoordigt.
Zoals hieruit naar voren komt, dienen bij een willekeurige weergeefsnelheidswaarde voorafbepaalde aantallen spoorsprongen van respectievelijk Z en m steekwaarden te 10 worden uitgevoerd ter verkrijging van de in dat geval gewenste aftasting van de registratiesporen. In sommige speciale gevallen, waarin de weergeefsnelheidsverhouding n een geheel getal is of|n{ < 1 geldt, wordt of X of m gelijk aan nul. De voor het uitvoeren van spoorsprongen van JL 15 steekwaarden en m steekwaarden werkelijk benodigde hoeveelheden magneetkopverplaatsing bedragen respectievelijk }~ -l=m steekwaarden en m-1 steekwaarden, aangezien de mag-neetkop aan het einde van een zojuist afgetast registratie-spoor verspringt naar het beginpunt van een vervolgens af 20 te tasten registratiespoor, waarbij de verticale positie van het eindpunt en het beginpunt van respectievelijk aangrenzende registratiesporen op het buitenomtreksoppervlak van de magneetkopleitrommeleenheid met elkaar overeenstemmen. Dit wil zeggen, dat indien door het tweevormen verto-25 nenöe blad geen afbuiging of verplaatsing van de magneetkop wordt veroorzaakt, een spoorsprong van één steekwaarde optreedt wanneer de magneetkop van het eindpunt van een eerste spoor naar het beginpunt van het daarop volgende spoor beweegt.
30 Magneetkopverplaatsingen van X-l=m steekwaarden en van m-1 steekwaarden zullen in het hierna volgende respectievelijk worden aangeduid als een Vsprong" en een "(m-1)-sprong". De grootste van deze beide sprongen, gerekend naar de absolute waarde, wordt aangeduid als "grote 35 sprong" en de kleinste als "kleine sprong", waaruit volgt 7906680 * 5 16 - dat de m-sprong in het geval n > 1 de grote sprong is en de (m-1)-sprong in het geval van n<l de grote sprong vormt.
Vervolgens zal aandacht worden besteed aan de volgorde van de spoorsprongen, die nodig zijn om de ver-5 plaatsing van de magneetkop binnen het gewenste gebied volgens figuur 3 te houden. Zoals de figuren 4A en 4B laten zien, zal de magneetkop na uitvoering van een grote sprong of een kleine sprong voor verplaatsing naar het beginpunt van een gewenst registratiespoor dit spoor gaan aftasten 10 terwijl gelijk een schuinloopcompensatie van jn-l| steek- waarden wordt uitgevoerd. De verplaatsingen van het tweevor-men vertonende blad voor het uitvoeren van een spoorsprong en diê voor het uitvoeren van schuinloopcorrectie vinden in onderling tegengestelde richtingen plaats.
15 Figuur 5 toont de verplaatsing van. de magneetkop bij een bandtransportsnelheidsverhouding n van bijvoorbeeld 2,5. Langs de ordinaat van de grafiek volgens figuur 5 is de magneetkopverplaatsing D in steekwaarden uitgezet. Wan-neer de magneetkop zich na aftasting van een bepaald regis-20 tratiespoor in het punt A bevindt, dient een grote sprong van (Ji -1) of m steekwaarden te worden uitgevoerd om de magneetkop op het beginpunt van het vervolgens af te tasten registratiespoor te brengen; daartoe wordt de magneetkop verplaatst naar het punt B, zoals met een volle lijn in 25 figuur 5 is weergegeven. De magneetkop tast dan. dit registratiespoor af tijdens een schuinloopcompensatie ter grootte van n-1, zoals met een gebroken lijn is aangeduid. Aan het einde van aftasting van dit registratiespoor bevindt de magneetkop zich in het punt C. Vervolgens vindt een klei-30 ne sprong van m-1 steekwaarden plaats, zoals met een volle lijn is weergegeven, waardoor de magneetkop terecht komt in het punt D aan het begin van het vervolgens af te tasten registratiespoor. De magneetkop voert de aftasting van dit registratiespoor uit tijdens een schuinloopcorrectie van 35 (n-1), zoals met een gebroken lijn is weergegeven, waardoor 7906680 17 de magneetkop weer terecht komt in het punt A. Het voorgaande omvat een volledige afbuig- of verplaatsingscyclus, welke steeds wordt herhaald. De in figuur 5 weergegeven verplaatsing van de magneetkop komt overeen met de bedrijfsmo-5 dus volgens figuur 4A, waarbij afwisselend een grote sprong van 3 steekwaarden en een kleine sprong van 2 steekwaarden plaats vinden. Bij andere aftastmodus, waarbij de kleine sprong of de grote sprong enige malen per cyclus dient te worden herhaalds zoals bijvoorbeeld bij de situatie volgens 10 figuur 4B het geval is, wordt de kleine sprong of de grote sprong en de daarop volgende spoorvolging enige malen herhaald, zodat de magneetkop zich aan het einde van iedere cyclus weer in het punt A bevindt.
Voor bepaling van de afbuig- of verplaatsingscy-15 clus dient met de volgende voorwaarden (1) en (2) rekening gehouden te worden;
Voorwaarde (1)
Wanneer de grote sprong, bijvoorbeeld van het 20 punt: A naar het punt B, wordt uitgevoerd, dient het punt B
niet voorbij of onder de onderste grenslijn ü volgens figuur 3 of figuur 5 te liggen. Wanneer de genoemde transportsnel-heidsverhouding n groter is dan 1, bedraagt de verplaatsing voor een grote sprong ,2-1=111 steekwaarden, zodat de toepas-25 sing van een grote sprong slechts is toegestaan wanneer het punt A, waar de magneetkop zich aan het begin van een grote sprong bevindt, is gelegen boven een positie, die /1 -1 of m steekwaarden van de onderste grenslijn U verwijderd is.
Indien de verplaatsing van de magneetkop uit zijn neutrale 30 stand voorafgaande aan de grote sprong wordt weergegeven als D (in steekwaarden) zal de magneetkop tijdens een grote sprong worden verplaatst naar een punt, dat kan worden weergegeven door (D - m) steekwaarden en dat boven de onderste Γ grenslijn ü dient te liggen. Dit wil zeggen; 35 (Dp - m) > grenslijn ü of (Dp - m) > n t 7906680 18 zodat D > -in + m (6) P ^
De ongelijkheid (6) vorirrt een nodzakelijke voorwaarde voor een grote sprong in het geval van n> 1.
5 Omtrent de schuinloopcompensatie van (n-1) steek waarden, die noodzakelijk is om na een grote sprong de juiste aftasting te verkrijgen, kan uit de vergelijking (5) worden afgeleid, dat (n-1) kleiner is dan (,i-l). I-ndien de afwijking van het punt A voorafgaande aan een grote 10 sprong aan de hiervoor genoemde ongelijkheid (6) voldoet, zal de na aftasting van een registratiespoor resulterende plaats van de magneetkop, bijvoorbeeld het punt C, nooit buiten het toelaatbare gebied liggen.
In het geval n <( 1 omvat een grote sprong een vér-15 plaatsing over (m-1) steekwaarden, waarbij m een negatief geheel getal is. Op soortgelijke wijze als in het voorafgaande wordt de magneetkop derhalve tijdens een grote sprong verplaatst van een punt D naar een punt (D - m+1) steek-
P P
waarden, welke laatstgenoemd punt onder de bovenste grens-20 lijn V dient te liggen. Dit wil zeggen (D - m+1) <( grenslijn V of (D - m+1) <. (-i + 1) ^ Jr ^ zodat
Dp < -in + m (7) ?5 Voorwaarde 2,
Voor een kleine sprong, bijvoorbeeld van het punt C naar het punt D, bedraagt de verplaatsing m-1 steekwaarden voor het geval n^> 1. De schuinloopcompensatie van (n-1) steekwaarden, die voorafgaande aan de kleine sprong is 30 uitgevoerd, is groter dan de tijdens de kleine sprong optredende verplaatsing van (m-1) steekwaarden, zodat het na een kleine sprong bereikte punt D nooit verder dan het aan het begin van aftasting van een registratiespoor, voorafgaande aan een kleine sprong ingenomen punt B.
35 Aangezien de voor spoorvolgcorrectie na een kleine sprong noodzakelijke schuinloopcompensatie van ______________ 7906680 19 (n-1) steekwaarden groter is dan de bij een kleine sprong optredende afbuiging van (m-1) steekwaarden, dient ervoor te worden gezorgd, dat de verplaatsing of afwijking van de magneetkop, wanneer deze zich in het eindpunt A' van aftas--5 ting van een registratiespoor bevindt, niet boven de boven ste grenslijn V ligt. De afstand tussen de punten C en A' is gelijk aan (n-m) steekwaarden. Een kleine sprong is derhalve slechts toelaatbaar wanneer het voorafgaande aan-de kleine sprong door de magneetkop ingenomen punt C zich be-10 vindt onder een positie, die zelf over een afstand van (n-m) steekwaarden van de bovenste grenslijn V verwijderd ligt. Indien de magneetkop zich voorafgaande aan een kleine sprong in een punt D , bevindt, wordt de magneetkop vervol-
P
gens door de kleine sprong en de daarop volgende aftasting 15 van een registratiespoor verplaatst naar het punt D t -(m-l)+ J» (n-1); dit punt dient onder de grenslijn V te liggen. Dit wil zeggen,
Dp, - m + n < grenslijn V of D^, - m + n < n zodat 20 DpI < -|n + m (8).
De ongelijkheid (8) vormt de noodzakelijke voorwaarde voor een kleine sprong in het geval n> 1.
In het geval van n < 1 vindt een kleine sprong plaats over een afstand van enige steekwaarden. Juist zoals 25 in het voorgaande geval kan worden gesteld, dat de magneetkop zich na uitvoering van een kleine sprong en een daarop volgende aftasting van één of meer registratiesporen zal bevinden in het punt D ,-m+(n-l), welk punt boven de onder-
Ir ste grenslijn U dient te liggen. Dit wil zeggen 30 D . - m + 1> grenslijn ü of D , - m + n - I >in-1 zodat
Dp« > “ -|n + m (9) 35 7906680 20
Uit het voorgaande volgt, dat een groep grenslijnen, die de voorwaarden voor afwisseling van grote en kleine sprongen bepalen, kan worden weergegeven door de formulei V = - in + m (10) , 5 waarin m een geheel positief getal is, dat wordt bepaald door de ongelijkheid n^m>n-l. In figuur 6 zijn de desbetreffende grenslijnen als gebroken lijnen getekend; deze grenslijnen bevinden zich op een afstand van (^i-1) steekwaar-den (magneetkopverplaatsing bij een grote sprong, wanneer X0 n>l) boven de onderste grenslijn U of op een afstand van (m-1) steekwaarden (magneetkopverplaatsing bij een grote sprong, wanneer n-ζΐ) onder de bovenste grenslijn V. De driehoekige, gearceerde gebieden in figuur 6 voldoen derhalve aan de ongelijkheden (6) en (7) . Wanneer de magneetkop X5 zodanig is verplaatst, dat hij zich aan het eindpunt van een afgetast registratiespoor binnen een dergelijk gearceerd gebied bevindt, dient een grote sprong te worden uitgevoerd teneinde de magneetkop in het beginpunt van een vervolgens af te tasten registratiespoor te brengen.
20 De in figuur 6 als gebroken lijnen getekende grenslijnen bevinden zich bovendien voor de gevallen n^. 1 en n <1 op steeds respectievelijk een afstand van (n-m) steekwaarden respectievelijk onder de bovenste grenslijn V en boven de onderste grenslijn U. De niet-gearceerde gebieden 25 tussen de beide grenslijnen U en V voldoen derhalve aan de genoemde ongelijkheden (8) en (9).
Dit wil zeggen, dat de gebroken lijnen in figuur 6 de grenslijnen vormen voor de bepaling of vervolgens een grote sprong of een kleine sprong moet worden uitgevoerd.
30 Wanneer de magneetkop bij het bereiken van het eindpunt van een afgetast registratiespoor één van de gebroken grenslijnen in de richting van de pijlen in figuur 6 heeft overschreden, dient een grote sprong te volgen; wanneer de magneetkop in de genoemde positie geen van de gebroken grens-35 lijnen heeft overschreden, dient een kleine sprong te volgen. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, behoeft,..
7906680 21 de totale verplaatsing van de magneetkop deze laatstgenoemde nooit buiten het toelaatbare gebied van maximumwaarden volgens figuur 3 te brengen, zodat de door het tweevormen vertonende blad uit te voeren magneetkopverplaatsingen tot 5 een minimum beperkt blijven.
De sprongvoorwaarden volgens figuur 6 kunnen ook vanuit een ander gezichtspunt worden beschouwd. Figuur 7 toont een grafiek, waarin de maximumamplitude van de mag-neetkopverplaatsing, welke volgens figuur 3 nodig is, is XO gesplitst in twee componenten, dat wil zeggen een component voor fasefoutcompensatie (+ steekwaarde) en een component voor schuinloopcompensatie (n-1 steekwaarden). In figuur 7 is de fasefoutcompensatiecomponent van + ^ steekwaarde, dat wil zeggen een verplaatsing met een piek-piek-waarde van 15 ëën steekwaarde, gearceerd weergegeven. Het overblijvende gedeelte heeft betrekking op de schuinloopcompensatiecompo-nent. Indien de gearceerde deelgebieden volgens figuur 6 die een variërend gebied van (n-m) bestrijken nog eens in figuur 7 worden ingetekend, blijken de resulterende deelge-20 bieden met dubbelarcering geheel binnen het enkelvoudige gearceerde gedeelte van figuur 7 te liggen. Het is derhalve duidelijk, dat de door het deel (n-m) veroorzaakte fasefout door de fasefoutcompensatie kan worden opgevangen.
De hiervoor genoemde vergelijking (10) definieert 25 de grenslijnen, waarmede rekening dient te worden gehouden bij de beoordeling van een uit te voeren spoorsprong op grond van de verplaatsing, die de magneetkop juist voorafgaande aan de magneetsprong heeft bereikt, dat wil zeggen aan het eindpunt van een zojuist afgetast registratiespoor. 30 Wanneer de spoorsprong dient te worden beoordeeld op grond van de verplaatsing of plaats, die de magneetkop in een ander punt van een afgetast registratiespoor heeft afgelegd, respectievelijk bereikt, bijvoorbeeld in een op een relatieve afstand van d procent vanaf het beginpunt van het afge-35 taste registratiespoor gelegen punt, dient de overblijvende 7906680 * y* 22 schuinloopcompensatie, welke wordt bepaald door de formule -η· , van de uitdrukking voor Dp in vergelijking (10) te worden afgetrokken. De meest algemene uitdrukking voor de grenslijnen krijgt dan de gedaante: 1_ , (1-n) (100-d) , _ .........5 Dp* - · 2n + -IÖÖ--+ m (il)
Figuur 8 is een grafiek met een aantal als gebroken lijnen getekende grenslijnen ter beoordeling van een uit te voeren spoorsprong, dat wil zeggen een grote sprong 10 of een kleine sprong, op grond van de verplaatsing, die de magneetkop heeft ondergaan in een punt op de helft (50%) van de registratiespoorlengte gelegen punt van een afgetast registratiespoor. Figuur 8 geeft derhalve een soortgelijke voorstelling als figuur 6, doch op basis van een magneetkop, 15 die zich in het midden van een afgetast registratiespoor bevindt, in plaats van in het eindpunt van een dergelijk registratiespoor. Figuur 9 toont een soortgelijke groep grenslijnen ter beoordeling van een uit te voeren spoorsprong, dat wil zeggen een grote sprong of een'kleine sprong, op 20 grond van de positie van de magneetkop tijdens het begin van de aftasting van een registratiespoor.
De beoordeling van een uit te voeren spoorsprong op grond van de positie van de magneetkop aan het eindpunt van een reeds afgetast registratiespoor bied voordelen in 25 het geval van een plotselinge verandering in de wijze van weergave, bijvoorbeeld bij een plotselinge wijziging van de bandtransportsnelheid. Een dergelijke beoordeling heeft echter het nadeel, dat tussen het bereiken van het eindpunt van een afgetast registratiespoor en het begin van aftasting van 30 een daaropvolgend registratiespoor slechts een betrekkelijk korte tijdsduur voor de uitvoering van de spoorsprong, dat wil zeggen de desbetreffende verplaatsing van de magneetkop, ter beschikking staat.
Figuur 10 toont de .grafiek met deelgebieden, die 35 ieder de voor een op grond van de magneetkoppositie aan het eindpunt van een afgetast registratiespoor gekozen 7906680 23 spoorsprong, dat wil zeggen grote sprong of kleine sprong, noodzakelijke amplitude van de magneetkopafbuiging of -verplaatsing vertegenwoordigen.
Zoals figuur 5 laat zien, vindt na een grote 5 sprong (van A naar B) of een kleine sprong (van C naar D) aftasting van een volgend registratiespoor plaats onder gelijktijdige schuinloopverplaatsing van de magneetkop over (n-1) steekwaarden. De bij het beoordelingspunt (C of A*) behorende plaats van de magneetkop ligt steeds in een gebied, 10 zoals één van de gearceerde gebieden Fg, F^, Fq, F_^, F .... in figuur 10, dat voor n>l op een afstand van (n-1) steekwaarden boven de onderste grenslijn of voor n.<l op een afstand van (1-1) steekwaarden onder de bovesnte grenslijn ligt. De positie van het beoordelingspunt, dat 15 wil zeggen de door de magneetkop aan het eindpunt van een afgetast registratiespoor uitgevoerde verplaatsing, varieert binnen het desbetreffende gebied Fg, F^, Fq, F_g, F_g, met de bandtransportsnelheid en -richting, dat wil zeggen met de waarde van n.
20 Wanneer in het geval n> 1 het beoordelingspunt één van de door de vergelijking (10) bepaalde grenslijnen, bijvoorbeeld Cg of C4 in figuur 10, in de richting naar het aangrenzende, bovenste driehoeksgebied overschrijdt, bijvoorbeeld wanneer het beoordelingspunt de lijn Cg in de richting 25 van Fq naar F_^ overschrijdt, dient een grote sprong van ( .1-1) of m steekwaarden te worden uitgeveerd. Wanneer het beoordelingspunt de in aanmerking komende grenslijn in de richting naar het aangrenzende, onderste driehoeksgebied overschrijdt, bijvoorbeeld de grenslijn Cg naar het gebied 20 Fq, dient een kleine spoorsprong van (m-1) steekwaarden te worden uitgevoerd. In het geval n^l dient een grote sprong te worden uitgevoerd wanneer het beoordelingspunt ëën van de grenslijnen of Cg in de richting naar het aangrenzende, onderste driehoeksgebied overschrijdt, terwijl 35 een kleine spoorsprong dient te worden uitgevoerd wanneer 7906680 24 het beoordelingspunt de grenslijn of C2 in de richting naar het aangrenzende, bovenste driehoeksgebied overschrijdt.
De verplaatsingen van de magneetkop over afstanden van respectievelijk m steekwaarden en (m-1) steekwaar-5 den, dat wil zeggen voor respectievelijk een grote spoor- sprong en een kleine spoorsprong, zijn in figuur 10 weergegeven als respectievelijke aantallen steekwaarden, waaraan een positief of negatief teken is toegevoegd. Paren horizontaal aangrenzende driehoeksgebieden in figuur 10 hebben 10 steeds een zelfde amplitude en zijn gecombineerd tot de ruitvormige gebieden P2, F^, FQ, F_^, F_2,..... , waarbij het positieve en het negatieve teken steeds op de bij de desbetreffende sprong behorende verplaatsingsrichting van de magneetkop betrekking hebben. Het positieve teken vormt een 15 aanwijzing, dat het tweevormen vertonende blad 7 in figuur IA over een afstand van het voorgeschreven aantal steekwaar— den in bovenwaartse richting wordt gebogen, terwijl het negatieve teken een aanwijzing vormt, dat het blad 7 over een afstand van het voorgeschreven aantal steekwaarden in bene-20 denwaartse rirhting wordt gebogen. De aanduiding "(0)" bij een spoorsprong wil zeggen, dat de magneetkopverplaatsing, die noodzakelijk is om de magneetkop op het vervolgens ge1* wenste registratiespoor te brengen, plaats vindt zonder speciale of een grote of kleine spoorsprong gerichte af-25 buiging van het blad, doch automatisch met het bandtransport plaats vindt. Dein figuur 10 bij de uitdrukking "sporing" geplaatste getallen hebben betrekking op het aantal steekwaarden naar een volgend gewenst registratiespoor, dat wil zeggen op het bij de desbetreffende signaalweergave 30 modus behorende aantal "sporingssteekwaarden" (trace pitches).
Aan de hand van figuur 11 zal nu een spoorvolg-besturingsschakeling volgens de uitvinding worden beschreven, 35 welke het voorgaande in de praktijk omzet.
7906680 25
De spoorvolgbesturingsschakeling volgens figuur 11 omvat in hoofdzaak een bandtransportsnelheisdetectie-schakeling 12, een magneetkopverplaatsingsdetectieschake-ling 13, een spoorsprongspanningsopwekschakeling 14, een 5 integrator 15 en een foutsignaalopwekschakeling 17.
De frequentie of periode van het horizontale synchronisaties ignaal van het uitgelezen videosignaal varieert met de bandtransportsnelheid tijdens signaalweergave. Dit is het gevolg van het feit, dat de snelheid van de magneetkop 10 ten opzichte van een daardoor afgetast registratiespoor op de magneetband met de transportsnelheid van de laatstgenoemde varieert, hetgeen als gevolg heeft, dat de frequentie van het uitgelezen, horizontale synchronisatiesignaal varieert. Hoewel de door de magneetkop uitgevoerde aftast-15 baan door afbuiging van het tweevormen vertonende blad wordt gecorrigeerd ter verkrijging van schuinloopcompensatie, zal een dergelijke compensatie nimmer een frequentievariatie van het horizontale synchronisatiesignaal veroorzaken, daar de door het tweevormen vertonende blad teweeg gebrachte ver-20 plaatsing van de magneetkop loodrecht ten opzichte van de door de kop gevolgde aftastbaan is gericht. De bandtrans-portsnelheidverhouding n kan derhalve uit de frequentie van het uitgelezen horizontale synchronisatiesignaal worden afgeleid.
25 Zoals het schema volgens figuur 11 laat zien, wordt het uitgelezen horizontale synchronisatiesignaal PBg, dat op willekeurig geschikte wijze aan het uitgangssignaal van de magneetkop 5 wordt afgescheiden, aan de bandtransportsnelheidsdetectieschakeling 12 toegevoerd. Deze 30 detectieschakeling 12 omvat een klokimpulsgenerator 20 voor opwekking en afgifte van klokimpulsen van voorafbepaalde impulsherhalingsfrequentie, een teller 21 voor telling van de klokimpulsen, een grendelschakeling 22 voor het vasthouden van het uitgangssignaal van de teller gedurende een 35 voorafbepaalde periode, en een digitaal/analoog-omzetter 23.
7906680 * > - 26
De klokimpulsgenerator 20 geeft klokimpulsen van voldoende hoge frequentie, bijvoorbeeld 14 MHz af. Deze klokimpulsen worden aan klokimpulsaansluiting CP van de teller 21 toegevoerd voor telling van de klokimpulsen tijdens 5 de horizontale aftastintervallen. Een met het uitgelezen, horizontale synchronisatiesignaal gesynchroniseerde terug-stelimpuls van voorafbepaalde impulsduur wordt aan de terug-stelaansluiting R van de klokimpulsteller 21 toegevoerd via een monostabiele multivibrator 24, die voor terugstelling 10 van de teller dient. Het uitgangssignaal van de teller 21 wordt aan de grendelschakeling 22 toegevoerd. Wanneer het uitgelezen, horizontale synchronisatiesignaal aan de start-aansluiting T van de grendelschakeling 22 wordt toegevoerd, wordt het uitgangssignaal van de teller 21 juist voorafgaan-15 de aan de terugstelling daarvan in de grendelschakeling 22 ingelezen en daarin vastgehouden gedurende het zich tot aan het volgende, horizontale synchronisatiesignaal uitstrekken— de tijdsinterval. Het uitgangssignaal van de grendelschakeling 22 wordt toegevoerd aan de digitaal/analoog-omzetter 20 23, die als uitgangssignaal een met de bandtransportsnèl- heidsverhouding n overeenkomend spanningssignaal Vn afgeeft. In een teller 25 wordt bij dit spanningssignaal Vn een met de bandtransportsnelheidsverhoudingswaarde n= -=1 voor signaalweergave bij teruggaand beeld overeenkomende instel-25 spanning ter waarde V^. opgeteld, waardoor de spanning
Vn_1 wordt verkregen, welke met de schuinloopcompensatie-factor of -component (n-1) overeenkomt.
Het aldus verkregen spanningssignaal V ^ wordt via een weerstand 26 toegevoerd aan de ene ingang van een 30 sommerende integrator 15, die aan zijn uitgang een spanning met schuinoplopende golfvorm afgeeft, waarvan de schuinloop overeenkomt met de schuinloopcompensatie. De spanning met schuin oplopende golfvorm wordt via optellers 27 en 28 toegevoerd aan een aandrijfschakeling 29. Door een 35 oscillator 16 wordt een "slinger"-signaal voor "wobbling” of slingeringsbesturing van .het‘:tweevormen vertonende ..........
7906680 27 blad 7 bij een voorafbepaalde frequentie van de waarde fg eveneens aan de aandrijfschakeling 29 toegevoerd. Aan zijn uitgang geeft de aandrijfschakeling 29 derhalve een spannings-signaal met schuin oplopende golfvorm met daarop gesuperpo-5 neerde slingercomponent af. Het tweevormen vertonende blad 7 wordt door dit uitgangssignaal van de aandrijfschakeling 29 zodanig aangedreven, dat de door de magneetkop 5 gevolgde aftastbaan voor schuinloopcompensatie wordt gecorrigeerd, zodat een gewenste aftastbaan zelfs, wanneer de bandtrans-10 portsnelheid tijdens signaalweergave niet gelijk aan die tijdens signaalopname is, correct wordt doorlopen, waarbij de magneetkop aan "wobbling" of slingering in dwarsrichting ten opzichte van de langsas van de aftastbaan wordt onder-15 worpen.
Als gevolg van het voorgaande wordt het door de magneetkop uitgelezen hoogfrequent- of frequentiemodulatie-signaal aan amplitudemodulatie met een "wobbling"-frequen-tie fq onderworpen. Het door de magneetkop 5 uitgelezen 20 signaal wordt via een weergeefversterker 32 aan een niet in de tekening weergegeven videosignaalweergeefstelsel, en voorts aan de foutsignaalopwekschakeling 17. Het tweevormen vertonende blad 7 is aan zijn ene hoofdvlak uitgerust met een rekstrookje 33 voor detectie van de geeffectueerde 25 afbuiging. Het uitgangssignaal van het rekstrookje 33 wordt eveneens aan de foutsignaalopwekschakeling 17 toegevoerd .
Zoals de tekening laat zien, omvat de foutsignaalopwekschakeling 17 een omhullende-detectieschakeiing 34, 30 bandfilters 35 en 36 en een vermenigvuldiger 37. Het van de magneetkop 5 afkomstige hoogfrequent signaal wordt toegevoerd aan de omhullende-detectieschakeiing 34, die uit het hoogfrequent signaal de amplitudegemoduleerde component afscheidt. Het uitgangssignaal van de detectieschakeling 34 35 bevat informatie omtrent de mate en de richting van de spoorvolgfout van de werkelijk gevolgde aftastbaan ten opzichte van het opgenomen registratiespoor, benevens 7906680 28 araplitudegemoduleerde componenten, die het gevolg zijn van ongewenste mechanische trillingen, zoals resonantietrillingen en onvergangstrillingen. Het uitgangssignaal van de ' detectieschakeling 34 wordt via het bandfilter 35 toegevoerd 5 aan de ene ingang van de vermenigvuldiger 37, terwijl de andere ingang van de vermenigvuldiger via het bandfilter 36 het uitgangssignaal van het rekstrookje 33 ontvangt. Dit laatstgenoemde uitgangssignaal bevat de frequentiecomponent fQ van het "wobbling"-signaal en de reeds genoemde, onge-10 wenste mechanische vibratiecomponenten, welk signaal en componenten als modulerend signaal voor de amplitudemodulatie dienen en geen informatie omtrent de spoorvolgfout bevatten. In de vermenigvuldiger 37 vindt derhalve een correlatie tussen het modulerende signaal, dat wil zeggen hef uit-15 gangssignaal van het rekstrookje 33, en het gemoduleerde signaal, dat wil zeggen het uitgangssignaal van de detectie 34, plaats; de vermenigvuldiger 37 werkt als synchrone detector. De met elkaar in fase verkerende componenten (de fQ-component en de ongewenste, menchanische trillingscompo— 20 nent) van de beide ingangssignalen van de vermenigvuldiger 37 worden daarbij geelimineerd, zodat slechts het spporvolg-foutsignaal resulteert. Dit spoorvolgfoutsignaal wordt in de cpteller 27 opgeteld bij de door de integrator 15 afgegeven spanning met schuin oplopende golfvorm. Als gevolg 25 daarvan wordt de afbuigamplitude van het tweevormen vertonende blad 7 zodanig geregeld, dat de door de magneetkop 5 gevolgde aftastbaan samenvalt met het registratiespoor.
Wanneer de aftasting van een registratiespoor is beëindigd, wordt aan het weevormen vertonende blad 7 een 30 zodanige beweging gegeven, dat het de magneetkop Verplaatst naar het beginpunt van een vervolgens voor aftasting in aanmerking komend registratiespoor, waarvan de keuze of aanwijzing volgt uit de voor spoorsprongen geldende voorwaarden. De desbetreffende keuze vindt plaats op basis van het 35 uitgangssignaal van de magneetkopverplaatsingsdetectie- 7906680 * · 29 schakeling 13/ die de magneetkopverplaatsing aan het eindpunt van een afgetast registratiespoor detecteert. Het uitgangssignaal van de detectieschakeling 13 wordt toegevoerd aan de spoorsprongspanningsopwekschakeling 14, die 5 volgens de in figuur 10 grafisch weergegeven voorwaarden werkt.
De magneetkopverplaatsing, dat wil zeggen de afstand waarover de magneetkop uit zijn neutrale stand is verplaatst, kan worden gedetecteerd door meting van het fasever-10 schil tussen het uitgelezen verticale synchronisatiesignaal PB.V en een van een uitwendige bron afkomstig, verticaal referentiesynchronisatiesignaal Ref.V. Zoals figuur 12 laat zien, zou de magneetkop, indien hij bijvoorbeeld door niet-toevoer van het stuursignaal aan het blad 7 in zijn neutrale 15 stand zou verkeren, een aftastbeweging uitvoeren volgens een in figuur 12 met gebroken lijnen weergegeven baan S, waarvan de schuinloop overeenkomt met de bandtransportsnelheid op dat ogenblik. Het verticale referentiesynchronisatiesignaal Ref.V verschijnt op het tijdstip, waarop de magneetkop het 20 eindpunt van de aftastbaan bereikt. Dit signaal Ref.V kan worden verkregen met behulp van een aan de roteerbare boventrommel 2 toegevoegde rotatiefasedetector.
Wanneer aan het tweevormen vertonende blad 7 een stuursignaal wordt toegevoerd, dat de magneetkop het regis-25 tratiespoor T of T' doet aftasten door gelijktijdige schuin-loopcompensatie en fasefoutcompensatie, vindt afbuiging van de magneetkop in dwarsrichting ten opzichte van de genoemde baan S plaats. De fase van het uitgelezen, verticale synchronisatiesignaal PB.V aan het eindpunt van het registra-30 tiespoor T ijlt derhalve met een bedrag, dat evenredig is met de magneetkopverplaatsing, voor op de fase van het re-ferentiesynchronisatiesignaal Ref.V. De fase van het signaal PB.V aan het eindpunt van het registratiespoor T' ijlt daarentegen achter op de fase van het referentie-35 signaal Ref.V. De mate en de richting van de magneetkop- 7906680 t y 30 verplaatsing kunnen derhalve worden bepaald door detectie van de fase van het uitgelezen, verticale synchronisatie-signaal PB.V ten opzichte van het verticale referentiesyn-chronisatiesignaal Ref.V.
5 Figuur 11 laat zien, dat de magneetkopver- plaatsingsschakeling 13 de volgende componenten bevat: een teller 40 voor telling van de uitgangsimpulsen van de klokimpulsgenerator 20, een grendelschakeling 41 voor vasthouding van het uitgangssignaal van de teller 40 en een 10 digitaal/analoog-omzetter 42 voor omzetting van het digitale uitgangssignaal van de grendelschakeling 41 in een. analoge waarde of spanning V^. Het uitgangssignaal van de klokimpulsgenerator 20 wordt aan een klokimpulsaansluiting CP van de teller 40 toegevoerd, terwijl de terugstelaansluiting LQ 15 van de teller het verticale referentiesynchronis.atiesignaal Ref.V krijgt toegevoerd voor voorafsteling of terugstelling van de teller 40 op een voorafbepaalde waarde, dat wil zeggen de met de fase van het referentiesignaal Ref.V overeenkomende waarde. De teller 40 voert een telling van het 20 positieve of negatieve faseverschil tussen het referentiesignaal Ref.V en het uitgelezen signaal PB.V op basis van de klokimpulsen uit.
Het uitgangssignaal van de teller 40 wordt toege— voerd aan de grendelschakeling 41, die via zijn stelaan-25 sluiting T het signaal PB.V ontvangt. Het uitgangssignaal of telresultaat van de teller 40 wordt derhalve bij het verschijnen van het uitgelezen signaal PB.V in de grendelschakeling 41 ingelezen en geeft een aanwijzing van het faseverschil. Het uitgangssignaal van de grendelschakeling 41 30 wordt toegevoerd aan de digitaal/analoog-omzetter 42, waarin het met het faseverschil, dat wil zeggen de verplaatsing 0^ van de magneetkop, overeenkomende spanningssignaal V^ wordt gevormd. Aan de digitaal/analoog-omzetter 42 wordt via een weerstand 43 een instelspanning -V toegevoerd voor 35 zodanige verschuiving van het uitgangssignaal van de 7906680 * „ 31 omzetter, dat het spanningssignaal de waarde nul aanneemt wanneer het faseverschil tussen Ref.V en BP.V gelijk aan nul is. Dit spanningssignaal wordt aan de spoor-sprongspanningsopwekschakeling 14 toegevoerd.
5 Deze spoorsprongspanningsopwekschakeling 14 om vat een comparator 46, een vermenigvuldiger 47, een analoog/ digitaal-omzetter 48 en een digitaal/analoog-omzetter 49, zoals figuur 11 laat zien. Het met de bandtransportsnel-heidverhouding n overeenkomende spanningssignaal Vn wordt 10 door de bandtransportsnelheidsdetectieschakeling 12 aan de analoog/digitaal-omzetter 48 toegevoerd. De van de omzetter 48 afkomstige, digitale waarde wordt toegevoerd aan de digi-taal/analoog-omzetter 49, die aan zijn uitgang een spanningssignaal Vm aflevert, dat overeenkomt met het door de onge-15 lijkheid n>m>n-l bepaalde, gehele getal. Het spanningssignaal Vm kan bij toevoer aan het tweevormen vertonende blad 7 een verplaatsing van de magneetkop 5 over een afstand van m steekwaarden teweeg brengen. Het spanningssignaal Vm wordt in negatieve polariteit, dat wil zeggen in de gedaante 20 -V , aan een opteller 50 toegevoerd voor aftirekking van het uitgangssignaal van de vermenigvuldiger 47.
Het de bandtransportsnelheidsverhouding n vertegenwoordigende spanningssignaal Vn wordt toegevoerd aan de vermenigvuldiger 47 die een vermenigvuldiging met i uit-
1 A
25 voert, zodat een uitgangssignaal ^ V wordt verkregen. De opteller 50 geeft derhalve een uitgangsspanningssignaal ter grootte | vn “ ^ af, dat overeenkomt met een magneetkop- verplaatsing van (in - m) steekwaarden. Dit spannings-1 * signaal ^ V - Vm wordt toegevoerd aan de ene ingangsaan-30 sluiting (-) van de comparator 46, waarvan de andere ingang (+) het van de schakeling 13 afkomstige spanningssignaal Vj krijgt toegevoerd, dat de magneetkopverplaatsing vertegenwoordigt. In de comparator 46 vindt een vergelijking van de spanningen en —j V + plaats. Het uitgangs-35 signaal a van de comparator 46 heeft de volgende twee toestanden of waarden: 7906680 i V .
32
(1) a= 1 wanneer V, i V„ + V
a 2 n m (2) a= O wanneer / - | Vn + Vm
De comparator 46 beoordeelt derhalve of de in het 5 eindpunt van een afgetast registratiespoor gedetecteerde verplaatsing van de magneetkop door één van de door de vergelijking (10) weergegeven en in figuur 6 met een gebroken lijn getekende grenslijnen is gegaan. Wanneer bijvoorbeeld tijdens signaalweergave bij een in het gebied tussen 10 1 en 2 gelegen bandtransportsnelheidsverhouding n de toe stand (1) van het uitgangssignaal a optreedt, vormt dit een teken, dat de magneetkopverplaatsing in dit beoordelingspunt zich tot binnen het driehoeksgebied Fq in figuur 10 heeft uitgestrekt, terwijl het optreden van de toestand (2) laat 15 zien, dat de magneetkopverplaatsing zich tot in het driehoeksgebied F_1 heeft uitgestrekt.
het uitgangssignaal van de comparator 46 wordt in negatieve polariteit en met een niveau, dat voor het geval a=l met een magneetkopverplaatsing van één steekwaarde over-20 eenkomt, aan een opteller 51 toegevoerd, evenals het uitgangssignaal Vm van de digitaal/analoog-omzetter 49, zodat het uitgangssignaal van de opteller 51 wordt gevormd door een spanningssignaal V ^ in de toestand (1), dat wil zeggen wanner a=l, en door een spanningssignaal Vm in de toe-25 stand (2), dat wil zeggen wanneer a=0. Deze spanningssigna-xen Vm_1 en Vm komen respectievelijk overeen met een spoor-sprongsteekwaarde m-1 (kleine sprong) en een spoorsprong-steekwaarde m (grote sprong. Het spanningssignaal V ^ of Vmwordt via een analoge poortschakeling 52 en een weerstand 30 53 als spoorsprongsignaal aan de integrator 15 toegevoerd.
De poortschakeling 52 wordt door het uitgelezen verticale synchronisatiesignaal PB.V zodanig bestuurd, dat het signaal gedurende een tijdvak van bijvoorbeeld 1 msec, na aftasting van een registratiespoor wordt doorgelaten.De tijdsconstan— 35 te van de in de integrator 15 uitgevoerde integratie is 7906680 33 voor het spoorsprongsignaal aanzienlijk kleiner dan voor het signaal Vn_^, dat door de teller 25 wordt toegevoerd en overeenkomt met een schuinloopcompensatiefasctor n-1. De inte-gratietijdsconstanten worden bepaald door de weerstandswaar-5 den van de weerstanden 26 en 53.
Als gevolg van het voorgaande ondergaat het twee-vormen vertonende blad 7 een afbuiging, welke door de met de schuinloopcompensatie n-1 overeenkomende spanning met schuin-oplende golfvorm wordt veroorzaakt, waarna het blad terug-10 beweegt en een springende beweging of sprong over het vooraf bepaalde aantal steekwaarden uitvoert wanneer het uitgelezen, verticale synchronisatiesignaal verschijnt.
Figuur 13 toont de aftastcyclus of het aftastpa-troon voor signaalweergave bij een 2,25 maal versneld bewe-15 gend beeld, terwijl figuur 14 de golfvorm van de aan het blad 7 toe te voeren aandrijfspanning voor een dergelijke spoorvolgcvclus laat zien. De golfvorm volgens figuur 14 komt met de magneetkopverplaatsing overeen.
Zoals met gebroken lijnen in' figuur 13 is weerge-20 geven, vertoont iedere aftastbaan van de magneetkop tijdens deze versnelde signaalweergave een schuinloopfout van 1,25 steekwaarden ten opzichte van de registratiesporen Tj, T2' .... Aangenomen wordt, dat de magneetkop aan het einde van zijn aftasting van het registratiespoor over een afstand 25 van D^ steekwaarden wordt verplaatst voor correctie van de fasefout en de schuinloopfout, waardoor de voorwaarde D^ > - -^n+m wordt verkregen. Het uitgangssignaal a van de comparator 46 volgens figuur 11 verkeert dan in de toestand (2), dat wil zeggen a=0. Als gevolg daarvan wordt een met 30 m=2 steekwaarden overeenkomende spoorsprongspanning Vm opge wekt, welke aan het tweevormen vertonende blad 7 wordt toegevoerd voor verplaatsing van de magneetkop 5 over -2 steekwaarden aan het begin van het registratiespoor 4. Vervolgens vindt aftasting van dit registratiespoor 35 plaats met een schuinloopcompensatie van 1,25 steekwaarden.
7906680 * «* 34
In het eindpunt van het spoor T. wordt de magneetkopplaatsing ** 1 gewijzigd in D2, waardoor aan de voorwaarde D2<- ^-n +m wordt voldaan. Het uitgangssignaal a van de comparator 46 gaat dan naar de toestand (2) over, dat wil zeggen a=l. In 5 verband daarmede wordt een met m-l=l steekwaarde overeenko mende spoorsprongspanning V , afgegeven, welke de magneet-kop 5 een verplaatsing van -1 steekwaarde naar.het beginpunt van het registratiespoor Tg doet uitvoeren. Daarna worden de aftasting van een registratiespoor en een spoorsprong van 10 steeds -1 steekwaarde tweemaal herhaald, waarop een spoorsprong van -2 steekwaarden plaats vindt, zoals figuur 14 laat zien.
Figuur 15 toont een blokschema van een uitvoerings-variant van een magneetkopspoorvolgbesturingsschakeling vol-15 gens de uitvinding, waarbij voor de zelfde componenten als in figuur 11 weer respectievelijk de zelfde verwijzingssym-bolen zijn gebruikt.
Bij het schema volgens figuur 15 wordt het spannings— signaal V , dat de bandtransportsnelheidsverhouding n weer-20 geeft, gevormd door hèt uitgangssignaal van een frequentie-generator, die de rotatiesnelheid van een niet in de tekening weergegeven bandtelrol detecteert; deze bandtelrol. verkeert in aanraking met de magneetband en wordt daardoor bijvoorbeeld in rotatie aangedreven voor detectie van de 25 op de toevoerhaspel overblijvende hoeveelheid magneetband.
Het aldus verkregen spanningssignaal Vn wordt aan de spoor-sprongspanningsopwekschakeling 14 toegevoerd op soortgelijke wijze als bij figuur 11. Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 15 wordt het met de magneetkopverplaatsing over-30 eenkomend spanningssignaal afgeleid uit het uitgangssignaal van de teller 27, dat een bijdrage aan de aandrijf-spanning voor het tweevormen vertonende blad 7 levert.. Het desbetreffende spanningssignaal wordt aan de andere ingang van de comparator 46 toegevoerd; de spoorsprong of 35 magneetkopverplaatsing wordt op soortgelijke wijze als bij een schakeling volgens figuur 11 op basis van het 7906680 * ·* 35 uitgangssignaal a van de comparator 46 bestuurd.
Figuur 16 laat zien, dat bij een uitvoeringsvariant 14* van de spoorsprongspanningsopwekschakeling de spanning Vn,die de bandtransportsnelheidsverhouding n weergeeft, 5 op de wijze volgens figuur 11 of figuur 15 kan worden gevormd en naar de waarde V . wordt verschoven door toevoe- n—l ging van de spanning V, in de teller 25. De aldus verkregen 11 spanning Vn_^ wordt tot een andere, met —jn + overeenkomende spanningswaarde gewijzigd door een omkeer-vermenigvuldiger 10 471, waarvan het uitgangssignaal wordt toegevoerd aan een ingangsaansluiting (+) van vier comparatoren '-C^1, waaraan uit respectievelijk bijbehorende spanningsbronnen VI - V4 afkomstige instelspanningen worden toegevoerd. De in- stelspanningbronnen VI - V4 hebben respectievelijk de uit- 3 113 15 gangs spanningswaarden - -^-V, - -jV, +^V en +^V, waarbij V in waarde gelijk is aan de spanning, die nodig is om de magneet- kop over een afstand van één steekwaarde te verplaatsen. De andere ingangsaansluiting (-) van de comparatoren Cl' - V4* wordt steeds gevoed met de spanning V^, die met de magneet- 20 kopverplaatsing D overeenkomt.
De comparatoren Cl' - C4‘ voeren respectievelijk de volgende vergelijkingen uit: C1i-----D - in - 1 p 2 C21-----D - in 25 P 2 C3'-----D - in + 1 C4'-----D - in + 2 p 2
Dit wil zeggen, dat de comparatoren de spoorsprongvoorwaar-30 den onderzoeken op basis van de door respectievelijk de lijnen Cl - C4 in figuur 10 weergegeven grenswaarden, en zulks respectievelijk voor bandtransportsnelheidsverhoudings-waarden n van -1 tot +3.
De comparatoren Cl' en C2* geven respectievelijk 35 uitgangssignalen al en a2 af, die ieder de binaire waarde ”1" of "O” hebben. Het hoge niveau ”1" van de uitgangs- 7906680 . 36 * signalen al en a2 wijst op een spanning, die voldoende is om de magneetkop over +1 steekwaarde te verplaatsen. De com— paratoren C3 en C4 geven respectievelijk de uitgangssignalen a3 en a4 af, die de binaire waarde "0” of "-1" hebben. Het 5 niveau "-1" van de uitgangssignalen a3 of a4 heeft betrekking op een spanning, welke een magneetkopverplaatsing over -1 steekwaarde kan veroorzaken. De uitgangssignalen al - a4 worden door middel van dioden Dl - D4 en weerstanden R1 - R4 samengesteld tot respectievelijk bijbehorende signalen.
10 Ieder van de op deze wijze samengestelde signalen wordt via de poortschakeling 52 en de weerstand 53 aan de integrator 15 toegevoerd. Als gevolg daarvan zullen êën of twee van de comparatoren Cl' - C4' een uitgangssignaal ter waarde "1" of "-1" afgeven, afhankelijk van de bandtransportsnelheids-15 verhouding n en de magneetkopverplaatsing D , waaruit de
Sr spoorsprongspanningen volgen, waardoor de magneetkop over afstanden van respectievelijk +2, +1, 0, -1 of -2 steekwaar-den wordt verplaatst.
Meer in het bijzonder worden de volgende samenge-20 stelde uitgangssignalen gevormd wanneer de magneetkopver— plaatsing zich respectievelijk in één van de gebieden -F2, F^, Fq , F_^ en F_2 volgens figun^r 10 bevindt: al a2 a3 a4 F2 -------------------- 110 0 25 F± -------------------- 0 10 0 F0 ---------------------- 0 0 0 0 F_1 -------------------- 0 0-10 F_2 --------------------- 0.0 -1 -1 30 De uitgangssignalen al - a4 worden opgeteld en geïntegreerd tot de spoorsprongspanningen, die aan het twee-vormen vertonende blad 7 worden toegevoerd ter verkrijging van een gewenste spoorsprong aan het begin van een volgend af te tasten registratiespoor.
35 Het spoorvolgbesturingsstelsel volgens de uitvin ding kan worden toegepast bij een videobandapparaat van 7906680 37 het type met een paar videomagneetkoppen, die over 180° ten opzichte van elkaar geplaatst langs de omtrek van een roteerbare bandleitrommel zijn aangebracht; opgemerkt is reeds, dat de uitvinding ook bij een met één enkele magneet-5 kop werkend videobandapparaat volgens figuur IA en 1B kan worden toegepast.
De uitvinding beperkt zich niet tot de in het voorgaande beschreven en in de tekening weergegeven uitvoeringsvormen. Verschillende wijzigingen kunnen in de beschreven 10 details en hun onderlinge samenhang worden aangebracht, zonder dat daarbij het kader van de uitvinding wordt overschreden.
7906680

Claims (23)

1. Apparaat voor weergave van volgens opeenvolgende, onderling evenwijdige registratiesporen op een registratiemedium opgenomen informatiesignalen, welk registratiemedium tijdens de signaalopname met een vooraf bepaalde transportsnelheid in een onder een hoek ten opzichte van de langsrichting van de registratiesporen lopende richting is aangedreven, welk apparaat is voorzien van: een transducent die voor weergave of uitlezing van de opgenomen informatiesignalen langs ieder van de registratiesporen kan worden bewogen volgens een zich van zijn beginpunt tot zijn eindpunt uitstrekkende aftastbaan; een transducentafbuiginrichting voor verplaatsing van de transducent in dwarsrichting ten opzichte van de spoorlangsrichting; en een schakeling voor toevoer van een aandrijfsignaal aan de transducentafbuiginrichting, zodanig, dat de transducent wordt gedwongen, een gewenst registratiespoor te volgen in een zich van het beginpunt tot het eindpunt van de aftastbaan uitstrekkende beweging, gekenmerkt door: een schakeling (13) voor opwekking en afgifte van een eerste signaal V^, dat overeenkomt met dié door de transducentafbuiginrichting (7) teweeg te brengen verplaatsing van de transducent (5), welke noodzakelijk is om de transducent (5) het gewenste registratiespoor (T) in een vooraf bepaalde positie daarvan te volgen; een schakeling (14, 14*) voor opwekking en afgifte van een tweede signaal, dat overeenkomt met de waarde , /o _ , (1 “ n) (100 - d) . _ 1/2 n + -jqq- + m ,. waarin n de verhouding van de transportsnelheid van het re-. gistratiemedim tijdens signaalweergave tot de transportsnelheid tijdens signaalopname is, d de relatieve afstand (in procenten van de totale registratiespoorlengte) tussen het beginpunt en de vooraf bepaalde positie langs het registratiespoor is, en m een geheel getal is, dat niet groter dan n en niet kleiner dan n - 1 is; een vergelijkingsschakeling (46;.C^,-C^') voor opwekking en afgifte van een stuursignaal op grond van de relatie tussen het eerste en het tweede signaal; en door een inrichting (52) voor toevoer van het stuursignaal aan de 7906680 - 39 - transducentafbuiginrichting (7) voor bepaling van de positie van de transducent (5) in het beginpunt van de aftastbaan en, daarmede, voor bepaling van het volgende registratiespoor, dat door de transducent dient te worden afgetast.
2. Apparaat volgens conclusie 1, gekenmerkt door middelen voor detectie van de transportsnelheid van het registratiemedium tijdens signaalweergave en door een op de gedetecteerde transportsnelheid reagerende schakeling (12) voor toevoer aan de tweede-signaalopwekschakeling (14, 14') van een met de transportsnelheidsverhouding n overeenkomend signaal V . n
3. Apparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in ieder registratiespoor op de vooraf bepaalde positie een positiesignaal is opgenomen, terwijl de eerste- signaal-opwekschakeling (13) een tijdbasisfoutdetector (40-42) voor tijdbasisfoutdetectie van het door de transducent (5) uitgelezen positiesignaal bevat.
4. Apparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inrichting voor toevoer van het stuursignaal aan de transducentafbuiginrichting een poortschakeling (52) bevat, die juist voordat de transducent (5) het beginpunt van de aftastbaan bereikt, wordt opengestuurd.
5. Apparaat volgens conclusie 1, waarbij de opgenomen informatiesignalen worden gevormd door videosignalen met horizontale en verticale synchronisatiesignalen, gekenmerkt door een op de uitgelezen, horizontale synchronisatiesignalen reagerende schakeling (20-22) voor detectie van de transportsnelheid van het registratiemedium tijdens signaalweergave, en door een op de gedetecteerde verplaatsingssnelheid reagerende schakeling (23) voor afgifte van een met de transport-snelheidsverhouding overeenkomend signaal.
6. Apparaat volgens conclusie 5, waarbij in ieder van de registratiesporen op de vooraf bepaalde positie êên van de verticale synchronisatiesignalen is opgenomen, met het kenmerk, dat de eerste-signaalopwekschakeling (13) een detector (40-42) voor detectie van een tijdbasisfout in het door de transducent (5) uitgelezen, verticale synchronisatie-signaal bevat. 7906680 - 40 -
7. Apparaat volgens conclusie 1, waarbij het registratiemedium wordt gevormd door een magneetband met daarop schuin verlopende registratiesporen, welke magneetband zich schroeflijnvormig om ten minste een gedeelte van het buiten-omtreksoppervlak van een leitrommel uitstrekt en aan langs-transport kan worden onderworpen, waarbij ten minste een gedeelte van de bandleitrommel roteerbaar is, terwijl de transdu-cent een door middel van de transducentafbuiginrichting op het roteerbare gedeelte van de leitrommel aangebrachte mag-neetkop omvat, welke met de bandleitrommel kan roteren en tijdens transport van de magneetband een door selectie be-, paald registratiespoor kan aftasten.
8. Apparaat volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de schakeling voor toevoer van het aandrijfsignaal aan de transducentafbuiginrichting is voorzien van: een afbuig-signaalgenerator (33, 36) voor opwekking en afgifte van een afbuigsignaal in overeenstemming met de verplaatsing van de transducent (15) in de genoemde dwarsrichting uit zijn rust-positie; een oscillator (16) voor opwekking en afgifte van een als slingersignaal dienend oscillatiesignaal. dat bij toevoer aan de transducentafbuiginrichting (7) tot gevolg heeft, dat de transducent (5) een oscillerende of slingerende beweging in de genoemde dwarsrichting om een nulstand uitvoert; een omhullende-detector (34) voor detectie van de omhullende van het uitgangssignaal van de transducent tijdens de aftast-beweging daarvan langs een registratiespoor en de slingerbeweging daarvan in de genoemde dwarsrichting; een synchrone demodulator (37) voor demodulatie van de door de detector (34) gedetecteerde omhullende met het afbuigsignaal, zodanig, dat een spoorvolgfoutsignaal wordt verkregen, dat een weergave vormt van de afstand, beschouwd in de genoemde dwafs-richting, tussen de nulstand van de transducent en het middelpunt van het registratiespoor; en van een opteller (28) voor optelling van het spoorvolgfoutsignaal bij het slingersignaal van het voor de transducentafbuiginrichting (7) bestemde aandrijfsignaal.
9. Apparaat volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de synchrone demodulatie een vermenigvuldiger (37) bevat, waarvan de beide ingangen respectievelijk met de gedetec- 7906680 - 41 - teerde omhullende en het afbuigsignaal worden gevoed.
10. Apparaat volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de transducentafbuiginrichting wordt gevormd door een twee vormen vertonendblad (7), dat aan zijn ene einde kan scharnieren en aan zijn andere einde de transducent (7) draagt, waarbij het aandrijfsignaal aan het twee vormen vertonende blad (7) wordt toegevoerd voor het teweeg brengen van een buiging en daarmede van een verplaatsing in dè genoemde dwarsrichting van het blad.
11. Apparaat volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de afbuigsignaalgenerator een aan het twee vormen vertonend blad (7) bevestigd rekstrookje (33) bevat, dat bij de buiging van het blad wordt belast.
12. Apparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in ieder van de registratiesporen (T) op de vooraf bepaalde positie een positiesignaal is opgenomen, terwijl de eerste-signaalopwekschakeling is voorzien van een uitwendige bron voor afgifte van met de positiesignalen (PB.V) vergelijkbare referentiesignalen (Ref.Vj en van een schakeling (40, 41) voor vergelijking van de door de transducent (5) uitgelezen positiesignalen (PB.V) met een respectievelijk bijbehorende van de referentiesignalen (Ref.Vj en voor afgifte van een uit de vergelijking resulterend tijdbasisfoutsignaal als functie van de door de transducentafbuiginrichting ter plaatse van de vooraf bepaalde positie teweeg gebrachte afbuiging of verplaatsing.
13. Apparaat volgens conclusie 12, waarbij het registratiemedium wordt gevormd door een magneetband met schuin daarop verlopende registratiesporen, waarbij de magneetband voor transport in langsrichting wordt ondersteund, terwijl de transducent een door middel van de transducentafbuiginrichting (7) aan een beweegbare ondersteuning (2) aangebrachte magneet-kop (5) bevat, zodanig, dat de magneetkop tot een herhaaldelijke aftasting van de magneetband in althans ten minste hoofdzakelijk volgens de spoorlangsrichting verlopende richting in staat is, waarbij voorts een schakeling (52) aanwezig is voor toevoer van het stuursignaal aan de transducentafbuigingin-richting (7), zodanig, dat de laatstgenoemde inrichting gedurende tussen opeenvolgende aftastbewegingen van de magneet- 7906680 - 42 - kop gelegen intervallen door het stuursignaal aan afbuiging wordt onderworpen.
14. Apparaat volgens conclusie 13, waarbij de infor-matiesignalen worden gevormd door videosignalen met veritcale synchronisatiesignalen, welke laatstgenoemde signalen zodanig in de registratiesporen zijn opgenomen, dat steeds in de vooraf bepaalde positie van ieder registratiespoor een verticaal synchronisatiesignaal is opgenomen, dat het positiesignaal (PB.V) van het registratiespoor vormt, waarbij de referentie-signalen (Ref.V) in een bepaald tijdsritme van de genoemde bewegingen van de ondersteuning (2) verschijnen en de herhaaldelijke aftasting van de magneetband door de magneetkop bewerkstelligt.
15. Apparaat volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de vergelijkingsschakeling is voorzien van: een bron (20) voor afgifte van klokimpulsen; een door ieder referentie-signaal (Ref.V) gestarte teller (40) voor telling van de klokimpulsen; een door ieder door de magneetkop uitgelezen, verticaal synchronisatiesignaal (PB.V) gestarte grendelscha-keling (4) voor vergrendeling van het telresultaat van de teller; en een digitaal/analoog-omzetter (42) voor afgifte van het tijdbasisfoutsignaal (V^) uit de vergrendelde inhoud' van de grendelsehakeling (41).
16. Apparaat volgens conclusie 15, waarbij de videosignalen voorts horizontale synchronisatiesignalen bevatten, welke met vooraf bepaalde intervallen in ieder registratiespoor zijn opgenomen, gekenmerkt door een door ieder van de door de magneetkop uitgelezen, horizontale synchronisatiesignalen gestarte extra teller (21) voor telling van de klokimpulsen; een door ieder van de in het voorafgaande interval uitgelezen, horizontale synchronisatiesignalen gestarte extra grendelscha-keling (22); en van een verdere digitaal/analoog-omzetter (23) voor afgifte van een signaal (Vn), dat met de transportsnel-heidsverhouding n overeenkomt, uit de vergrendelde inhoud van de extra grendelsehakeling (22).
17. Apparaat volgens conclusie 1, gekenmerkt door: een schakeling (12) voor detectie van de transportsnelheid van het registratiemedium tijdens signaalweergave en voor vorming . 7906680 - 43 - daaruit, van een met de transportsnelheidsverhouding n overeenkomend signaal; waarbij de vooraf bepaalde positie van ieder registratiespoor zich in het eindpunt daarvan bevindt, terwijl de tweede-signaalopwekschakeling (14) is voorzien van: omzetters (48, 49) voor afgifte van een met het gehele getal m van het met de transportsnelheidsverhouding n overeenkomende signaal (V ) overeenkomend signaal (V^); een vermenigvuldiger (47) voor vermenigvuldiging met 1/2 van het met de transportsnelheidsverhouding n overeenkomende signaal (V )? en van een opteller (50) voor optelling van het met het gehele getal m overeenkomende signaal (V ) bij het uitgangssignaal (1/2 V ) van de vermenigvuldiger.
18. Apparaat volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de schakeling voor opwekking en afgifte van een stuursignaal is voorzien van: een comparator (46) voor vergelijking van het eerste signaal (V^) met het uitgangssignaal (1/2 -V ) van de opteller en voor afgifte, op grond van het vergelijkings-resultaat, van een uitgangssignaal (a) van bijbehorend niveau (0 of 1)? en van een opteller (51) voor optelling van het uitgangssignaal van de comparator (46) bij het met het gehele getal m overeenkomende signaal (V ).
19. Apparaat volgens conclusie 18, net het kenmerk,. dat de inrichting voor toevoer van het stuursignaal aan de transducentafbuiginrichting (7) een met het stuursignaal gevoede poortschakeling (52) bevat, welke juist voordat de transducent (5) het beginpunt van zijn aftastbaan bereikt, wordt opengestuurd.
20. Apparaat volgens conclusie 1, waarbij de regis-tratiesporen met een steek van vooraf bepaalde waarde op het registratiemedium zijn opgenomen, gekenmerkt door een schakeling (12) voor opwekking en afgifte van een met de transportsnelheidsverhouding n overeenkomend signaal (V ), waarbij de schakeling voor toevoer van een aandrijfsignaal aan de transducentafbuiginrichting een instelspanningsbron (V_^) bevat voor zodanige niveauverschuiving van het met de transportsnelheidsverhouding n overeenkomende signaal (V ), dat een signaal (V ^ resulteert, dat bij toevoer aan de transducentafbuiginrichting een verplaatsing ter grootte van (n-1) steek-waarden van de transducent teweeg brengt. 7906680 - 44 -
21. Apparaat volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de schakeling voor toevoer van het aandrijfsignaal is voorzien van schakelingselementen (33-37) voor opwekking en afgifte van een spoorvolgfoutsignaal, dat een weergave vormt van de verplaatsing van de transducent (5) ten opzichte van het hart van een afgetast registratiespoor, terwijl de inrichting voor toevoer van het stuursignaal aan de transducent-afbuiginrichting een sommerende integrator (15) omvat, waarvan de ingangen respectievelijk worden gevoed met het spoorvolgfoutsignaal, het met een verplaatsing van (n-1) steek-waarden overeenkomende signaal (V ) en het stuursignaal (V of V ) . m m—1
22. Apparaat volgens conclusie 1, gekenmerkt door een sommerende integrator (15) voor ontvangst van het aandrijf signaal en het stuursignaal aan zijn respectievelijke ingangen, en door een opteller (27) voor optelling van het uitgangssignaal van de integrator (15) bij het aandrijf-signaal en voor afgifte van het eerste signaal (V^) (zie figuur 15).
23. Apparaat volgens conclusie 1, gekenmerkt door? transportsnelheidsdetectiemiddelen voor detectie van de transport snelheid van het registratiemedium tijdens signaalweer-gave en voor opwekking en afgifte van een met de transport-snelheidsverhouding n overeenkomend signaal (V )? waarbij de vooraf bepaalde positie van ieder registratiespoor zich in het eindpunt daarvan bevindt; terwijl de tweede-signaalopwek-chakeling is voorzien van: een omkeervermenigvuldiger (47') voor afleiding uit het met de transportsnelheidsverhouding n overeenkomende signaal (V ) van een signaal (-1/2 Vn + 1/2) dat bij toevoer aan de transducentafbuiginrichting (7) bewerkstelligt, dat de transducent over een afstand ter grootte van (-l/2n + 1/2) maal de steekwaarde tussen aangrenzende re-gistratiesporen over het registratiemedium wordt verplaatst? een aantal comparatoren (C^,-C^,) met ieder een eerste ingang (-) voor ontvangst van het eerste signaal (V^) en een tweede ingang (+); een aantal bronnen voor afgifte van onderling verschillende instelspanningen (V^-V^), via welke het uitgangssignaal van de omkeervermenigvuldiger (47') aan de respectievelijke tweede ingangen (+) van de comparatoren (C^-C^1) wordt 7906680 - 45 - toegevoerd; en van een combineerschakeling (D^ R^ - D^, R^) voor combinatie van de vergelijkingsuitgangssignalen van de comparatoren (C^,-C^,). 790 668 0
NL7906680A 1978-09-07 1979-09-06 Apparaat voor weergave van op een magneetband opgeno- men video- of andere informatiesignalen. NL7906680A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP11017478 1978-09-07
JP11017478A JPS5538649A (en) 1978-09-07 1978-09-07 Tracking unit of magnetic head

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL7906680A true NL7906680A (nl) 1980-03-11

Family

ID=14528917

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7906680A NL7906680A (nl) 1978-09-07 1979-09-06 Apparaat voor weergave van op een magneetband opgeno- men video- of andere informatiesignalen.

Country Status (16)

Country Link
US (1) US4287538A (nl)
JP (1) JPS5538649A (nl)
AT (1) AT382993B (nl)
AU (1) AU530888B2 (nl)
BR (1) BR7905744A (nl)
CA (1) CA1134506A (nl)
CH (1) CH637257A5 (nl)
DE (1) DE2936083A1 (nl)
DK (1) DK149673C (nl)
ES (1) ES483939A1 (nl)
FR (1) FR2435777B1 (nl)
GB (1) GB2030346B (nl)
IT (1) IT1122997B (nl)
NL (1) NL7906680A (nl)
SE (1) SE437092B (nl)
SU (1) SU1068052A3 (nl)

Families Citing this family (22)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPS55159681A (en) * 1979-05-31 1980-12-11 Sony Corp Tracking unit for magnetic head
JPS56115084A (en) * 1980-02-16 1981-09-10 Sony Corp Video signal reproducer
JPS56127925A (en) * 1980-03-13 1981-10-07 Sony Corp Tracking device of magnetic head
US4485414A (en) * 1980-07-07 1984-11-27 Ampex Corporation Servo system for positioning a movable transducing head assembly
JPS5727421A (en) * 1980-07-23 1982-02-13 Sony Corp Track following device
JPS5733431A (en) 1980-08-06 1982-02-23 Sony Corp Track following device
JPS5750189A (en) * 1980-09-09 1982-03-24 Sony Corp Magnetic recording and playback device
JPS5780880A (en) * 1980-11-07 1982-05-20 Sony Corp Video signal reproducing device
JPS57140083A (en) * 1981-02-24 1982-08-30 Sony Corp Video signal reproducing device
JPS57135583A (en) * 1981-02-14 1982-08-21 Sony Corp Video signal reproducing device
US4481544A (en) * 1981-09-18 1984-11-06 Ampex Corporation Automatic tracking system with apparatus to prevent mistracking by a limited range transducer during stop motion
JPS5897984A (ja) * 1981-12-04 1983-06-10 Sony Corp 映像信号再生装置
US4544967A (en) * 1982-04-02 1985-10-01 Ampex Corporation Automatic scan tracking servo system
US4679098A (en) * 1982-09-17 1987-07-07 Ampex Corporation Video tape transport servo for variable tape speed control
DE3280426T2 (de) * 1982-09-17 1993-05-13 Ampex Automatisches positionierungssystem fuer den rotierenden tonkopf in einem magnetbandgeraet fuer aufnahme und wiedergabe.
AT376860B (de) * 1983-03-15 1985-01-10 Philips Nv System zum wiedergeben von auf einem magnetband gespeicherten informationssignalen
JPS6016774A (ja) * 1983-07-08 1985-01-28 Sony Corp 映像信号再生装置
JPS60158781A (ja) * 1984-01-27 1985-08-20 Sony Corp ビデオテ−プレコ−ダ−
WO1985005522A1 (en) * 1984-05-11 1985-12-05 Matsushita Electric Industrial Co., Ltd. Magnetic recording/reproducing apparatus
US5189572A (en) * 1984-08-16 1993-02-23 Ampex Corporation Magnetic control of a transducer signal transfer zone to effect tracking of a path along a record medium
JPH0677292B2 (ja) * 1984-09-28 1994-09-28 ソニー株式会社 自動トラツキング装置
US4933784A (en) * 1988-10-31 1990-06-12 Ampex Corporation Automatic head position tracking system for video signals recorded in a segmented format

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPS50103096A (nl) * 1974-01-23 1975-08-14
GB1579854A (en) * 1976-03-19 1980-11-26 Ampex Method and apparatus for producing time base altered effects in data recording and reproducing apparatus
GB1560023A (en) * 1976-10-05 1980-01-30 Sony Corp Automatic magnetic-head scan tracking arrangements
US4163993A (en) * 1978-03-23 1979-08-07 Ampex Corporation Continuous slow motion automatic tracking system

Also Published As

Publication number Publication date
GB2030346A (en) 1980-04-02
DK372779A (da) 1980-03-08
CH637257A5 (fr) 1983-07-15
SE7907460L (sv) 1980-03-08
FR2435777A1 (fr) 1980-04-04
AT382993B (de) 1987-05-11
IT1122997B (it) 1986-04-30
DK149673B (da) 1986-09-01
FR2435777B1 (fr) 1985-12-06
DK149673C (da) 1987-05-11
SU1068052A3 (ru) 1984-01-15
BR7905744A (pt) 1980-05-20
DE2936083C2 (nl) 1988-08-04
IT7925556A0 (it) 1979-09-07
AU5054379A (en) 1980-03-13
AU530888B2 (en) 1983-08-04
ATA592279A (de) 1986-09-15
CA1134506A (en) 1982-10-26
ES483939A1 (es) 1980-04-01
JPS6252991B2 (nl) 1987-11-09
JPS5538649A (en) 1980-03-18
SE437092B (sv) 1985-02-04
US4287538A (en) 1981-09-01
DE2936083A1 (de) 1980-03-27
GB2030346B (en) 1982-11-03

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL7906680A (nl) Apparaat voor weergave van op een magneetband opgeno- men video- of andere informatiesignalen.
NL8003209A (nl) Inrichting voor weergave van informatiesignalen.
NL8100740A (nl) Apparaat voor weergave van op een registratiemedium opgenomen informatiesignalen.
NL7906845A (nl) Apparaat voor weergave van een op een bewegend registratiemedium opgenomen videosignaal.
SE438042B (sv) Foljestyrsystem for ett magnethuvud
US4342053A (en) Video signal, speed-change reproducing system
NL192849C (nl) Inrichting voor automatische spoorvolgbesturing bij schroeflijnvormige bandaftasting met twee of meer weergeefkoppen.
JPS6349956B2 (nl)
JPH0524712B2 (nl)
JPS644395B2 (nl)
EP0043739B1 (en) Tracking system
US4630146A (en) Rotary head type reproducing apparatus
US4445146A (en) Digital tracking control system for video tape reproducing apparatus
US4393417A (en) Tracking system
US4482925A (en) Quick-motion reproducing system in a rotary recording medium reproducing apparatus
EP0081356B1 (en) Apparatus for reproducing video signals
JPS6341470B2 (nl)
US4991031A (en) Rotating head type reproducing apparatus
JPS583130A (ja) 磁気記録再生装置
JP2597968B2 (ja) 回転ヘツド型ビデオ信号再生装置
JP2537164B2 (ja) 回転ヘツド型ビデオ信号再生装置
JP2993481B2 (ja) サーボトラック書込み装置
JPH0542731B2 (nl)
JPH0750522B2 (ja) 回転ヘツド型ビデオ信号再生装置
JP2004213847A (ja) 再生装置

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed