NL7811811A - Maaiinrichting. - Google Patents

Maaiinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL7811811A
NL7811811A NL7811811A NL7811811A NL7811811A NL 7811811 A NL7811811 A NL 7811811A NL 7811811 A NL7811811 A NL 7811811A NL 7811811 A NL7811811 A NL 7811811A NL 7811811 A NL7811811 A NL 7811811A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
mowing
members
support element
chain
holder
Prior art date
Application number
NL7811811A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Patent Concern Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Patent Concern Nv filed Critical Patent Concern Nv
Priority to NL7811811A priority Critical patent/NL7811811A/nl
Publication of NL7811811A publication Critical patent/NL7811811A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D34/00Mowers; Mowing apparatus of harvesters
    • A01D34/01Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus
    • A01D34/83Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having cutting members on endless belts or sprocket chains
    • A01D34/833Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having cutting members on endless belts or sprocket chains with blades on endless sprocket chains

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

f* *
Patent Concern N.V., Willemstad, Cura9ao Maaiinrichting
De uitvinding heeft betrekking op een maaiinrichting voor het maaien van op het veld staand gewas, welke inrichting is voorzien van maaiorganen die aan een draag-element zijn aangebracht dat zich althans gedeeltelijk in 5 hoofdzaak rechtlijnig uitstrekt en met aandrijfmiddelen is gekoppeld, die tijdens bedrijf van de inrichting het element in een continue omlopende beweging aandrijven.
Volgens de uitvinding is het draagelement voorzien van houders waaraan de maaiorganen zijn aangebracht, een en 10 ander zodanig dat een maaiorgaan is voorzien van een passtuk dat schuifbaar aan de houder is aangebracht voor bevestiging van het maaiorgaan aan het draagelement. Op deze wijze kan een eenvoudige bevestiging van het maaiorgaan aan het draagelement verkregen worden, zodat indien nodig één of 15 meerdere maaiorganen gemakkelijk verwisseld kunnen worden voor andere maaiorganen. Een verder voordeel is dat door de in hoofdzaak rechtlijnige beweging tijdens het maaien het maaiorgaan bij eventuele breuk van delen daarvan weinig of geen schade kan berokkenen.
20 Volgens een verdere constructie van de inrichting volgens de uitvinding zijn de schalmen van een als ketting uitgevoerd draagelement met elkaar verbonden door twee of meer pennen, waarbij twee tegen elkaar aan gelegen pennen op elkaar afrollend zijn aangebracht. Hierdoor wordt een 25 zodanige beweging van het draagelement verkregen, dat de benodigde energie voor het bewegen van het draagelement verminderd wordt.
Volgens een verdere constructie van de inrichting volgens de uitvinding is althans het werkende part van het 30 eindloze draagelement zodanig uitwijkbaar in de inrichting aangebracht, dat bij het ontmoeten van een maaiorgaan met een obstakel het maaiorgaan kan wijken voor het 'obstakel.
» 7811811 -. 2 %
Hierdoor is Het mogelijk beschadiging van de maaiorganen door op de grond liggende obstakels thans aanzienlijk te verminderen.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting 5 volgens de uitvinding is de inrichting voorzien van één of meerdere bewegende contramessen die samenwerken met de maaiorganen van het draagelement en zodanig met aandrijf-middelen zijn verbonden, dat deze contramessen tegengesteld bewegen aan de maaiorganen. Op deze wijze is de maaiwerking 10 van de maaiorganen voor bepaalde omstandigheden aanzienlijk te verbeteren.
Om het gemaaide gewas althans op gunstige wijze op de grond neer te kunnen leggen, is volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens dë uitvinding 15 nabij althans een gedeelte van het eindloze draagelement een afvoerorgaan aangebracht voor het afvoeren van het door de maaiorganen afgemaaide gewas.
De uitvinding z al nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen van een uitvoeringsvoorbeeld.
20 Fig. 1 is een bovenaanzicht van een maalinrichting volgens de uitvinding.
Fig. 2 is een achteraanzicht op de inrichting volgens ' fig» 1, gezien in de richting volgens de pijl II in fig. 1.
Fig. 3 geeft op vergrote schaal een bovenaanzicht weer 25 van het van de trekker afgekeerde einde van het maaigedeelte van de maalinrichting.
Fig. 4 geeft een bovenaanzicht van het gedeelte dat in fig. 3 is weergegeven weer, waarbij verschillende onderdelen in horizontale doorsnede zijn weergegeven en andere onder-30 delen althans gedeeltelijk zijn·weggelaten.
•Fig. 5 geeft in verticale doorsnede het gedeelte volgens fig. 3 weer, gezien volgens de lijn V-V in fig. 3.
Fig. 6 geeft een verticale doorsnede weer van het in de fig. 3 en 4 weergegeven gedeelte, gezien volgens de lijn 35 VI*-VI in fig. 4.
781 1811 3
jT
Pig. 7 geeft op vergrote schaal een bovenaanzicht weer van een gedeelte van het draagelement met een daaraan bevestigd maaiorgaan.
Pig. 8 geeft een verticale doorsnede over het draag-5 element weer, gezien volgens de lijn VIII-VIII in fig. 7.
De in de figuren weergegeven maalinrichting 1 heeft een maaigedeelte 2, een tussengestel 3 en een koppelings-gestel 4. Het koppelingsgestel is zodanig uitgevoerd, dat dit aan de hefarmen 5, 6 en 7 van de hefinrichting van een 10 trekker 8 gekoppeld kan worden, zoals in de fig. 1 en 2 is weergegeven. Het is echter ook mogelijk de maalinrichting op andere wijze aan een de maalinrichting ondersteunend gestel aan te brengen dat van transportmiddelen, zoals de loopwielen 12, is voorzien. De inrichting is voorzien van een 15 beveiligingsmechanisme 11, door middel waarvan de maalinrichting'naar achteren kan verzwenken. Het maaigedeelte 2 is door middel van een horizontale scharnieras 9 aan het tussengestel bevestigd, terwijl het tussengestel 3 door middel van een horizontale scharnieras 10 met het koppelings-20 gestel 4 is gekoppeld. Het maaigedeelte kan aldus evenwijdig aan de grond gehouden worden, waarbij tussen de delen 2,3 en 4 organen aanwezig kunnen zijn om het maaigedeelte omhoog te bewegen, welke middelen echter in deze tekeningen niet nader zijn weergegeven.
25 Het maaigedeelte 2 omvat . een gesteldeel vormende gestelplaat 15, die een draaggestel voor het maaigedeelte vormt en door middel van de scharnieras 9 met het tussengestel 3 is gekoppeld. De gestelplaat die langwerpig is uitgevoerd, heeft aan de uiteinden ondersteuningsschotels 30 16 en .17, waarmede hij op de grond kan steunen. Het maai gedeelte 2 omvat een eindloos langwerpig draagelement 18 dat in dit uitvoeringsvoorbeeld door een ketting wordt gevormd doch ook op andere wijze kan zijn uitgevoerd als eindloos draagelement. Het draagelement 18 is om om 35 draaiingsassen 19 en 20, aangebrachte omleidingsorganen 13 78118 1 1 *4
A
(fig. 2) en 21 (fig. 6) gelegen. De draaiingsassen 19 en 20 van de omleidingsorganen vallen samen met de hartlijnen van de ondersteuningsschotels 16 en 17. Het omleidingsorgaan 13 nabij de as 19, welk omleidingsorgaan niet verder in detail 5 is weergegeven, is vast bevestigd aan een as 22, waarvan de hartlijn samenvalt met de draaiingsas 19. De as 22 is voorzien van een conisch tandwiel 23 dat samenwerkt met een conisch tandwiel 24 en daarmede in een tandwielkast 25 is gelegen, die aan de gestelplaat 15 is aangebracht.Het 10 tandwiel 24 is vast verbonden met een ingaande as 26, die met een tussenas .27 is gekoppeld door middel van een kruiskoppeling 28. De tussenas is verder via een kruiskoppeling 28 verbonden met een as 29 die is gelegerd in een tandwielkast 30. Via overbrengingsorganen in de tandwielkast 30 is 15 de as 29 gekoppeld met een aangedreven as 31. De tandwielkast 30 is vast bevestigd in het koppelingsgesteldeel 4, waarbij de as 31 koppelbaar is met de aftakas van de trekker 8 of een ander voertuig waaraan de inrichting is aangebracht.
20 Het draagelement 18 is een enigszins flexibel eindloos element, waarbij in dit uitvoeringsvoorbeeld het draagelement 18 uit een ketting bestaat. De ketting bestaat uit schalmen 36 en tussenschalmen 37. Elk-van de schalmen 36 en 37 bestaat uit een aantal boven elkaar gelegen schalm-25 platen.· De schalmen'36 omvatten een bovenplaat 38 en een onderplaat 39. Elk van deze platen is voorzien van twee ovale gaten 40 en 41. In deze ovale gaten van de platen 38 en 39 passen in doorsnede ovale pennen 42 en 43, die ieder . aan het ondereinde zijn voorzien van een kop 44 resp. 46. De 30 gaten 40 en 41 hebben een grootte die gelijk is aan de doorsnede van de pennen 42 en 43", een en ander zodanig dat de pennen 42 en 43 passend in de gaten 40 en 41 zijn gelegen, zoals in het bijzonder blijkt uit de fig. 7 en 8. Boven de bovenplaat 38 is door de pennen 42 en 43 een borgstift 45 35 aangebracht, zodanig dat de stiften tegen axiale beweging 7811811 5 * geborgd ziji door deze stiften 45 en de koppen 44 en 46.
Elke schalm 46 omvat nog twee schalmplaten 47 die zijn voorzien van ronde gaten 51 en 52, een en ander zoals in het bijzonder blijkt uit fig. 7. De platen 47 zijn aangebracht 5 tussen schalmplaten 50 van de tussenschalmen 37 (fig. 8).
De schalmplaten 50 zijn gelijk aan de schalmplaten 47« In de gaten 51 en 52 van de schalmplaten 47 en 50 zijn tussen-pennen 48 en 49 aangebracht. Deze tussenpennen 48 en 49 liggen in axiale richting opgesloten tussen de onder- en 10 bovenplaten 38 en 39 van de schalmen 36. De tussenpennen 48 en 49 liggen in axiale richting opgesloten tussen de onderen bovenplaten 38 en 39 van de schalmen 36. De tussenpennen 48-en 49 zijn in doorsnede ovaalvormig en wat betreft hun doorsnede gelijk aan de pennen 42 en 43· De pennen 48 en 15 49 liggen in de schalmen 36 tussen de pennen 42 .en 43, een en ander zodanig dat de gebogen zijden 54 van de pennen 42 en 43 aanliggen tegen de gebogen zijden 53 van de pennen 48 en 49 (fig. 7). De schalmen 36 en 37 zijn aldus met elkaar verbonden door de pennen 42, 43, 48 en 49, een en 20 ander zodanig dat beweging van de schalmen 36 en 37 ten opzichte van elkaar mogelijk is door het afrollen van.de gekromde zijden 53 en 54 op elkaar.
Zoals uit fig. 8 blijkt, zijn de opeenvolgende schalmen 36 en 37 opgebouwd uit vier resp. drie schalm-25 platen, zodat de opeenvolgende schalmen in aantal platen éën ten opzichte van elkaar verschillen. Door het verbonden zijn van de schalmen 36 en 37 via de pennen 42 en 43 resp.
48 en 49, die ten opzichte van elkaar met gebogen zijden op elkaar afrollen, kan het eindloze draagelement 18 30 gemakkelijk om de omleidingsorganen 13 en 21 bewegen.
Deze omleidingsorganen hebben, zo.als voor het omleidings-orgaan 21 in fig. 6 is weergegeven, een vlakke cilindervormige zijde 55, die zoals uit fig. 6 blijkt, een soort sponning vormt in het orgaan 21. Op ongeveer gelijke wijze 35 is het omleidings- en aandrijf orgaan 13 voorzien van een 7811811 6 cilindervormige zijde. Door het afrollen van de pennen over elkaar van de aan elkaar "bevestigde schalmen van de ketting 18 kunnen deze schalmen gemakkelijk zonder veel wrijvingsverlies ten opzichte van elkaar bewegen, zodat 5 zij gemakkelijk en goed op de omleidingsorganen passen.
Hierdoor is het mogelijk dat de: omleidingsorgansi13 geen vertanding behoort te bezitten en het draagelement 18 toch kan aandrijven. Het omleidingsorgaan 21 zal door de goede aansluiting van de kettingshhalmen 36 en 37 van het draag-10 element 18 in draaiing worden gebracht om de as 20. Hiervoor is het omleidingsorgaan 21 via kogellegers 56 aan een door de gestelplaat 15 gedragen lagerhuis 57 draaibaar aangebracht (fig. 6). Het is echter mogelijk het aandrijf-orgaan 13 en/of het omleidingsorgaan 21 te voorzien van 15 een vertanding of van een aantal nokken, zodanig dat dit samenwerkt met de vorm van de schalmen om eventueel glijden van de ketting om de omleidingsorganen te voorkomen.
Zoals uit in het bijzonder fig. 4 blijkt, is om de 20 andere schalm 36 de onderplaat 39 daarvan voorzien van een houder 65. Deze houder 65 bestaat uit een zijwaarts van de ketting uitstekend gedeelte van de plaat 39, dat omhoog is gebogen en zich over een afstand 66 omhoog uitstrekt, die althans ongeveer gelijk is aan de hoogte van de ketting 18. 25 Het omgebogen gedeelte 65 vormt een houder voor een als maaimes uitgevoerd maaiorgaan 70. De houder 65 heeft een breedte (fig. 7) 67 die gelijk is aan de lengte van de schalmplaten 3δ en 39 van de schalm 36. Hierbij zijn de op elkaar volgende maaiorganen 70 op afstanden 64 van elkaar 30 gelegen die slechts weinig groter zijn dan de lengte van een schalm 36. De houder 65 is hierbij gelijk aan de lengte van een schalm 36. Het omgebogen gedeelte 65 ligt op een afstand 68 van de overige schalmplaten van de schalm 36.
Aan de opstaande zijden heeft de houder 65 van de ketting-35 schalmen afgekeerde uitstekende zijlippen 69.
7811811 7 .
*
Elk maaimes 70 heeft een passtuk 71 dat U-vormig is gevormd met naar beneden gerichte benen 72 en 73» waarvan het been 72 aansluit aan het mes 70. Het passtuk 71 heeft een breedte zodanig, dat het juist tussen de zijlippen 69 past, 5 zodat het passtuk 71 een breedte 67 heeft die gelijk is aan de breedte van de houder 65. De afstand 68 komt althans ongeveer overeen met de dikte van het been 73 van het passtuk, zodat het been 73 tussen de houder 65 en de zijden van de schalmplaten van de schalm 36 past, een en ander zoals dit 10 uit de fig. 5 en 7 blijkt. De passtukken 75 worden door de vorm zoals in de figuren is weergegeven en zoals hiervoor is beschreven, aan de houders 65 en daarmede aan de schalmen van het draagelement 18 bevestigd door het opschuiven van het passtuk 75 ojnde houder 65. Door de zijlippen 69 is bewegen 15 van het passtuk 71 en daarmede van het mes in een richting evenwijdig aan de draagketting 18 geborgd. Oök in andere horizontale richtingen is door de weergegeven en beschreven vorm van de houder en het passtuk "het maaimes 70 tegen bewegen ten opzichte van het draagelement 18 geborgd. De 20 bovenzijde van het passtuk 71 past tegen de bovenzijde van de houder 65, zodat een neerwaartse beweging van het mes ten opzichte van het draagelement 18 geborgd is.
Een omhoog bewegen en af schuiven van het maaimes met het passtuk 71 vanaf de houder 65 wordt geborgd door borg-25 organen 75 en 76 (fig· 5). De borgorganen75 en 76 zijn delen van een afdekplaat 77» zoals uit fig. 5 blijkt. De afdek-plaat 77 is door middel van een aantal, in dit uitvoerings-voorbeeld vier, snel en gemakkelijk (zonder gereedschap) te bedienen bevestigingsorganen in de vorm van vleugelmoeren 78 30 aan de gestelplaat 15 bevestigd. De borgorganen 75 en 76 vormen delen van omgekeerde, U-vormige ruggen 79 en 87 van de plaat 77. De rug 79' is breder dan de rug 87, een en ander zodanig dat het borgorgaan 75 een breedte 80 en het borg-orgaan 76 een bréetdte 86 heeft, waarbij de breedte 80 onge-35 veer tweemaal zo groot is als de breedte 86. De afdek- 7811811 8 plaat 77 en daarmede de borgorganen 75 en 76 strekken zich. althans in hoofdzaak over het gehele draagelement 18 uit, zodat het borgorgaan 75 en het borgorgaan 76 ieder een borging vormen tegen losraken van een aantal messen 70 van 5 het draagelement 18. Ten opzichte van de tijdens bedrijf normale voortbewegingsrichting 81 van de maalinrichting is het borgorgaan 75 aan de voorzijde van het draagelement 18 en het borgorgaan 76 aan de achterzijde van het draagelement 18 gelegen. De voorzijde van het maaigedeelte 2 omvat hierbij 10 het werkzame part van de eindloze ketting 18, terwijl het borgorgaan 76 is gelegen boven de passtukken van de messen die in het teruglopende part van het draagelement 18 bewegen. De U-vormige rug 79 past zodanig over het werkende part van het draagelement 18, dat het been 84 van deze rug 15 op een afstand 85 van de ketting is gelegen, wanneer het werkzame part van de ketting 18 zich recht uitstrekt. Het been 82 van de U-vormige rug 79 is naar de zijde van het maaiorgaan 70 toe over het werkzame part van de ketting 18 gelegen. Het been.82 heeft een zich horizontaal uitstrekkende 20 en naar de maaimessen 70 toe uistekende rand 83 die bo.ven de bovenzijde van de maaimessen 70 daarop aansluit. De tand 83 is zodanig aangebracht, dat het mes 70 zich over een afstand 91 buiten de rand 83 uitstrekt, welke' afstand 91 althans nagenoeg gelijk is of kleiner dan de afstand 85.
25 De uitstekende rand 83 vormt een mesgeleiding voor de bovenzijde van de maaimessen 70. Het been 88 van de rug 87 vormt een aanslag voor het teruglopende part van de maaiketting 18 en is zodanig gelegen dat, wanneer het teruglopende part zich recht uitstrekt, de aanslag 88 nagenoeg tegen één zijde 30 van de ketting aanligt, zoals uit fig. 5 blijkt. Het andere been 90 ligt op enige afstand van het- passtuk 71 van de maaimessen van het draagelement en heeft aan de onderzijde een horizontaal gelegen uitstekende rand 89 die een mesgeleiding vormt voor de in het teruglopende part van het 35 draagelement 18 gelegen maaimessen 70.
7811811 9
Het draagelement 18 is zodanig met zijn omleidingsrollen 13 en 21 aangebracht ten opzichte van de gestelplaat 15, dat de rand 92 van de gestelplaat 15 gelijk ligt met de uiteinden van de maaimessen 70 van het draagelement bij zich 5 recht uitstrekkend teruglopend part van het draagelement 18, een en ander zoals blijkt uit in het bijzonder fig. 5. Nabij de ten opzichte van de voortbewegingsrichting 81 voorzijde 93 van de gestelplaat 15 zijn aan de gestelplaat 15 contra-messen 100 aangebracht. Deze contramessen 100 zijn gezamen-10 lijk aangebracht aan een verbindingsrand 101 die tegen de voorrand 93 van de gestelplaat 15 past (fig. 5). De contramessen zijn door middel van schroeven 102 aan de gestelplaat 15 bevestigd, waarbij steeds twee messen 100 naast hun verbinding via de rand 101 met elkaar zijn 15 verbonden door een verbindingsstuk 103 (fig. 3)· Dé ten opzichte van het gesteldeel 15 van de maalinrichting vaste contramessen 100 strekken zich over de gehele lengte tussen de omleidingsorganen voor de draagketting 18 uit. De contramessen strekken zich over een afstand buiten de gestel-20 plaat 15 uit, zodanig dat de punten daarvan even ver buiten de plaat 15 uitsteken als de maaimessen 7® bij zich recht uitstrekkend werkzaam part van het draagelement 18.
Nabij het aan de buitenzijde van de maalinrichting gelegen omleidingsorgaan' 21 zijn met de maaimessen 70 samen-25 werkende contramessen 106 aangebracht, die tijdens bedrijf van de inrichting aangedreven worden. De contramessen 106 zijn vast bevestigd met de schotel 17, waarbij de messen 106 geklemd liggerr. tussen de schotel 17 en een borst 108 van een as 109, waarvan de hartlijn samenvalt met de draaiings-30 as 20. De schotel 17 en de messen 106 zijn hierbij aan de borst 108 van de as 109 bevestigd door middel van schroeven 107. De mesgeleiding 83 gaat over in een mesgeleiding 110 die om de draaiingsas 20 is gebogen. Het borgorgaan 75 gaat over in een borgorgaan 111 dat eveneens 35 cm de as 20 is gebogen, waarbij het orgaan 111 met de 78118 11 10 mesgeleiding 110 een ongeveer halfcirkelvormig gedeelte van de afsluitkap 77 vormt (fig. 3). De as 109 is via lagers 112 gelagerd in het lagerhuis 57 dat door middel van het bevestigingsstuk 58 met de gestelplaat 15 is gekoppeld.
5 Vast aan de as 109 is bevestigd een conisch tandwiel 113 dat samenwerkt met een conisch tandwiel 114 dat draaibaar is gelegerd aan een aan het lagerhuis 57 bevestigde astap 115. Het conische tandwiel 114 werkt samen met een conisch tandwiel 116 dat is aangebracht aan het omleidingsorgaan 21, 10 een en ander zoals blijkt uit fig. 6. Het lager 57 kan met de daaraan bevestigde onderdelen in de lengterichting van de plaat 15 enigszins verschoven worden doordat het verbindingsstuk 58 is voorzien van drie sleufgaten 60 waardoor bevestigingsbouten 59 zijn aangebracht waarmede het 15 verbindingsstuk 58 aan de plaat 15 is bevestigd. Op deze wijze kan de maaiketting 18 gespannen worden door de as 109 met het omleidingsorgaan 21 in de lengterichting van de gestelplaat 15 te verplaatsen en op de juiste stand door middel van de bouten 59 aan de plaat 15 vastte bevestigen.
20 Vast aan de as 109 is een gewasafvoerorgaan 120 bevestigd. Het gewasaf voerorgaan 120 is als een hoed enigszins passend om het lager 57 met de daaraan gelagerde as 109 met de overbrengingsorganen 113, 114 en 116 gelegen, zoals uit fig. 6 blijkt. Het gewasafvoerorgaan 120 is een 25 omwentelingslichaam om de draaiingsas 20 en een weinig conischvormig gevormd, waarbij het naar boven toe smaller wordt. De bovenzijde 121 van het afvoerorgaan 120 is voorzien van een verlaagd gedeelte 122 dat door middel van een moer 123 vast is bevestigd aan de as 109. De onderzijde van .30 bet afvoerorgaan 120 sluit met slechts geringe speling op het gedeelte van de afsluitplaat 77 aan, dat om de as 20 gebogen is gelegen.
De werking van de inrichting is als volgt.
Bij het gebruik van de inrichting wordt deze door middel 35 van het koppelingsgestel 3 aan de hefinrichting van een 7811811 11 trekker 8 gekoppeld· Hierbij wordt de aangedreven as 31 door middel van een tussenas met een aftakas van de trekker gekoppeld. Vanaf de as 31 wordt, via bet overbrengingsmechanisme in de kast 30, de tussenas 27 en vanaf deze via 5 de overbrengingsorganen 23 en 24 in de kast 25, de as 22 aangedreven. Vanaf de as 22 wordt bet omleidingsorgaan 13, dat vast met de as 22 is verbonden, in draaiing gebracht. Vanaf het omleidingsorgaan 13 wordt de als eindloos draag-element uitgevoerde ketting 18 in een continu omlopende 10 beweging gebracht. Hierbij zal het ten opzichte van de voortbewegingsrichting 81 voor liggende en werkzame part 125 in zijn lengterichting bewogen worden in een richting volgens de pijl 126. Ten opzichte van de-voortbewegingsrichting 126 van de aan het draagelement 18 bevestigde 15 maaimessen 70 zijn de voorzijden 74 voorzien van snijkanten. Bij het voortbewegen van de maalinrichting in de richting volgens de pijl 81 en het in beweging brengen van de ketting 18 zal het met de maaimessen 70 in aanraking komende gewas afgesneden worden en over het maaigedeelte 2 20 heen als een zwad achter het maaigedeelte 2 worden neergelegd. De snijkanten 74 van de maaimessen 70 werken hierbij meer of minder samen met de vast aan de gestelplaten 15 bevestigde contramessen 100.
Bij de aandrijving van de ketting 18 via het omlei-25 dingsorgaan 13 dat een aandrijf orgaan vormt, wordt het draagelement 18 in een bewegingssnelheid gebracht die bij voorkeur ligt tussen de 2 en 3 m/sec. Om nabij het van de trekker 8 afgekeerde einde van het maaigedeelte 2 de maai-werking nabij het omleidingsorgaan 21 gunstig te beïnvloeden, 30 zijn nabij deze omleidingsröl 21 contramessen 106 aangebracht, die tijdens bedrijf van de inrichting om de as 20 in draaiing worden gebracht tegengesteld aan de bewegingsrichting 126 van de maaimessen 70. Deze contramessen 106 bewegen aldus in een richting 127. Dit is linksom, van 35 bovenaf gezien, om de as 20. De contramessen 106 worden in 781 1811 12 * draaiing gebracht door het draagelement 18. Bij het bewegen van het draagelement zal dit het omleidingsorgaan 21 in draaiing brengen rond de as 20. Via de conische tandwielen 116, 114 en 113 zal dan de as 109 in draaiing gebracht wor-5 den. Daar de conische tandwielen 113 en 116, die draaibaar zijn om de draaiingsas 20, met elkaar zijn gekoppeld door êên enkel tussenwiel 114, zal de as 109 en daarmede de contramessen 106 in tegengestelde richting gaan bewegen aan de beweging van het draagelement om de draaiingsas 20.
10 Het afvoerorgaan 120 is aan de as 109 bevestigd, zodanig dat deze. in dezelfde richting om de as 20 zal draaien als de contramessen 106. Hierbij vormt het conisch-vormige orgaan 120 een afvoerorgaan dat met het ter plaatse afgesneden gewas in aanraking komt, en dit gesneden gewas 15 meeneemt en aldus linksom om de as 20 afvoert via de bovenzijde van het gedeelte van de afsluitplaat 77 dat tussen de assen 19 en 20 is gelegen. Op deze wijze wordt een goede scheiding verkregen tussen het gemaaide gewas en het nog naast het maaigedeelte 2 aanwezige, nog niet gemaaide gewas. 20 De maaimessen 70 worden naar boven toe gunstig afgesteund-door de mesgeleidingen 83, 110 en 89, terwijl zij naar hun onderzijden worden gesteund door de gestelplaat 15 en de rand 101 (fig. 5) en de aan de rand 101 en de gestelplaat 15 bevestigde contramessén 100 en de contramessen 106.
• 25 De contramessen 100 en de schotels 16 en 17 zijn zodanig gevormd, dat zij in meer of mindere mate het maaigedeelte 2 kunnen afsteunen op de grond. Indien door het maaigedeelte 2 een obstakel wordt ontmoet, zoals een steen of kleinere • andere eventueel op de grond liggende vaste stukken, dan 30 kunnen de in beweging gebrachte maaimessen 70 in het part 125 van het draagelement 18 voor een dergelijk obstakel naar achteren toe uitwijken, zodanig dat deze bewegende messen practisch niet door het obstakel beschadigd kunnen worden. De maaimessen kunnen ten opzichte van de voort-35 bewegingsrichting 81 naar achteren toe bewegen, zodanig dat 78118 1 1 13 zij, indien nodig, geheel binnen de mesgeleiding 83 kunnen bewegen en de mesgeleiding 83 met eventueel de contra-massen 100 het obstakel tegenhouden en bijvoorbeeld via de onderzijde van het maaigedeelte. 2 afvoeren. Het door de 5 maaimessen ontmoete obstakel kan de maaimessen terug drukken door het flexibel zijn van de ketting 18 die het draagelement voor de maaiorganen vormt.
Het part 125 van de ketting kan over de afstand 85 naar achteren bewegen. Het gedeelte 84 van de afdekplaat 77 10 vormt hierbij een aanslag die de beweging van de maai- ketting 18 naar achteren toe begrenst, zodat de maaiketting niet te veel naar achteren bewogen kan worden en beschadiging van de ketting 18 wordt voorkomen. De afstand 85 is althans gelijk aan de afstand 91 waarover de messen 70 buiten 15 de mesgeleiding 83 steken, zodat het maaiorgaan voldoende naar achteren kan uitwijken om de maaimessen 70-practisch geheel binnen de mesgeleiding 83 te kunnen terugtrekken.
Het teruglopende part 128 van het draagelement 18 ligt opgesloten binnen het U-vormige gedeelte 87 van de afdek-20 plaat 77. Daar de gestelplaat 15 zich zodanig uitstrekt, dat de maaimessen 70 met hun uiteinde gelijk liggen met de buitenrand 92 van de gestelplaat 15, zullen in het teruglopende part van het element 18 de messen niet beschadigd kunnen worden door op de grond liggende obstakels.
25 Beschadiging van de maaimessen in het teruglopende part van de ketting 18 zal verder practisch niet door obstakels op de grond kunnen gebeuren, daar het teruglopende part aan de achterzijde van het maaigedeelte 2 is gelegen. Het teruglopende part 128 van het draagelement 18 ligt aldus binnen de 30 afstand 86 van het gedeelte 87. van de afdekplaat 77, zodat dit teruglopende part slechts weinig speling heeft in een richting evenwijdig aan de voortbewegingsrichting van de ketting 18 dwars op de lengterichting van de gestelplaat 15· Doordat de borgorganen 75 en 76 zich als ten opzichte van de 35 gestelplaat 15 vaste platen boven de passtukken van de 7811811 Η maaimessen uitstrekken, kunnen de passtukken onder deze borgorganen 75 en 76 bewegen in een richting evenwijdig aan de richting 81. Hierbij zijn de maaiorganen 70 beweegbaar in een richting dwars op de lengterichting waarin het 5 ' draagelement 18 zich uitstrekt en de maaimessen gedurende hun maaiwerking bewegen. De omgekeerde U-vormige gedeelten 79 en 87 vormen als het ware omgekeerde gootvormige kanalen om het voorpart 126 resp. het teruglopende part 128 van het element 18. Aldus vormen de borgorganen 75 en 16 een voort-10 durende borging boven de onder deze borgorganen doorlopende passtukken van de maaimessen, waarmede deze op de houders 65 van de verschillende kettingschaimen 36 zijn geschoven. Indien één of meerdere maaimessen vervangen moeten worden, kan dat gemakkelijk geschieden door het losnemen 15 van de beschermings- of afdekplaat 77. Ha het wegnemen van de plaat 77 kunnen de overgebleven gedeelten van gebroken maaimessen of botte messen zonder gebruik van gereedschap naar boven toe van de houders 65 van de desbetreffende schalmen 36 van de maaiketting 18 afgeschoven worden.
20 Daarna kan een nieuw mes aangebracht worden door dit nieuwe maaimes met het passtuk snel en op eenvoudige wijze op de desbetreffende houder 65 te schuiven.· Daar de plaat 77 door slechts enkele, in dit uitvoeringsvoorbeeld vier, vleugelmoeren aan het gestel 15 van het maaigedeelte 2 is beves-25 tigd, kan de plaat 77 snel en gemakkelijk afgenomen worden om snel en gemakkelijk één of meer maaimessen te vervangen.
De omwisseling van botte of kapotte maaimessen is door de schuifconstructièbevestiging van de maaimessen aan het draagelement 18 gemakkelijk en snel uit te voeren zonder het 30 gebruik van gereedschappen.
Doordat het maaiorgaan in lengterichting bewogen wordt, zullen bij het afbreken van maaimessen deze weinig of geen schade kunnen veroorzaken, doordat zij lineair bewegen bij hun uitvoerende taak voor het maaien van het gewas.
35 De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat hier- 781 1811 15 voor is beschreven doch strekt zich ook uit tot datgene, wat in de figuren is aangegeven en daaruit volgt.
78118 1 1

Claims (57)

1. Maalinrichting voor het maaien van op het veld staand gewas, welke inrichting is voorzien van maaiorganen, die aan een draagelement zijn aangebracht, dat zich althans gedeeltelijk in hoofdzaak rechtlijnig uitstrekt en met aan-5 drijfmiddelen gekoppeld is, die tijdens bedrijf van de in richting het element in een continu omlopende beweging aandrijven, met het kenmerk, dat het draagelement is voorzien van houders, waaraan de maaiorganen zijn aangebracht, een en ander zodanig, dat een maaiorgaan is voorzien van een 10 passtuk dat schuifbaar aan de houder is aangebracht voor bevestiging van het maaiorgaan aan het draagelement.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de houder is voorzien van zijsteunen voor het passtuk zodanig, dat deze zijsteunen een bewegen van het passtuk 15 *ien opzichte van de houder in een richting evenwijdig aan de bewegingsrichting van het maaiorgaan althans gedeeltelijk tegengaan.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de zysteunen uitsteken buiten een vlak van de houder. 20 4. ’Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de houder zich uitstrekt in een andere richting dan waarin het maaiorgaan zich uitstrekt.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de houder zich in hoogterichting uitstrekt.
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de zijsteunen zich vanaf de houder in dezelfde richting uitstrekken als waarin de maaiorganen zich vanaf de houder uitstrekken.
7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het ken- 30 merk, dat de zijsteunen zich althans nagenoeg over de gehele hoogte van de houder uitstrekken.
8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het passtuk van het maaiorgaan twee zich op afstand van elkaar uitstrekkende gedeelten heeft, 781 1811 die over althans een gedeelte van de houder passen.
9· Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het passtuk van het maaiorgaan U-vormig is.
10. Inrichting volgens conclusie 5 en 9, met het ken-5 merk, dat het passtuk zich over een hoogte uitstrekt, die althans nagenoeg gelijk is aan de hoogte van de houder.
11. Inrichting volgens een der conclusies 2-10, met het kenmerk, dat het passtuk een breedte heeft, die althans nagenoeg gelijk is aan de afstand tussen twee zijsteu- 10 nen van de houder.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bevestiging van een maaiorgaan aan een houder is geborgd door een borgorgaan, dat gemakkelijk afneembaar aan de inrichting is aangebracht·
13. Inrichting volgens conclusie 12. met het kenmerk, dat meerdere maai organen aan hun houders zijn geborgd door één en hetzelfde borgorgaan.
14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat een borgorgaan zich uitstrekt over althans nagenoeg het 20 gehele draagelement en de bevestiging van althans een groot deel van alle maaiorganen aan hun houders borgt.
15. Inrichting volgens conclusie 12, 13 of 14, met het kenmerk, dat het borgorgaan door middel van gemakkelijk losneembare bevestigingen aan een gesteldeel van de inrich- 25 ting is aangebracht dat het draagelement draagt.
16. Inrichting volgens een der conclusies 12 - 15, voorzover afhankelijk van conclusie 5, met het kenmerk, dat het borgorgaan op de bovenzijde van een passtuk van een maaiorgaan aansluit, dat aan de houder is aangebracht. 30 17· Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een zich boven de bovenzijde van de maaiorganen uitstrekkende geleiding.
18. Inrichting volgens conclusie 16 en.' 17, met het 35 kenmerk, dat het borgorgaan en de maaiorgaangeleiding als 7811811 één geheel zijn uitgevoerd.
19· Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de houder een in doorsnede L-vormig orgaan vormt, dat aan het draagelement is aangehracht.
20. Inrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat het draagelement een ketting is.
21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de houder is bevestigd aan een schalmplaat van uit meerdere schalmplaten gevormde schalmen van de ketting.
22. Inrichting volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de houder is aangebracht aan de onderste plaat van de schalmplaten van de ketting.
23. Inrichting volgens een der conclusies 20 - 22, met het kenmerk, dat de schalmen van de maaiketting met el- 15 kaar zijn verbonden door verbindingspennen, waarbij twee pennen op elkaar afroliënd zijn aangebracht.
24. Maalinrichting voor het maaien van te velde staand gewas, welke inrichting is voorzien van maai organen, die aan een draagelement zijn aangebracht, dat zich althans gedeel- 20 telijk in hoofdzaak rechtlijnig uitstrekt en met aandrijf- middelen is gekoppeld, die tijdens bedrijf van de inrichting het element in een continu omlopende beweging aandrijven, met het kenmerk, dat het draagelement een ketting is, waarvan de schalmen door middel van pennen met elkaar zijn ver-25 bonden, waarbij twee tegen elkaar aangelegen pennen op el kaar af rollend zijn aangebracht.
25. Inrichting volgens conclusie 23 of 24, met het kenmerk, dat om de andere schakel in de maaiketting twee in doorsnede ovaal-vormige pennen in schakelplaten zijn aan-30 gebracht in gaten, die overeenstemmen met de doorsnede van ten minste één pen, zodanig, dat deze pennen ten opzichte van deze schakelplaten niet kunnen verdraaien.
26. Inrichting volgens conclusie 25yi met met kenmerk, dat om de andere schakel twee pennen in ovale gaten zijn aan- 35 gebracht, die in doorsnede overeenstemmen met de ovale door- 7811811 snede van. de stiften, waarbij deze stiften aan de van elkaar èf gekeerde zijden zijn gelegen van twee daartussen gelegen andere pennen, die zich in ronde gaten van schakelplaten van de ketting uitstrekken·
27. Inrichting volgens een der conclusies 23 - 26, met het kenmerk, dat de maai organen aan de ketting zijn aangebracht op onderlinge afstanden, die ten minste gelijk zijn aan een schalmlengte van de ketting.
28. Inrichting volgens een der conclusies 23-29, 10 met het kenmerk, dat om de andere schalm van de ketting de schalmen bestaan uit een aantal schalmplaten dat groter is dan het aantal platen van de andere schalmen.
29· Inrichting volgens een der conclusies 25 - 28, met het kenmerk, dat de pennen in de bovenste en onderste 15 schalmplaat van de uit het meeste aantal schalmplaten bestaande schalmen van een ketting zijn aangebracht in gaten, die overeenstemmen met de ovale doorsnede van de stiften.
30. Inrichting volgens conclusie 28 of 29» met het kenmerk, dat de op elkaar volgende schalmen van de ketting 20 om de andere bestaan uit vier en drie schalmplaten.
31. Inrichting volgens een der conclusies 25 - 30, met het kenmerk, dat de pennen, die in ovale gaten van schakelplaten van de ketting zijn aangebracht aan de onderzijde een borst hebben en aan de tegenover gelegen zijde door een 25 stift zijn geborgd tegen axiale beweging ten opzichte van schalmplaten.
32. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans het werkende part van het eindloos draagelement zodanig uitwijkbaar in de inrichting is 30 aangebracht, dat bij het ontmoeten van een maaiorgaan met een obstakel, het maaiorgaan kan uitwijken voor het obstakel.
33· Maalinrichting voor het maaien van te velde staand gewas, welke inrichting is voorzien van maaiorganen, die aan 35 een draagelement zijn aangebracht, dat zich althans gedeel- 7811811 telijk in hoofdzaak rechtlijnig nitstrekt en met aandrijf-middelen is gekoppeld die tijdens "bedrijf van de inrichting het element in een continu omlopende beweging aandrijven, met het kenmerk, dat het draagelement en/of het maaiorgaan 5 zodanig beweegbaar in de inrichting is of zijn aangebracht, dat het maaiorgaan bij het ontmoeten van een obstakel kan uitwijken voor het passeren van het obstakel.
34. Inrichting volgens conclusie 32 of 33» met het kenmerk, dat het eindloos draagelement om omleidingsorganen 10 is aangebracht · en tussen deze omleidings organen kan uitwijken in een richting dwars op de afstand tussen de omleidings-organen.
35. Inrichting volgens conclusie 32, 33 of 34, met het kenmerk, dat de Inrichting is voorzien van ten minste 15 één aanslag, die zich althans over een gedeelte van het werkzame part van het draagelement uitstrekt en op zodanige afstand van dit draagelement is gelegen, dat het draagelement in bovenaanzicht gezien met de maaiorganen althans nagenoeg geheel‘binnen delen van de inrichting kan uitwij-20 ken en daarbij tegen de aanslag rust. 36. ‘ Inrichting volgens conclusie 35, met het kenmerk, dat de aanslag zich^afïhans nagenoeg de gehele lengte van het draagelement uitstrekt.
37· Inrichting volgens een der conclusies 34, 35 of 25 36 voor zover afhankelijk van conclusie 12, met het kenmerk, dat de aanslag één geheel vormt met het borgorgaan voor de aanschuifbare konstruktie van de maaiorganen aan het maaiorganen· • 38. Inrichting volgens conclusie 36 of 37» met het 30 kenmerk, dat de aanslag met het borgorgaan als deel van een plaatvormig afdekorgaan is gevormd, dat door middel van snelbevestigingsorganen aan een gesteldeel van de inrichting is bevestigd.
39. Inrichting volgens een der conclusies 35 - 38, met 35 het kenmerk, dat de aanslag zich althans nagenoeg evenwijdig 7811811 uitstrekt aan het draagelement over althans nagenoeg de gehele lengte tussen omleidingsorganen voor het eindloos draagelement·
40. Inrichting volgens een der conclusies 12-39, 5 met het kenmerk, dat het borgorgaan, dat op de bovenzijde van het passtuk aansluit, een glij-ondersteuning voor het passtuk vormt, waarlangs het passtuk beweegbaar is in althans een richting loodrecht op de lengterichting van het draagelement· 41· Inrichting volgens een der conclusies 35 - 40, 10 met het kenmerk, dat de aanslag en het borgorgaan evenwijdig aan elkaar zijn aangebracht·
42. Inrichting volgens conclusie 41, met hef kenmerk, dat de afstand tussen de aanslag en het draagelement, tijdens normaal bedrijf van de inrichting, even groot is als de af- 15 stand waarover een maaiorgaan buiten de boven het maaiorgaan gelegen geleiding uitstrekt.
43. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een ge-stelplaat, die een ondersteuning vormt voor het draagelement 20 en waaraan de aanslag en/of het borgorgaan zijn bevestigd·
44. Inrichting volgens conclusie 43, met het kenmerk, dat de gestelplaat is voorzien van vaste messen, waarlangs de maaiorganen beweegbaar zijn.
45. Inrichting volgens conclusie 44, met het kenmerk, 25 dat de maaiorganen beweegbaar zijn aangebracht tussen de gestelplaat en de maaiorgaangeleiding, die zich boven althans een gedeelte van de maaiorganen uitstrekt·
46· Inrichting volgens een der conclusies 43 - 45, met het kenmerk, dat de vaste messen tegen de onderzijde van 30 de gestelplaat zijn bevestigd en zich uitstrekken over een afstand buiten de gestelplaat, die althans nagenoeg gelijk is aan de afstand waarover de maaiorganen zich buiten de gestelplaat uitstrekken. 47* Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 35 met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van 'één of 781181T ƒ meerdere bewegende contramessen, die samenwerken met de maai-organen van bet draagelement en zodanig met aandrijfmiddelen zijn verbonden, dat deze contramessen tegengesteld aan de maai organen bewegen· 5 '48. Maalinrichting voor het maaien van te velde staand gewas, welke inrichting is voorzien van maai organen, die aan een draagelement zijn aangebracht, dat zich althans gedeeltelijk in hoofdzaak rechtlijnig uitstrekt en met aandrijf-middelen is gekoppeld, die tijdens bedrijf van de inrichting 10 het element in een continu omlopende beweging aandrijft, met het kenmerk, dat althans over een gedeelte van het eindloos draagelement de maaiorganen daaraan samenwerken met beweegbare in het gestel aangebrachte contramessen, die met aandrijfmiddelen zijn verbonden, zodanig, dat deze contra-15 messen tegengesteld beweegbaar aan de maaiorganen aangedreven worden.
49· Inrichting volgens conclusie 47 of 48, met het kenmerk, dat de contramessen nabij het gedeelte van het draagelement zijn gelegen, dat is afgekeerd van het door 20 loopwielen ondersteunend orgaan van de maairichting.
50. Inrichting volgens conclusie 47, 48 of 49, met het kenmerk, dat de contramessen zijn aangebracht nabij een omleidingsorgaan voor het eindloos draagelement. ‘51· Inrichting volgens een der conclusies 47 - 50, 25 met het kenmerk, dat de contramessen worden aangedreven vanaf het draagelement.
52. Inrichting volgens conclusie 51, met het ken merk, dat tussen de contramessen en het maaiorgaan aandrijfmiddelen zijn aangebracht, die conische tandwielen omvatten. 30 53. Inrichting volgens conclusie 51 of 52, met het kenmerk, dat het draagelement om een omleidingsorgaan is aangebracht, welk omleidingsorgaan via aandrijfmiddelen met de contramessen is verbonden voor aandrijving van de contramessen·
54. Inrichting volgens conclusie 53, met het kenmerk, .7811811 dat nabij althans een gedeelte van bet eindloos draag-element een afvoer or gaan is aan ge bracht voor het af voer en van het door de maaiorganen af gemaaide gewas. 55* Maalinrichting voor het maaien van te velde 5 staand gewas, welke inrichting is voorzien van maaiorganen, die aan een draagelement zijn aangebracht, dat zich althans gedeeltelijk in hoofdzaak rechtlijnig uitstrekt en met aandrijfmiddelen is verbanden, die het draagelement, tijdens bedrijf van de inrichting in een continu omlopende beweging 10 aandrijft, met het kenmerk, dat nabij althans een deel van het eindloos draagelement een af voer or gaan is aangebracht, waarmede door de maaiorganen af gemaaid gewas wordt af gevoerd.
56. Inrichting volgens conclusie 54 of 55, met-het 15 kenmerk, dat het afvoerorgaan is aangebracht nabij het gedeelte van het draagelement dat is afgekeerd van het de maalinrichting ondersteunend van loopwielen voorzien onder s t eunings or gaan.
57. Inrichting volgens een der conclusies 54 - 56, 20 met het kenmerk, dat het afvoerorgaan althans in hoofdzaak als een omwentelingslichaam is uitgevoerd·
58. Inrichting volgens een der conclusies 54 - 57> met het kenmerk, dat het afvoerorgaan is aangebracht nabij een omleidingsorgaan voor het eindloos draagelement, waarbij 25 het afvoerorgaan verdraaibaar is om de draaiiingsas van het omleidings orgaan voor het draagelement.
59. Inrichting volgens conclusie 58, met het kenmerk, dat het afvoerorgaan wordt aangedreven vanaf het omleidings orgaan voor het draagelement, welks omleidings orgaan 30 door het draagelement wordt aangedreven.
60. Inrichting volgens conclusie 59» met het kenmerk, dat het afvoerorgaan aan de as is bevestigd, waaraan de contramessen zijn bevestigd.
61. Inrichting volgens een der conclusies 58 - 59» 35 met het kenmerk, dat de aandrijving vanaf het omleidings- 7811811 orgaan voor het draagelement binnen de omtrek van het afvoerorgaan is gelegen.
62. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan de het draagelement dragende ge- 5 stelplaat aandrijf organen zijn aangebracht voor het aandrijven van het draagelement waarbij deze aandrijforganen via een tussenas met een aandrijfmechanisme zijn gekoppeld.
63. Inrichting volgens conclusie 60, met het kenmerk, dat de aandrijf organen zijn aangebracht nabij een omleidings- 10 orgaan voor het draagelement, waarbij de aandrijving vanaf het aandrijfmechanisme is gelegen boven het draagelement.
64. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het het draagelement dragende gestel-deel scharnier baar is gekoppeld met een tussengestel, dat 15 weer scharaierbaar is gekoppeld met het het aandrijfmechanisme omvattende gesteldeel.
65. Inrichting volgens conclusie 64, met het kenmerk, dat het tussengestel scharnierbaar is gekoppeld met een koppelingsgestel, waarmede de inrichting aan de. hef- 20 inrichting van een trekker of der gelijk voertuig koppelbaar is.
66. Inrichting volgens conclusie 65, met het kenmerk, dat in het koppelingsgestel aandrijf organen zijn aangebracht die met de af takas van de trekker koppelbaar zijn.
67. Inrichting zoals hiervoor is omschreven en in de tekeningen is weergegeven. 7811811
NL7811811A 1978-12-04 1978-12-04 Maaiinrichting. NL7811811A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL7811811A NL7811811A (nl) 1978-12-04 1978-12-04 Maaiinrichting.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL7811811 1978-12-04
NL7811811A NL7811811A (nl) 1978-12-04 1978-12-04 Maaiinrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL7811811A true NL7811811A (nl) 1980-06-06

Family

ID=19831989

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7811811A NL7811811A (nl) 1978-12-04 1978-12-04 Maaiinrichting.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL7811811A (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4497161A (en) Mower
DE1582294C3 (nl)
DE1936054A1 (de) Scheibenmaehwerk
US6925790B1 (en) Harvesting equipment for stalk plants
DE2210689C2 (de) Maschine zum Säubern von Fahrbahnrändern
EP0030568B1 (de) Schneidwerk zum Beschneiden von Hecken und Büschen oder dergleichen
DE2730211A1 (de) Maehmaschine
NL7811811A (nl) Maaiinrichting.
EP1175822B1 (de) Antriebseinrichtung eines Erntevorsatzes
DE202015005648U1 (de) Mäh- und Fördergerät zum Ernten von stängeligem Erntegut
DE19951459C2 (de) Erntegerät
DE19933777C1 (de) Förder- und Führungselement für einen Endlosförderer
NL1007596C1 (nl) Opklapbare inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas.
DE10048866A1 (de) Kombinationsrasenmäher
EP0199726B1 (de) Vorrichtung zum roden von wurzelfrüchten
NL192496C (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8801489A (nl) Grondbewerkingsmachine.
DE10234207B4 (de) Fahrbares Auflesegerät
DE19933778C1 (de) Erntegerät für stengelartiges Erntegut
DE4201045A1 (de) Maehvorrichtung
NL9002535A (nl) Maaiinrichting met kettingtransmissie.
NL8403369A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL7809961A (nl) Maaimachine.
NL8602465A (nl) Maaimachine.
NL8601805A (nl) Maaimachine.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable