NL2028850B1 - Inrichting voor het op een hals van een houder bevestigen van een dop of afgifte-inrichting - Google Patents

Inrichting voor het op een hals van een houder bevestigen van een dop of afgifte-inrichting Download PDF

Info

Publication number
NL2028850B1
NL2028850B1 NL2028850A NL2028850A NL2028850B1 NL 2028850 B1 NL2028850 B1 NL 2028850B1 NL 2028850 A NL2028850 A NL 2028850A NL 2028850 A NL2028850 A NL 2028850A NL 2028850 B1 NL2028850 B1 NL 2028850B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
segment
neck
container
cap
clamping members
Prior art date
Application number
NL2028850A
Other languages
English (en)
Inventor
Jacob Willem Van Den Heuvel Lukas
Lambertus Wilhelmus Hurkmans Petrus
NERVO Paulo
Original Assignee
Dispensing Tech Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Dispensing Tech Bv filed Critical Dispensing Tech Bv
Priority to NL2028850A priority Critical patent/NL2028850B1/nl
Priority to PCT/NL2022/050439 priority patent/WO2023008996A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2028850B1 publication Critical patent/NL2028850B1/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B65CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
    • B65DCONTAINERS FOR STORAGE OR TRANSPORT OF ARTICLES OR MATERIALS, e.g. BAGS, BARRELS, BOTTLES, BOXES, CANS, CARTONS, CRATES, DRUMS, JARS, TANKS, HOPPERS, FORWARDING CONTAINERS; ACCESSORIES, CLOSURES, OR FITTINGS THEREFOR; PACKAGING ELEMENTS; PACKAGES
    • B65D41/00Caps, e.g. crown caps or crown seals, i.e. members having parts arranged for engagement with the external periphery of a neck or wall defining a pouring opening or discharge aperture; Protective cap-like covers for closure members, e.g. decorative covers of metal foil or paper
    • B65D41/02Caps or cap-like covers without lines of weakness, tearing strips, tags, or like opening or removal devices
    • B65D41/04Threaded or like caps or cap-like covers secured by rotation
    • B65D41/0471Threaded or like caps or cap-like covers secured by rotation with means for positioning the cap on the container, or for limiting the movement of the cap, or for preventing accidental loosening of the cap
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B65CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
    • B65DCONTAINERS FOR STORAGE OR TRANSPORT OF ARTICLES OR MATERIALS, e.g. BAGS, BARRELS, BOTTLES, BOXES, CANS, CARTONS, CRATES, DRUMS, JARS, TANKS, HOPPERS, FORWARDING CONTAINERS; ACCESSORIES, CLOSURES, OR FITTINGS THEREFOR; PACKAGING ELEMENTS; PACKAGES
    • B65D41/00Caps, e.g. crown caps or crown seals, i.e. members having parts arranged for engagement with the external periphery of a neck or wall defining a pouring opening or discharge aperture; Protective cap-like covers for closure members, e.g. decorative covers of metal foil or paper
    • B65D41/02Caps or cap-like covers without lines of weakness, tearing strips, tags, or like opening or removal devices
    • B65D41/04Threaded or like caps or cap-like covers secured by rotation
    • B65D41/06Threaded or like caps or cap-like covers secured by rotation with bayonet cams, i.e. removed by first pushing axially to disengage the cams and then rotating

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Closures For Containers (AREA)

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het op een hals van een houder bevestigen van een dop of afgifte-inrichting, omvattende een aantal in omtreksrichting van de hals verdeeld daarop aangebrachte, uitstekende klemorganen, waarbij ten minste twee van de klemorganen elk een zich in een richting vanaf een lichaam van de houder naar een open eind van de hals uitstrekkend eerste segment omvatten, alsmede een zich vanaf een naar het open eind gekeerd uiteinde van het eerste segment in hoofdzaak in de omtreksrichting van de hals uitstrekkend tweede segment. Daarbij kan een van het eerste segment afgekeerd vrij uiteinde van het tweede segment aan een naar het lichaam van de houder gerichte Zijde in de omtreksrichting van de hals afgeschuind of gekromd zijn. Het tweede segment kan een grotere stijfheid hebben dan het eerste segment. Het eerste segment kan de vorm hebben van een rechthoekige driehoek, met een basis in de omtreksrichting van de hals, een rechthoekszijde die aansluit op het tweede segment en een schuine Zijde die een geleidingsbaan bepaalt voor een inwendige nok van de dop of afgifte- inrichting.

Description

INRICHTING VOOR HET OP EEN HALS VAN EEN HOUDER BEVESTIGEN VAN EEN
DOP OF AFGIFTE-INRICHTING
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het op een hals van een houder bevestigen van een dop of afgifte-inrichting, omvattende een aantal in omtreksrichting van de hals verdeeld daarop aangebrachte, uitstekende klemorganen, waarbij ten minste twee van de klemorganen elk een zich in een richting vanaf een lichaam van de houder naar een open eind van de hals uitstrekkend eerste segment omvatten, alsmede een zich vanaf een naar het open eind gekeerd uiteinde van het eerste segment in hoofdzaak in de omtreksrichting van de hals uitstrekkend tweede segment. Een dergelijke bevestigingsinrichting is bijvoorbeeld bekend uit WO 2012/083310 A2.
Het is bekend om een dop of afgifte-inrichting, zoals een spuitkop met een door cen trekker bediende pomp, te voorzien van inwendige schroefdraad, die samenwerkt met uitwendige schroefdraad op een hals van een houder, bijvoorbeeld een fles. De dop of afgifte-inrichting kan dan op de houder geschroefd worden. Een dergelijke schroefdraadverbinding heeft het nadeel, dat meerdere volledige omwentelingen nodig zijn om een stevige verbinding te bereiken, waardoor de schroefbewerking relatief veel tijd vergt. Daarmee is deze wijze van bevestiging van een dop of afgifte-inrichting op een houder minder geschikt voor toepassing in snellopende vul- of assemblagelijnen. Bovendien Is het bij houders die niet rotatie-symmetrisch zijn lastig om een afgifte-inrichting goed uit te lijnen wanneer deze op de houder geschroefd wordt. En tenslotte is het, wanneer tussen de dop of afgifte-inrichting en de houder een pakking opgenomen is, moeilijk om een op de pakking werkende drukkracht goed in te stellen, hetgeen tot problemen met betrekking tot de afdichting kan leiden.
De bevestigingsinrichting die beschreven is in het bovengenoemde document WO 2012/083310 A2 lost deze problemen reeds voor een deel op. Deze bekende inrichting vertoont twee tegenover elkaar gelegen klemorganen die in zijaanzicht achtereenvolgens een hellend segment, een horizontaal segment en weer een hellend segment omvatten, alsmede twee op de einden van het horizontale segment aansluitende verticale segmenten. Tussen de klemorganen zijn twee omgekeerd L-vormige klemorganen aangebracht. De bevestigingsinrichting is bedoeld voor samenwerking met een dop of afgifte-inrichting met inwendige nokken. Door de dop of afgifte- inrichting eerst op de hals van de houder te schuiven, waarbij de inwendige nokken tussen de klemorganen door geleid worden, en vervolgens de dop of afgifte-inrichting over een kleine hoek te verdraaien, waardoor de nokken met de klemorganen in aangrijping komen, kan een bajonetverbinding tot stand worden gebracht. Daarbij dienen de extra hellende segmenten, die in langsrichting van de hals beschouwd uitsteken boven de L-vormige klemorganen, voor het geleiden van de nokken wanneer de dop of afgifte-inrichting verdraaid wordt, de zogeheten “lead- in”.
Doordat een dergelijke bajonetverbinding sneller tot stand komt dan een schroefverbinding, is deze geschikt voor houders die in snellopende productielijnen worden afgevuld en gesloten. Daarnaast is bij een bajonetverbinding de eindstand van de dop of afgifte- inrichting nauwkeurig bepaald door contact van de nokken met de eerste segmenten van de klemorganen, zodat het uitlijnen van de afgifte-inrchting in geval van een niet-rotatie- symmetrische houder eenvoudiger is. Doordat de eindstand nauwkeurig bepaald is, geldt dat ook voor een drukkracht die wordt uitgeoefend op een eventueel tussen de houder en de dop of afgifte- inrichting aangebrachte pakking.
De bekende bevestigingsinrichting heeft echter het nadeel, dat voor het vervaardigen daarvan een complexe mal vereist is, aangezien een deel van de klemorganen niet lossend is.
Bovendien is door het tweede hellende segment de totale hoogte van de klemorganen relatief groot, waardoor een langere hals nodig is, hetgeen tot extra materiaalgebruik en gewicht leidt.
De uitvinding heeft daarom tot doel een verbeterde bevestigingsinrichting te verschaffen.
Volgens een eerste aspect van de uitvinding wordt dit bij een inrichting van de hiervoor beschreven soort bereikt, doordat een van het eerste segment afgekeerd vrij uiteinde van het tweede segment aan een naar het lichaam van de houder gerichte zijde in de omtreksrichting van de hals afgeschuind of gekromd is. Hierdoor kan het tweede segment de “lead-in” verzorgen, zodat er geen noodzaak is voor een extra hellend segment en de daarmee samenhangende extra hoogte van de hals. Een geleidelijke “lead-in” is bijzonder van belang wanneer tussen de dop of afgifte-inrichting enerzijds en de houder anderzijds een samendrukbare pakking is opgenomen.
Teneinde een stevige verbinding te waarborgen tussen de dop of afgifte-inrichting enerzijds en de houder anderzijds kan het afgeschuinde of gekromde vrije uiteinde zich uitstrekken over ten hoogste de helft van een lengte van het tweede segment in de omtreksrichting van de hals.
Zo blijft een aanzienlijk deel van het tweede segment beschikbaar voor het vastklemmen van een overeenkomstige nok van de dop of afgifte-inrichting.
Bij een uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting kan ten minste één van de klemorganen een derde segment omvatten, dat zich in hoofdzaak evenwijdig aan het eerste segment uitstrekt en nabij een overgang tussen het afgeschuinde of gekromde vrije uiteinde en een recht deel van het tweede segment daarop aansluit. Door dit derde segment kan een nok van de dop of afgifte-inrichting worden opgesloten, waardoor een verdraaiing in tegengestelde richting om de bajonetverbinding los te nemen bemoeilijkt wordt, en de bajonetverbinding dus wordt geborgd.
Door een specifiek ontwerp van het derde segment kan een verdraaiing in tegengestelde richting zelfs onmogelijk worden gemaakt, waardoor dus de bajonetverbinding permanent gefixeerd wordt.
Voor een optimale “lead-in” van nokken van de dop of afgifte-inrichting in de bevestigingsinrichting van de houder kan elk van de klemorganen een eerste segment en een tweede segment met afgeschuind of gekromd vrij uiteinde omvatten. Zo worden verbindingskrachten in omtreksrichting gelijkmatig verdeeld in de constructies van de dop of afgifte-inrichting enerzijds en de houder anderzijds opgenomen.
Een dergelijke bevestigingsinrichting kan zijn voorzien van vier klemorganen, waarvan er twee een derde segment omvatten. In dat geval vervult de helft van de klemorganen alleen de primaire functie van verbinding door inklemming, terwijl de overige klemorganen daarnaast zorgen voor een borging van de bajonetverbinding of voor een permanente fixatie van de dop of
IO afgifte-inrichting op de houder.
Voor een gelijkmatige verdeling van de verbindingskrachten kunnen de vier klemorganen gelijkmatig verdeeld op de hals zijn aangebracht, en kunnen de klemorganen met derde segment, respectievelijk zonder derde segment telkens paarsgewijs diametraal tegenover elkaar zijn geplaatst.
Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt een bevestigingsinrichting van de hiervoor beschreven soort verschaft, waarbij een aan het eerste segment grenzend deel van het tweede segment in radiale richting van de hals is afgeschuind of gekromd, en het radiaal afgeschuinde of gekromde deel aan weerszijden is begrensd door een geleidingsrand. Het radiaal afgeschuinde of gekromde deel maakt het mogelijk een nok van een dop of afgifte-inrichting over het tweede segment in de richting van het lichaam van de houder te drukken, waardoor dus in feite een klikverbinding ontstaat. Een dergelijke klikverbinding kan nog sneller tot stand gebracht worden dan een bajonetverbinding, waardoor deze uitvoering zeer geschikt is voor toepassing in snellopende assemblage- en vullijnen. Bovendien zorgen de geleidingsranden ervoor dat de nok op een nauwkeurig bepaalde positie in omtreksrichting over het klemorgaan geschoven wordt, zodat de dop of afgifte-inrichting automatisch wordt uitgelijnd.
Wanneer ten minste één van de geleidingsranden een hoek insluit met de radiale richting van de hals, en zich dus miet dwars op de hals uitstrekt, kan het tweede segment ondanks de aanwezigheid van de beide geleidingsranden toch lossend worden uitgevoerd. Daardoor kan bij de productie volstaan worden met een eenvoudiger mal.
Volgens een derde aspect verschaft de uitvinding een bevestigingsinrichting van de hiervoor beschreven soort, waarbij het tweede segment een grotere stijfheid heeft dan het eerste segment. Hierdoor kan het klemorgaan een relatief grote klemkracht opwekken in de richting van het lichaam van de houder. Dit is met name van belang wanneer tussen de houder en de dop of afgifte-inrichting een relatief stijve pakking ingeklemd is.
Bij een bevestigingsinrichting die van een enkel materiaal vervaardigd is, en waarbij het eerste segment een dikte heeft in de omtreksrichting van de hals en het tweede segment een dikte heeft in de richting van het lichaam naar het open eind van de hals, kan deze grotere stijfheid op eenvoudige wijze bereikt worden wanneer de dikte van het tweede segment groter is dan de dikte van het eerste segment.
Volgens een vierde aspect van de uitvinding wordt een bevestigingsinrichting van de hiervoor beschreven soort verschaft, waarbij het eerste segment in hoofdzaak de vorm heeft van een rechthoekige driehoek, met een basis in de omtreksrichting van de hals, een rechthoekszijde die aansluit op het tweede segment en een schuine zijde die een geleidingsbaan bepaalt voor een inwendige nok van de dop of afgifte-inrichting. Door het eerste segment uit te voeren als driehoek, in plaats van als een balk, wordt een klemorgaan verkregen dat relatief grote krachten kan weerstaan in de omtreksrichting van de hals. Bovendien wordt door de grotere breedte of dikte van het eerste segment op effectieve wijze verhinderd dat een nok van een dop of afgifte-inrichting daar door een kortdurende vervorming overheen kan schuiven. Zo wordt voorkomen dat de nok als het ware doorschiet voorbij het klemorgaan, wanneer de dop of afgifte-inrichting met grote kracht op de hals van de houder wordt bevestigd.
Bij een uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting kan een tegenover de afgeschuinde of gekromde zijde gelegen zijde van het tweede segment in hoofdzaak evenwijdig zijn aan een eindrand van de hals. Zo wordt gewaarborgd dat het klemorgaan een lossende vorm heeft.
Bij een andere uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting kan elk tweede segment zich op eenzelfde afstand van een eindrand van de hals bevinden als de tweede segmenten van de andere klemorganen. Omdat de kleinste afstand tussen een van de klemorganen en de eindrand uiteindelijk de hoogte van de hals bepaalt, kan de hoogte worden geminimaliseerd wanneer alle klemorganen zich op dezelfde afstand van de eindrand bevinden.
Bij weer een andere uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting kan de hals ter plaatse van zijn eindrand een verminderde wanddikte vertonen. Hierdoor is het oppervlak van de eindrand kleiner, en daardoor de vlaktedruk groter, hetgeen voor een optimale afdichting zorgt, met name wanneer tussen de houder en de dop of afgifte-inrichting een pakking is opgenomen.
De uitvinding betreft ook een houder die een lichaam en een daarop aansluitende hals met een open eind omvat, waarbij de hals voorzien is van een bevestigingsinrichting van de hiervoor beschreven soort.
Ook betreft de uitvinding een dop of afgifte-inrichting die voorzien is van een om de hals van een dergelijke houder passende rok of mantel met een aantal inwendige nokken die ingericht zijn voor samenwerking met de klemorganen van de bevestigingsinrichting.
En tenslotte betreft de uitvinding nog een samenstel van een houder als hierboven beschreven en een dop of afgifte-inrichting als hierboven beschreven.
De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een aantal voorbeelden, onder verwijzing naar de bij gevoegde tekeningen, waarin overeenkomstige onderdelen aangeduid zijn met verwijzingscijfers die telkens met 100 verhoogd zijn, en waarm:
Fig. 1A en 1B respectievelijk een vooraanzicht en een zijaanzicht tonen van een houder 5 meteen hals waarop een uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding is aangebracht;
Fig. 2A en 2B met Fig. 1A en 1B overeenkomende aanzichten zijn van de houder met een daarop bevestigde dop;
Fig. 2C een bovenaanzicht is van de dop van Fig. 2A en 2B, waarin details te zien zijn door openingen;
Fig. 3A en 3B met Fig. 1A en IB overeenkomende aanzichten zijn van een houder met een daarop bevestigde afgifte-inrichting;
Fig. 4 een perspectivisch aanzicht is van een hals van een houder met daarop een eerste uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding;
Fig. 5A en 5B respectievelijk een zijaanzicht en een vooraanzicht tonen van de bevestigingsinrichting volgens Fig. 4;
Fig. 6 een perspectivisch aanzicht is van een hals van een houder met daarop een tweede uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding;
Fig. 7A en 7B respectievelijk een zijaanzicht en een vooraanzicht tonen van de bevestigingsinrichting volgens Fig. 6;
Fig. 8 een perspectivisch aanzicht is van een hals van een houder met daarop een derde uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding;
Fig. 9A, 9B en 9C respectievelijk een zijaanzicht, een vooraanzicht en een bovenaanzicht tonen van de bevestigingsinrichting volgens Fig. 8;
Fig. 10 een perspectivisch aanzicht is van een hals van een houder met daarop een vierde uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding;
Fig. 11A en 11B respectievelijk een zijaanzicht en een vooraanzicht tonen van de bevestigingsinrichting volgens Fig. 10;
Fig. 12 een perspectivisch aanzicht is van een hals van een houder met daarop cen vijfde wuitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding; en
Fig. 13A, 13B en 13C respectievelijk een zijaanzicht, een vooraanzicht en een bovenaanzicht tonen van de bevestigingsinrichting volgens Fig. 12.
Een houder 1, bijvoorbeeld voor een te spuiten of te vernevelen vloeistof, vertoont een bodem 2, een rondlopende zijwand 3 en een schouder 6, die tezamen een lichaam van de houder 1 vormen. Op de schouder 6 sluit een hals 4 aan met een eindrand 5 die een opening begrenst (Fig.
1A-B). Op de hals 4 is een inrichting 7 aangebracht waarmee een dop 6 (Fig. 2A-C) of een afgifte- inrichting 9 (Fig. 3A-B) op de houder 1 bevestigd kan worden.
De bevestigingsinrichting 7 omvat een aantal in omtreksrichting verdeeld op de hals 4 aangebrachte, uitstekende klemorganen 10, 11. In het getoonde voorbeeld omvat de bevestigingsinrichting 7 een paar diametraal tegenover elkaar gelegen eerste klemorganen 10 en een paar diametraal tegenover elkaar gelegen tweede klemorganen 11 (Fig. 4, 5). De afmetingen in omtreksrichting van de eerste en tweede klemorganen 10, 11 en de ruimte die daartussen vrijgelaten wordt is afgestemd op de afmetingen en tussenruimte van inwendige klemnokken 35 die zijn aangebracht in de dop 8 of afgifte-inrichting 9.
De dop 8 vertoont hier een omtrekswand 36 en een bovenwand 37. Binnen de dop 8 strekt zich een tweede wand 38 uit, die concentrisch is met de omtrekswand 36, en die aan zijn binnenzijde de klemnokken 35 draagt. Deze tweede wand 38 past met geringe speling om de hals 4 van de houder 1. Binnen de tweede wand 38 strekt zich een derde wand 39 uit, die concentrisch is met de tweede wand 38, en die ingericht is om nauw passend opgenomen te worden in de hals 4 {5 van de houder 1. Zo vormt de dop 8 een afdichting van de houder 1.
De afgifte-inrichting 9 omvat een behuizing 40 waarin een (hier niet getoonde) pomp is opgenomen, die bediend wordt door een scharnierbaar in de behuizing 40 gelagerde trekker 41.
Wanneer de trekker 41 bediend wordt, zuigt de pomp vloeistof aan uit de houder 1, en brengt die vloeistof op druk. De vloeistof wordt bij het bereiken van een bepaalde druk via een uitstroomopening 42 afgegeven in de vorm van een straal of nevel. In de behuizing 40 is verder een soortgelijke constructie met klemnokken opgenomen als in de dop 8, zodat de afgifte-inrichting 9 op soortgelijke wijze kan worden bevestigd op de hals 4 van de houder 1.
Elk eerste klemorgaan 10 van de bevestigingsinrichting 7 omvat een eerste segment 12 dat zich in een richting vanaf het lichaam van de houder 1, dus vanaf de schouder 6 naar de eindrand 5 van de hals 4 uitstrekt. In de tekening is het eerste segment 12 in hoofdzaak verticaal gericht.
Vanaf een eind van het eerste segment 12 dat het dichtst bij de eindrand 5 gelegen is strekt zich een tweede segment 13 van het klemorgaan 10 uit. Het tweede segment 13 is in hoofdzaak in de omtreksrichting van de hals 4 gericht, dus in de tekening in hoofdzaak horizontaal.
Volgens een aspect van de uitvinding is cen vrij uiteinde 14 van het tweede segment, dat van het eerste segment 12 afgekeerd is, afgeschuind aan zijn naar het lichaam van de houder 1, dus naar de schouder 6 gerichte zijde. In het getoonde voorbeeld is dus de onderzijde van het tweede segment 13 voorzien van een afschuining 15. Door deze afschuining 15 kan een van de klemnokken 35 van de dop 8 of van de afgifte-inrichting 9 geleidelijk worden ingeleid in een ruimte 21 tussen het tweede segment 13 en een omlopende rand 23 van de schouder 6, de zogeheten “lead-in”. Hierdoor neemt de klemkracht tussen de dop 8 of afgifte-inrichting 9 enerzijds en de hals 4 van de houder 1 anderzijds geleidelijk toe. Wanneer tussen deze beide onderdelen een pakking is aangebracht, zoals hierna zal worden besproken, wordt deze pakking geleidelijk samengedrukt.
Hoe geleidelijk de samendrukking plaatsvindt hangt af van de hoek a van de afschuining 15 ten opzichte van de rand 23. Het gaat dan om de hoek a in een plat vlak, wanneer de hals 4 als het ware afgewikkeld of uitgerold is. Deze hoek uo zal in de praktijk variëren tussen 5° - 60°, bij voorkeur tussen 10° - 45°, en zal meer bij voorkeur tussen 15° - 30° bedragen. Deze hoek a bepaalt, tezamen met de dikte van het tweede segment 13, ook de lengte van de afschuining 15 in omtreksrichting. Het vrije uiteinde 14 met de afschuining 15 strekt zich bij voorkeur over ten hoogste de helft van de lengte van het tweede segment 13 uit, dit om een voldoende groot deel over te houden waar het tweede segment 13 zijn volledige dikte en sterkte heeft. Bij voorkeur strekt het vrije uiteinde 14 met de afschuining 15 zich uit over 0,1 — 0,45 maal de lengte van het tweede segment 13, en meer bij voorkeur over 0,2 — 0,4 maal de lengte.
In het getoonde voorbeeld omvat verder elk tweede klemorgaan 11 eveneens een zich in de richting van het lichaam van de houder 1 naar de eindrand 5 uittrekkend eerste segment 16 en een tweede segment 17 dat zich vanaf het eerste segment 16 in omtreksrichting uitstrekt, in eenzelfde richting als het tweede segment 13 van het eerste klemorgaan 10. Ook dit tweede segment 17 van elk tweede klemorgaan 11 is aan zijn vrije uiteinde 18 voorzien van een afschuining 19, die naar het lichaam van de houder 1, dus naar de schouder 6 gericht is. Zo wordt dus ook de met het tweede klemorgaan 11 samenwerkende nok 35 van de dop 8 of afgifte-inrichting 9 hier gelijkmatig en geleidelijk ingevoerd in een ruimte 22 tussen het tweede segment 17 en de rand 23.
Overigens zijn bij deze uitvoering de naar de eindrand 5 gerichte zijden van alle klemorganen 10, 11 in hoofdzaak evenwijdig aan die eindrand 5, en bevinden zij zich ook allemaal op eenzelfde afstand van de eindrand 5. Hierdoor vertonen de tweede segmenten 13, 17 van de eerste en tweede klemorganen 10, 11 dus geen delen die uitsteken en daardoor een probleem zouden kunnen vormen voor de lossing van de hals 4 met de bevestigingsinrichting 7 uit een matrijs.
Volgens een ander aspect van de uitvinding is het tweede segment 13, 17 van elk klemorgaan 10, 11 stijver dan het eerste segment 12, 16. Daartoe is in het getoonde voorbeeld een dikte d2 van het tweede segment 13, 17, gemeten in de richting van de schouder 6 naar de eindrand 5, groter dan een dikte dl van het eerste segment 12, 16, gemeten in de omtreksrichting van de hals 4. Omdat de hals 4 en de bevestigingsinrichting 7 integraal gevormd zijn van een enkel materiaal, vertaalt een grotere dikte zich rechtstreeks in een grotere stijfheid. In het getoonde voorbeeld zijn de hals 4 en de bevestigingsinrichting 7 overigens gevormd van PET.
In het getoonde voorbeeld is elk eerste klemorgaan 10 verder voorzien van een derde segment 20, dat zich in hoofdzaak evenwijdig aan het eerste segment 12 uitstrekt, en dat de ruimte 21 afsluit, In het getoonde voorbeeld shut het derde segment 20 aan op het tweede segment 13 ter plaatse van een eind van de afschuining 15, waar het tweede segment 13 weer zijn volledige dikte krijgt. Het derde segment 20 heeft hier aan de zijde die bij het invoeren van de nok 35 als eerste daarmee in contact komt, de voorrand in omtreksrichting beschouwd, een afgeschuind of hellend vlak 24, waardoor de nok 35 het derde segment 20 relatief eenvoudig kan passeren. De daar tegenover gelegen achterrand van het derde segment 20 staat nagenoeg loodrecht op de wand van de hals 4, waardoor de nok 35 slechts door het uitoefenen van een bepaald afdraaimoment in tegengestelde richting het derde segment 20 kan passeren. Hoe verder het derde segment 20 uit de hals steekt, des te hoger het benodigde afdraaimoment. Door de aanwezigheid van het derde segment 20 kan de dop 8 of afgifte-inrichting 9 niet onbedoeld losraken van de houder 1 doordat deze per ongeluk in tegengestelde richting wordt verdraaid. Wanneer het derde segment 20 hoog genoeg is wordt de dop 8 of afgifte-inrichting 9 zelfs permanent op de houder gefixeerd.
In het getoonde voorbeeld is elk eerste klemorgaan 10 ook nog voorzien van een vierde segment 25, dat zich vanaf het punt waar het eerste en tweede segment 12, 13 elkaar ontmoeten onder een hoek uitstrekt naar de rand 23. Dit vierde segment 25 vormt een geleidingsbaan voor een nok 35 van de dop 8 of afgifte-inrichting 9 wanneer deze door de afschuining 19 onder het tweede segment 17 van het tweede klemorgaan 11 wordt gedrukt. Tussen het eerste segment 12, het vierde segment 25 en de rand 23 is een driehoekige loze ruimte 26 gevormd.
Bij een tweede uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting 107 zijn het eerste en vierde segment van het eerste klemorgaan 110 in feite samengevoegd tot een enkel segment 127, waarbij de loze ruimte is komen te vervallen (Fig. 6, 7). Dit eerste segment 127 heeft hier de gedaante van een rechthoekige driehoek, waarbij het deel dat op de rand 123 rust een basis vormt, het deel dat zich vanaf de rand 123 uitstrekt naar het tweede segment 113 de rechthoekszijde is, en de schuine zijde weer een geleidingsbaan 125 vormt. Het zo gevormde eerste segment 127 is bijzonder robuust, en kan grote krachten weerstaan bij het tot stand brengen van de bajonetverbinding door het op de hals 104 draaien van de dop 8 of de afgifte-inrichting 9. Doordat de loze ruimte van de eerste uitvoeringsvorm bij deze uitvoering als het ware opgevuld is, kan een nok 35 van de dop 8 of afgifte-inrichting niet snel terugveren na het onbedoeld passeren van het eerste segment.
Daardoor kan deze bajonetverbinding niet per ongeluk doorgedraaid worden naar een stand waarbij de nokken 35 in een loze ruimte zouden steken. Een dergelijke stand zou als gevolg van de slechte passing van de nokken 35, die bedoeld zijn om in het eerste klemorgaan 110 ingeklemd te worden, niet stabiel zijn.
Overigens is bij deze uitvoeringsvorm te zien dat een bovenste deel 128 van de hals 104, direct onder de eindrand 105, een verkleinde wanddikte heeft. Dit is hier het gevolg van de productiewijze van de houder 101, die door een extrusie-blaasproces is gevormd. Deze kleinere wanddikte leidt ertoe dat het oppervlak van de eindrand 105 relatief klein is, en daardoor de vlaktedruk relatief hoog. Hierdoor wordt een op de eindrand 105 geplaatste pakking (hier niet getoond) relatief sterk samengedrukt wanneer de dop 8 of afgifte-inrichting 9 in een gecombineerde druk- en draaibeweging op de hals 104 van de houder 101 bevestigd wordt.
Met uitzondering van de enigszins andere vorm van de rand 123, die in de schouder 106 opgenomen is, zijn alle andere onderdelen identiek aan de eerste uitvoeringsvorm, en worden hier dus niet verder in detail besproken. Deze uitvoeringsvorm kan overigens zijn uitgevoerd in een andere kunststof dan de eerste uitvoering, bijvoorbeeld HDPE.
Bij een derde uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting 207 is van elk klemorgaan 210, 211 een deel 229, 230 van het tweede segment 213, 217 dat grenst aan het eerste segment 212, 216 in radiale richting, dat wil zeggen dwars op de omtreksrichting afgeschuind (Fig. 8, 9). Elk afgeschuinde deel 229, 230 wordt aan weerszijden begrensd door geleidingsranden 2311, 231R, 2321, 232R. De linker geleidingsranden 2311, 232L liggen daarbij in lijn met een rand van het eerste segment 212, 216 van elk klemorgaan 210, 211, terwijl de rechter geleidingsrand 231R bij het eerste klemorgaan 210 in lijn ligt met de achterrand van het derde segment 220.
Door de afgeschuinde delen 229, 230 kan de dop 8 of afgifte-inrichting 9 recht naar beneden op de hals 204 van de houder worden gedrukt, waarbij de nokken 35 over de afgeschuinde delen 229, 230 van de tweede segmenten 213, 217 tot in de ruimten 221, 222 worden geschoven, waardoor een klikverbinding wordt gevormd. Daarbij worden twee van de nokken 35 ook rotatievast opgesloten in de ruimten 221, zodat de klikverbinding niet onbedoeld verbroken kan worden. Wel kan uiteindelijk met een bewuste krachtuitoefening op de dop 8 of de afgifte- inrichting 9 de nok 35 in de richting van het vrije uiteinde 214 van het tweede segment 213, dus in de tekening naar rechts, bewogen worden over het derde segment 220. Zo kan de klikverbinding uiteindelijk op de wijze van een bajonetverbinding worden losgenomen. Ook kan uiteraard de dop 8 of afgifte-inrichting 9 door een gecombineerde druk- en draaibeweging op de hals 204 worden bevestigd via een bajonetverbinding.
Bij deze uitvoering is de linker geleidingsrand 2311, 232L in hoofdzaak radiaal gericht ten opzichte van de wand van de hals 204, terwijl de rechter geleidingsranden 231R, 232R onder een hoek ten opzichte van de radiaal gericht zijn, nagenoeg evenwijdig aan een raaklijn aan de hals 204 ter plaatse van de linker geleidingsrand 231L, 232L. Door deze hoek is de rechter geleidingsrand 231R, 232R lossend in een tweedelige matrijs. Ook een voorrand 233 van het tweede segment 213 van elk eerste klemorgaan 210 is om deze reden onder een hoek geplaatst met de radiale richting.
Aangezien deze uitvoeringsvorm verder identiek is aan de eerste uitvoering, zullen de overige onderdelen hier verder niet in detail besproken worden.
Een vierde uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting 307 is in feite een combinatie van de tweede en derde uitvoeringen van Fig. 6-9. Bij deze uitvoeringsvorm, die wederom in
HDPE vervaardigd Kan zijn, zijn het eerste en vierde segment weer samengevoegd tot een enkel driehoekig segment 327, op de wijze van de tweede uitvoermgsvorm. Daarnaast zijn aan de eerste segmenten 312, 316 grenzende delen 329, 330 van de tweede segmenten 313, 317 van de eerste en tweede klemorganen 310, 311 in radiale richting afgeschuind aan de zijde die naar de eindrand 305 gericht is, op de wijze van de derde uitvoeringsvorm. Deze afgeschuinde delen 329, 330 zijn weer begrensd door linker en rechter geleidingsranden 3311, 331R, 332L, 332R, waarbij de linker geleidingsranden 3311, 332L radiaal gericht zijn, en de rechter geleidingsranden 331R, 332R een hoek insluiten met de radiale richting.
Alle andere onderdelen zijn identiek aan de onderdelen van eerdere uitvoeringen, en worden hier dus niet verder besproken.
Een vijfde uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting 407 onderscheidt zich van de hiervoor besproken uitvoeringen vooral doordat de tweede klemorganen 411 geen segment omvatten dat zich uitstrekt in de richting vanaf de schouder 406 naar de eindrand 405, maar uitsluitend een segment 417 dat zich in omtreksrichting uitstrekt (Fig. 12, 13). Slechts twee nokken 35 van de dop 8 of afgifte-inrichting 9 worden dus rotatievast opgesloten in de ruimten 421 van de eerste klemorganen 410, en de overige nokken 35 worden alleen ingeklemd tussen de tweede klemorganen 411 en de rand 423.
Bij deze uitvoeringsvorm zijn de tweede segmenten 413 van de eerste klemorganen 411 weer over een deel 429 afgeschuind in radiale richting, terwijl de tweede klemorganen 411 over hun gehele lengte een afgeschuinde zijde 430 vertonen. Het afgeschuinde deel 429 van het tweede segment 413 van elk eerste klemorgaan 410 is weer aan beide zijden begrensd door een geleidingsrand 431L, 431R, maar bij deze uitvoering zijn de geleidingsranden 4311, 431R in hoofdzaak evenwijdig en in hoofdzaak radiaal gericht. Daarentegen zijn hier de voorrand 433 van het vrije uiteinde 414 van elk tweede segment 413 en een eindrand 434 van het driehoekig segment 427 onder een hoek met de radiale richting geplaatst, om een lossende vorm te bereiken.
Alle andere onderdelen zijn wederom identiek aan de onderdelen van eerdere uitvoeringen, en worden hier dus niet verder besproken.
Zo maakt de uitvinding het mogelijk om met relatief weinig handelingen en in korte tijd een stevige en goed vloeistofdichte verbinding tot stand te brengen tussen een houder en een dop of een afgifte-inrichting. Hoewel de uitvinding hiervoor beschreven is aan de hand van een aantal voorbeelden, zal het duidelijk zijn dat deze daartoe niet is beperkt, maar op velerlei wijze kan worden gevarieerd. Zo zou in plaats van een afgeschuind deel ook een gekromd deel gebruikt kunnen worden om de invoer van de nokken geleidelijk te laten plaatsvinden.

Claims (17)

Conclusies
1. Inrichting voor het op een hals van een houder bevestigen van een dop of afgifte- inrichting, omvattende een aantal in omtreksrichting van de hals verdeeld daarop aangebrachte, uitstekende klemorganen, waarbij ten minste twee van de klemorganen elk een zich in een richting vanaf een lichaam van de houder naar een open eind van de hals uitstrekkend eerste segment omvatten, alsmede een zich vanaf een naar het open eind gekeerd uiteinde van het eerste segment in hoofdzaak in de omtreksrichting van de hals uitstrekkend tweede segment, met het kenmerk, dat een van het eerste segment afgekeerd vrij uiteinde van het tweede segment aan een naar het lichaam van de houder gerichte zijde in de omtreksrichting van de hals afgeschuind of gekromd is.
2. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het afgeschuinde of gekromde vrije uiteinde zich uitstrekt over ten hoogste de helft van een lengte van het tweede segment in de omtreksrichting van de hals,
3. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat ten minste één van de klemorganen een derde segment omvat, dat zich in hoofdzaak evenwijdig aan het eerste segment uitstrekt en nabij een overgang tussen het afgeschuinde of gekromde vrije uiteinde en een recht deel van het tweede segment daarop aansluit.
4. Bevestigingsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elk van de klemorganen een eerste segment en een tweede segment met afgeschuind of gekromd vrij uiteinde omvat.
5. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 4 wanneer afhankelijk van conclusie 3, gekenmerkt door vier klemorganen, waarvan er twee een derde segment omvatten.
6. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de vier klemorganen gelijkmatig verdeeld op de hals zijn aangebracht, en de klemorganen met derde segment, respectievelijk zonder derde segment telkens paarsgewijs diametraal tegenover elkaar zijn geplaatst.
7. Bevestigingsinrichting volgens één der voorgaande conclusies of volgens de aanhef van conclusie 1, met het kenmerk, dat cen aan het eerste segment grenzend deel van het tweede segment in radiale richting van de hals is afgeschuind of gekromd, en het radiaal afgeschuinde of gekromde deel aan weerszijden is begrensd door een geleidingsrand.
8. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat ten minste één van de geleidingsranden een hoek insluit met de radiale richting van de hals.
9, Bevestigingsinrichting volgens één der voorgaande conclusies of volgens de aanhef van conclusie 1, met het kenmerk, dat het tweede segment een grotere stijfheid heeft dan het eerste segment.
10. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het eerste segment een dikte heeft in de omtreksrichting van de hals en het tweede segment een dikte heeft in de richting van het lichaam naar het open eind van de hals, waarbij de dikte van het tweede segment groter is dan de dikte van het eerste segment.
11. Bevestigingsinrichting volgens één der voorgaande conclusies of volgens de aanhef van conclusie 1, met het kenmerk, dat het eerste segment in hoofdzaak de vorm heeft van een rechthoekige driehoek, met een basis in de omtreksrichting van de hals, een rechthoekszijde die aansluit op het tweede segment en een schuine zijde die een geleidingsbaan bepaalt voor een inwendige nok van de dop of afgifte-inrichting.
12. Bevestigingsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een tegenover de afgeschuinde of gekromde zijde gelegen zijde van het tweede segment in hoofdzaak evenwijdig is aan een eindrand van de hals.
13. Bevestigingsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat eik tweede segment zich op eenzelfde afstand van een eindrand van de hals bevindt als de tweede segmenten van de andere klemorganen.
14. Bevestigingsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de hals ter plaatse van zijn eindrand een verminderde wanddikte vertoont.
15. Houder die een lichaam en een daarop aansluitende hals met een open eind omvat, waarbij de hals voorzien is van een bevestigingsinrichting volgens één der voorgaande conclusies.
16. Dop of afgifte-inrichting die voorzien is van een om de hals van een houder volgens conclusie 15 passende rok of mantel met een aantal inwendige nokken die ingericht zijn voor samenwerking met de klemorganen van de bevestigingsinrichting.
17. Samenstel van een houder volgens conclusie 14 en een dop of afgifte-inrichting volgens conclusie 15.
NL2028850A 2021-07-26 2021-07-26 Inrichting voor het op een hals van een houder bevestigen van een dop of afgifte-inrichting NL2028850B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2028850A NL2028850B1 (nl) 2021-07-26 2021-07-26 Inrichting voor het op een hals van een houder bevestigen van een dop of afgifte-inrichting
PCT/NL2022/050439 WO2023008996A1 (en) 2021-07-26 2022-07-25 Device for fastening a cap or a dispensing device to a container neck

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2028850A NL2028850B1 (nl) 2021-07-26 2021-07-26 Inrichting voor het op een hals van een houder bevestigen van een dop of afgifte-inrichting

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2028850B1 true NL2028850B1 (nl) 2023-01-31

Family

ID=78771097

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2028850A NL2028850B1 (nl) 2021-07-26 2021-07-26 Inrichting voor het op een hals van een houder bevestigen van een dop of afgifte-inrichting

Country Status (2)

Country Link
NL (1) NL2028850B1 (nl)
WO (1) WO2023008996A1 (nl)

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US7703617B1 (en) * 2004-11-19 2010-04-27 Rexam Closures And Containers, Inc. Bayonet closure container combination with angled bayonet lugs
WO2012083310A2 (en) 2010-12-17 2012-06-21 Dispensing Technologies B.V. Improved pre-forms for flair applications
US20120261378A1 (en) * 2011-02-25 2012-10-18 Tricorbraun, S. De R.L. De C.V. Closure system for container

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US7703617B1 (en) * 2004-11-19 2010-04-27 Rexam Closures And Containers, Inc. Bayonet closure container combination with angled bayonet lugs
WO2012083310A2 (en) 2010-12-17 2012-06-21 Dispensing Technologies B.V. Improved pre-forms for flair applications
US20120261378A1 (en) * 2011-02-25 2012-10-18 Tricorbraun, S. De R.L. De C.V. Closure system for container

Also Published As

Publication number Publication date
WO2023008996A1 (en) 2023-02-02

Similar Documents

Publication Publication Date Title
KR101957305B1 (ko) 점성 제품용 디스펜서
US4226342A (en) Dispensing valve particularly for viscous products
EP1027849A2 (en) Beverage container with cap and spout
MX2011007477A (es) Elemento de empaquetado con un mecanismo de dosificacion hermeticamente sellado para productos semi-solidos.
CA2629728A1 (en) Dispensing closure, package and method of manufacture
NL2028850B1 (nl) Inrichting voor het op een hals van een houder bevestigen van een dop of afgifte-inrichting
KR20110102416A (ko) 반전, 되접힘 저벽을 구비한 합성수지제 용기
US20040159684A1 (en) Toggle-action dispensing closure with an actuation-prevention system incorporating permanent deformation
AU759072B2 (en) Container formed by two chambers capable of being assembled by one of their surfaces
US4836423A (en) Pump dispenser package
WO2000063095A1 (fr) Organe de fixation pour distributeur de produit fluide et distributeur comportant un tel organe
GB2454926A (en) A flip-top dispensing closure with latch
FR2933078A1 (fr) Ensemble formant tete de distribution d'un produit propre a etre rapporte sur un flacon
CN112340222A (zh) 泵送装置
US9340329B2 (en) Push-on twist-off bottle closure
CN113859745A (zh) 用于可压缩管的刚性壳
JP7379122B2 (ja) 粉体吐出容器
WO2011057555A1 (en) Bulge forming apparatus for producing canned product, and canned product
CN221093670U (zh) 紧固装置、容器、盖、分配装置以及组件
JP2021075292A (ja) 液体容器
FR2911123A1 (fr) Piston suiveur, reservoir et distributeur comprenant un tel piston
JPH0577050U (ja) 液体射出装置
JP3979633B2 (ja) 注出容器
US984649A (en) Bottle-capping machine.
JP7378320B2 (ja) 吐出器