NL2027032B1 - Aanhangwagen - Google Patents

Aanhangwagen Download PDF

Info

Publication number
NL2027032B1
NL2027032B1 NL2027032A NL2027032A NL2027032B1 NL 2027032 B1 NL2027032 B1 NL 2027032B1 NL 2027032 A NL2027032 A NL 2027032A NL 2027032 A NL2027032 A NL 2027032A NL 2027032 B1 NL2027032 B1 NL 2027032B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
spring leaf
main spring
trailer
primary
main
Prior art date
Application number
NL2027032A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2027032A (nl
Inventor
Van Der Veken Jan
Original Assignee
Bcw
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Bcw filed Critical Bcw
Publication of NL2027032A publication Critical patent/NL2027032A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2027032B1 publication Critical patent/NL2027032B1/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G11/00Resilient suspensions characterised by arrangement, location or kind of springs
    • B60G11/02Resilient suspensions characterised by arrangement, location or kind of springs having leaf springs only
    • B60G11/04Resilient suspensions characterised by arrangement, location or kind of springs having leaf springs only arranged substantially parallel to the longitudinal axis of the vehicle
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B62LAND VEHICLES FOR TRAVELLING OTHERWISE THAN ON RAILS
    • B62DMOTOR VEHICLES; TRAILERS
    • B62D21/00Understructures, i.e. chassis frame on which a vehicle body may be mounted
    • B62D21/11Understructures, i.e. chassis frame on which a vehicle body may be mounted with resilient means for suspension, e.g. of wheels or engine; sub-frames for mounting engine or suspensions
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G11/00Resilient suspensions characterised by arrangement, location or kind of springs
    • B60G11/02Resilient suspensions characterised by arrangement, location or kind of springs having leaf springs only
    • B60G11/10Resilient suspensions characterised by arrangement, location or kind of springs having leaf springs only characterised by means specially adapted for attaching the spring to axle or sprung part of the vehicle
    • B60G11/12Links, pins, or bushes
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G5/00Resilient suspensions for a set of tandem wheels or axles having interrelated movements
    • B60G5/02Resilient suspensions for a set of tandem wheels or axles having interrelated movements mounted on a single pivoted arm, e.g. the arm being rigid
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G5/00Resilient suspensions for a set of tandem wheels or axles having interrelated movements
    • B60G5/04Resilient suspensions for a set of tandem wheels or axles having interrelated movements with two or more pivoted arms, the movements of which are resiliently interrelated, e.g. the arms being rigid
    • B60G5/047Resilient suspensions for a set of tandem wheels or axles having interrelated movements with two or more pivoted arms, the movements of which are resiliently interrelated, e.g. the arms being rigid at least one arm being resilient, e.g. a leafspring
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G7/00Pivoted suspension arms; Accessories thereof
    • B60G7/04Buffer means for limiting movement of arms
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G2200/00Indexing codes relating to suspension types
    • B60G2200/30Rigid axle suspensions
    • B60G2200/314Rigid axle suspensions with longitudinally arranged arms articulated on the axle
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G2202/00Indexing codes relating to the type of spring, damper or actuator
    • B60G2202/10Type of spring
    • B60G2202/11Leaf spring
    • B60G2202/112Leaf spring longitudinally arranged
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G2204/00Indexing codes related to suspensions per se or to auxiliary parts
    • B60G2204/10Mounting of suspension elements
    • B60G2204/12Mounting of springs or dampers
    • B60G2204/121Mounting of leaf springs
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G2204/00Indexing codes related to suspensions per se or to auxiliary parts
    • B60G2204/40Auxiliary suspension parts; Adjustment of suspensions
    • B60G2204/422Links for mounting suspension elements
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G2204/00Indexing codes related to suspensions per se or to auxiliary parts
    • B60G2204/40Auxiliary suspension parts; Adjustment of suspensions
    • B60G2204/43Fittings, brackets or knuckles
    • B60G2204/4302Fittings, brackets or knuckles for fixing suspension arm on the vehicle body or chassis
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G2204/00Indexing codes related to suspensions per se or to auxiliary parts
    • B60G2204/40Auxiliary suspension parts; Adjustment of suspensions
    • B60G2204/45Stops limiting travel
    • B60G2204/4502Stops limiting travel using resilient buffer
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60GVEHICLE SUSPENSION ARRANGEMENTS
    • B60G2300/00Indexing codes relating to the type of vehicle
    • B60G2300/04Trailers

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Transportation (AREA)
  • Vehicle Body Suspensions (AREA)
  • Springs (AREA)

Abstract

Aanhangwagen (1) die voorzien is van wielen (2) en een chassis, die zich in een lengterichting (L) van een achterkant naar een voorkant uitstrekt, waarbij een wiel (2) door middel van een ophanging (7) verend aan het chassis bevestigd is, waarbij de ophanging (7) een verenpakket (8) met een of meer hoofdveerbladen (11,12) omvat, waarbij de een of meer hoofdveerbladen (11,12) een primair hoofdveerblad (11) omvatten, waarbij het primaire hoofdveerblad (11) een paraboolveerblad is, waarbij het primaire hoofdveerblad (11) twee uiteinden heeft die beide bevestigd zijn aan het chassis, waarbij minimaal een van de uiteinden van het primaire hoofdveerblad (11) bevestigd is aan het chassis door middel van een kantelblok (9), waarbij het kantelblok (9) scharnierend aan het chassis het betreffende uiteinde van het primaire hoofdveerblad (11) bevestigd is, waarbij het kantelblok (9) ten opzichte van het chassis scharnierend is.

Description

Aanhangwagen De uitvinding betreft een aanhangwagen. Meer in het bijzonder betreft de uitvinding kleinere aanhangwagens voor gebruik op openbare wegen, van categorie O1, dat wil zeggen ongeremde aanhangwagens met een maximaal toegelaten massa van 750kg of minder of van categorie O2, dat wil zeggen geremde aanhangwagens met een maximaal toegelaten massa van 3500 kg of minder.
Bij dergelijke aanhangwagens wordt een geveerde wielophanging toegepast. Hierbij is het bekend om bij de wielophanging zogenaamde paraboolveren te gebruiken. Paraboolveren bestaan hoofdzakelijk uit één of meer veerbladen waarvan de dikte lokaal varieert volgens een parabolische vergelijking.
Dergelijke veren geven over het algemeen een goed veergedrag voor een aanhangwagen.
Dergelijke veren hebben echter ook een aantal nadelen.
Zo worden zij meestal aan een uiteinde scharnierend bevestigd aan het chassis van de aanhangwagen, waarbij zij aan het andere uiteinde schuivend in een daartoe voorziene geleiding geplaatst zijn en het chassis op het uiteinde rust. In een dergelijke geleiding heeft het uiteinde relatief veel plaats, zodat een dergelijke bevestiging bij gebruik op oneffen ondergronden relatief veel lawaai kan veroorzaken.
Ook zijn de bekende paraboolveren relatief lang, waardoor, bij aanhangwagens met twee of meer wielen achter elkaar aan elke zijkant, deze wielen noodzakelijkerwijs relatief ver van elkaar geplaatst moeten worden, circa 1 meter. Hierdoor is het moeilijk om met deze aanhangwagens een relatief scherpe bocht te maken en is er veel bandenslijtage.
Bij aanhangwagens stelt zich ook het probleem dat het veergedrag goed moet zijn over een groot gewichtsinterval, dat loopt van een lege aanhangwagen met een gewicht van enkele honderden kilogrammen tot een vol beladen aanhangwagen met een gewicht van 3500 kg. Dit is niet gemakkelijk te realiseren.
De uitvinding beoogt om voor de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden en voorziet daartoe in een aanhangwagen die de kenmerken heeft van conclusie 1. Bij voorkeur is dit een aanhangwagen met een maximaal toegelaten massa van 3500 kg en met een onbeweeglijk bevestigde dissel.
Hierbij wordt opgemerkt dat, in de conclusies, scharnierend niet noodzakelijk vrij scharnierend betekent, maar ook met weerstand scharnierend kan zijn, en dat de scharnierbeweging ook gelimiteerd kan zijn met betrekking tot de hoek waarover de scharnierbeweging mogelijk is.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de voorkant van een aanhangwagen de kant is die, bij normaal gebruik van de aanhangwagen, naar het trekkende voertuig is georiënteerd en daaraan gekoppeld is, en de achterkant de tegenoverliggende kant is.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het verenpakket ook gevormd kan worden door slechts één veerblad, het primaire hoofdveerblad.
Dankzij het kantelblok kan de veer in lengte variëren, zonder dat contact van het betreffende uiteinde met het chassis van de aanhangwagen een bron van lawaai kan zijn. Een dergelijke ophanging is dus veel stiller dan de bekende ophangingen met paraboolveerbladen.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft het kantelblok een eerste uiteinde en een tweede uiteinde, waarbij het eerste uiteinde aan het chassis bevestigd is en het tweede uiteinde aan het betreffende uiteinde van het primaire hoofdveerblad bevestigd is, waarbij het kantelblok twee benen heeft waartussen het betreffende uiteinde van het primaire hoofdveerblad gemonteerd is, waarbij, op een positie tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde, het kantelblok voorzien is van een brug die de twee benen met elkaar verbindt.
Door de brug heeft het kantelblok een verhoogde eigen stijfheid in zijdelingse richting. Ook wordt door de brug bereikt dat aanwezige speling ter plaatse van de bevestigingen van het kantelblok aan andere onderdelen van de aanhangwagen tot veel kleinere ongewenste bewegingen leidt van het kantelblok ten opzichte van die andere onderdelen dan anders het geval zou zijn. Als gevolg van deze beide voordelen heeft de aanhangwagen een stabieler rijgedrag met minder schommelingen in zijdelingse richting en minder neiging tot slingeren en minder geluidsproductie als de aanhangwagen rijdt. Bij voorkeur is de afstand tussen het tweede uiteinde en de brug maximaal 60%, bij voorkeur maximaal 50% en bij grotere voorkeur maximaal 40%, van de afstand tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde.
Alternatief kan dit beschreven worden als een uitvoeringsvorm waarin het kantelblok twee benen heeft waartussen het betreffende uiteinde van het primaire hoofdveerblad gemonteerd is, waarbij, op een positie tussen het betreffende uiteinde van het primaire hoofdveerblad en de eerste scharnieras, de twee benen aan elkaar verbonden zijn door een dwarsverbinding. Bij voorkeur is in deze laatstgenoemde uitvoeringsvorm het kantelblok scharnierend ten opzichte van het betreffende uiteinde van het primaire hoofdveerblad, rond een tweede horizontale geometrische scharnieras die haaks staat op de lengterichting, waarbij de afstand tussen de tweede scharnieras en de genoemde positie maximaal 60%, bij voorkeur maximaal 50% en bij grotere voorkeur maximaal 40%, is van de afstand tussen de eerste scharnieras en de tweede scharnieras.
Bij voorkeur strekt de brug zich uit over een afstand van minimaal 10%,en bij voorkeur minimaal 20%, van de afstand tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde.
Om plaats te bieden aan het betreffende uiteinde van het primaire hoofdveerblad bevindt de brug zich normaal gesproken op enige afstand van het tweede uiteinde, bij voorkeur minimaal 10%, en bij grotere voorkeur minimaal 15% van de afstand het eerste uiteinde en het tweede uiteinde.
Alternatief kan het kantelblok ook beschreven worden als een lichaam met een eerste uiteinde en een tweede uiteinde, waarbij het lichaam aan het eerste uiteinde is voorzien van een bus, waarbij het lichaam voorzien is van twee zijdelingse wangen met gaten aan het tweede uiteinde en voorzien is van een uitstijvingslichaam dat de wangen onderling verbindt.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het kantelblok bevestigd aan het chassis door middel van twee ophangelementen die aan weerszijden van een chassisbalk zijn gemonteerd, waarbij het kantelblok aan zijn bovenzijde een breedte heeft die minder is dan de afstand tussen de ophangelementen en aan zijn onderzijde een breedte heeft die meer is dan de afstand tussen de ophangelementen, waarbij het kantelblok aan zijn bovenzijde tussen de ophangelementen gemonteerd is en waarbij het kantelblok aan zijn onderzijde twee benen heeft waartussen een uiteinde van het primaire hoofdveerblad gemonteerd is.
Dergelijke ophangelementen worden ook wel veerhanden genoemd en zijn bij voorkeur plaatvormig met opstaande randen.
Dankzij het verloop in breedte van het kantelblok kan het kantelblok een uiteinde van een veerblad ontvangen dat net zo breed, of zelfs breder, is als de afstand tussen de ophangelementen, terwijl het kantelblok zelf toch stevig tussen de ophangelementen bevestigd kan worden.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft de aanhangwagen aan elke zijkant minimaal twee wielen, te weten een voorste eerste wiel dat door een genoemde ophanging met een eerste primaire hoofdveerblad verend aan het chassis bevestigd is en een daarachter gelegen tweede wiel dat door een 5 andere genoemde ophanging met een tweede primair hoofdveerblad verend aan het chassis bevestigd is, waarbij het achterste uiteinde van het eerste primaire hoofdveerblad en het voorste uiteinde van het tweede primaire hoofdveerblad aan dezelfde ophangelementen bevestigd zijn, waarbij het achterste uiteinde van het eerste primaire hoofdveerblad en/of het voorste uiteinde van het tweede primaire hoofdveerblad door middel van een genoemd kantelblok aan deze ophangelementen bevestigd zijn.
In deze voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn beide primaire hoofdveerbladen aan dezelfde ophangelementen bevestigd, wat een eenvoudige constructie is.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm hebben de ophangelementen een breed gedeelte waaraan het kantelblok bevestigd is, waarbij de ophangelementen onder het brede gedeelte versmallen naarmate de afstand tot het brede gedeelte toeneemt tot een smal gedeelte onderaan de ophangelementen.
Hierdoor kan het kantelblok bewegen en daardoor een verlenging van het primaire hoofdveerblad opvangen, zonder dat de ophangelementen storen bij een dergelijke beweging.
Dit zou anders, vanwege de grotere breedte van de onderzijde van het kantelblok vergeleken met de afstand tussen de ophangelementen, tot contact tussen deze onderzijde en de ophangelementen leiden.
Dit betekent dat de beide primaire hoofdveerbladen dichter bij elkaar gemonteerd kunnen worden, zodat de hart-op-hart afstand tussen achter elkaar geplaatste wielen klein kan zijn wat de draaicirkel van de aanhangwagen verkleint en de bandenslijtage beperkt.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is slechts één van de uiteinden van elk van het eerste primaire hoofdveerblad en het tweede primaire hoofdveerblad door middel van een genoemd kantelblok aan dergelijke ophangelementen bevestigd, waarbij het andere uiteinde van elk van het eerste primaire hoofdveerblad en het tweede primaire hoofdveerblad scharnierend, maar maar met betrekking tot bewegingen in andere richtingen onbeweeglijk, aan dergelijke ophangelementen bevestigd is.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm hebben het eerste primaire hoofdveerblad en het tweede primaire hoofdveerblad elk een voorste uiteinde en een achterste uiteinde, waarbij zowel het achterste uiteinde van het eerste primaire hoofdveerblad en het voorste uiteinde van het tweede primaire hoofdveerblad aan dezelfde ophangelementen zijn bevestigd, waarbij het achterste uiteinde van het eerste primaire hoofdveerblad of het voorste uiteinde van het tweede primaire hoofdveerblad, maar niet beide, door middel van een genoemd kantelblok aan deze ophangelementen is bevestigd.
In een verdere voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft het kantelblok dat aan deze ophangelementen is bevestigd een bevestigingspunt aan het eerste primaire hoofdveerblad of het tweede primaire hoofdveerblad, waarbij dit bevestigingspunt, in de situatie dat het primaire hoofdveerblad recht is, zich op dezelfde hoogte bevindt als het bevestigingspunt van het andere primaire hoofdveerblad aan deze ophangelementen.
Dit laatstgenoemde bevestigingspunt van het andere primaire hoofdveerblad aan deze ophangelementen bevindt zich bij voorkeur aan het onderste, smalle uiteinde van het ophangelement.
Dankzij de bevestigingswijze aan het chassis volgens de bovenstaande voorkeurdragende uitvoeringsvormen kunnen de primaire hoofdveerbladen optimaal dicht bij elkaar geplaatst worden, omdat immers het kantelblok niet gehinderd wordt door de ophangelementen, zodat het aan een kantelblok bevestigde uiteinde van een primair hoofdveerblad in zijn langste toestand net niet het daarvoor of daarachter gelegen primaire hoofdveerblad raakt.
Dit heeft wederom tot gevolg dat de wielen dichter bij elkaar geplaatst kunnen worden dan anders het geval zou zijn. Bij voorkeur is hierbij het kantelblok aan het achterste uiteinde van elk van de primaire hoofdveerbladen bevestigd, omdat dit een rustiger veergedrag geeft dan andersom wanneer de aanhangwagen naar voren rijdt.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvat het verenpakket een hulpveerblad, waarbij het hulpveerblad een paraboolveerblad is, waarbij het IO hulpveerblad twee uiteinden heeft, waarbij het midden van de één of meer hoofdveerbladen en het midden van het hulpveerblad aan elkaar bevestigd zijn, waarbij de één of meer hoofdveerbladen en het hulpveerblad in onbelaste toestand gebogen zijn en een convexe zijde hebben, waarbij het hulpveerblad aan de convexe zijde van de één of meer hoofdveerbladen is aangebracht, waarbij het hulpveerblad in onbelaste toestand rechter is dan de één of meer hoofdveerbladen in onbelaste toestand zodat in onbelaste toestand de uiteinden van het hulpveerblad vrij zijn van de één of meer hoofdveerbladen. Het kenmerk dat het hulpveerblad rechter is dan de één of meer hoofdveerbladen wil met andere woorden zeggen dat het hulpveerblad een grotere gemiddelde boogstraal heeft dan de één of meer hoofdveerbladen.
Dit heeft als voordeel dat het verenpakket beter met een variëteit aan beladingen van de aanhangwagen kan omgaan, omdat de veerconstante, vanaf het moment dat de één of meer hoofdveerbladen meer dan een bepaalde hoeveelheid vervormd zijn zodat zij met de uiteinden van het hulpveerblad in contact komen, hoger wordt doordat het hulpveerblad ook actief wordt.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn, bij een vervorming van het verenpakket die lager is dan een grenswaarde, de uiteinden van het hulpveerblad vrij van de één of meer hoofdveerbladen en zijn, bij een vervorming van het verenpakket die hoger is dan de grenswaarde, de uiteinden van het hulpveerblad in contact met de één of meer hoofdveerbladen, waarbij de grenswaarde minimaal 20% is van de maximale vervorming van het verenpakket en maximaal 50% is van de maximale vervorming van het verenpakket.
Hierbij wordt de maximale vervorming beschouwd in gemonteerde toestand van het verenpakket aan de rest van de aanhangwagen, waarbij er voorzieningen kunnen zijn aan de aanhangwagen die de maximale vervorming van het verenpakket beperken.
Om een geleidelijkere overgang te verkrijgen tussen het veergedrag van het verenpakket bij een vervorming minder dan de grenswaarde en meer dan de grenswaarde zijn bij voorkeur de uiteinden van het hulpveerblad voorzien van contactpunten die in de richting van de één of meer hoofdveerbladen boven het hulpveerblad uitsteken, waarbij bij voorkeur de contactpunten gemaakt zijn van rubber. In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvatten de éen of meer hoofdveerbladen een secundair hoofdveerblad, waarbij het secundaire hoofdveerblad een paraboolveerblad is, waarbij het secundaire hoofdveerblad twee uiteinden heeft, waarbij het midden van het primaire hoofdveerblad en het midden van het secundaire hoofdveerblad aan elkaar bevestigd zijn, waarbij een afstandshouder tussen het midden van het primaire hoofdveerblad en het midden van het secundaire hoofdveerblad is aangebracht, waarbij de hoofdveerbladen in onbelaste toestand gebogen zijn en een convexe zijde en een concave zijde hebben, waarbij het secundaire hoofdveerblad met zijn concave zijde gericht naar de convexe zijde van het primaire hoofdveerblad is bevestigd aan het primaire hoofdveerblad, waarbij het secundaire hoofdveerblad in onbelaste toestand meer gebogen is dan het primaire hoofdveerblad in onbelaste toestand zodat de uiteinden van het secundaire hoofdveerblad tegen het primaire hoofdveerblad rusten. Het kenmerk waarbij het secundaire hoofdveerblad meer gebogen is dan het primaire hoofdveerblad wil met andere woorden zeggen dat het secundaire hoofdveerblad een kleinere gemiddelde boogstraal heeft dan de één of meer hoofdveerbladen.
Dankzij het secundaire hoofdveerblad kan op gemakkelijke wijze het gewenste veergedrag verkregen worden, zonder dat het verenpakket langer dient te worden.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvat de bevestiging van één of beide uiteinden van het primaire veerblad aan het chassis of aan een kantelblok en/of de bevestiging van het kantelblok of de kantelblokken aan het chassis een silentblock. Bij voorkeur omvat de bevestiging van beide uiteinden van het primaire veerblad aan het chassis of aan een kantelblok en de bevestiging van het kantelblok of de kantelblokken aan het chassis een silentblock.
Op deze manier wordt de ophanging nog stiller. Opgemerkt wordt dat een silentblock een in het vakgebied gebruikelijke benaming is voor twee concentrische holle cilinders oftewel bussen waartussen rubber is aangebracht, waarbij de cilinders bevestigd worden aan twee onderdelen die moeten kunnen scharnieren ten opzichte van elkaar zonder vibraties over te brengen.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft de aanhangwagen aan elke zijkant precies één wiel of precies twee of precies drie wielen die achter elkaar geplaatst zijn, waarbij, in het geval de aanhangwagen aan elke zijkant twee of drie wielen heeft, deze wielen een hart-op-hart afstand hebben van 100 cm of minder.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft de aanhangwagen aan elke zijkant minimaal twee wielen die achter elkaar geplaatst zijn en die een hart- op-hart afstand hebben van 85cm of minder, en bij voorkeur van 80cm of minder. Om de uitvinding te verduidelijken, wordt hieronder een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een aanhangwagen volgens de uitvinding, met referentie aan de volgende figuren, waarbij: figuur 1 schematisch en in perspectief een aanhangwagen volgens de uitvinding weergeeft in een eerste gebruikstoestand;; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens II-Il van een deel van de aanhangwagen van figuur 1; figuur 3 de doorsnede weergeeft volgens figuur 2 in een tweede gebruikstoestand; figuur 4 een doorsnede weergeeft van een deel van de aanhangwagen van figuur 1 volgens lijn IV-IV in fig. 2; figuur 5 in perspectief en op grotere schaal een deel weergeeft van de aanhangwagen van figuur 1; figuur 6 het deel van de aanhangwagen volgens figuur 5 weergeeft in een geëxplodeerd aanzicht; figuren 7, respectievelijk 8 een onderdeel van de aanhangwagen weergeven in een aanzicht zoals in figuren 4 en 5, respectievelijk 6.
De in de figuren weergegeven aanhangwagen 1 is een tandem-asser, met aan beide zijkanten twee wielen 2, die op onderling parallelle, horizontale assen draaibaar zijn en die een onderlinge hart-op-hart afstand A hebben van 74 cm. De assen van de wielen 2 zijn bevestigd in kokerbalken 3 die lopen van een zijkant van de aanhangwagen naar de andere zijkant en die daardoor overeenkomstige wielen 2 aan de beide zijkanten verbinden. De aanhangwagen 1 strekt zich van zijn achterkant naar zijn voorkant uit in een lengterichting L.
De aanhangwagen 1 heeft een chassis, waarop in de figuren geen opbouw geplaatst is, maar waarop eender welke opbouw geplaatst kan worden, afhankelijk van de gewenste functie van de aanhangwagen 1. Het chassis omvat, in dit voorbeeld, twee draagbalken 4 die zich in de lengterichting L uitstrekken en een dwarsbalk die de twee draagbalken 4 aan hun voorkant verbindt.
De aanhangwagen 1 heeft verder een V-vormige dissel 5 met twee benen die onbeweeglijk aan het chassis bevestigd is. Aan de voorkant van de dissel 5 is deze voorzien van een kogelkoppeling 6 met een oplooprem.
De wielen 2 zijn elk verend aan het chassis opgehangen door middel van een wielophanging 7. Deze wielophanging 7 bestaat hoofdzakelijk uit een verenpakket 8, een kantelblok 9 en plaatvormige ophangelementen 10, ook wel veerhanden genoemd in het betreffende vakgebied.
Het verenpakket 8 bestaat uit twee hoofdveerbladen 11,12 en een hulpveerblad 13, die elk gebogen paraboolveerbladen zijn en die in hun midden door middel van een torenbout, en met gebruikmaking van tussenplaatjes om als afstandshouder te dienen, op een afstand van elkaar aan elkaar bevestigd zijn.
De twee hoofdveerbladen zijn, meer specifiek, een primair hoofdveerblad 11 met ogen 14 aan beide uiteinden en een secundair hoofdveerblad 12. Het secundaire hoofdveerblad 12 is gemaakt met een kleinere boogstraal dan het primaire hoofdveerblad 11, zodat de uiteinden van het secundaire hoofdveerblad 12 tegen het primaire hoofdveerblad 12 rusten, waarbij de hoofdveerbladen verder niet in direct contact zijn.
Het hulpveerblad 13 is gemaakt met een grotere boogstraal dan de hoofdveerbladen 11, 12 zodat de uiteinden van het hulpveerblad 13 vrij zijn van de hoofdveerbladen, ten minste in onbelaste toestand van het verenpakket. De uiteinden van het hulpveerblad zijn voorzien van rubber blokjes 15 die bij voldoende grote vervorming van het verenpakket 8 contactpunten met de hoofdveerbladen 11, 12 vormen.
De ophangelementen 10 zijn plaatvormige elementen met een opstaande rand voor de stevigheid. Zij hebben een breedste gedeelte 16, en lopen naar boven en onder toe naar een smaller bovenste en onderste uiteinde. Boven het breedste gedeelte 16 van de ophangelementen 10 zijn zij, paarsgewijs, aan weerszijden van een draagbalk 4 van het chassis, door middel van bouten aan deze draagbalk 4 bevestigd. Onder de draagbalk 4 hebben de ophangelementen een onderlinge afstand B. De ophangelementen 10 zijn nabij hun onderste uiteinde voorzien van eerste gaten 17, en op hun breedste gedeelte van tweede gaten 18.
Er zijn drie paren ophangelementen 10 voorzien aan iedere zijkant van de aanhangwagen, te weten een voorste paar 10a, waaraan het voorste uiteinde van het voorste verenpakket 8 is bevestigd, een middelste paar 10b, waaraan het achterste uiteinde van het voorste verenpakket 8 is bevestigd via een kantelblok 9 en waaraan het voorste uiteinde van het achterste verenpakket 8 is bevestigd, en een achterste paar 10c, waaraan het achterste uiteinde van het achterste verenpakket 8 is bevestigd via een kantelblok 9. Het kantelblok 9 is een gevormd onderdeel dat, in zijaanzicht, gebogen is. Het kantelblok 9 heeft bovenaan een breedte C die smaller is dan de afstand B tussen de ophangelementen 10 en verbreedt naar onderen toe. Het kantelblok 9 is aan een eerste uiteinde, in dit voorbeeld aan zijn bovenzijde, voorzien van een oog 19. Aan een tweede uiteinde, in dit voorbeeld de onderzijde van het kantelblok, heeft het kantelblok 9 een breedte D die groter is dan de afstand B tussen de ophangelementen 10, en is het voorzien van twee benen 20 met gaten 21. Tussen de benen is een brug 214, oftewel een dwarsverbinding, gelast. Deze brug 21a strekt zich uit van het bovenste uiteinde van het kantelblok 9 tot op een afstand a1 vanaf het onderste uiteinde van het kantelblok 9, meer precies vanaf een lijn die door de middelpunten van de gaten 21 loopt, waarbij de afstand a1 40% bedraagt van de afstand a2 tussen de centrale lijn van het oog 19 en de lijn die door de middelpunten van de gaten 21 loopt.
Het verenpakket 8 en het kantelblok 9 en de ophangelementen 10 zijn aan elkaar bevestigd. Hierbij is het oog 14 aan het voorste uiteinde van ieder primair hoofdveerblad 11 bevestigd ter plaatse van de eerste gaten 17 van een paar ophangelementen 10 en is het oog 14 aan het achterste uiteinde van ieder primair hoofdveerblad 11 bevestigd tussen de benen 20 aan het tweede uiteinde van een kantelblok 9.
De kantelblokken 9 zijn met hun eerste uiteinde tussen een paar ophangelementen 10, ter plaatse van de tweede gaten 18 daarvan, bevestigd. Het verenpakket 8 en het kantelblok 9 en de ophangelementen 10 zijn aan elkaar bevestigd door middel van silentblocks 22. Dit zijn rubberlagers met een binnenste metalen bus 23 en een buitenste metalen bus 24 waartussen rubber is aangebracht.
De silentblocks 22 zijn hierbij in de ogen 14 van de primaire hoofdveerbladen 11 en in het oog 19 van het kantelblok 9 geperst, zodat zij daarin onbeweeglijk vast zitten.
De binnenste bus 23 steekt in dit voorbeeld aan elke kant 1.5 mm verder dan het rubber en de buitenste bus 24. Hierdoor kan deze binnenste bus 23 vastgeklemd worden tussen de ophangelementen 10 of tussen de benen 20 van het kantelblok door middel van een bout 25 die loopt doorheen de eerste gaten 17, de tweede gaten 18 of de gaten 21 in de benen 20 van het kantelblok 9 en die stevig aangedraaid wordt. Hierdoor is een scharnierbeweging alleen mogelijk door vervorming van het rubber in de silentblocks 22.
Dankzij de silentblocks 22 is het kantelblok 9 scharnierend, zij het met weerstand en over een beperkte hoek, aan de ophangelementen 10 bevestigd en is het verenpakket 8 scharnierend, met weerstand en over een beperkte hoek, aan het kantelblok 9 en daardoor aan de ophangelementen 10 bevestigd.
Hierbij is het kantelblok 9 scharnierend rond een eerste geometrische scharnieras S aan de ophangelementen 10 bevestigd en scharnierend rond een tweede geometrische scharnieras T aan het verenpakket 8 bevestigd. De tweede geometrische scharnieras T valt samen met de lijn die door de middelpunten van de gaten 21 loopt. De eerste geometrische scharnieras S valt samen met de centrale lijn van het oog 19.
De wielen 2 zijn elk aan een ophanging 7 bevestigd doordat de kokerbalken 3, nabij hun uiteinden, en dus nabij de wielen 2, door middel van U-beugels 26 op het verenpakket 8 bevestigd zijn. Ter plaatse van deze bevestiging is een stootblok 27 aangebracht op de kokerbalken 3. Dit stootblok 27 raakt de draagbalken 4 indien de vervorming van het verenpakket 8 groter is dan een maximale waarde en beperkt daardoor de veerweg om schade aan de ophanging 7 te voorkomen.
Indien de vervorming van de hoofdveerbladen 11,12 beperkt is, zijn de uiteinden van het hulpveerblad 13 vrij van de hoofdveerbladen 11,12 en heeft het hulpveerblad geen functie. Wanneer echter een bepaalde grenswaarde van de vervorming overschreden wordt, komen de uiteinden van het hulpveerblad 13, met name de rubber blokjes 15, in contact met de hoofdveerbladen 11,12. Bij nog grotere vervormingen draagt daardoor het hulpveerblad 13 bij aan de veerkarakteristiek van het verenpakket 8. Deze grenswaarde ligt op ongeveer 34% van de maximale veerweg.
In figuur 2 en figuur 3 worden twee verschillende mates van vervorming van het verenpakket 8 weergegeven. Hierbij toont figuur 2 de ophanging 7 in onbelaste toestand en toont figuur 3 de ophanging 7 in een toestand waarin het primaire hoofdveerblad 11 horizontaal, met andere woorden, recht, is. In de toestand van figuur 3 is de bovengenoemde grenswaarde alreeds overschreden, zodat de uiteinden van het hulpveerblad 13 in contact zijn, via de rubber blokjes 15, met de hoofdveerbladen 11,12. Alle bevestigingspunten van de ogen 14 aan een kantelblok 9 of aan een ophangelement 10, of van een kantelblok 9 aan de ophangelementen 10, zijn hierbij over een kleine hoek gescharnierd vergeleken met de toestand van figuur 2.
De maximale waarde van deze scharnierhoek is in dit voorbeeld 12°. De geometrische scharnierassen S, respectievelijk T waarrond het kantelblok 9 scharnierend is ten opzichte van de draagbalken, respectievelijk het verenpakket 8, zijn in de figuren aangegeven en lopen horizontaal en haaks op lengterichting L.
In de toestand van figuur 3 is het kantelblok 9 maximaal gekanteld, en bevinden het voorste oog 14 van het achterste primaire hoofdveerblad 11 en het achterste oog 14 van het voorste primaire hoofdveerblad 11 zich op een minimale afstand van elkaar en op dezelfde hoogte.
Deze kantelbeweging van het kantelblok 9 is mogelijk doordat de ophangelementen 10 naar onderen toe smaller worden, zodat de bredere onderzijde van het kantelblok 9 niet gehinderd wordt door de ophangelementen 10 bij een kantelbeweging.

Claims (18)

Conclusies
1.- Aanhangwagen (1) die voorzien is van wielen (2) en van een chassis, waarbij de aanhangwagen (1) zich in een lengterichting (L) van een achterkant naar een voorkant uitstrekt, waarbij minimaal één van de wielen (2) door middel van een ophanging (7) verend aan het chassis bevestigd is, waarbij de ophanging (7) een verenpakket (8) met één of meer hoofdveerbladen (11,12) omvat, waarbij de één of meer hoofdveerbladen (11,12) een primair hoofdveerblad (11) omvatten, waarbij het primaire hoofdveerblad (11) een paraboolveerblad is, waarbij het primaire hoofdveerblad (11) twee uiteinden heeft, waarbij beide uiteinden van het primaire hoofdveerblad (11) bevestigd zijn aan het chassis, waarbij minimaal één van de uiteinden van het primaire hoofdveerblad (11) bevestigd is aan het chassis door middel van een kantelblok (9), waarbij het kantelblok (9) scharnierend aan het chassis en aan het betreffende uiteinde van het primaire hoofdveerblad (11) bevestigd is, waarbij het kantelblok (9) ten opzichte van het chassis scharnierend is rond een horizontale geometrische scharnieras (S) die haaks staat op de lengterichting (L).
2.- Aanhangwagen (1) volgens conclusie 1, waarbij het kantelblok (9) een eerste uiteinde en een tweede uiteinde heeft, waarbij het eerste uiteinde aan het chassis bevestigd is en het tweede uiteinde aan het betreffende uiteinde van het primaire hoofdveerblad (11) bevestigd is, waarbij het kantelblok (9) twee benen (20) heeft waartussen het betreffende uiteinde van het primaire hoofdveerblad (11) gemonteerd is, waarbij, op een positie tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde, het kantelblok (9) voorzien is van een brug (21a) die de twee benen met elkaar verbindt.
3.- Aanhangwagen (1) volgens conclusie 2, waarbij de afstand (a1) tussen het tweede uiteinde en de brug (21a) maximaal 60% is van de afstand (a2) tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde.
4.- Aanhangwagen (1) volgens conclusie 2 of 3, waarbij de brug zich uitstrekt over een afstand van minimaal 10%,en bij voorkeur minimaal 20%, van de afstand (a2) tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde.
5.- Aanhangwagen (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het kantelblok (9) bevestigd is aan het chassis door middel van twee ophangelementen (10) die aan weerszijden van een chassisbalk (4) zijn gemonteerd, waarbij het kantelblok (9) aan zijn bovenzijde een breedte (C) heeft die minder is dan de afstand (B) tussen de ophangelementen en aan zijn onderzijde een breedte (D) heeft die meer is dan de afstand (B) tussen de ophangelementen, waarbij het kantelblok (9) aan zijn bovenzijde tussen de ophangelementen (10) gemonteerd is en waarbij het kantelblok (9) aan zijn onderzijde twee benen (20) heeft waartussen een uiteinde van het primaire hoofdveerblad (11) gemonteerd is.
6.- Aanhangwagen (1) volgens conclusie 5, waarbij de aanhangwagen (1) aan elke zijkant minimaal twee wielen (2) heeft, te weten een voorste eerste wiel dat door een genoemde ophanging (7) met een eerste primaire hoofdveerblad (11) verend aan het chassis bevestigd is en een daarachter gelegen tweede wiel (2) dat door een andere genoemde ophanging (7) met een tweede primair hoofdveerblad (11) verend aan het chassis bevestigd is, waarbij het achterste uiteinde van het eerste primaire hoofdveerblad (11) en het voorste uiteinde van het tweede primaire hoofdveerblad (11) aan dezelfde ophangelementen (10) bevestigd zijn, waarbij het achterste uiteinde van het eerste primaire hoofdveerblad (11) en/of het voorste uiteinde van het tweede primaire hoofdveerblad (11) door middel van een genoemd kantelblok (9) aan deze ophangelementen (10) bevestigd zijn, waarbij de ophangelementen (10) een breed gedeelte (16) hebben waaraan het kantelblok (9) bevestigd is, waarbij de ophangelementen (10) onder het brede gedeelte (16) versmallen naarmate de afstand tot het brede gedeelte (16) toeneemt tot een smal gedeelte onderaan de ophangelementen (10), waarbij slechts één van de uiteinden van elk van het eerste primaire hoofdveerblad (11) en het tweede primaire hoofdveerblad (11) door middel van een genoemd kantelblok (9) aan dergelijke ophangelementen (10) bevestigd is, waarbij het andere uiteinde van elk van het eerste primaire hoofdveerblad (11) en het tweede primaire hoofdveerblad (11) scharnierend aan dergelijke ophangelementen (10) bevestigd is.
7.- Aanhangwagen (1) volgens conclusie 5 of 6, waarbij het eerste primaire hoofdveerblad (11) en het tweede primaire hoofdveerblad (11) elk een voorste uiteinde en een achterste uiteinde hebben, waarbij zowel het achterste uiteinde van het eerste primaire hoofdveerblad (11) als het voorste uiteinde van het tweede primaire hoofdveerblad (11) aan dezelfde ophangelementen (10) zijn bevestigd, waarbij het achterste uiteinde van het eerste primaire hoofdveerblad (11) of het voorste uiteinde van het tweede primaire hoofdveerblad (11), maar niet beide, door middel van een genoemd kantelblok (8) aan deze ophangelementen (10) is bevestigd.
8.- Aanhangwagen (1) volgens conclusie 7, waarbij het kantelblok (9) dat aan deze ophangelementen (10) is bevestigd een bevestigingspunt heeft aan het eerste primaire hoofdveerblad (11) of het tweede primaire hoofdveerblad (11), waarbij dit bevestigingspunt, in de situatie dat het primaire hoofdveerblad (11) recht is, zich op dezelfde hoogte bevindt als het bevestigingspunt van het andere primaire hoofdveerblad (11) aan deze ophangelementen (10).
9.- Aanhangwagen (1) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het verenpakket (8) een hulpveerblad (13) omvat, waarbij het hulpveerblad (13) een paraboolveerblad is, waarbij het hulpveerblad (13) twee uiteinden heeft, waarbij het midden van de één of meer hoofdveerbladen (11,12) en het midden van het hulpveerblad (13) aan elkaar bevestigd zijn, waarbij de één of meer hoofdveerbladen (11,12) en het hulpveerblad (13) in onbelaste toestand gebogen zijn en een convexe zijde hebben, waarbij het hulpveerblad (13) aan de convexe zijde van de één of meer hoofdveerbladen (11) is aangebracht, waarbij het hulpveerblad (13) in onbelaste toestand rechter is dan de één of meer hoofdveerbladen (11, 12) in onbelaste toestand zodat in onbelaste toestand de uiteinden van het hulpveerblad (13) vrij zijn van de één of meer hoofdveerbladen (11,12).
10.- Aanhangwagen (1) volgens conclusie 9, waarbij, bij een vervorming van het verenpakket (8) die lager is dan een grenswaarde, de uiteinden van het hulpveerblad (13) vrij zijn van de één of meer hoofdveerbladen (11,12) en waarbij, bij een vervorming van het verenpakket (8) die hoger is dan de grenswaarde, de uiteinden van het hulpveerblad (13) in contact zijn met de één of meer hoofdveerbladen (11,12), waarbij de grenswaarde minimaal 20% is van de maximale vervorming van het verenpakket (8) en maximaal 50% is van de maximale vervorming van het verenpakket (8).
11.- Aanhangwagen (1) volgens één van de conclusies 5 tot 10, waarbij de aanhangwagen (1) aan elke zijkant minimaal twee wielen (2) heeft, te weten een voorste eerste wiel dat door een genoemde ophanging (7) met een eerste primaire hoofdveerblad (11) verend aan het chassis bevestigd is en een daarachter gelegen tweede wiel (2) dat door een andere genoemde ophanging (7) met een tweede primair hoofdveerblad (11) verend aan het chassis bevestigd is, waarbij het achterste uiteinde van het eerste primaire hoofdveerblad (11) en het voorste uiteinde van het tweede primaire hoofdveerblad (11) aan dezelfde ophangelementen (10) bevestigd zijn, waarbij oftewel het achterste uiteinde van het eerste primaire hoofdveerblad {11) of het voorste uiteinde van het tweede primaire hoofdveerblad (11) door middel van een genoemd kantelblok (9) aan deze ophangelementen (10) bevestigd zijn, maar niet beide, oftewel het achterste uiteinde van het eerste primaire hoofdveerblad (11) en het voorste uiteinde van het tweede primaire hoofdveerblad (11) door middel van afzonderlijke genoemd kantelblokken (9) aan deze ophangelementen (10) bevestigd zijn.
12.- Aanhangwagen (1) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de aanhangwagen (1) aan elke zijkant minimaal twee wielen (2) heeft, te weten een voorste eerste wiel dat door een genoemde ophanging (7) met een eerste primaire hoofdveerblad (11) verend aan het chassis bevestigd is en een daarachter gelegen tweede wiel (2) dat door een andere genoemde ophanging (7) met een tweede primair hoofdveerblad (11) verend aan het chassis bevestigd is, waarbij slechts één van de uiteinden van elk van het eerste primaire hoofdveerblad (11) en het tweede primaire hoofdveerblad (11) door middel van een genoemd kantelblok (9) aan het chassis bevestigd is, waarbij het andere uiteinde van elk van het eerste primaire hoofdveerblad (11) en het tweede primaire hoofdveerblad (11) scharnierend aan het chassis bevestigd is.
13.- Aanhangwagen (1) volgens één van de voorgaande conclusies daardoor gekenmerkt dat de aanhangwagen een aanhangwagen is van categorie O1 of categorie O2.
14.- Aanhangwagen (1) volgens conclusies 9 of 10, waarbij de uiteinden van het hulpveerblad (13) voorzien zijn van contactpunten (15) die in de richting van de één of meer hoofdveerbladen (11,12) boven het hulpveerblad (13) uitsteken.
15.- Aanhangwagen (1) volgens conclusie 14, waarbij de contactpunten (15) gemaakt zijn van rubber.
16.- Aanhangwagen (1) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de één of meer hoofdveerbladen (11,12) een secundair hoofdveerblad (12) omvatten, waarbij het secundaire hoofdveerblad (12) een paraboolveerblad is, waarbij het secundaire hoofdveerblad (12) twee uiteinden heeft, waarbij het midden van het primaire hoofdveerblad (11) en het midden van het secundaire hoofdveerblad (12) aan elkaar bevestigd zijn, waarbij een afstandshouder tussen het midden van het primaire hoofdveerblad (11) en het midden van het secundaire hoofdveerblad (12) is aangebracht, waarbij de hoofdveerbladen (11,12) in onbelaste toestand gebogen zijn en een convexe zijde en een concave zijde hebben, waarbij het secundaire hoofdveerblad (12) met zijn concave zijde gericht naar de convexe zijde van het primaire hoofdveerblad (11) is bevestigd aan het primaire hoofdveerblad (11), waarbij het secundaire hoofdveerblad (12) in onbelaste toestand meer gebogen is dan het primaire hoofdveerblad (11) in onbelaste toestand zodat de uiteinden van het secundaire hoofdveerblad (12) tegen het primaire hoofdveerblad (11) rusten.
17. Aanhangwagen (1) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de bevestiging van beide uiteinden van het primaire veerblad (11) aan het chassis of aan een kantelblok (9) en de bevestiging van het kantelblok (9) of de kantelblokken (9) aan het chassis elk een silentblock (22) omvatten.
18.- Aanhangwagen (1) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de aanhangwagen (1) aan elke zijkant minimaal twee wielen (2) heeft die een hart- op-hart afstand (A) hebben van 85cm of minder.
NL2027032A 2019-12-20 2020-12-03 Aanhangwagen NL2027032B1 (nl)

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE201905951 2019-12-20

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2027032A NL2027032A (nl) 2021-08-18
NL2027032B1 true NL2027032B1 (nl) 2021-10-14

Family

ID=69191812

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2027032A NL2027032B1 (nl) 2019-12-20 2020-12-03 Aanhangwagen

Country Status (5)

Country Link
BE (1) BE1027804B1 (nl)
DE (1) DE102020133681A1 (nl)
FR (1) FR3105100B1 (nl)
GB (1) GB2591867B (nl)
NL (1) NL2027032B1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US11970210B2 (en) * 2021-07-28 2024-04-30 Saf-Holland, Inc. Suspension assembly with slider arrangement

Family Cites Families (13)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4083545A (en) * 1976-08-31 1978-04-11 Trw Inc. Spring shackle assembly
US4103932A (en) * 1976-10-26 1978-08-01 Ford Motor Company Pivot construction for a motor vehicle suspension system
GB2157393A (en) * 1984-04-11 1985-10-23 British Steel Corp Improvements in and relating to leaf spring assemblies
US5209518A (en) * 1991-03-11 1993-05-11 Detroit Steel Products Co., Inc. Dual-stage tapered leaf spring for a trailer
WO1995026280A1 (en) * 1994-03-22 1995-10-05 Tradesman Industries Inc Vehicle with vertically adjustable loading bed
US20110057409A1 (en) * 2009-09-09 2011-03-10 International Truck Intellectual Property Company, Llc Dual Load Path Suspension Assembly with Auxiliary Roll Stiffness
US8096571B1 (en) * 2010-10-12 2012-01-17 Richard Dale Noe Tractor hitch assembly and trailer with hydraulic pump
CN201944175U (zh) * 2011-02-21 2011-08-24 湖南易通汽车配件科技发展有限公司 一种变刚度少片簧
CN202965866U (zh) * 2012-11-27 2013-06-05 十堰振新杰工贸有限公司 钢板弹簧吊耳
US9573432B2 (en) * 2013-10-01 2017-02-21 Hendrickson Usa, L.L.C. Leaf spring and method of manufacture thereof having sections with different levels of through hardness
CN204020458U (zh) * 2014-07-08 2014-12-17 北京福田戴姆勒汽车有限公司 一种板簧后支架与板簧吊耳合件及具有其的车辆
US20160159183A1 (en) * 2014-12-05 2016-06-09 GM Global Technology Operations LLC Noise reduction for rear suspension leaf spring with tip insert - round head
KR101755890B1 (ko) * 2015-11-20 2017-07-10 현대자동차주식회사 전방 2축 차량의 현가장치

Also Published As

Publication number Publication date
GB202019887D0 (en) 2021-01-27
FR3105100B1 (fr) 2023-10-06
GB2591867A (en) 2021-08-11
FR3105100A1 (fr) 2021-06-25
NL2027032A (nl) 2021-08-18
BE1027804A1 (nl) 2021-06-22
BE1027804B1 (nl) 2021-11-08
GB2591867B (en) 2022-02-23
DE102020133681A1 (de) 2021-06-24

Similar Documents

Publication Publication Date Title
RU2714013C2 (ru) Опорная структура кабины для транспортного средства хозяйственного назначения
US7500687B2 (en) Vehicle suspension systems
NL2027032B1 (nl) Aanhangwagen
JP4136583B2 (ja) 側方−揺動制御リンク装置を持つ被懸架アクスル
US5924710A (en) Sports conveyance suspension systems
RU99116045A (ru) Ходовая часть поворотной тележки рельсового транспортного средства
US1123686A (en) Coaster-vehicle.
US20070069495A1 (en) Air suspension system for use on a motor vehicle
US7104560B2 (en) Stabilizer and air leaf suspension using the same
US3700254A (en) Trailer
US2253217A (en) Trailer
US5370414A (en) Low profile steerable dolly trailer
US6203039B1 (en) Independent suspension system with improved vertical alignment and range of travel
NL8401551A (nl) Draaistel voor een railvoertuig.
US2705152A (en) Vehicle tandem axle spring suspension
NL8703122A (nl) Asophanginichting voor een voertuig met luchtvering.
RU181412U1 (ru) Задняя пневматическая подвеска транспортного средства
US2772891A (en) Vehicle spring and end connection arrangement
US1649946A (en) Swivel caster
US4822007A (en) Suspension system for a truck or the like
US2050099A (en) Spring suspension for vehicles
US4128255A (en) Rocking bolster utilizing shock absorbers
US2704674A (en) Tandem wheel suspension having independent wheel mounting
NL2027347B1 (en) Skate frame and skate provided with such frame
AU2017315327A1 (en) A tandem wheel assembly for a trailer