NL2019184B1

NL2019184B1 - Inrichting en werkwijze voor het produceren van een plaatvormig geschuimd matrijs gevormd kunststof product.

Info

Publication number: NL2019184B1
Application number: NL2019184A
Authority: NL
Inventors: Gerardus Maria Knippers Franciscus; Antonius Alphonsus Morsink Gerhardus; Frederikus Maria Rensen Petrus; Henricus Johannes Van Der Burgt Petrus
Original assignee: Isobouw Systems Bv
Priority date: 2017-07-05
Filing date: 2017-07-05
Publication date: 2019-01-16
Also published as: WO2019009704A1; EP3648941A1; EP3648941B1

Abstract

De uitvinding verschaft een inrichting voor het produceren van een, althans in hoofdzaak plaatvormig, geschuimd matrijs gevormd kunststof product. De inrichting omvat een frame, een matrijs, eerste toevoermiddeIen voor het toevoeren van te schuimen kunststof materiaal aan de matrijsruimte van de matrijs, en tweede toevoermiddeIen voor het toevoeren van stoom aan de met het kunststof materiaal gevulde matrijsruimte. Een eerste matrijslichaam van de matrijs omvat een kokervormige eerste matrijswand, een tweede matrijswand aan de binnenzijde van de kokervorm van de eerste matrijswand. De tweede matrijswand sluit aan op de eerste matrijswand. Via de tweede matrijswand kan stoom kan worden toegevoerd aan de matrijsruimte. De inrichting omvat verder een afdichtlichaam aan de binnenzijde van de eerste matrijswand aan de van de matrijsruimte afgekeerde zijde van de tweede matrijswand. Het afdichtlichaam sluit aan op de eerste matrijswand, en eerste afdichtingsmiddelen voor het afdichten van de naad tussen de eerste matrijswand en het afdichtlichaam. Tussen de eerste matrijswand, de tweede matrijswand en het afdichtlichaam is een eerste stoomruimte is gevormd. Tweede toevoermiddeIen zijn ingericht voor het toevoeren van stoom vanuit de eerste stoomruimte via de tweede matrijswand aan de matrijsruimte. De inrichting omvat verder tweede verplaatsingsmiddelen voor het gezamenlijk verplaatsen van de tweede matrijswand en het afdichtlichaam ten opzichte van de eerste matrijswand. De uitvinding verschaft verder een aantal werkwijzen.

Description

NL B1 2019184

B29C 44/44 (2017.01) B29C 44/58 (2018.01) B29C 33/00 (2018.01) B29C 44/34 (2018.01) B29C 44/08 (2018.01) B29C 44/04 (2018.01) B29K 105/04 (2018.01) B29L 31/00 (2018.01)

Aanvraag ingeschreven:

januari 2019 © Aanvraag gepubliceerd:

januari 2019 © Octrooischrift uitgegeven:

mei 2019 © Octrooihouder(s): IsoBouw Systems B.V. te SOMEREN.

Franciscus Gerardus Maria Knippers te SOMEREN.

Gerhardus Antonius Alphonsus Morsink te SOMEREN.

Petrus Henricus Johannes van der Burgt te SOMEREN.

Petrus Frederikus Maria Rensen te SOMEREN.

ir. J.M.G. Dohmen c.s. te Eindhoven.

© De uitvinding verschaft een inrichting voor het produceren van een, althans in hoofdzaak plaatvormig, geschuimd matrijs gevormd kunststof product. De inrichting omvat een frame, een matrijs, eerste toevoermiddelen voor het toevoeren van te schuimen kunststof materiaal aan de matrijsruimte van de matrijs, en tweede toevoermiddelen voor het toevoeren van stoom aan de met het kunststof materiaal gevulde matrijsruimte. Een eerste matrijslichaam van de matrijs omvat een kokervormige eerste matrijswand, een tweede matrijswand aan de binnenzijde van de kokervorm van de eerste matrijswand. De tweede matrijswand sluit aan op de eerste matrijswand. Via de tweede matrijswand kan stoom kan worden toegevoerd aan de matrijsruimte. De inrichting omvat verder een afdichtlichaam aan de binnenzijde van de eerste matrijswand aan de van de matrijsruimte afgekeerde zijde van de tweede matrijswand. Het afdichtlichaam sluit aan op de eerste matrijswand, en eerste afdichtingsmiddelen voor het afdichten van de naad tussen de eerste matrijswand en het afdichtlichaam. Tussen de eerste matrijswand, de tweede matrijswand en het afdichtlichaam is een eerste stoomruimte is gevormd. Tweede toevoermiddelen zijn ingericht voor het toevoeren van stoom vanuit de eerste stoomruimte via de tweede matrijswand aan de matrijsruimte. De inrichting omvat verder tweede verplaatsingsmiddelen voor het gezamenlijk verplaatsen van de tweede matrijswand en het afdichtlichaam ten opzichte van de eerste matrijswand. De uitvinding verschaft verder een aantal werkwijzen.

Dit octrooi is verleend ongeacht het bijgevoegde resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek en schriftelijke opinie. Het octrooischrift komt overeen met de oorspronkelijk ingediende stukken.

Korte aanduiding: Inrichting en werkwijze voor het produceren van een plaatvormig geschuimd matrijs gevormd kunststof product.

Beschrijving

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het produceren van een plaatvormig geschuimd kunststof product. De uitvinding richt zich met name op de productie van relatief grote kunststof, althans in hoofdzaak plaatvormige, producten, zoals isolatiepanelen van geëxpandeerd polystyreen (EPS), waarvan de breedte en de lengte ten minste 1 meter groot zijn en waarvan de dikte maximaal 50 % is van de kleinste van de lengtemaat en de breedtemaat. Dergelijke isolatiepanelen vinden toepassing voor de isolatie van wanden of daken van bouwwerken. Het is bekend om voor de productie van dergelijk panelen gebruik te maken van een matrijs met een blokvormige matrijsruimte ter grootte van bijvoorbeeld 8 meter bij 1,2 meter bij 1,65 meter. Het blok EPS dat met een dergelijke matrijs wordt geproduceerd wordt vervolgens in stukken verdeeld ter productie van isolatiepanelen in de gewenste afmetingen. Hierbij kan restafval ontstaan. Een dergelijk type matrijs wordt omschreven in DE 10 2009 028 987 B9. In een dergelijke matrijs worden dus halffabrikaten vervaardigd.

De uitvinding beoogt een inrichting volgens de aanhef te verschaffen die relatief compact en klein kan worden uitgevoerd waarmee het met een relatief korte omsteltijd mogelijk is om geschuimde kunststof matrijs gevormde producten met verschillende afmetingen op efficiënte wijze te produceren. Meer specifiek wordt daarbij in eerste instantie beoogt een inrichting te verschaffen waarmee het mogelijk is om althans in hoofdzaak plaatvormige matrijs gevormde (eind)producten met verschillende diktes op economisch verantwoorde wijze in relatief kleine series te produceren. Hiertoe verschaft de uitvinding een inrichting volgens conclusie 1. De toepassing van het eerste matrijslichaam met een kokervormige eerste matrijswand en de tweede matrijswand die binnen de genoemde kokervorm heen en weer verplaatsbaar is om aldus de matrijsruimte te definiëren, maakt een relatief korte omsteltijd mogelijk. De toepassing van de eerste stoomruimte, die behalve door voornoemde eerste matrijswand en tweede matrijswand wordt omgeven door het afdichtlichaam, maakt het mogelijk om het volume van deze stoomruimte onafhankelijk te laten zijn van de grootte van de matrijsruimte waardoor stoom efficiënt kan worden gebruikt.

In een uitvoeringsvorm volgens conclusie 2 kan een effectieve afdichting van de naad tussen de eerste matrijswand en het afdichtlichaam worden verkregen ter voorkoming dat stoom ontsnapt uit de eerste stoomruimte.

De schakelmiddelen bij een uitvoeringsvorm volgens conclusie 3, bieden de mogelijkheid om de afdichtingsmiddelen in ieder geval niet werkzaam te laten zijn op het moment dat de stoomruimte binnen de kokervorm van de eerste matrijswand wordt verschoven om de matrijsruimte te wijzigen. Het afdichtingselement zou dan tijdens het verschuiven van de eerste stoomruimte, meer specifiek van het eerste afdichtlichaam, ongewenste mechanische weerstand kunnen bieden en bovendien aan ongewenste slijtage onderhevig kunnen zijn. Het afdichtingselement zou met behulp van de schakelmiddelen in de werkzame stand worden gebracht, in ieder geval in de situatie waarbij eronder verhoogde druk stoom aanwezig is in de eerste stoomruimte.

Een effectieve en praktische uitvoeringsvorm kan daarbij worden verkregen indien het afdichtingselement opblaasbaar is en door de schakelmiddelen in de werkzame stand kan worden gebracht door het afdichtingselement, ten minste deels, op te blazen.

Een uitvoeringsvorm volgens conclusie 5 biedt voordelen indien de kokervorm van de eerste matrijswand, en logischerwijs daarmee ook de omtrek van het eerste afdichtlichaam, rechte zijden heeft die een hoek met elkaar insluiten. In een dergelijke hoek, typisch ter grootte van 90 graden, bestaat een vergroot risico op lekkage van stoom. Het koppelorgaan van het afdichtingselement kan door het ten minste ene opblaasbare slangorgaan op te blazen in de hoek worden gedrukt waardoor een goede afdichting kan worden verkregen.

Het materiaal waarvan het koppelorgaan is vervaardigd is daarbij bij voorkeur stijver dan het materiaal waarvan er het ten minste ene slangorgaan is vervaardigd. Het koppelorgaan kan aldus niet opblaasbaar worden uitgevoerd, en bijvoorbeeld van hard kunststof zijn.

Met name in een uitvoeringsvorm waarbij het afdichtingselement een aantal, bijvoorbeeld vier, koppelorganen heeft, kan het voordelig zijn dat het koppelorgaan een doorgang heeft die zich uitstrekt tussen de vrije uiteinden van de twee armen van het koppelorgaan zodat slangorganen die aansluiten op de twee armen via het koppelorgaan met elkaar kunnen communiceren en er een beperkt aantal aansluitingen op een slangorgaan nodig is voor het aansluiten van een drukbron.

Een afdichtende aanligging door het afdichtingselement kan behalve door het opblazen van een slangorgaan ook worden verkregen door een verhoogde luchtdruk te creëren in een ruimte tussen de wand van de groef en het afdichtingselement.

In een uitvoeringsvorm volgens conclusie 9 wordt het voordeel bereikt dat de tegenover elkaar gelegen hoofdvlakken van een met de inrichting geproduceerd plaatvormig product niet noodzakelijkerwijs evenwijdig aan elkaar verlopen, maar juist een hoek met elkaar insluiten waarbij de hoek instelbaar is met behulp van de eerste verbindingsmiddelen.

De eerste verbindingsmiddelen kunnen met voordeel zijn uitgevoerd zoals omschreven in conclusie 10 waardoor het volume van de eerste stoomruimte bij het wijzigen van de hoek die het eerste afgedichte lichaam insluit met een verplaatsingsrichting niet of nauwelijks wijzigt en bovendien ook een toereikende afdichting kan worden verwezenlijkt tussen de omtrek van de tweede matrijswand en de kokervorm van de eerste matrijswand ter voorkoming dat kunststofdeeltjes vanuit de matrijsruimte in de stoomruimte zouden geraken. Bovendien vereisen de eerste verbindingsmiddelen bij de onderhavige uitvoeringsvorm ook geen ruimtebeslag binnen de matrijsruimte.

De kokervorm van de eerste matrijswand kan met voordeel rechthoekig zijn. Aldus leent de inrichting zich bijvoorbeeld goed voor het produceren van, althans in hoofdzaak, plaatvormige producten waarbij de lengte en de breedte van de plaatvorm dan wordt bepaald door de dwarsdoorsnede van de kokervorm van de eerste matrijswand.

Ter voorkoming of althans ter beperking van het risico dat stoom op de eerste matrijswand condenseert kan het voordelig zijn indien de inrichting is voorzien van verwarmingsmiddelen voor het verwarmen van de eerste matrijswand.

Dergelijke verwarmingsmiddelen kunnen een tweede stoomruimte aan de buitenzijde van de eerste matrijswand omvatten waaraan met behulp van de tweede toevoermiddelen stoom kan worden toegevoerd.

De eerste matrijswand kan daarbij verder zijn ingericht voor het doorlaten van stoom vanuit de tweede stoomruimte aan de matrijsruimte en/of aan de eerste stoomruimte.

Teneinde een aanzienlijk bereik te verkrijgen voor wat betreft de dikte van de plaatvormige producten die met de inrichting volgens de uitvinding kunnen worden geproduceerd kan het voordelig zijn indien in de gesloten stand van de matrijs, de afmeting van de matrijsruimte gezien in een richting loodrecht op de tweede matrijswand ten minste vanwege de werkzaamheid van de tweede verplaatsingsmiddelen instelbaar is tussen een minimale afmeting en een maximale afmeting waarbij de verhouding tussen de maximale afmeting en de minimale afmeting ten minste 1,5 is. Bij verdere voorkeur kan de genoemde verhouding ten minste 2 of 5 zijn. Een geschikte minimale afmeting kan 4 cm zijn. Een geschikte maximale afmeting kan 60 cm zijn. Indien beide laatstgenoemde uiterste maatvoeringen aan de orde zijn, is de voornoemde verhouding dus 15. In het geval verdere tweede verplaatsingsmiddelen worden toegepast volgens een navolgend nog aan de orde te komen uitvoeringsvorm, kan de werkzaamheid van die verdere tweede verplaatsingsmiddelen ook bijdragen aan het realiseren van bovengenoemde verhoudingen.

Het tweede matrijslichaam kan met matrijswanden vergelijkbaar met de eerste matrijswand en de tweede matrijswand van het eerste matrijslichaam zijn uitgevoerd. Dan wordt een inrichting volgens conclusie 16 verkregen.

De gelijkenis tussen het tweede matrijslichaam en het eerste matrijslichaam kan daarbij nog groter zijn door het tweede matrijslichaam eveneens uit te voeren met een stoomruimte vergelijkbaar met de eerste stoomruimte behorende bij het eerst matrijslichaam. Aldus wordt een inrichting volgens conclusie 17 verkregen.

De kokervorm van de eerste matrijswand is daarbij bij voorkeur gelijk aan de kokervorm van de verdere eerste matrijswand. Indien de kokervormen ten opzichte van elkaar zijn uitgelijnd kan aldus een plaatvormig product worden gevormd waarvan de omtrekszijden volledig vlak zijn.

Anderzijds biedt de toepassing van een tweede matrijslichaam met een kokervormige verdere eerste matrijswand en een verdere tweede matrijswand zoals bovenstaand omschreven juist het voordeel dat in de genoemde omtrekzijden een sponning kan worden gevormd. In dat geval is de kokervorm van de eerste matrijswand verschoven ten opzichte van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand zodat de matrijsruimte een getrapte vorm heeft. De sponning kan daarbij zowel slechts aan twee tegenover elkaar gelegen omtrekzijden van het plaatvormige product worden gevormd als aan vier tegenover elkaar gelegen omtrekzijden uitgaande van een rechthoekige plaat.

Om de grootte van de sponning te kunnen bepalen kan de inrichting zijn voorzien van instelmiddelen voor het kunnen instellen van de maten waarin de kokervorm wanneer de matrijswand verschoven is ten opzichte van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand.

Indien de kokervorm van de eerste matrijswand in een verschuivingsrichting verschoven is ten opzichte van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand, welke verschuivingsrichting zich evenwijdig aan een diagonaal van de kokervorm van de eerste matrijswand uitstrekt, kan op eenvoudige wijze een matrijsruimte worden gevormd voor het produceren van een althans in hoofdzaak plaatvormig product die aan een volledige omtrek is voorzien van een sponning.

Een inrichting volgens conclusie 22 kan enerzijds relatief eenvoudig worden uitgevoerd en biedt anderzijds eenvoudig de mogelijkheid om de matrijsruimte en daarmee het te produceren product een gewenste vorm te geven.

Ter voorkoming van lekkage van stoom en/of het aan de matrijsruimte toegevoerde te schuimen kunststof materiaal kan het voordelig zijn de inrichting volgens conclusie 23 uit te voeren.

Indien de aanligvlakken aan elkaar gerichte uiteinden van het eerste matrijslichaam en het tweede matrijslichaam zijn gelegen is er in de verplaatsingsrichting geen overlap tussen delen van het eerste matrijslichaam en het tweede matrijslichaam.

In de uitvoeringsvorm volgens conclusie 25 wordt gebruik gemaakt van een tussenlichaam, tussen het eerste matrijslichaam en het tweede matrijslichaam. Met de inrichting volgens conclusie 25 is het mogelijk om een plaatvormig product aan de omtrekzijden daarvan te voorzien van een messing en een groef.

De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het produceren van een geschuimd kunststof product onder toepassing van een inrichting volgens de uitvinding zoals voorgaand omschreven en omvattende stappen zoals deze zijn benoemd in conclusie 26.

De werkwijze volgens de uitvinding biedt het voordeel dat daarmee ook producten kunnen worden geproduceerd die twee of meer typen aan elkaar gehecht geschuimd kunststof materiaal omvatten. Dit kan worden bereikt door nadat een eerste kunststof materiaal in de matrijsruimte is geschuimd en aan elkaar is gehecht, de matrijsruimte te vergoten door gezamenlijke verplaatsing van de tweede matrijswand en het eerste afdichtlichaam, oftewel van de eerste stoomruimte, ten opzichte van de eerste matrijswand en vervolgens te schuimen kunststof materiaal deeltjes van een andere type aan het vergrote deel van de matrijsruimte toe te voeren en deze middels stoom vanuit de eerste stoomruimte weer op te schuimen. Conclusie 26 heeft betrekking op een dergelijke werkwijze.

Bij toepassing van een inrichting volgens conclusie 17 is het bovendien mogelijk om dit gelijktijdig aan twee tegenover elkaar gelegen zijden van het product te doen. Conclusie 28 heeft betrekking op een dergelijke werkwijze. De materialen die aan de twee tegen over elkaar gelegen zijden worden toegevoerd kunnen daarbij van elkaar verschillen om aan verschillende eisen te voldoen hetgeen onderwerp is van conclusie 29.

In zijn algemeenheid heeft de onderhavige uitvinding ook betrekking op een werkwijze voor het wijzigen van een matrijsruimte van een inrichting volgens de uitvinding. Een dergelijke wijziging is in ieder geval nodig zodra men wil overgaan van het produceren van een product naar het produceren van een ander product met een afwijkende vormgeving. Hiertoe worden de tweede matrijswand en het eerste afdichtlichaam gezamenlijk ten opzichte van de eerste matrijswand in een verplaatsingsrichting die zich evenwijdig aan de lengterichting van de kokervorm van de eerste matrijswand uitstrekt, verplaatst.

Specifiek bij een inrichting volgens conclusie 9 kan het wijzigen van de matrijsruimte ook plaatsvinden door het wijzigen van de hoek die de tweede matrijswand insluit met de verplaatsingsrichting.

Specifiek van toepassing bij een inrichting volgens conclusie 16 kan het wijzigen van een matrijsruimte ook geschieden door de kokervorm van de eerste matrijswand ten opzichte van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand in een richting loodrecht op de verplaatsingsrichting te verschuiven. De mate en de richting van verschuiving bepaalt daarbij de grootte en de ligging van de sponning.

De uitvinding zal navolgend nader worden toegelicht aan de hand van de omschrijving van een mogelijke uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding onder verwijzing naar de navolgende figuren:

Figuren 1 en 2 tonen in perspectivisch aanzicht een inrichting volgens de uitvinding;

Figuur 3 toont een langsdoorsnede van een deel van de inrichting volgens de figuren 1 en 2;

Figuren 4a en 4b tonen transparant een deel van afdichtingselementen ter plaatse van respectievelijke hoeken daarvan, zoals deze kunnen worden toegepast bij een inrichting volgens figuren 1 tot en met 3;

Figuren 5a en 5b tonen twee varianten van afdichtingselementen in dwarsdoorsnede; Figuur 6 toont een product zoals dat met de inrichting volgens figuren 1 tot en met 3 kan worden geproduceerd;

Figuur 7 toont een ander product zoals dat met de inrichting volgens figuren 1 tot en met 3 kan worden geproduceerd;

Figuur 8 toont een langsdoorsnede van een andere uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding die in gesloten toestand is;

Figuur 9 toont de inrichting volgens figuur 8 in open toestand;

Figuur 10 toont een product zoals deze met de inrichting volgens de figuren 8 en 9 kan worden geproduceerd.

Inrichting 1 volgens figuren 1 tot en met 3 omvat een gestel 2 met twee staanders 3, 4 die middels vier stangen 5, 6, 7, 8 met elkaar zijn verbonden. Inrichting 1 omvat verder een eerste matrijslichaam 8 en een tweede matrijslichaam 9. Het eerste matrijslichaam 8 is star verbonden met staander 3. Het tweede matrijslichaam 9 is verbonden met raamwerk 10. Raamwerk 10 is middels niet nader getoonde verplaatsingsmiddelen die afsteunen op het gestel 2 heen en weer verplaatsbaar langs stangen 5. De betreffende verplaatsingsmiddelen kunnen bijvoorbeeld cilinders of elektrisch aangedreven knik-arm systemen zijn. Door genoemde verplaatsing van het raamwerk 10 kan het tweede matrijslichaam 9 tegen het eerste matrijslichaam 8 worden gepositioneerd zoals is weergegeven in figuur 3.

Het eerste matrijslichaam 8 omvat een kokervormige eerste matrijswand 11 met aan de binnenzijde van de kokervorm een tweede matrijswand 12. Het tweede matrijslichaam 9 omvat een kokervormige verdere eerste matrijswand 13 en een verdere tweede matrijswand 14 aan de binnenzijde van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand 13. De tweede matrijswand 12 en de verdere tweede matrijswand 14 sluiten aan hun omtrek respectievelijk aan op de binnenzijden van de eerste matrijswand 11 en de verdere eerste matrijswand 13. De kokervormen van de eerste matrijswand 11 en van de verdere eerste matrijswand 13 zijn rechthoekig en identiek aan elkaar. De lengte van ieder van de zijden van de rechthoek is gelegen tussen 1,0 meter en 2,5 meter.

In de gesloten toestand volgens figuur 3 vormen de eerste matrijswand 11, de tweede matrijswand 12, de verdere eerste matrijswand 13 en de verdere tweede matrijswand 14 tussen de tweede matrijswand 12 en de verdere tweede matrijswand 14 een matrijsruimte 15. Aan de van de matrijsruimte 15 afgekeerde zijden van respectievelijk de tweede matrijswand 12 en de verdere tweede matrijswand 14 zijn het eerste matrijslichaam 8 en het tweede matrijslichaam 9 voorzien van een plaatvormig eerste afdichtlichaam 16 en een plaatvormig verder afdichtlichaam 17. Het afdichtlichaam 16 en het verdere afdichtlichaam 17 zijn aan hun omtrekken voorzien van een rondgaande groef zoals groeven 18 in figuren 5a en 5b waarin een eindloos afdichtingselement zoals afdichtingselementen 19a tot en met 19d in figuren 5a en 5b zijn opgenomen. Het betreffende afdichtingselement, in zijn algemeenheid aan te duiden met verwijscijfer 19, sluit aan de open buitenzijde van groef 18, althans in werkzame toestand van het afdichtingselement 19, aan op de binnenzijde van de eerste matrijswand 11 of de tweede matrijswand 13. Het afdichtlichaam 16, de eerste matrijswand 11 en de tweede matrijswand 12 vormen tussen het eerste afdichtlichaam 16 en de tweede matrijswand 12 een eerste stoomruimte 20 behorende bij het eerste matrijslichaam 8. Op vergelijkbare wijze vormen de verdere tweede matrijswand 14, de verdere eerste matrijswand 13 en het verdere afdichtlichaam 17 tussen de verdere tweede matrijswand 14 en het verdere afdichtlichaam 17 een verdere eerste stoomruimte 21.

De tweede matrijswand 12 en de verdere tweede matrijswand 14 zijn permeabel voor stoom, bijvoorbeeld doordat zij zijn voorzien van relatief kleine doorgangen voor de stoom zoals daar bijvoorbeeld sprake van is indien de tweede matrijswand 12 en de verdere tweede matrijswand 14 zijn vervaardigd van zogenaamd wedge wire screen materiaal. Aldus kan stoom vanuit de eerste stoomruimte 20 en vanuit de verdere eerste stoomruimte 21 door respectievelijk de tweede matrijswand 12 en de verdere tweede matrijswand 14 heen in de matrijsruimte 15 geraken. Stoom kan vanaf een niet nader getoonde stoombron met niet nader getoonde stoomleidingen die uitmonden in afdichtlichaam 16 of in het verdere afdichtlichaam 17 worden toegevoerd aan de stoomruimte 20 en/of aan de verdere eerste stoomruimte 21.

De verdere tweede matrijswand 14 is via verbindingsstangen 22, die zich uitstrekken binnen de verdere eerste stoomruimte 21, star met elkaar verbonden. Aan de van de verdere eerste stoomruimte 21 afgekeerde zijde is het verdere afdichtlichaam 17 star verbonden met aslichamen 23 die zich evenwijdig aan de stangen 5 van het gestel 2 uitstrekken. Met behulp van de aslichamen 23 kan het verdere afdichtlichaam 17, en dus ook de star daarmee verbonden verdere tweede matrijswand 14 heen en weer in een verplaatsingsrichting volgens dubbele pijl 24 aan de binnenzijde van de kokervormige verdere eerste matrijswand 13 worden verplaatst. Tijdens een dergelijke verplaatsing verandert de grootte van de verdere eerste stoomruimte 21 niet maar de grootte van matrijsruimte 15 wel. Afdichtlichamen 23 zijn in hun lengterichting heen en weer verplaatsbaar met behulp van actuatoren 25 die zijn bevestigd aan het kruisvormig subgestel 26 dat star is verbonden met het raamwerk 10.

Op vergelijkbare wijze zijn ook de tweede matrijswand 12 en het afdichtlichaam 16 van het matrijslichaam 8 heen en weer in verplaatsingsrichting 24 verplaatsbaar binnen de kokervorm van de eerste matrijswand 11 waartoe het afdichtlichaam 16 star is verbonden met aslichamen 49. Aslichamen 49 zijn in hun lengterichting heen en weer verplaatsbaar met behulp van actuatoren 27 die zijn bevestigd aan subgestel 28 dat zelfs star bevestigd is aan staander 3 van het gestel

2. Bij het heen en weer verplaatsen van de tweede matrijswand 12 met het afdichtlichaam 16 in verplaatsingsrichting 24 wijzigt de grootte van de eerste stoomruimte 20 niet maar die van matrijsruimte 15 wel.

De tweede matrijswand 12 is scharnierbaar via scharnierorgaan 27, dat zich in de eerste stoomruimte 20 uitstrekt, met het afdichtlichaam 16 verbonden. Het scharnierorgaan 27 omvat een geleidingsorgaan 28, dat star is verbonden met het afdichtlichaam 16, met een geleidingsvlak met een cirkelboogvormige dwarsdoorsnede, alsmede een geleide-orgaan 29 dat star is verbonden met de tweede matrijswand 12, dat eveneens is voorzien van een cirkelboogvormig geleidingsvlak. De radii van de respectievelijke cirkelboogvormen zijn gelijk aan elkaar en de centra van de cirkelboogvormen vallen samen met elkaar op de naar de matrijsruimte 15 gekeerde zijde van de tweede matrijswand 12.

Het scharnierorgaan 27 is in het centrum van de kokervorm van de eerste matrijswand 11 voorzien. Boven en onder het scharnierorgaan 27 zijn duwstangen 30 voorzien die zich evenwijdig aan de aslichamen 49 uitstrekken. De duwstangen 30 hebben bolvormige uiteinden 31 en strekt zich uit door stoomdicht afgedichte doorgangen in afdichtlichaam 16. De duwstangen 30 zijn heen en weer verplaatsbaar in hun lengterichting met behulp van actuatoren 32 die, net als actuatoren 27, afsteunen op subgestel 28. Het verstellen van de hoek die de tweede matrijswand 12 insluit met de verplaatsingsrichting 24 vindt plaats door hetzij de bovenste duwstangen 30, hetzij de twee onderste duwstangen 30 te verplaatsen in de richting van de matrijsruimte 15 waardoor de tweede matrijswand 12 zal scharnieren om scharnierorgaan 27. Mits deze hoekverstelling niet te groot is, blijkt in de praktijk een toereikende aansluiting van de omtrek van de tweede matrijswand 12 op de binnenzijde van de eerste matrijswand 11 te kunnen worden gehandhaafd. De twee tegenover gelegen duwstangen 30 maken dan juist een terugtrekkende beweging.

Het matrijslichaam 8 omvat verder aan de buitenzijde van de eerste matrijswand 11 een rondgaande tweede stoomruimte 33. Behalve door de eerste matrijswand 11 wordt deze tweede stoomruimte 33 omgeven door een, zich evenwijdig aan de eerste matrijswand 11 uitstrekkende, buitenwand 34, een buitenste langswand 35 en een binnenste langswand 36. Op vergelijkbare wijze heeft het tweede matrijslichaam 9 een verdere tweede stoomruimte 37 die behalve door de verdere eerste matrijswand 13 wordt omgeven door de verdere buitenwand 38, de verdere buitenste langswand 39 en de verdere binnenste langswand 40.

In bedrijf wordt stoom via niet nader getoonde stoomleidingen vanaf een stoombron toegevoerd aan de tweede stoomruimte 33 en aan de verdere tweede stoomruimte 37 om de eerste matrijswand 11 en de verdere eerste matrijswand 13 te verwarmen om aldus te voorkomen dat stoom op deze wanden 11, 13 condenseert. Hiertoe zouden de matrijswanden 11, 13 ook anders, bijvoorbeeld via elektrische weerstandsverwarming, worden verwarmd. Het is ook mogelijk om de eerste matrijswand 11 en/of de verdere eerste matrijswand 13 ten minste ten dele permeabel voor stoom uit te voeren zodat stoom vanuit de tweede matrijsruimte 33 en vanuit de verdere tweede stoomruimte 37 in de matrijsruimte 15 en eventueel ook in de eerste stoomruimte 20 en in de verdere eerste stoomruimte 21 kan stromen.

Om te voorkomen of althans te beperken dat stoom vanuit de tweede stoomruimte 33 of vanuit de verdere tweede stoomruimte 37 in het, aan de van de matrijsruimte 15 afgekeerde gebied van afdichtlichaam 16 of het verdere afdichtlichaam 17 zou kunnen stromen, kan het daarbij ook mogelijk zijn om een kokervormig afsluitlichaam 41 aan de binnenzijde van eerste matrijswand 11 en/of de verdere eerste matrijswand 13 te voorzien zoals dat in figuur 3 met verwijzingscijfer 41 uitsluitend aan de bovenzijde is weergegeven voor de verdere eerste matrijswand

13. Afsluitlichaam 41 verplaatst dus gezamenlijk met het verdere afdichtlichaam 17 in de verplaatsingsrichting 24.

In de gesloten stand zoals weergegeven in figuur 3 liggen de binnenste langswand 36 en de verdere binnenste langswand 40 tegen elkaar aan. In de buitenste helft van de binnenste langswand 36 is een afdichting 42 voorzien voor een stoomdichte afdichting van de naad tussen de binnenste langswand 36 en de verdere binnenste langswand 40.

Zoals in figuur 3 is weergegeven zijn de kokervormen van de eerste matrijswand 11 en van de verdere eerste matrijswand 13 over een afstand d ten opzichte van elkaar verschoven. Hierdoor heeft de matrijsruimte 15 een getrapte vorm waardoor plaatvormige producten met een sponning langs de omtrek ervan worden gevormd binnen de matrijsruimte 15. Het tweede matrijslichaam 9 is in diagonale richting verplaatsbaar ten opzichte van het eerste matrijslichaam 8 met behulp van actuatoren 43 die werkzaam zijn tussen raamwerk 10 en het tweede matrijslichaam 9 in een richting die zich loodrecht uitstrekt op de verplaatsingsrichting 24. Omdat de afdichting 42 aan de buitenzijde van de binnenste langswand 36 is voorzien, in variabele richting gezien, blijft de afdichting 42 daarbij zijn werking behouden ondanks het feit dat het eerste matrijslichaam 8 en het tweede matrijslichaam 9 of althans de hartlijnen daarvan over een afstand d ten opzichte van elkaar zijn verschoven. Om de mogelijke mate van excentriciteit te vergroten strekt de verdere binnenste langswand 40 zich uit tot voorbij de verdere buitenwand 38.

Figuren 4a tot en met 5b tonen alternatieve uitvoeringsvormen van afdichtingselementen 19 zoals deze kunnen worden toegepast in groef 18 aan de omtrek van afdichtlichaam 16 en aan de omtrek van verdere afdichtlichaam 17. Figuur 4a toont de uiteinden van twee rubberen slangen 51a, 51b die haaks op elkaar aansluiten en, bijvoorbeeld middels vulkaniseren met elkaar zijn verbonden. De slangen 51a, 51b hebben een rechthoekige dwarsdoorsnede. Het betreffende afdichtingselement omvat vier slangdelen als slangdelen 51a, 51b, die haaks op elkaar aansluiten zoals in figuur 4a is weergegeven. Door deze slangdelen op te blazen valt de buitenzijde 52 van het afdichtingselement 19 tegen de binnenzijde van de eerste matrijswand 11 of van de verdere eerste matrijswand 13. De binnenzijde 53 van het afdichtingselement komt aan te liggen tegen de bodem van groef 18. Ter verbetering van het afdichtend effect is de buitenzijde 52 van het afdichtingselement 19 voorzien van een aantal rondgaande opstaande randen 54.

Bij het afdichtingselement volgens figuur 4b wordt eveneens gebruik gemaakt van een viertal slangdelen, waarvan slechts slangdelen 55a, 55b in figuur 4b zijn weergegeven. De slangdelen 55a, 55b kunnen van hetzelfde type zijn als slangdelen 51a, 51b en kunnen dus worden opgeblazen. De slangdelen 55a, 55b zijn middels een haaks hoekstuk 56 met elkaar verbonden. Het hoekstuk 56 heeft twee armen 57a, 57b die haaks op elkaar aansluiten. De armen 57a, 57b zijn aan hun uiteinden voorzien van opsteekdelen 58a, 58b waarover de uiteinden van de slangdelen 55a, 55b zijn geschoven. Middels een lijmverbinding tussen de opsteekdelen 58a, 58b enerzijds en de slangdelen 55a, 55b anderzijds is er een luchtdichte verbinding gemaakt tussen de slangdelen 55a, 55b en het hoekstuk 56. De omtrek van de armen 57a, 57b in dwarsdoorsnede gezien is gelijk aan de omtrek van de slangdelen 55a, 55b. In de armen 57a, 57b zijn twee boringen 59a, 59b aangebracht die in verbinding met elkaar zijn zodat het inwendige van slangdeel 55a via het inwendige van hoekstuk 56 in verbinding staat met het inwendige van het andere slangdeel 58b. Het opblazen van de slangdelen 55a, 55b zal niet alleen de vervorming van slangdelen 55a, 55b tot gevolg hebben zoals omschreven voor slangdelen 51a, 51b, maar zal tevens de slangdelen 55a, 55b doen verlengen waardoor het hoekstuk 56 in de hoek van de groef 18 wordt gedrukt zodat aldus ook in de hoek van de groef 18 een goede afdichting kan worden verkregen.

Figuur 5a toont een variant van een afdichtingselement 19a dat een volledig massieve dwarsdoorsnede heeft. De dwarsdoorsnede is in hoofdzaak vierkant van vorm maar heeft uitstekende hoekranden 61. Door de luchtdruk op te voeren in ruimte 62 tussen de bodem van groef 18, die overigens in figuur 5d aan de bovenzijde is getekend, en de naar de genoemde bodem gekeerde zijde van afdichtingselement 19a wordt het afdichtingselement 19a neerwaarts gedrukt tegen de eerste matrijswand 11 respectievelijk tegen de verdere eerste matrijsrand 13.

In de variant van figuur 5b is het afdichtingselement 19d hol zodat deze ook nog kan worden opgeblazen om een verbeterde afdichtende werking te verkrijgen.

Inrichting 1 kan als volgt worden toegepast. Uitgaande van de situatie volgens de figuren 1, 2 en 3, waarbij de matrijsruimte 15 is gesloten, wordt op te schuimen kunststof materiaal als korrels, bijvoorbeeld typisch polystyreen korrels, via injectorpijpen 71 toegevoerd aan de matrijsruimte 15. Vervolgens wordt de stoom toegevoerd aan de eerste stoomruimte 20 en de verdere eerste stoomruimte 21 welke stoom, verdeeld over het oppervlak van de tweede matrijswand 12 en de verdere tweede matrijsrand 14 in de stoomruimte 15 zal stromen. Onder invloed van deze stoom expanderen de polystyreenkorrels en hechten deze aan elkaar. Tijdens dit proces zijn ook de tweede stoomruimte 33 en de verdere tweede stoomruimte 37 gevuld met stoom zodat de temperatuur van de eerste matrijswand 11 en de verdere eerste matrijswand 13 circa 80 graden Celsius is waardoor het risico van ongewenste condensatie van stoom binnen matrijsruimte 15 kan worden uitgesloten. Met behulp van onderdruk wordt vervolgens de stoom en eventueel vocht uit de matrijsruimte 15 weggezogen via de doorgangen in de tweede matrijswand 12 en in de verdere tweede matrijswand 14. Vervolgens wordt het tweede matrijslichaam 9 in de richting van staander 4 bewogen zodat de matrijsruimte 15 zich opent en het aldus gevormde geschuimde kunststof product kan worden gelost.

Alternatief voor laatstgenoemde stap van het direct openen van de matrijsruimte 15 is het ook mogelijk om eerst de matrijsruimte 15 te vergroten door de tweede matijswand 12 en/of de verdere tweede matrijswand 14 terug te verplaatsen met behulp van aslichamen 49 en/of 23. Vervolgens wordt het vergrote deel van de matrijsruimte 15 weer via injectorpijpen 71 gevuld met te schuimen kunststof korrels van een ander type dan het type dat in eerste instantie in de matrijsruimte 15 is geïnjecteerd, typisch van een andere kwaliteit, waarna voor een tweede keer stoom kan worden toegelaten in matrijsruimte 15 waardoor ook het in tweede instantie toegevoerde kunststof materiaal zich aan elkaar hecht alsmede aan het reeds eerder in de matrijsruimte 15 opgeschuimd kunststof materiaal. Vervolgens kan de matrijsruimte 15 worden geopend nadat stoom en vocht uit de matrijsruimte 15 is afgezogen, door het tweede matrijslichaam 9 te verplaatsen in de richting van de staander 4 langs stangen 5, 6, 7 en 8.

Aldus kan een althans in hoofdzaak plaatvormig geschuimd kunststof product worden verkregen zoals is weergegeven in figuur 6 en aangeduid met verwijzingscijfer 75. Het product is rondom voorzien van een sponning vanwege de excentriciteit d. Dergelijke sponningen kunnen worden gebruikt om platen 75 goed op elkaar aan te laten sluiten zonder dat er sprake is van een doorgaande naad tussen de platen 75 over de volledige dikte van de platen 75. Plaat 75 bestaat uit twee materialen, namelijk kernmateriaal 76 in het midden van de dikte van plaat 75 en materiaal 77 aan de twee buitenzijden in de dikterichting gezien van plaat 75. Materiaal 77 kan bijvoorbeeld een andere dichtheid, een andere UV bestendigheid, een andere kleur, andere brandeigenschappen en/of andere isolatie eigenschappen hebben dan materiaal 76. Het kan ook zo zijn dat aan beide buitenzijden in de dikterichting van plaat 75 twee verschillende materialen 77’ en 77” worden toegepast. Denkbaar is dat bijvoorbeeld materiaal 77’ een hogere dichtheid heeft om de beloopbaarheid te verbeteren, terwijl materiaal 77” betere brandwerende eigenschappen heeft. Product 55 zou dan op een plat dak kunnen worden toegepast waarbij materiaal 77’ aan de bovenzijde is gelegen en materiaal 77” aan de onderzijde.

Tevens is te zien in figuur 6 dat de twee tegenover elkaar gelegen hoofdvlakken van plaat 75 zich niet evenwijdig aan elkaar uitstrekken maar dat, althans in figuur 6, het bovenste hoofdvlak 78 ligt helt, bijvoorbeeld met een hoek gelegen tussen 1° en 15° ten opzichte van het onderste hoofdvlak van plaat 75. Een dergelijke helling kan bijvoorbeeld goed worden benut om een afschot te verkrijgen op een dak indien plaat 75 of platen 75 worden toegepast als isolatie voor platte daken. De dikte van de laag met materiaal 77’ is ondanks de genoemde helling constant waardoor materiaal 77’ efficiënt wordt gebruikt. Met inrichting 1 is het dus mogelijk om relatief complexe opgeschuimde kunststof producten te produceren waarbij ook korte omsteltijden kunnen worden gerealiseerd tussen series van verschillende producten door de verstelmogelijkheden voor martrijsruimte 15 zoals voorgaand omschreven. Anderzijds is het ook mogelijk met inrichting 1 om een simpel plaatvormig product te produceren zoals product 79 in figuur 7 indien de excentrieke tijd d gelijk is aan 0.

Figuren 8 en 9 tonen verdere uitvoeringsvorm van een inrichting 101 volgens de uitvinding die ten behoeve van de duidelijkheid vereenvoudigd is weergegeven. Inrichting 101 omvat een eerste matrijslichaam 108 en een tweede matrijslichaam 109 met respectievelijk een kokervormige eerste matrijswand 111 en een verdere eerste matrijsrand 113. Het eerste matrijslichaam 108 en het tweede matrijslichaam 109 omvat respectievelijke ook een tweede matrijswand 112 en een verdere tweede matrijswand 114 (niet getoond in figuur 9), alsmede de daarmee samenhangende voorzieningen zoals (niet weergegeven) een eerste stoomruimte, en een verdere eerste stoomruimte, een afdichtlichaam, en een verder afdichtlichaam, aslichamen en duwstangen. Tussen het eerste matrijslichaam 108 en het tweede matrijslichaam 109 omvat inrichting 101 een tussenlichaam 201. Het tussenlichaam 201 omvat een kokervormige tussenmatrijswand 202. De kokervorm van de tussenmatrijswand 202 is gelijk aan die van de eerste matrijswand 111 en de verdere eerste matrijswand 113. Aan twee van de vier op elkaar aansluitende rechte zijden van de tussenmatrijswand 202 is een mannelijk vormlichaam 204 voorzien en aan de twee andere rechte zijden van de tussenmatrijswand 202 een vrouwelijk vormlichaam 5 205. Het mannelijk vormlichaam 204 vormt een groef 206 aan de corresponderende omtrekszijden product 203, in dit voorbeeld in het midden van de dikte van product 203. Het vormlichaam 205 vormt een messing 207 in de corresponderende rechte omtrekszijden van het product 203. Voor het lossen van het product 203 uit de matrijsruimte 115 zijn de vormlichamen 204, 205 radiaal naar buiten beweegbaar met 10 behulp van actuatoren 208, 209 en zijn de eerste matrijslichaam 108 en het tussenlichaam 201 enerzijds en het tweede matrijslichaam 109 anderzijds van elkaar weg verschuifbaar zodat de situatie volgens figuur 9 wordt bereikt. Door het terugtrekken van het tweede matrijslichaam 109 wordt de matrijsruimte 115 geopend en kan product 203 worden gelost. Figuur 10 toont het aldus verkregen product 203 15 met de groeven 206 en de messingen 207.

Claims

CONCLUSIES

1. Inrichting (1; 101) voor het produceren van een, althans in hoofdzaak plaatvormig, geschuimd matrijs gevormd kunststof product (75; 79; 203), omvattende een frame (2), een matrijs die een eerste matrijslichaam (8; 108) en een tweede matrijslichaam (9; 109) omvat, eerste verplaatsingsmiddelen voor het evenwijdig aan een verschuivingsrichting heen en weer ten opzichte van het frame verschuiven van het eerste matrijslichaam en/of van het tweede matrijslichaam tussen een gesloten stand van de matrijs waarin ten minste het eerste matrijslichaam en het tweede matrijslichaam een matrijsruimte (15) vormen voor het daarin produceren van het kunststof product en een open stand van de matrijs waarbij de matrijsruimte is geopend om het in de matrijsruimte gevormd product te lossen, eerste toevoermiddelen (71) voor het toevoeren van te schuimen kunststof materiaal aan de matrijsruimte, en tweede toevoermiddelen voor het in de gesloten stand van de matrijs onder verhoogde druk toevoeren van stoom aan de met het kunststof materiaal gevulde matrijsruimte, het eerste matrijslichaam omvattende een kokervormige eerste matrijswand (11; 111) waarvan ten minste een deel de matrijsruimte mede vormt, een tweede matrijswand (12; 112) die is voorzien aan de binnenzijde van de kokervorm van de eerste matrijswand en die aansluit op de eerste matrijswand welke tweede matrijswand eveneens de matrijsruimte mede vormt en via welke tweede matrijswand met behulp van de tweede toevoermiddelen verdeeld over het oppervlak van de tweede matrijswand onder verhoogde druk stoom kan worden toegevoerd aan de matrijsruimte, een afdichtlichaam (16) dat aan de binnenzijde van de kokervorm van de eerste matrijswand is voorzien aan de van de matrijsruimte afgekeerde zijde van de tweede matrijswand en die aansluit op de eerste matrijswand, eerste afdichtingsmiddelen (18, 19) voor het tegen de verhoogde druk afdichten van de naad tussen de eerste matrijswand en het afdichtlichaam waarbij tussen de eerste matrijswand, de tweede matrijswand en het afdichtlichaam een eerste stoomruimte (20) is gevormd en tweede toevoermiddelen zijn ingericht voor het toevoeren van stoom vanuit de eerste stoomruimte via de tweede matrijswand aan de matrijsruimte, de inrichting verder omvattende tweede verplaatsingsmiddelen (49, 27) voor het in een verplaatsingsrichting (24) die zich evenwijdig aan de verschuivingsrichting uitstrekt, gezamenlijk verplaatsen van de tweede matrijswand en het afdichtlichaam ten opzichte van de eerste matrijswand voor het wijzigen van de matrijsruimte.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het afdichtlichaam is voorzien van een groef (18) en de eerste afdichtingsmiddelen een eindloos afdichtingselement (19) omvatten dat zich in de groef uitstrekt en dat, althans in een werkzame toestand van de afdichtingsmiddelen, afdichtend aanligt tegen de eerste matrijswand.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de eerste afdichtingsmiddelen schakelmiddelen omvatten voor het naar keuze in een werkzame stand of in een niet-werkzame stand brengen van het afdichtingselement.
4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij het afdichtingselement opblaasbaar is en door de schakelmiddelen in de werkzame stand kan worden gebracht door het afdichtingselement, ten minste deels, op te blazen.
5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de eindloze vorm van het afdichtingselement zijden heeft die onder een hoek op elkaar aansluiten en waarbij het afdichtingselement ter plaatse van de hoek een koppelorgaan (56) omvat dat is voorzien van twee armen die onder de hoek ten opzichte van elkaar zijn georiënteerd en aan uiteinden van de twee armen met elkaar zijn verbonden en van welke armen de dwarsdoorsneden aansluiten op de dwarsdoorsnede van de groef, waarbij het afdichtingselement ten minste één opblaasbare slangorgaan heeft, waarbij een uiteinde van het ten minste ene slangorgaan luchtdicht aansluit op een vrije uiteinde van één van de twee armen en waarbij een ander uiteinde van het ten minste ene slangorgaan luchtdicht aansluit op een vrij uiteinde van de ander van de twee armen.
6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij het materiaal waarvan het koppelorgaan is vervaardigd stijver is dan het materiaal waarvan het ten minste ene slangorgaan is vervaardigd.
7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, waarbij het koppelorgaan een doorgang heeft die zich uitstrekt tussen de vrije uiteinden van de twee armen van het koppelorgaan.
8. Inrichting volgens één van de conclusies 3 tot en met 7 waarbij de schakelmiddelen zijn ingericht voor het in de werkzame stand brengen van het afdichtingselement door de luchtdruk te verhogen in een ruimte tussen de wand van de groef en het afdichtingselement.
9. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het eerste matrijslichaam eerste verbindingsmiddelen (27) omvat die de tweede matrijswand en het afdichtlichaam met elkaar verbinden waarbij de eerste verbindingsmiddelen zijn ingericht voor het kunnen instellen van een hoek die de tweede matrijswand insluit met de verplaatsingsrichting.
10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de eerste verbindingsmiddelen een in de eerste stoomruimte voorziene combinatie van een geleidingsorgaan (28) en een geleide-orgaan (29) ieder met een geleidingsvlak met een cirkelboogvormige dwarsdoorsnede waarbij de twee geleidingsvlakken tegen elkaar zijn gelegen en tijdens het wijzigen van de hoek geleidend samenwerken, waarbij één van het geleidingsorgaan en het geleide-orgaan star is verbonden met de eerste matrijswand en de ander van het geleidingsorgaan en het geleide-orgaan star is verbonden met het afdichtlichaam en waarbij het hart van de cirkelboogvorm aan de naar de matrijsruimte gekeerde zijde van de geleidingsvlakken is gelegen.
11. inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de kokervorm van de eerste matrijswand rechthoekig is.
12. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting is voorzien van verwarmingsmiddelen voor het verwarmen van de eerste matrijswand.
13. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de verwarmingsmiddelen een tweede stoomruimte (33) aan de buitenzijde van de eerste matrijswand omvatten waaraan met behulp van de tweede toevoermiddelen stoom kan worden toegevoerd.
14. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de eerste matrijswand is ingericht voor het doorlaten van stoom vanuit de tweede stoomruimte aan de matrijsruimte en/of aan de eerste stoomruimte.
15. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij in de gesloten stand van de matrijs, de afmeting van de matrijsruimte gezien in een richting loodrecht op de tweede matrijswand ten minste vanwege de werkzaamheid van de tweede verplaatsingsmiddelen instelbaar is tussen een minimale afmeting en een maximale afmeting waarbij de verhouding tussen de maximale afmeting en de minimale afmeting ten minste 1,5 is.
16. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het tweede matrijslichaam een kokervormige verdere eerste matrijswand (13) omvat waarvan ten minste een deel de matrijsruimte mede vormt, alsmede een verdere tweede matrijswand (14) die is voorzien aan de binnenzijde van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand en die aansluit op de verdere eerste matrijswand welke verdere tweede matrijswand eveneens de matrijsruimte mede vormt en via welke verdere tweede matrijswand met behulp van de tweede toevoermiddelen verdeeld over het oppervlak van de verdere tweede matrijswand onder verhoogde druk stoom kan worden toegevoerd aan de matrijsruimte.
17. Inrichting volgens conclusie 16, waarbij het tweede matrijslichaam verder een verder afdichtlichaam (17) die aan de binnenzijde van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand is voorzien aan de van de matrijsruimte afgekeerde zijde van de verdere tweede matrijswand en die aansluit op de verdere eerste matrijswand, verdere eerste afdichtingsmiddelen (18, 19) voor het tegen de verhoogde druk afdichten van de naad tussen de verdere eerste matrijswand en het verdere afdichtlichaam waarbij tussen de verdere eerste matrijswand, de verdere tweede matrijswand en het verdere afdichtlichaam een verdere eerste stoomruimte (21) is gevormd en de tweede toevoermiddelen zijn ingericht voor het toevoeren van stoom vanuit de verdere eerste stoomruimte via de verdere tweede matrijswand aan de matrijsruimte, waarbij de inrichting verder verdere tweede verplaatsingsmiddelen (23, 25) omvat die zijn ingericht voor het in een verdere verplaatsingsrichting die zich evenwijdig aan de lengterichting van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand uitstrekt, gezamenlijk verplaatsen van de verdere tweede matrijswand en het verdere afdichtlichaam ten opzichte van de eerste matrijswand voor het wijzigen van de matrijsruimte.
18. inrichting volgens conclusie 16 of 17, waarbij de kokervorm van de eerste matrijswand gelijk is aan de kokervorm de verdere eerste matrijswand.
19. inrichting volgens conclusie 16, 17 of 18, waarbij de kokervorm van de eerste matrijswand in een verdere verschuivingsrichting verschuifbaar is of althans verschoven is ten opzichte van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand zodat de matrijsruimte een getrapte vorm heeft.
20. Inrichting volgens conclusie 19, waarbij de inrichting is voorzien van instelmiddelen (43) voor het kunnen instellen van de mate waarin de kokervorm van de eerste matrijswand verschoven is ten opzichte van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand.
21. Inrichting volgens conclusie 19 of 20, waarbij de verdere verschuivingsrichting zich, loodrecht op de verschuivingsrichting, bij verdere voorkeur evenwijdig aan een diagonaal van de kokervorm van de eerste matrijswand uitstrekt.
22. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het eerste matrijslichaam en het tweede matrijslichaam aan naar elkaar gerichte zijden zich loodrecht op de verplaatsingsrichting georiënteerde aanligvlakken (36, 40) hebben welke aanligvlakken in de dichte stand van de matrijs tegen elkaar zijn gelegen of tegen een tussen de eerste matrijslichaam en het tweede matrijslichaam voorzien kokervormig tussenlichaam (201) van de inrichting.
23. Inrichting volgens conclusie 22, waarbij de inrichting tweede afdichtingsmiddelen omvat voor het in de dichte stand van de matrijs afdichten van de naad tussen de aanligvlakken van het eerste matrijslichaam en het tweede matrijslichaam, tussen het eerste matrijslichaam en het tussenlichaam en/of tussen het tweede matrijslichaam en het tussenlichaam.
24. Inrichting volgens conclusie 22 of 23, waarbij de aanligvlakken aan naar elkaar gerichte uiteinden van het eerste matrijslichaam en het tweede matrijslichaam zijn gelegen.
25. Inrichting volgens conclusie 22, 23 of 24, waarbij de inrichting is voorzien van het tussenlichaam, waarbij het tussenlichaam is voorzien van een kokervormige tussenmatrijswand (202) die de matrijsruimte mede vormt, waarbij de kokervorm van de tussenmatrijswand gelijk is aan die van de eerste matrijswand en die van de verdere eerdere matrijswand en daarmee in lijn is gelegen, de tussenmatrijswand omvattende een aantal wanddelen waarvan ten minste één mannelijk wanddeel is voorzien van een naar de matrijsruimte gerichte rand en verplaatsbaar is tussen een binnenste stand en een buitenste stand waarbij in de binnenste stand de rand zich gezien in een richting evenwijdig aan de verplaatsingsrichting zich binnen de kokervorm van de eerste matrijswand uitstrekt en in de buitenste stand de rand zich buiten de kokervorm van de eerste matrijswand uitstrekt, en waarbij ten minste één vrouwelijk wanddeel van het aantal wanddelen is voorzien van een naar de matrijsruimte gekeerde groef en verplaatsbaar is tussen een binnenste stand en een buitenste stand waarbij het ten minste ene vrouwelijke wanddeel zowel in de binnenste stand als in de buitenste stand zich volledig buiten de kokervorm van de eerste matrijswand uitstrekt en waarbij de afstand tussen de binnenste stand en de buitenste stand van het vrouwelijke wanddeel ten minste zo groot is als de hoogte van de groef en waarbij de dwarsdoorsnede van de rand van het ten minste ene mannelijke wanddeel past in de dwarsdoorsnede van de groef van het ten minste ene vrouwelijke wanddeel.
26. Werkwijze voor het produceren van een geschuimd kunststof product onder toepassing van een inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, omvattende de stappen van a het in de gesloten stand brengen van de matrijs b het toevoeren van te schuimen kunststof materiaaldeeltjes aan de matrijsruimte, c het ten minste vanuit de eerste stoomruimte toevoeren van stoom aan de met het te schuimen kunststof materiaaldeeltjes gevulde matrijsruimte waarbij de materiaaldeeltjes expanderen en aan elkaar hechten en het kunststof product ten minste ten dele wordt gevormd, d het in de open stand brengen van de matrijs, e het lossen van het product.
27. Werkwijze volgens conclusie 26 omvattende tussen stappen c en d de stappen van f het, ter vergroting van de matrijsruimte, in een verplaatsingsrichting die zich evenwijdig aan verschuivingsrichting uitstrekt, gezamenlijk verplaatsen van de tweede matrijswand en het afdichtlichaam ten opzichte van de eerste matrijswand, g het toevoeren van te schuimen kunststof materiaaldeeltjes aan het in stap f vanwege de verplaatsing van de tweede matrijswand vergrote deel van de matrijsruimte, waarbij de kunststof materiaaldeeltjes andere eigenschappen hebben dan de kunststof materiaaldeeltjes die in stap b zijn toegevoerd aan de matrijsruimte, h het ten minste vanuit de eerste stoomruimte toevoeren van stoom aan het tijdens stap f vanwege de verplaatsing van de tweede matrijswand vergrote deel de met het te schuimen kunststof materiaaldeeltjes gevulde matrijsruimte waarbij de tijdens stap g toegevoerde materiaaldeeltjes expanderen en aan elkaar en aan het tijdens stap c gevormde deel van het kunststof product hechten en het kunststof product verder wordt gevormd.
28. Werkwijze volgens conclusie 26 of 27 onder toepassing van een inrichting volgens conclusie 17 of een daarvan afhankelijke conclusie, waarbij tijdens stap f, tevens ter vergroting van de matrijsruimte, de verdere tweede matrijswand en het verdere afdichtlichaam ten opzichte van de verdere eerste matrijswand gezamenlijk worden verplaatst in een verplaatsingsrichting die zich evenwijdig aan de lengterichting van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand uitstrekt, tijdens stap g te schuimen kunststof materiaaldeeltjes aan het in stap f vanwege de verplaatsing van de verdere tweede matrijswand vergrote deel van de matrijsruimte worden toegevoerd, waarbij de kunststof materiaaldeeltjes andere eigenschappen hebben dan de kunststof materiaaldeeltjes die in stap b zijn toegevoerd aan de matrijsruimte, tijdens stap h vanuit de verdere eerste stoomruimte stoom wordt toegevoerd aan het tijdens stap f vanwege de verplaatsing van de verdere tweede matrijswand vergrote deel van de matrijsruimte waarbij de tijdens stap g aan het vergrote deel van de matrijsruimte toegevoerde materiaaldeeltjes expanderen en aan elkaar en aan het tijdens stap c gevormde deel van het kunststof product hechten en het kunststof product verder wordt gevormd.
29. Werkwijze volgens conclusie 28, waarbij de tijdens stap g aan het vanwege de verplaatsing van de verdere tweede matrijswand vergrote deel van de matrijsruimte toegevoerde kunststof materiaaldeeltjes andere eigenschappen hebben dan de tijdens stap aan het vanwege de verplaatsing van de tweede matrijswand vergrote deel van de matrijsruimte toegevoerde kunststof materiaaldeeltjes.
30. Werkwijze voor het wijzigen van de matrijsruimte van een inrichting volgens één van de conclusies 1 tot en met 25, omvattende het in een verplaatsingsrichting die zich evenwijdig aan de lengterichting van de kokervorm van de eerste matrijswand uitstrekt, gezamenlijk verplaatsen van de tweede matrijswand en het afdichtlichaam ten opzichte van de eerste matrijswand.
31. Werkwijze voor het wijzigen van de matrijsruimte van een inrichting volgens conclusie 9 of een daarvan afhankelijke conclusie, omvattende het wijzigen van de hoek die de tweede matrijswand insluit met de verplaatsingsrichting.
32. Werkwijze voor het wijzigen van de matrijsruimte van een inrichting volgens conclusie 16 of een daarvan afhankelijke conclusie, omvattende het verschuiven van de kokervorm van de eerste matrijswand ten opzichte van de kokervorm van de verdere eerste matrijswand in een richting loodrecht op de verplaatsingsrichting.

1/8

2/8

3/8

4/8

59b ^F'9 4b ²°19184

5/8

6/8

7/8

101

8/8