NL2017654B1 - Method for applying fibers to soil - Google Patents

Method for applying fibers to soil Download PDF

Info

Publication number
NL2017654B1
NL2017654B1 NL2017654A NL2017654A NL2017654B1 NL 2017654 B1 NL2017654 B1 NL 2017654B1 NL 2017654 A NL2017654 A NL 2017654A NL 2017654 A NL2017654 A NL 2017654A NL 2017654 B1 NL2017654 B1 NL 2017654B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
fiber
fibers
support member
passage
fiber insertion
Prior art date
Application number
NL2017654A
Other languages
Dutch (nl)
Inventor
Jozef Maria De Bruijn Jeroen
Original Assignee
Desso Sports B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Desso Sports B V filed Critical Desso Sports B V
Priority to NL2017654A priority Critical patent/NL2017654B1/en
Priority to NL2018545A priority patent/NL2018545B1/en
Priority to EP17792212.7A priority patent/EP3529418A1/en
Priority to PCT/NL2017/050690 priority patent/WO2018074930A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2017654B1 publication Critical patent/NL2017654B1/en

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01CCONSTRUCTION OF, OR SURFACES FOR, ROADS, SPORTS GROUNDS, OR THE LIKE; MACHINES OR AUXILIARY TOOLS FOR CONSTRUCTION OR REPAIR
    • E01C13/00Pavings or foundations specially adapted for playgrounds or sports grounds; Drainage, irrigation or heating of sports grounds
    • E01C13/08Surfaces simulating grass ; Grass-grown sports grounds
    • DTEXTILES; PAPER
    • D05SEWING; EMBROIDERING; TUFTING
    • D05CEMBROIDERING; TUFTING
    • D05C15/00Making pile fabrics or articles having similar surface features by inserting loops into a base material
    • D05C15/04Tufting
    • D05C15/08Tufting machines

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Materials Engineering (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Pit Excavations, Shoring, Fill Or Stabilisation Of Slopes (AREA)
  • Road Paving Structures (AREA)
  • Nonwoven Fabrics (AREA)

Abstract

De uitvinding verschaft onder andere een werkwijze voor het met een inrichting in grond aanbrengen van vezels omvattende de stappen van A het verschaffen van een vezel, B het met behulp van positioneringsmiddelen van de inrichting positioneren van de vezel onder een vezelinbrengpen van de inrichting, C het neer en op verplaatsen van de vezelinbrengpen waarbij tijdens het neergaande deel van de verplaatsing de vezel in de grond wordt gedrukt, D het evenwijdig aan en boven de grond in een horizontale verplaatsingsrichting over een staplengte verplaatsen van de vezelinbrengpen, E het herhalen van de stappen A tot en met D, waarbij de vezel volgens stap A deel uitmaakt van een verzameling vezels waarvan er voor iedere stap E één vezel tijdens stap B onder de vezelinbrengpen wordt gepositioneerd.The invention provides, inter alia, a method for laying fibers into a ground with a device, comprising the steps of A providing a fiber, B positioning the fiber with the aid of positioning means of the device under a fiber insertion pin of the device, C moving the fiber insertion pin down and on during which the fiber is pressed into the ground during the descending part of the displacement, D moving the fiber insertion pin parallel to and above the ground in a horizontal direction of movement, E repeating steps A to D, wherein the fiber according to step A forms part of a collection of fibers of which one fiber is positioned under the fiber insertion pin during step B during step B.

Description

OctrooicentrumPatent center

NederlandThe Netherlands

Figure NL2017654B1_D0001

© 2017654 (21) Aanvraagnummer: 2017654 © Aanvraag ingediend: 21/10/2016© 2017654 (21) Application number: 2017654 © Application submitted: 21/10/2016

BI OCTROOI (51) Int. CL:BI PATENT (51) Int. CL:

E01C 13/08 (2016.01)E01C 13/08 (2016.01)

(Tl) Aanvraag ingeschreven: (Tl) Application registered: (73) Octrooihouder(s): (73) Patent holder (s): 30/04/2018 30/04/2018 Desso Sports B.V. te WAALWIJK. Desso Sports B.V. in WAALWIJK. (43) Aanvraag gepubliceerd: (43) Application published: - - (72) Uitvinder(s): (72) Inventor (s): Jeroen Jozef Maria de Bruijn te WAALWIJK. Jeroen Jozef Maria de Bruijn in WAALWIJK. (w) Octrooi verleend: (w) Patent granted: 30/04/2018 30/04/2018 (74) Gemachtigde: (74) Agent: (45) Octrooischrift uitgegeven: (45) Patent issued: ir. J.M.G. Dohmen c.s. te Eindhoven. ir. J.M.G. Dohmen et al. In Eindhoven. 30/04/2018 30/04/2018

© Werkwijze voor het in grond aanbrengen van vezels © De uitvinding verschaft onder andere een werkwijze voor het met een inrichting in grond aanbrengen van vezels omvattende de stappen van A het verschaffen van een vezel,© Method for laying fibers into soil © The invention provides, inter alia, a method for laying fibers with a device comprising the steps of A providing a fiber,

B het met behulp van positioneringsmiddelen van de inrichting positioneren van de vezel onder een vezelinbrengpen van de inrichting,B positioning the fiber with the aid of positioning means of the device under a fiber insertion pin of the device,

C het neer en op verplaatsen van de vezelinbrengpen waarbij tijdens het neergaande deel van de verplaatsing de vezel in de grond wordt gedrukt,C moving the fiber insertion pin down and up, the fiber being pressed into the ground during the falling part of the movement,

D het evenwijdig aan en boven de grond in een horizontale verplaatsingsrichting over een staplengte verplaatsen van de vezelinbrengpen,D moving the fiber insertion pin parallel to and above the ground in a horizontal direction of movement over a step length,

E het herhalen van de stappen A tot en met D, waarbij de vezel volgens stap A deel uitmaakt van een verzameling vezels waarvan er voor iedere stap E één vezel tijdens stap B onder de vezelinbrengpen wordt gepositioneerd.E repeating steps A to D, wherein the fiber according to step A forms part of a collection of fibers of which one fiber is positioned under the fiber insertion pin during step B during step B.

NL BI 2017654NL BI 2017654

Dit octrooi is verleend ongeacht het bijgevoegde resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek en schriftelijke opinie. Het octrooischrift komt overeen met de oorspronkelijk ingediende stukken.This patent has been granted regardless of the attached result of the research into the state of the art and written opinion. The patent corresponds to the documents originally submitted.

Korte aanduiding: Werkwijze voor het in grond aanbrengen van vezelsShort description: Method for applying fibers to soil

BeschrijvingDescription

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het met een inrichting in grond aanbrengen van vezels omvattende de stappen van A het verschaffen van een vezel,The present invention relates to a method for grounding fibers with a device comprising the steps of A providing a fiber,

B het met behulp van positioneringsmiddelen van de inrichting positioneren van de vezel onder een vezelinbrengpen van de inrichting,B positioning the fiber with the aid of positioning means of the device under a fiber insertion pin of the device,

C het neer en op verplaatsen van de vezelinbrengpen waarbij tijdens het neergaande deel van de verplaatsing de vezel in de grond wordt gedrukt,C moving the fiber insertion pin down and up, the fiber being pressed into the ground during the falling part of the movement,

D het evenwijdig aan en boven de grond in een horizontale verplaatsingsrichting over een staplengte verplaatsen van de vezelinbrengpen,D moving the fiber insertion pin parallel to and above the ground in a horizontal direction of movement over a step length,

E het herhalen van de stappen A tot en met D.E repeating steps A to D.

Het is bekend om kunststof vezels in grond aan te brengen ten behoeve van het aanleggen van zogenaamde hybride grasvelden, met name sportvelden, waarbij de vezels in combinatie met natuurlijk gras worden toegepast. Voor het aanbrengen van vezels wordt gebruik gemaakt van relatief grote rijdende machines die zich stapsgewijs en volgens evenwijdige stroken over het gebied waar het hybride veld moet worden aangelegd verplaatsen. De machines hebben een rij van bijvoorbeeld ten minste 60 pennen welke rij bijvoorbeeld een lengte van minimaal 1,2 meter heeft. Deze lengte bepaalt de breedte van de bovengenoemde stroken. De machine draagt roteerbare spoelen waaromheen vezels in lange lengtes van bijvoorbeeld 5000 meter zijn gewikkeld. Het aantal spoelen komt meestal overeen met het aantal pennen. In gebruik worden die vezels van de spoelen afgewikkeld en naar een positie onder de pennen gebracht. De pennen bewegen neer en op. Tijdens de neergaande beweging wordt een korte lengte vezel, die op dat moment is gescheiden bijvoorbeeld door een snijbewerking, van de vezel op de rol, in de grond gedrukt door de bijbehorende pen. De Nederlandse publicaties NL 20141189 en NL 1014978 geven voorbeelden van inrichtingen waarmee vezels zoals bovenstaand omschreven in de grond kunnen worden aangebracht. Het oppervlak van hybride velden is typisch enkele duizenden vierkante meters, bijvoorbeeld circa 7500 vierkante meter, groot. Bij dergelijke groottes zijn de bekende verrijdbare machines nog economisch verantwoord inzetbaar. Naarmate het oppervlak echter kleiner wordt, wordt toepassing van de bekende machines minder rendabel en zelfs economisch onverantwoord.It is known to provide plastic fibers in soil for the purpose of laying out so-called hybrid grass fields, in particular sports fields, wherein the fibers are used in combination with natural grass. For the application of fibers, use is made of relatively large moving machines which move step-by-step and according to parallel strips over the area where the hybrid field is to be applied. The machines have a row of, for example, at least 60 pins, which row, for example, has a length of at least 1.2 meters. This length determines the width of the aforementioned strips. The machine carries rotatable spools around which fibers are wound in long lengths of for example 5000 meters. The number of spools usually corresponds to the number of pins. In use, those fibers are unwound from the spools and brought to a position below the pins. The pins move down and up. During the downward movement, a short length of fiber which is separated at that moment, for example by a cutting operation, from the fiber on the roll is pressed into the ground by the associated pin. The Dutch publications NL 20141189 and NL 1014978 give examples of devices with which fibers as described above can be applied to the soil. The surface of hybrid fields is typically a few thousand square meters, for example around 7500 square meters. With such sizes, the known mobile machines can still be used economically in a responsible manner. However, as the surface area becomes smaller, the use of the known machines becomes less profitable and even economically irresponsible.

De uitvinding berust op het inzicht dat er een latente behoefte is aan het op economisch verantwoorde wijze aanbrengen van vezels in grond over relatief kleine oppervlakten van bijvoorbeeld minder dan 100 vierkante meter of zelfs minder dan 10 vierkante meter. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan herstelwerkzaamheden in zwaar belaste delen van een hybride grasveld zoals een strafschopgebied van een voetbalveld, aan het gebied dat zich direct aan de omtrek van een reeds bestaand hybride grasveld uitstrekt, aan gazons in al dan niet particuliere tuinen, aan publieke trapveldjes in woonwijken, aan wandelpaden of aan dijken. Met name voor herstelwerkzaamheden is het op zich bekend om vezels stuk voor stuk handmatig in de grond te prikken. Dit is uitermate tijdrovend en daardoor duur. De inzet van de bekende inrichtingen zoals bovenstaand benoemd is eveneens niet op economisch verantwoorde wijze mogelijk voor dit type relatief kleinschaligere toepassingen. De uitvinding beoogt in die behoefte te voorzien waartoe de uitvinding een werkwijze volgens de aanhef verschaft waarbij de vezel volgens stap A deel uitmaakt van een verzameling vezels waarvan er voor iedere stap E één vezel tijdens stap B onder de vezelinbrengpen wordt gepositioneerd. Voor een goed begrip van de uitvinding wordt opgemerkt dat onder de term begrip “vezel” in de onderhavige tekst een individuele vezel met een lengte van maximaal 50 cm te worden begrepen. Een vezel dient derhalve te worden onderscheiden van een vezeldraad zoals die in lengtes van vele honderden meters om een spoel is gewikkeld. De vezels worden tijdens stap C typisch maximaal 20 cm in de grond gestoken. Bij bovengenoemde lengte van maximaal 50 cm is rekening gehouden met een beperkt stuk lengte van de vezel dat boven de grond uit blijft steken na het in de grond drukken daarvan en de mogelijkheid om een vezel in het midden aan te grijpen door de vezelinbrengpen waardoor de vezel dubbel wordt gevouwen. De minimale lengte van een individuele vezel is 10 cm. De uitvinding maakt gebruik van een verzameling vezels, die voorafgaand aan de werkzaamheden om in een oppervlak grond vezels in de grond aan te brengen, al op een gewenste lengte zijn gemaakt. Door geen gebruik meer te maken van een aantal spoelen waaromheen vezeldraden zijn gewikkeld en door de vezels niet op locatie op een gewenste lengte te maken maar de vezels al direct op de locatie op de gewenste lengte aan te bieden bestaat de mogelijkheid om het gereedschap waarmee de vezels in de grond kunnen worden aangebracht eenvoudiger uit te voeren dan de bestaande machines. Dankzij de uitvinding kan immers af worden gezien van voorzieningen voor het accommoderen van spoelen, voor het afwikkelen van de vezeldraden van de spoelen en voor het op lengte maken van de vezels zoals dat machines volgens de stand van de techniek aan de orde is. Dit heeft ook een positieve invloed op de veiligheid waarmee de inrichting waarmee de werkwijze volgens de uitvinding kan worden uitgevoerd.The invention is based on the recognition that there is a latent need for applying fibers in soil in an economically responsible manner over relatively small surfaces of, for example, less than 100 square meters or even less than 10 square meters. Examples include repair work in heavily loaded areas of a hybrid grass field such as a penalty area of a football field, the area that extends directly to the perimeter of an already existing hybrid grass field, lawns in private or non-private gardens, public areas paddy fields in residential areas, on walking paths or on dikes. Particularly for repair work, it is known per se to manually puncture fibers into the ground. This is extremely time-consuming and therefore expensive. The use of the known devices as mentioned above is also not possible in an economically responsible manner for this type of relatively small-scale applications. The object of the invention is to meet that need for which the invention provides a method according to the preamble in which the fiber according to step A forms part of a collection of fibers of which one fiber is positioned under the fiber insertion pin during step B during step B. For a good understanding of the invention, it is noted that the term "fiber" in the present text is to be understood to mean an individual fiber with a length of at most 50 cm. A fiber must therefore be distinguished from a fiber wire as it is wound around a spool in lengths of many hundreds of meters. The fibers are typically inserted into the soil for a maximum of 20 cm during step C. With the above-mentioned length of a maximum of 50 cm, account is taken of a limited length of the fiber that protrudes above the ground after it has been pressed into the ground and the possibility of engaging a fiber in the middle through the fiber insertion pin, so that the fiber is folded double. The minimum length of an individual fiber is 10 cm. The invention makes use of a collection of fibers which have already been made to a desired length prior to the work to introduce soil fibers into the soil in a surface. By no longer using a number of coils around which fiber threads are wound and by not making the fibers at a desired length on location but already offering the fibers directly at the desired length on location, it is possible to use the tool with which the fibers can be installed in the soil easier to implement than the existing machines. After all, thanks to the invention it is possible to dispense with provisions for accommodating spools, for unwinding the fiber threads from the spools and for making the fibers to length as required by machines according to the prior art. This also has a positive influence on the safety with which the device with which the method according to the invention can be carried out.

Ter verhoging van de capaciteit worden tijdens stap C gelijktijdig een aantal in een rij opgestelde vezelinbrengpennen neer en op worden verplaatst voor het in de grond drukken van een even groot aantal vezels.To increase the capacity, during step C, a number of fiber insertion pins arranged in a row are simultaneously lowered and displaced for pressing an equally large number of fibers into the ground.

Het aantal vezelinbrengpennen is bij voorkeur maximaal 35, bij verdere voorkeur maximaal 25, en/of de lengte van de rij is bij voorkeur maximaal 70 cm, bij verdere voorkeur maximaal 50 cm. De inrichting waarmee de werkwijze wordt uitgevoerd kan aldus relatief licht kan worden uitgevoerd en eenvoudig handmatig kan worden uitgevoerd daarbij bijvoorbeeld ondersteund door één of een aantal relatief lichte (elektro)motoren, bijvoorbeeld servomotoren, met een (gezamenlijk) vermogen van bijvoorbeeld circa 1 kW waardoor de werkwijze zich met name leent voor relatief kleinschalige projecten.The number of fiber insertion pins is preferably at most 35, more preferably at most 25, and / or the length of the row is preferably at most 70 cm, more preferably at most 50 cm. The device with which the method is carried out can thus be carried out relatively lightly and can simply be carried out manually, for example supported by one or a number of relatively light (electric) motors, for example servo motors, with a (joint) power of, for example, approximately 1 kW. the method is particularly suitable for relatively small-scale projects.

Een verder voordelige uitvoeringsvorm kan worden verkregen indien de vezels in de verzameling onderling worden gepositioneerd door een draagorgaan. Het draagorgaan kan er aan bijdragen dat de vezels op een juiste manier tijdens stap B onder een vezelinbrengpen worden gepositioneerd.A further advantageous embodiment can be obtained if the fibers in the set are mutually positioned by a support member. The support member can contribute to the fibers being correctly positioned under a fiber insert during step B.

Om transport van de vezels ten behoeve van stap B binnen de inrichting te vergemakkelijken kan het de voorkeur genieten dat het draagorgaan bandvormig is. Het draagorgaan kan daarbij als rol worden aangeboden aan de inrichting.To facilitate transport of the fibers for the purpose of step B within the device, it may be preferable for the support member to be band-shaped. The support member can be offered as a role to the device.

Een dergelijke uitvoeringsvorm biedt de mogelijkheid dat het draagorgaan tijdens uitvoering van de werkwijze stroomopwaarts van de vezelinbrengpen, of eventueel van een rij vezelinbrengpennen, van een afwikkelspoel wordt afgewikkeld. De vezels die zich binnen de lengte van het afgewikkelde deel van het bandvormige draagorgaan bevinden kunnen daarbij door de vezelinbrengpennen tijdens stap C in de grond worden gedrukt.Such an embodiment offers the possibility that the carrying member is unwound from a unwinding spool during implementation of the method upstream of the fiber insertion pin, or possibly of a row of fiber insertion pins. The fibers which are located within the length of the unwound part of the band-shaped support member can be pressed into the ground by the fiber insertion pins during step C.

Tevens biedt een bandvormig draagorgaan de mogelijkheid dat het draagorgaan tijdens uitvoering van de werkwijze stroomafwaarts op een opwikkelspoel wordt gewikkeld. Hierdoor wordt afvoer en eventueel hergebruik van het draagorgaan vergemakkelijkt.A band-shaped support member also offers the possibility that the support member is wound downstream on a take-up reel during implementation of the method. This facilitates discharge and possible reuse of the support member.

Bij toepassing van een draagorgaan kan het voordelig zijn indien de positioneringsmiddelen aangrijpen op het draagorgaan voor het positioneren van de vezel onder een vezelinbrengpen volgens stap B. Het draagorgaan kan hiertoe bijvoorbeeld zijn voorzien van aangrijpingselementen zoals gaten waarin tanden van de positioneringsmiddelen aangrijpen.When a support member is used, it can be advantageous if the positioning means engage the support member for positioning the fiber under a fiber insertion pin according to step B. To this end, the support member can for instance be provided with engagement elements such as holes in which teeth of the positioning means engage.

In het geval van toepassing van een draagorgaan en indien tijdens stap C gelijktijdig een aantal in een rij opgestelde vezelinbrengpennen neer en op worden verplaatst voor het in de grond drukken van een even groot aantal vezels zoals voorgaand aan de orde is gekomen, kan het voordelig zijn indien het draagorgaan de vezels in naburige rijen draagt binnen welke rijen de vezels zich evenwijdig aan elkaar en aan de verplaatsingsrichting uitstrekken waarbij de afstand tussen de betreffende vezels in een rij gelijk is aan de afstand tussen de vezelinbrengpennen van de inrichting en waarbij de positioneringsmiddelen voor iedere stap E het draagorgaan over een steeklengte in de verplaatsingsrichting verplaatsen. De steeklengte komt daarbij overeen met de afstand tussen naburige vezels van naburige rijen zoals die door de drager worden gedragen en welke vezels door eenzelfde vezelinbrengpen tijdens achtereenvolgende stappen C na elkaar in de grond worden gedrukt.In the case of using a support member and if during step C a number of fiber insertion pins arranged in a row are simultaneously moved down and up to press an equal number of fibers into the ground as discussed above, it may be advantageous if the support member carries the fibers in adjacent rows within which rows the fibers extend parallel to each other and to the direction of movement, the distance between the fibers concerned in a row being equal to the distance between the fiber insertion pins of the device and wherein the positioning means for each step E move the support member over a pitch length in the direction of movement. The pitch length herein corresponds to the distance between adjacent fibers of adjacent rows as they are supported by the carrier and which fibers are pressed into the ground one after the other by the same fiber insertion pin during successive steps C.

Alternatief is het daarbij ook mogelijk dat doordat het draagorgaan de vezels in een enkele rij draagt binnen welke rij de vezels zich evenwijdig aan elkaar en aan de verplaatsingsrichting uitstrekken waarbij de afstand tussen de betreffende vezels in de rij gelijk is aan de afstand tussen de vezelinbrengpennen van de inrichting en waarbij de positioneringsmiddelen voor iedere stap E het draagorgaan over een steeklengte in horizontale richting dwars op de verplaatsingsrichting verplaatsen. In het geval de inrichting waarmee de werkwijze wordt uitgevoerd een rij vezelinbrengpennen omvat komt de steeklengte in dat geval overeen met de afstand tussen de buitenste vezels van een aantal naburige vezels welk aantal overeenkomt met het aantal vezelinbrengpennen van de rij vezelinbrengpennen plus één.Alternatively, it is also possible that because the support member carries the fibers in a single row within which row the fibers extend parallel to each other and to the direction of movement, the distance between the fibers in question being equal to the distance between the fiber insertion pins of the device and wherein for each step E the positioning means move the support member over a pitch length in the horizontal direction transversely of the direction of movement. In the case where the device with which the method is carried out comprises a row of fiber insertion pins, the pitch length in that case corresponds to the distance between the outer fibers of a number of adjacent fibers, which number corresponds to the number of fiber insertion pins of the row of fiber insertion pins plus one.

Een praktische uitvoeringsvorm wordt verkregen indien de vezel tijdens uitvoering van stap C van het draagorgaan wordt gescheiden, met name indien de vezel tijdens uitvoering van stap C van het draagorgaan wordt gescheiden vanwege de kracht die de vezelinbrengpen op de vezel uitoefent tijdens het neergaande deel van de verplaatsing. In het geval er sprake is van een verbinding tussen het draagorgaan en de vezels wordt die verbinding tijdens de genoemde scheiding verbroken.A practical embodiment is obtained if the fiber is separated from the support member during execution of step C, in particular if the fiber is separated from the support member during execution of step C because of the force that the fiber insertion pin exerts on the fiber during the descending part of the support member. displacement. In the case of a connection between the support member and the fibers, that connection is broken during the said separation.

Het kan met voordeel mogelijk zijn dat de vezels zijn verbonden met het draagorgaan. Te denken valt bijvoorbeeld aan een kleefverbinding of dat het draagorgaan en de vezels van hetzelfde materiaal zijn vervaardigd en één integraal, bijvoorbeeld bandvormig, onderdeel vormen.It may advantageously be possible for the fibers to be connected to the support member. For example, an adhesive connection or that the support member and the fibers are made of the same material and form one integral, for example, band-shaped, component.

De vezels kunnen ook vormgesloten zijn verbonden met het draagorgaan. Een praktische uitvoeringsvorm kan daarbij worden verkregen indien de vezels ieder over een deel van hun lengte zijn opgesloten tussen het draagorgaan en ten minste één langwerpig opsluitorgaan dat zich dwars op de vezels uitstrekt en op posities tussen de vezels met het draagorgaan is verbonden of meer specifiek indien ieder van de vezels is opgesloten tussen het draagorgaan en twee langwerpige, zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende, opsluitorganen.The fibers can also be form-connected to the support member. A practical embodiment can thereby be obtained if the fibers are each enclosed over a part of their length between the support member and at least one elongated confinement member which extends transversely to the fibers and is connected to the support member at positions between the fibers or more specifically if each of the fibers is confined between the support member and two elongated confinement members extending parallel to each other.

In het geval er sprake is van een kleefverbinding zoals voorgaand omschreven, kan het verder voordelig zijn indien het ten minste ene langwerpige opsluitorgaan aan de naar het draagorgaan gekeerde zijde is voorzien van een kleeflaag.In the case of an adhesive connection as described above, it may further be advantageous if the at least one elongated confinement member is provided with an adhesive layer on the side facing the support member.

Een uitermate praktische uitvoeringsvorm kan worden verkregen indien het draagorgaan voor iedere vezel een doorgang omvat waarbij eventueel ieder van de vezels zich door een doorgang uitstrekt. De doorgang kan daarbij zorg dragen voor een vormgesloten verbinding.An extremely practical embodiment can be obtained if the support member comprises a passage for each fiber, optionally each of the fibers extending through a passage. The passage can thereby ensure a form-locked connection.

Alternatief kan ieder van de vezels de bijbehorende doorgang ook kruisen.Alternatively, each of the fibers may also cross the associated passageway.

In het geval van toepassing van twee opsluitorganen per vezel zoals voorgaand omschreven, kan het voordelig zijn indien iedere doorgang tussen de twee opsluitorganen is voorzien.In the case of the use of two confining members per fiber as described above, it may be advantageous if each passage between the two confining members is provided.

Indien de vezelinbrengpen tijdens C door de doorgang beweegt kan de doorgang een geleiding vormen voor de vezel.If the fiber insertion pin moves through the passage during C, the passage can form a guide for the fiber.

De betrouwbaarheid van het proces van het in de grond drukken van de vezels door de vezelinbrengpen kan positief worden beïnvloed indien het draagorgaan tenminste tijdens een deel van het neergaande deel van stap C door klemorganen van de inrichting wordt geklemd, welke klemming voorafgaand aan de navolgende uitvoering van stap B wordt opgeheven.The reliability of the process of pressing the fibers into the ground by the fiber insertion pin can be positively influenced if the support member is clamped by clamping members of the device at least during part of the descending part of step C, which clamping prior to the following embodiment from step B is canceled.

Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm is het draagorgaan uitgevoerd als een verpakking met compartimenten voor de vezels. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan een draagorgaan die is uitgevoerd als een blisterverpakking.According to a possible embodiment, the support member is designed as a package with compartments for the fibers. In this connection, for example, a supporting member is designed as a blister pack.

Een gunstige uitvoeringsvorm van de werkwijze kenmerkt zich doordat de vezels een verdikt deel bezitten. Het verdikte deel kan aldus als aangrijpingspunt dienen voor een vezelinbrengpen zodat met verhoogde betrouwbaarheid een vezel tijdens stap C in de grond kan worden gedrukt. Bovendien kan in de praktijk het verdikte deel na stap C als verankering van de vezel in de grond fungeren.A favorable embodiment of the method is characterized in that the fibers have a thickened part. The thickened part can thus serve as a point of engagement for a fiber insertion pin so that a fiber can be pressed into the ground during step C with increased reliability. Moreover, in practice, the thickened part after step C can act as an anchoring of the fiber in the soil.

Met voordeel zijn filamenten van de vezel ter plaatse van het verdikte deel met elkaar zijn verbonden. Aldus kan worden voorkomen althans de kans aanzienlijk worden beperkt dat tijdens of na het in de grond duwen van de vezels de filamenten van de vezels in hun lengterichting zich ten opzichte van elkaar zullen verplaatsen.Filaments of the fiber are advantageously connected to each other at the location of the thickened part. In this way it is possible to prevent or at least considerably reduce the chance that during or after the fibers are being pushed into the ground the filaments of the fibers will move in their longitudinal direction relative to each other.

Wanneer de vezels op de traditionele wijze in het midden van de lengte er van door de vezelinbrengpen worden aangegrepen geniet het de voorkeur dat het verdikte deel in het midden van de lengte van de vezel is gelegen.When the fibers are engaged in the traditional manner at the center of the length by the fiber insertion pin, it is preferable that the thickened part is situated at the center of the length of the fiber.

De toepassing van een verdikt deel biedt echter ook de mogelijkheid om de vezels uit het midden aan te grijpen. Hierdoor is er geen noodzaak dat de vezels dubbelgevouwen in de grond wordt gedrukt. Derhalve kan het verdikte deel ook uit het midden van de lengte van de vezel zijn gelegen, bij voorkeur aan een uiteinde van de vezel zijn gelegen.However, the use of a thickened part also offers the possibility of engaging the fibers from the center. As a result, there is no need for the fibers to be pressed into the ground when folded. Therefore, the thickened part can also be located at the center of the length of the fiber, preferably at one end of the fiber.

Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm wordt het verdikte deel gevormd door een knoop in de vezel. Deze knoop kan in een enkel deel vezel zijn gelegd maar kan ook tussen twee delen vezel zijn gelegd zodat de twee delen vezel met elkaar zijn verbonden.According to a possible embodiment, the thickened part is formed by a knot in the fiber. This knot can be laid in a single part of fiber but can also be laid between two parts of fiber so that the two parts of fiber are connected to each other.

Volgens een alternatief wordt het verdikte deel gevormd door een ringvormig orgaan dat zich om de vezel uitstrekt. De toepassing van een ringvormig orgaan biedt meer vrijheid voor wat betreft de vormgeving en afmetingen van het verdikte deel.According to an alternative, the thickened part is formed by an annular member which extends around the fiber. The use of an annular member offers more freedom with regard to the shape and dimensions of the thickened part.

Een, althans productietechnisch gezien, uiterst praktische uitvoeringsvorm zou kunnen worden verkregen indien het verdikte deel wordt gevormd door uitgeharde lijm of indien de vezel een thermoplastisch materiaal omvat en het verdikte deel wordt gevormd door gestolde smelt van het thermoplastisch materiaal.An extremely practical embodiment, at least from a production point of view, could be obtained if the thickened part is formed by cured glue or if the fiber comprises a thermoplastic material and the thickened part is formed by solidified melt of the thermoplastic material.

De voordelen van toepassing van een verdikt deel in iedere vezel zijn met name aan de orde indien tijdens het neergaande deel van de verplaatsing van de vezelinbrengpen, de vezelinbrengpen aangrijpt op het verdikte deel of op een direct daaraan grenzend deel van de vezel.The advantages of using a thickened portion in each fiber are particularly relevant if, during the downward movement of the fiber insertion pin, the fiber insertion pin engages the thickened portion or a directly adjacent portion of the fiber.

In het geval van toepassing van vezels met verdikte delen en van een doorgang in het draagorgaan voor iedere vezel, zoals voorgaand aan de orde is geweest, kan het daarbij gunstig zijn indien het verdikte deel van de vezel zich tijdens stap B aan de van de vezelinbrengpen afgekeerde zijde van de doorgang bevindt en het grootste deel van de lengte van de vezel zich aan de naar de vezelinbrengpen gerichte zijde van de doorgang bevindt, waarbij bij verdere voorkeur de vezelinbrengpen tijdens stap C door de doorgang beweegt.In the case of the use of fibers with thickened parts and of a passage in the support member for each fiber, as discussed above, it may be advantageous if the thickened part of the fiber adheres to the fiber insertion pin during step B side of the passage and the majority of the length of the fiber is on the side of the passage directed towards the fiber insertion pin, with the fiber insertion pin preferentially moving through the passage during step C.

Met name maar niet uitsluitend indien de drager is vervaardigd van niet-elastisch materiaal kan het daarbij verder voordelig zijn indien tijdens stap B of C het verdikte deel van de vezel door een verplaatsingsorgaan van de inrichting vanaf een opsluitzone van de doorgang achter ten minste een deel van de omtreksrand waarvan het verdikte deel haakt, in de richting van een vrijgeefzone van de doorgang wordt verplaatst welke vrijgeefzone in verbinding is met de opsluitzone en waarbij de omtrek van het verdikte deel binnen de omtrek van de doorgang in de vrijgeefzone past. Hiertoe kan de doorgang althans in hoofdzaak de vorm van een sleutelgat hebben.In particular, but not exclusively, if the carrier is made of non-elastic material, it may furthermore be advantageous if, during step B or C, the thickened part of the fiber through a displacement member of the device from a confining zone of the passage behind at least a part of the peripheral edge of which the thickened part hooks, is moved in the direction of a release zone of the passage, which release zone is in connection with the confinement zone and the circumference of the thickened part fits within the circumference of the passage in the release zone. To this end, the passage can at least substantially have the shape of a keyhole.

Het draagorgaan kan zowel van het wegwerp type zijn als van het herbruikbare type. Het eerste geval kan gunstig zijn voor het gebruiksgemak terwijl het tweede geval gunstig kan zijn uit milieu-oogpunt.The support member can be of both the disposable type and the reusable type. The first case can be beneficial for ease of use while the second case can be beneficial from an environmental point of view.

De uitvinding heeft verder betrekking op een combinatie van een draagorgaan en een verzameling vezels voor toepassing in een werkwijze volgens de uitvinding zoals voorgaand aan de orde gekomen, welke vezels onderling zijn gepositioneerd door het draagorgaan. De voordelen die met een dergelijke combinatie kunnen worden bereikt zijn voorgaand al toegelicht aan de hand van de toelichting op de werkwijze van de uitvinding in de diverse mogelijke uitvoeringsvormen daarvan.The invention further relates to a combination of a support member and a collection of fibers for use in a method according to the invention as discussed above, which fibers are mutually positioned by the support member. The advantages that can be achieved with such a combination have already been explained on the basis of the explanation of the method of the invention in the various possible embodiments thereof.

Met name wordt er op gewezen dat de vezels in evenwijdige rijen kunnen zijn gepositioneerd, dat het draagorgaan bandvormig is en/of dat het draagorgaan voor iedere vezel een, eventueel onronde, doorgang omvat. In de laatste uitvoeringsvorm kan iedere vezel zich door een doorgang uitstrekken.In particular, it is pointed out that the fibers can be positioned in parallel rows, that the support member is band-shaped and / or that the support member comprises a possibly non-round passage for each fiber. In the latter embodiment, each fiber can extend through a passage.

Verdere voordelige uitvoeringsvormen kunnen worden verkregen indien iedere vezel een verdikt deel bezit dat zich aan één zijde van de doorgang bevindt en dat het grootste deel van de lengte van de vezel zich de tegen over gelegen zijde van de doorgang bevindt.Further advantageous embodiments can be obtained if each fiber has a thickened part that is located on one side of the passage and that the largest part of the length of the fiber is situated opposite the side of the passage.

Een vormgesloten verbinding tussen de vezels en het draagorgaan kan worden verkregen indien iedere vezel zich dusdanig door een doorgang uitstrekt dat het verdikte deel van de vezel in een opsluitzone van de doorgang achter ten minst een deel van de omtreksrand van de doorgang haakt. Het verdikte deel kan aldus nauwkeurig worden gepositioneerd hetgeen betrouwbare aangrijping van de vezel door een vezelinbrengpen tijdens stap C bevorderd.A form-locked connection between the fibers and the support member can be obtained if each fiber extends through a passage such that the thickened part of the fiber hooks into at least a part of the peripheral edge of the passage in a confining zone of the passage. The thickened part can thus be accurately positioned, which promotes reliable engagement of the fiber by a fiber insertion pin during step C.

Om enerzijds een nauwkeurige onderlinge positionering van de vezels, meer specifiek van de verdikte delen daarvan, en mogelijk te maken en anderzijds beschadiging/vervorming van het draagorgaan tijdens stap C te voorkomen is het mogelijk de combinatie dusdanig uit te voeren de doorgang een vrijgeefzone heeft die in verbinding is met de opsluitzone waarbij de omtrek van het verdikte deel binnen de omtrek van de doorgang in de vrijgeefzone past.On the one hand to enable accurate mutual positioning of the fibers, more specifically of the thickened parts thereof, and on the other hand to prevent damage / distortion of the support member during step C, it is possible to design the combination in such a way that the passage has a release zone which is in communication with the confinement zone wherein the circumference of the thickened portion fits within the circumference of the passage in the release zone.

De drager in de combinatie kan verder voorzien zijn van aangrijpingselementen die in een regelmatig patroon zijn voorzien voor aangrijping door aangrijpingsorganen van positioneringsmiddelen voor het verplaatsen van de drager en daarmee het volgens stap b van conclusie 1 positioneren van vezels onder vezelinbrengpennen van een inrichting.The carrier in the combination can further be provided with engaging elements which are provided in a regular pattern for engagement by engaging members of positioning means for displacing the carrier and thus positioning fibers under fiber insertion pins of a device according to step b of claim 1.

Een relatief eenvoudige uitvoeringsvorm kan daarbij worden verkregen indien de aangrijpingselementen worden gevormd door gaten die aangrijpbaar zijn door tanden van positioneringsmiddelen.A relatively simple embodiment can thereby be obtained if the engaging elements are formed by holes which can be engaged by teeth of positioning means.

De combinatie omvat bij voorkeur tevens een aslichaam waar om heen de drager is gewikkeld. In dat geval geniet het de verdere voorkeur dat het gewicht van de combinatie maximaal 20 kg, bij voorkeur maximaal 15 kg is, is zodat de combinatie, dus inclusief het aslichaam, door een enkel persoon kan worden gehanteerd. Een zeer geschikt gewicht van de betreffende combinatie zou bijvoorbeeld circa 10 kg zijn.The combination preferably also comprises an axle body around which the carrier is wound. In that case it is further preferred that the weight of the combination is a maximum of 20 kg, preferably a maximum of 15 kg, so that the combination, thus including the axle body, can be handled by a single person. A very suitable weight of the combination in question would, for example, be approximately 10 kg.

Bij verdere voorkeur is de verhouding van het gewicht van de vezels en het gewicht van het draagorgaan ten minste 1:12, bij voorkeur ten minste 1 : 6. Naarmate de verhouding groter is zal met een enkele combinatie, uitgaande van een gelijkblijvend gewicht van de combinatie, vezels in een groter grondoppervlak kunnen worden aangebracht. De optimale verhouding zal tevens afhangen van de vraag of de drager van het herbruikbare type is of niet.More preferably, the ratio of the weight of the fibers and the weight of the support member is at least 1:12, preferably at least 1: 6. As the ratio is larger, a single combination based on a constant weight of the combination, fibers can be applied in a larger soil area. The optimum ratio will also depend on whether the carrier is of the reusable type or not.

De uitvinding heeft ook betrekking op een inrichting voor het in grond aanbrengen van vezels omvattende een over de grond in een verplaatsingsrichting verrijdbaar gestel, één vezelinbrengpen, verplaatsingsmiddelen voor het ten opzichte van het gestel neer en op verplaatsen van de vezelinbrengpen, positioneringsmiddelen voor het onder de vezelinbrengpen positioneren van een vezel, waarbij kenmerkend voor de uitvinding de inrichting verder is voorzien van afwikkelmiddelen voor het afwikkelen van een rol van een bandvormige drager die een verzameling van vezels draagt en/of van opwikkelmiddelen voor het tot een rol opwikkelen van de bandvormige drager.The invention also relates to a device for arranging fibers in the ground, comprising a frame movable over the ground in a direction of movement, one fiber insertion pin, displacement means for moving down with respect to the frame and for displacing the fiber insertion pin, positioning means for placing under the fiber insertion pin positioning a fiber, wherein, characteristic of the invention, the device is further provided with unwinding means for unwinding a roll of a tape-shaped carrier carrying a collection of fibers and / or winding-up means for winding the tape-shaped carrier into a roll.

De inrichting kan daarbij een aantal vezelinbrengpennen omvatten die in een, zich dwars op de verplaatsingsrichting uitstrekkende, rij zijn opgesteld waarbij de verplaatsingsmiddelen zijn ingericht voor het gezamenlijk ten opzichte van het gestel neer en op verplaatsen van de vezelinbrengpennen.The device can herein comprise a number of fiber insertion pins which are arranged in a row extending transversely to the direction of movement, the displacement means being adapted to jointly move the fiber insertion pins downwards and relative to the frame.

De afwikkelmiddelen en/of de opwikkelmiddelen kunnen zijn ingericht voor het om een rotatie-as roteren van de bijbehorende rol welke rotatie-as zich in horizontale richting, evenwijdig aan of juist dwars op, de verplaatsingsrichting uitstrekt.The unwinding means and / or the winding means can be adapted to rotate the associated roll about an axis of rotation, which axis of rotation extends in the horizontal direction, parallel to or just transversely of the direction of movement.

De voordelen die zijn verbonden aan de inrichting volgens de uitvinding zoals bovenstaand, al dan niet in mogelijke uitvoeringsvormen, daarvan zullen de lezer duidelijk zijn op de voorgaande toelichting op de werkwijze volgens de uitvinding.The advantages associated with the device according to the invention as above, whether or not in possible embodiments, the reader will be clear of the foregoing explanation of the method according to the invention.

De uitvinding zal navolgend nader worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren :The invention will be explained in more detail below with reference to the following figures:

figuur 1 toont in isometrisch aanzicht een inrichting volgens de uitvinding voor het in grond aanbrengen van vezels;Figure 1 is an isometric view of a device according to the invention for laying fibers in soil;

figuur 2 toont een dwarsdoorsnede van figuur 1;Figure 2 shows a cross section of Figure 1;

figuur 3 toont een afwikkelrol en een opwikkelrol van een drager zoals toegepast in de inrichting volgens figuur 1;Fig. 3 shows a unwinding roller and a winding roller of a carrier as used in the device according to Fig. 1;

figuur 4 toont de drager volgens figuur 3 meer in detail;Figure 4 shows the carrier according to Figure 3 in more detail;

figuur 5a en figuur 6 tonen respectievelijk in een bovenste positie en in een onderste positie het inbrengmechanisme zoals dat deel uitmaakt van de inrichting volgens figuur 1;Fig. 5a and Fig. 6 show, respectively, in an upper position and in a lower position the insertion mechanism as it forms part of the device according to Fig. 1;

figuur 5b en figuur 5c tonen respectievelijk in zijaanzicht en in isometrisch aanzicht een deel van figuur 5a meer in detail;figure 5b and figure 5c show a part of figure 5a in more detail in side view and in isometric view, respectively;

figuur 7 toont een eerste alternatieve uitvoeringsvorm van een bandvormige drager;Figure 7 shows a first alternative embodiment of a band-shaped carrier;

figuur 8 toont een detail van figuur 7;Figure 8 shows a detail of Figure 7;

figuur 9 toont een tweede alternatieve uitvoeringsvorm van een bandvormige drager;Figure 9 shows a second alternative embodiment of a band-shaped carrier;

figuur 10 toont een detail van figuur 9;Figure 10 shows a detail of Figure 9;

figuur 11 toont een derde alternatieve uitvoeringsvorm van een bandvormige drager;Figure 11 shows a third alternative embodiment of a band-shaped carrier;

figuur 12 toont een detail van figuur 11;Figure 12 shows a detail of Figure 11;

figuren 13a tot en met 13d tonen vier achtereenvolgende momenten tijdens toepassing van de uitvinding met een vierde alternatieve uitvoeringsvorm van een bandvormige drager waarbij per figuur een zijaanzicht en daar onder een bovenaanzicht is weergegeven;Figures 13a to 13d show four consecutive moments during application of the invention with a fourth alternative embodiment of a band-shaped carrier, with a side view for each figure and a top view below it;

figuren 14a en 14b tonen in detail een bovenaanzicht van de bandvormige drager respectievelijk volgens figuren 13a en 13b;figures 14a and 14b show in detail a top view of the band-shaped carrier according to figures 13a and 13b, respectively;

figuur 14c tonen in detail de bandvormige drager zonder vezel.Figure 14c show in detail the band-shaped carrier without fiber.

Figuren en 1 en 2 tonen een als wagen 1 uitgevoerde inrichting voor het in grond aanbrengen van vezels. De wagen 1 is uitgevoerd met een enkel voorwiel 2 en twee achterwielen 3. Achter de achterwielen 3 omvat wagen 1 verder een walsrol 9. Het voorwiel 2 is van het stuurbare type. Wagen 1 is verder voorzien van aandrijfmiddelen die een elektromotor omvatten voor het aandrijven van de achterwielen 3. Wagen 1 omvat verder een behuizing 4. Op de achterzijde van behuizing 4 is een handvat 5 voorzien waarmee het voorwiel 2 kan worden gestuurd en in een gewenste richting worden gericht.Figures 1 and 2 show a device designed as a carriage 1 for laying fibers in soil. The carriage 1 is provided with a single front wheel 2 and two rear wheels 3. Behind the rear wheels 3, carriage 1 further comprises a roller 9. The front wheel 2 is of the steerable type. Trolley 1 is further provided with drive means comprising an electric motor for driving the rear wheels 3. Trolley 1 further comprises a housing 4. On the rear side of housing 4 a handle 5 is provided with which the front wheel 2 can be steered and in a desired direction be targeted.

Binnen behuizing 4 is een bandvormige drager 7 voorzien (zie ook figuren 3 en 4). De drager 7 kan bijvoorbeeld van papier of kunststof zijn. Aan één uiteinde is deze drager 7 tot rol 6 gewikkeld en aan het tegen over gelegen uiteinde is drager 7 tot rol 12 gewikkeld. Rol 6 wordt gedragen door een niet nader getoond aslichaam dat zich uitstrekt binnen de centrale doorgang 8 van rol 6. De hartlijn van het aslichaam strekt zich evenwijdig uit aan de verplaatsingsrichting 10 van wagen 1. Rol 6 is roteerbaar om hartlijn in rotatierichting 11 waardoor de bandvormige drager 7 van rol 6 wordt afgewikkeld. In de figuren 2, 3, 5a en 6a is zichtbaar dat de bandvormige drager 7 vervolgens weer wordt opgewikkeld tot de rol 12. Rol 6 zal navolgend worden aangeduid als afwikkelrol 6 terwijl rol 12 zal worden aangeduid als de opwikkelrol 12. Ook opwikkelrol 12 wordt gedragen door een niet nader getoond aslichaam waarvan de hartlijn zich evenwijdig aan de verplaatsingsrichting 10 voor wagen 1 uitstrekt. Opwikkelrol 12 is daarbij roteerbaar om deze hartlijn. Het aslichaam is klemmend opgenomen in de centrale doorgang 14 van opwikkelrol 12 zodat het betreffende aslichaam en de opwikkelrol 12 uitsluitend gezamenlijk kunnen roteren.A band-shaped carrier 7 is provided within housing 4 (see also figures 3 and 4). The carrier 7 can for instance be made of paper or plastic. At one end this carrier 7 is wound into a roll 6 and at the opposite end, the carrier 7 is wound into a roll 12. Roller 6 is supported by an axle body (not shown) that extends inside the central passage 8 of roller 6. The axis of the axle body extends parallel to the direction of movement 10 of carriage 1. Roller 6 is rotatable about axis in rotation direction 11, tape-shaped carrier 7 of roll 6 is unwound. In figures 2, 3, 5a and 6a it can be seen that the belt-shaped carrier 7 is subsequently wound up again into the roll 12. Roll 6 will hereinafter be referred to as unwinding roll 6 while roll 12 will be referred to as the wind-up roll 12. Also wind-up roll 12 is carried by an axle body (not shown), the axis of which extends parallel to the direction of movement 10 for carriage 1. Take-up roll 12 is rotatable about this axis. The axle body is clampingly received in the central passage 14 of take-up roller 12, so that the relevant axle body and the take-up roller 12 can only rotate jointly.

Wagen 1 omvat aandrijfmiddelen, ten minste omvattende een elektromotor, waarmee het aslichaam behorende bij opwikkelrol 12 en daarmee opwikkelrol 12 zelf in rotatierichting 15 kan worden geroteerd. Bekrachtiging van de elektromotor zal ertoe leiden dat de bandvormige drager 7 van afwikkelrol 6 wordt afgewikkeld en op opwikkelrol 12 wordt gewikkeld. Aan de zijde van afwikkelrol 6 is wagen 1 voorzien van een geleidingsrol 16a die vrij roteerbaar is om de hartlijn ervan en die zich evenwijdig aan verplaatsingsrichting 10 uitstrekt. Aan de zijde van opwikkelrol 12 is wagen 1 voorzien van een geleidingsrol 16b die eveneens vrij roteerbaar is om de hartlijn ervan en zich evenwijdig aan verplaatsingsrichting 10 uitstrekt. De bandvormige drager 7 is tussen afwikkelrol 6 en opwikkelrol 12 om de geleidingsrollen 16a, 16b geslagen zodat de bandvormige drager 7 zich daartussen rechtlijnig en horizontaal uitstrekt en zich, tijdens het afwikkelen van afwikkelrol 6 en het opwikkelen op opwikkelrol 12 verplaatst in verplaatsingsrichting 18 die zich loodrecht uitstrekt op verplaatsingsrichting 10. Terzijde wordt opgemerkt dat in figuur 3 de geleidingsrollen 16a en 16b niet zijn weergegeven waardoor de bandvormige drager 7 tussen de afwikkelrol 6 en de opwikkelrol 12 een rechtlijnig verloop heeft. Tussen de geleidingsrollen 16a en 16b is wagen 1 voorzien van een paar tandwielenTrolley 1 comprises drive means, at least comprising an electric motor, with which the axle body associated with take-up roller 12 and therefore take-up roller 12 itself can be rotated in rotation direction 15. Energizing the electric motor will cause the tape-shaped carrier 7 to be unwound from unwinding roller 6 and wound onto winding roller 12. On the side of unwinding roller 6, carriage 1 is provided with a guide roller 16a which is freely rotatable about its axis and which extends parallel to the direction of movement 10. On the side of take-up roller 12, carriage 1 is provided with a guide roller 16b which is also freely rotatable about its axis and extends parallel to the direction of movement 10. The tape-shaped carrier 7 is wrapped between the unwinding roller 6 and the winding roller 12 around the guide rollers 16a, 16b so that the tape-shaped carrier 7 extends linearly and horizontally between them and, during the unwinding of the unwinding roller 6 and the winding up on the winding roller 12, moves in the direction of movement 18 which extending perpendicular to the direction of movement 10. It is noted, on the other hand, that the guide rollers 16a and 16b are not shown in Figure 3, so that the tape-shaped carrier 7 has a linear course between the unwinding roller 6 and the winding roller 12. Between the guide rollers 16a and 16b, carriage 1 is provided with a pair of gear wheels

17. De hartlijnen van deze tandwielen 17 zijn met elkaar uitgelijnd en strekken zich evenwijdig aan verplaatsingsrichting 10 uit.17. The center lines of these gear wheels 17 are aligned with each other and extend parallel to the direction of movement 10.

De bandvormige drager 7 is aan de twee tegenover elkaar gelegen langszijden ervan voorzien van ronde gaten 19 die zich op regelmatige afstand 20 van elkaar bevinden. De tanden van de twee tandwielen 17 grijpen in bedrijf in de gaten 19. Het is ook denkbaar om één of beide geleidingsrollen 16a, 16b uit te voeren met tanden die aan zouden grijpen in gaten 19. Ten minste een van de tandwielen 17 is gekoppeld met een sensor die de grootte van de hoekverdraaiing van tandwiel(en) 17 registreert en daarmee ook het aantal omwentelingen van tandwiel(en) 17. Deze sensor is gekoppeld met een elektronische besturing die de elektromotor behorende bij opwikkelrol 12 aanstuurt.The band-shaped carrier 7 is provided on its two opposite longitudinal sides with round holes 19 which are regularly spaced apart. The teeth of the two gear wheels 17 engage the holes 19 during operation. It is also conceivable to design one or both guide rollers 16a, 16b with teeth that would engage in holes 19. At least one of the gear wheels 17 is coupled to a sensor that registers the magnitude of the angular rotation of gear (s) 17 and thus also the number of revolutions of gear (s) 17. This sensor is coupled to an electronic control that controls the electric motor associated with take-up roller 12.

Wagen 1 omvat verder een vlakke geleidingsplaat 21 waarvan de breedte gelijk is aan de breedte van de bandvormige drager 7. Geleidingsplaat 21 strekt zich direct uit onder de bandvormige drager 7 in het gebied tussen afwikkelrol 6 en opwikkelrol 12, en zorgt daarbij in gebruik voor geleiding en ondersteuning van de bandvormige drager 7. Om ruimte te bieden aan vertandingen van tandwielen 17 en aan eventuele vertandingen van geleidingsrol 16a en/of 16b kunnen in geleidingsplaat 21 op de betreffende posities uitsparingen zijn voorzien.Trolley 1 further comprises a flat guide plate 21, the width of which is equal to the width of the tape-shaped carrier 7. Guide plate 21 extends directly below the tape-shaped carrier 7 in the region between unwinding roller 6 and winding roller 12, thereby ensuring guidance in use and support for the belt-shaped carrier 7. To provide space for toothings of gear wheels 17 and for any toothings of guide roller 16a and / or 16b, recesses 21 can be provided in guide plate 21 at the relevant positions.

Aan de van geleidingsplaat 21 afgekeerde zijde is de bandvormige drager 7 voorzien van zich evenwijdig aan elkaar, in de transportrichting 10, uitstrekkende vezels 31. De vezels kunnen van kunststof zijn, maar ook van natuurlijk materiaal zoals bamboe, vlas of kokos. De vezels kunnen daarbij bestaan uit een aantal filamenten, bijvoorbeeld zes of acht, die in elkaar zijn gedraaid. De lengte van de vezel is bijvoorbeeld typisch 43 cm. De onderlinge afstand tussen de eerder genoemde gaten 19 in de bandvormige drager 7 is dusdanig gekozen dat ieder van de gaten zich precies tussen twee vezels 31 uitstrekt. Tussen naburige gaten 19 zijn in het onderhavige voorbeeld vijf vezels voorzien. De breedte van de bandvormige drager 7 is afgestemd op deze lengte van de vezels 31 en is daar althans in hoofdzaak aan gelijk. De vezels 31 bevinden zich op gelijke afstand van elkaar en zijn met de bandvormige drager 7 verbonden met behulp van twee plakstrips 32 die van respectievelijke kleeflagen zijn voorzien. De plakstrips 32 strekken zich evenwijdig aan elkaar in de lengterichting van de bandvormige drager uit en hechten tussen de vezels 31 aan de bandvormige drager 7. De vezels 31 zijn opgesloten tussen de plakstrips 31 enerzijds en de bandvormige drager 7 anderzijds.On the side remote from guide plate 21, the band-shaped carrier 7 is provided with fibers 31 extending parallel to each other in the conveying direction 10. The fibers may be of plastic, but also of natural material such as bamboo, flax or coconut. The fibers can then consist of a number of filaments, for example six or eight, which are twisted into each other. The length of the fiber is typically 43 cm, for example. The mutual distance between the aforementioned holes 19 in the band-shaped carrier 7 is chosen such that each of the holes extends exactly between two fibers 31. In the present example, five fibers are provided between adjacent holes 19. The width of the band-shaped carrier 7 is adjusted to this length of the fibers 31 and is at least substantially equal to it. The fibers 31 are equidistant from each other and are connected to the tape-shaped carrier 7 by means of two adhesive strips 32 which are provided with respective adhesive layers. The adhesive strips 32 extend parallel to each other in the longitudinal direction of the tape-shaped carrier and adhere between the fibers 31 to the tape-shaped carrier 7. The fibers 31 are enclosed between the adhesive strips 31 on the one hand and the tape-shaped carrier 7 on the other.

De plakstrips 32 zijn dicht bij het midden van de lengte van de vezels 31 voorzien. De betreffende afstand tussen het midden van de lengte van de vezels 31 en de plakstrips 32 is in figuur 4 aangegeven met verwijzingscijfer 33. Precies in het midden van de lengte van vezels 31, dus precies tussen de twee evenwijdige plakstrips 32, is drager 7 onder iedere vezel 31 voorzien van een rond gat 34.The adhesive strips 32 are provided close to the center of the length of the fibers 31. The relevant distance between the center of the length of the fibers 31 and the adhesive strips 32 is indicated in Fig. 4 by reference numeral 33. Exactly in the middle of the length of fibers 31, i.e. precisely between the two parallel adhesive strips 32, carrier 7 is under each fiber 31 provided with a round hole 34.

Wagen 1 is verder voorzien van een rij vezelinbrengpennen 41, meer specifiek in dit voorbeeld van een rij van twintig pennen 41. De pennen 41 strekken zich neerwaarts uit vanaf balk 42 waarmee de bovenste uiteinden van de pennen 41 zijn verbonden. De betreffende verbinding is losmaakbaar zodat een pen indien nodig eenvoudig kan worden gedemonteerd en eventueel kan worden vervangen. De rij pennen 41 strekt zich evenwijdig uit aan de lengterichting van de bandvormige drager 7. De onderlinge afstand tussen de pennen 41 is gelijk aan de onderlinge afstand tussen de vezels 31. De pennen 41 hebben aan hun onderste uiteinden een omgekeerd V-vormige groef 43.Trolley 1 is further provided with a row of fiber introduction pins 41, more specifically in this example with a row of twenty pins 41. The pins 41 extend downwardly from beam 42 to which the upper ends of the pins 41 are connected. The connection in question is releasable so that a pin can easily be dismantled and replaced if necessary. The row of pins 41 extends parallel to the longitudinal direction of the band-shaped carrier 7. The mutual distance between the pins 41 is equal to the mutual distance between the fibers 31. The pins 41 have an inverted V-shaped groove 43 at their lower ends .

Wagen 1 omvat verder twee actuatoren 44, zoals pneumatische cilinders, waarmee balk 42 neer en op beweegbaar is tussen de bovenste positie volgens figuur 5a en de onderste positie volgens figuur 6a. Kort boven de onderste uiteinden van pennen 41 is wagen 1 voorzien van een geleidingsbalk 45 waarin voor iedere pen 41 een geleidingsgat 46 is voorzien. Op geleidingsbalk 45 zijn aan twee tegen over elkaar gelegen uiteinden daarvan twee staande geleidingsstangen 47 voorzien die in lijn zijn gelegen met de rij pennen 41. De bovenste uiteinden van de geleidingsstangen 47 strekken zich door niet nader getoonde geleidingsgaten in balk uit. Op posities tussen de pennen 41 is de geleidingsbalk 45 voorzien van aandrukelementen 49. Recht onder de geleidingsgaten 46 in geleidingsbalk 45 zijn in geleidingsplaten 21 eveneens voor iedere pen 41 niet nader in de figuren zichtbare geleidingsgaten voorzien.Trolley 1 further comprises two actuators 44, such as pneumatic cylinders, with which beam 42 can be moved down and up between the upper position according to figure 5a and the lower position according to figure 6a. Shortly above the lower ends of pins 41, carriage 1 is provided with a guide beam 45 in which a guide hole 46 is provided for each pin 41. On guiding beam 45 two standing guiding rods 47 are provided at two opposite ends thereof which are aligned with the row of pins 41. The upper ends of the guiding rods 47 extend through guiding holes (not shown) in beam. At positions between the pins 41, the guide beam 45 is provided with pressure elements 49. Right below the guide holes 46 in the guide beam 45, guide plates 21 are also provided for each pin 41, not further visible in the figures.

Wagen 1 functioneert als volgt. Wagen 1 wordt dusdanig op grond geplaatst dat zich aan de voorzijde van wagen 1 een strook grond bevindt waarin vezels 31 dienen te worden aangebracht. Vervolgens worden actuatoren 44 bekrachtigd voor een neer- en opgaande beweging zodat de vezels 31 die zich recht onder de pennen 41 bevinden in de grond worden gestoken. De omgekeerd V-vormige onderste uiteinden 43 dragen er bij de neergaande slag toe bij dat de betreffende vezels 31 goed worden aangegrepen door de pennen 41. Tijdens de neergaande beweging beweegt het onderste uiteinde 43 van iedere pen 41 zich achtereenvolgens door het bijbehorende gat 34 in drager 7, in het recht daaronder gelegen geleidingsgat in de geleidingsplaat 21 en uiteindelijk in de grond. De vezel 31 wordt aldus ook door de genoemde gaten gedwongen en daarbij dubbelgevouwen. De neergaande beweging eindigt daarbij op een positie waarbij de twee uiteinden van de vezel 31 zich nog enkele centimeters, bijvoorbeeld 2 cm, boven de grond uitsteken. Tijdens het eerste deel van de neergaande beweging beweegt ook geleidingsbalk 45 neerwaarts tot dat de aandrukelementen 49 aanliggen tegen de bovenzijden van de plakstrips 32 en de drager 7 klemmen, vanwege de werkzaamheid van voornoemde drukveren, tegen de geleidingsplaat 21. Vanwege deze klemming blijft de drager 7 strak tijdens het in de grond drukken van de vezels 31. Tijdens de opgaande beweging van de pennen 41 blijven de vezels 31 in de grond achter. Aan het einde van de opgaande beweging beweegt de geleidingsbalk 45 weer omhoog en komen de aandrukelementen 49 vrij van de drager 7. De neer- en opgaande beweging van de geleidingsbalk 45 met aandrukelementen 49 kan bijvoorbeeld met behulp van aparte actuatoren en/of veerorganen worden gerealiseerd.Trolley 1 functions as follows. Trolley 1 is placed on ground in such a way that at the front of trolley 1 there is a strip of soil in which fibers 31 have to be applied. Actuators 44 are then actuated for a downward and upward movement so that the fibers 31 which are located directly under the pins 41 are inserted into the ground. The inverted V-shaped lower ends 43 contribute to the downward stroke of the respective fibers 31 being properly engaged by the pins 41. During the downward movement, the lower end 43 of each pin 41 moves successively through the associated hole 34. carrier 7, in the guide hole located directly below it in the guide plate 21 and finally in the ground. The fiber 31 is thus also forced through the said holes and thereby folded double. The downward movement then ends at a position where the two ends of the fiber 31 still project a few centimeters, for example 2 cm, above the ground. During the first part of the downward movement guide bar 45 also moves downwards until the pressure elements 49 abut against the upper sides of the adhesive strips 32 and the carrier 7 clamps against the guide plate 21 because of the effectiveness of the aforementioned compression springs, because of this clamping the carrier remains 7 tightly while pressing the fibers 31 into the ground. During the upward movement of the pins 41, the fibers 31 remain behind in the ground. At the end of the upward movement the guide beam 45 moves up again and the pressure elements 49 are released from the carrier 7. The downward and upward movement of the guide beam 45 with pressure elements 49 can for instance be realized with the aid of separate actuators and / or spring members. .

Vervolgens zorgt de besturing van wagen 1 er enerzijds voor dat wagen 1 zich over een steekafstand, die typisch gelijk is aan de afstand tussen naburige vezels 31 in verplaatsingsrichting 10 over de grond verplaatst. Anderzijds wordt de elektromotor behorende bij opwikkelrol 12 bekrachtigd zodat de bandvormige drager 7 verder op opwikkelrol 12 wordt op gewikkeld en een nieuw deel van bandvormige drager 7 van afwikkelrol 6 wordt afgewikkeld dusdanig dat de volgende twintig vezels op drager 7 weer onder de twintig pennen 41 worden gepositioneerd. De betreffende elektromotor wordt net zo lang bekrachtigd totdat met behulp van de sensor behorende bij tandwielen 17 is vastgesteld dat de benodigde lengte van de bandvormige drager, op opwikkelrol 12 is gewikkeld en van afwikkelrol 6 is afgewikkeld. Het voorgaande proces herhaalt zich voor de hele strook grond waar vezels 31 in dienen te worden aangebracht. Vervolgens kan op een vergelijkbare wijze in één of een aantal naburige stroken grond vezels worden aangebracht. Het moge duidelijk zijn dat de bandvormige drager 7 voor zover deel uitmakend van afwikkelrol 6 is voorzien van vezels 31 en voor zover deel uitmakend van opwikkelrol 12 niet meer is voorzien van vezels 31. Het is denkbaar dat drager 7 na gebruik wordt hergebruikt door opnieuw vezels 31 daar op aan te brengen.The control of carriage 1 then ensures on the one hand that carriage 1 moves over the ground over a pitch, which is typically equal to the distance between adjacent fibers 31 in the direction of movement 10. On the other hand, the electric motor associated with take-up roller 12 is energized so that the tape-shaped carrier 7 is further wound onto take-up roller 12 and a new part of tape-shaped carrier 7 of unwinding roller 6 is unwound in such a way that the next twenty fibers on carrier 7 are again under the twenty pins 41 positioned. The electric motor in question is energized until the sensor associated with gears 17 has established that the required length of the belt-shaped carrier is wound onto take-up roller 12 and has been unwound from unwinding roller 6. The foregoing process is repeated for the entire strip of soil into which fibers 31 are to be applied. Subsequently, fibers can be applied in one or more adjacent strips of soil in a similar manner. It will be clear that the tape-shaped carrier 7 is provided with fibers 31 to the extent that it forms part of the unwinding roller 6 and is no longer provided with fibers 31 as far as it forms part of the winding roller 12. It is conceivable that carrier 7 can be reused after use by fibers again. 31 to apply.

Het is ook mogelijk dat vezels 31 in een strook grond die smaller is dan de lengte van een rij van twintig pennen 41 worden aangebracht. Hiertoe kan een deel van de pennen 41 van de balk 42 worden gedemonteerd zodat de lengte van de rij pennen 41 overeenkomt met de gewenste breedte van de strook grond. Vervolgens wordt de elektromotor behorende bij opwikkelrol dusdanig bekrachtigd dat iedere keer slechts een lengte die is afgestemd op het kleinere aantal pennen 41 van de drager 7 op opwikkelrol 12 word gewikkeld en logischerwijs van afwikkelrol 6 wordt afgewikkeld.It is also possible that fibers 31 are arranged in a strip of soil that is narrower than the length of a row of twenty pins 41. To this end, a part of the pins 41 can be dismantled from the beam 42 so that the length of the row of pins 41 corresponds to the desired width of the strip of soil. Subsequently, the electric motor associated with the take-up roll is energized such that each time only a length that is adjusted to the smaller number of pins 41 of the carrier 7 is wound onto take-up roll 12 and is logically unwound from the take-up roll 6.

Figuren 7 en 8 hebben betrekking op een alternatieve uitvoeringsvorm van bandvormige drager 51 met vezels 52 zoals deze bij de uitvinding ook zouden kunnen worden toegepast. De bandvormige drager 51 is net als bandvormige drager 7 aan de langsranden voorzien van gaten 19. Een belangrijk verschil is dat de vezels 52 zich met hun lengterichting evenwijdig aan de lengterichting van bandvormige drager 51 uitstrekken en groepsgewijs zijn voorzien in achtereenvolgende rijen van een aantal, in dit voorbeeld 21, vezels 52 welk aantal overeenkomt met het aantal vezelinbrengpennen van de inrichting waarmee de vezels 52 in grond kunnen worden aangebracht. De betreffende inrichting kan wederom zijn uitgevoerd als een wagen. De vezelinbrengpennen van deze wagen zijn in een rij van eenentwintig pennen opgesteld waarvan de lengterichting zich, net als bij wagen 1, loodrecht op de verplaatsingsrichting van de wagen uitstrekt. De hartlijnen en daarmee de rotatie-assen van de aslichamen die een afwikkelrol en een opwikkelrol voor de bandvormige drager 51 dragen zijn echter niet als bij wagen 1 evenwijdig aan de verplaatsingsrichting voor de wagen georiënteerd maar loodrecht daarop waarbij de betreffende afwikkelrol en opwikkelrol wel aan tegenover elkaar gelegen zijden van de rij vezelinbrengpennen, dus in de verplaatsingsrichting van de wagen aan de voorzijde en aan de achterzijde van de rij pennen, is gelegen.Figures 7 and 8 relate to an alternative embodiment of belt-shaped carrier 51 with fibers 52, such as could also be used in the invention. Like belt-shaped carrier 7, the band-shaped carrier 51 is provided with holes 19 on the longitudinal edges. An important difference is that the fibers 52 extend parallel to the longitudinal direction of band-shaped carrier 51 and are provided in groups with successive rows of a number of in this example 21, fibers 52 which number corresponds to the number of fiber insertion pins of the device with which the fibers 52 can be applied in soil. The device in question can again be designed as a car. The fiber insertion pins of this carriage are arranged in a row of twenty-one pins, the longitudinal direction of which, just as with carriage 1, extends perpendicular to the direction of movement of the carriage. However, the axes and thus the axes of rotation of the axle bodies carrying a unwinding roller and a winding roller for the belt-shaped carrier 51 are not oriented as with carriage 1 parallel to the direction of movement for the carriage, but perpendicular thereto with the respective unwinding roller and winding roller facing opposite. sides of the row of fiber insertion pins, i.e. in the direction of movement of the carriage, are located at the front and at the rear of the row of pins.

Zoals met name in figuur 8 is weergegeven is ieder van de vezels 52 van een rij vezels 52 met twee plakstrips 53, 54 met de bandvormige drager 51 verbonden. De plakstrips 53, 54 zijn juist uit het midden van de lengte van ieder van de vezels 52 voorzien. Tussen de twee plakstrips 53, 54 is voor iedere vezel 52 in de bandvormige drager 51 een rond gat 55, vergelijkbaar met gat 34 in bandvormige drager 7, voorzien.As shown in particular in Figure 8, each of the fibers 52 of a row of fibers 52 with two adhesive strips 53, 54 is connected to the tape-shaped carrier 51. The adhesive strips 53, 54 are provided just off the center of the length of each of the fibers 52. Between the two adhesive strips 53, 54 a round hole 55, similar to hole 34 in band-shaped carrier 7, is provided for each fiber 52 in the band-shaped carrier 51.

In gebruik wordt de bandvormige drager 51 zodanig onder de rij vezelinbrengpennen gepositioneerd dat de gaten 55 ieder zijn uitgelijnd met een van de vezelinbrengpennen zodat tijdens de neergaande beweging van de vezelinbrengpennen, deze eerst een vezel 52 met hun onderste uiteinde aangrijpen en vervolgens door de gaten 55 en de daaronder gelegen geleidingsgaten in de geleidingsplaat vergelijkbaar met geleidingsplaat 21 beweegt en vervolgens tot in de onderliggende grond.In use, the band-shaped carrier 51 is positioned below the row of fiber insertion pins such that the holes 55 are each aligned with one of the fiber insertion pins so that during the downward movement of the fiber insertion pins, they first engage a fiber 52 with their lower end and then through the holes 55 and the guide holes located thereunder move in the guide plate similar to guide plate 21 and then into the underlying ground.

De vezels 62 behorende bij de bandvormige drager 61 volgens de figuren 9 en 10 kunnen met eenzelfde inrichting als die wordt toegepast bij bandvormige drager 51 volgens figuren 7 en 8 in de grond worden aangebracht. Anders dan vezels 52 die rechtlijnig verlopen zijn vezels 62 op de drager 51 tot een U-vorm gevormd, leder van de vezels 62 heeft daarbij twee pootdelen 62a, 62b waarvan de lengte bijna overeenkomt met de helft van de totale lengte van de vezel 62, en een relatief kort lijfdeel 62c dat zich loodrecht op de pootdelen 62a, 62b uitstrekt en deze met elkaar verbindt.The fibers 62 associated with the belt-shaped carrier 61 according to Figures 9 and 10 can be provided in the ground with the same device as that used for belt-shaped carrier 51 according to Figures 7 and 8. Unlike fibers 52 that run in a straight line, fibers 62 are formed on the carrier 51 to form a U-shape. Each of the fibers 62 has two leg parts 62a, 62b, the length of which almost corresponds to half the total length of the fiber 62, and a relatively short body part 62c which extends perpendicularly to the leg parts 62a, 62b and connects them to each other.

Voor ieder van de vezels 62 is in de bandvormige drager 61 een U-vormige uitsparing 63 voorzien met pootdelen 63a en 63b, alsmede met lijfdeel 63c. Vanwege de U-vormige uitsparing 63 omvat de bandvormige drager 61 voor ieder van de vezels 62 een lip 64. In ieder van de lippen 64 is een rond gat 65 voorzien. Aan tegenover elkaar gelegen zijden van het gat 65 zijn in de pootdelen 63a en 63b, aan de buitenzijden daarvan, inkepingen 66a, 66b voorzien. De pootdelen 62a en 62b van vezels 62 strekken zich evenwijdig uit aan de pootdelen 63a, 63b van de U-vormige uitsparing 63 aan de bovenzijde van de bandvormige drager 61. Het lijfdeel 62c van vezel 62 strekt zich uit aan de onderzijde van lip 64, meer specifiek recht onder het gat 65 van de betreffende lip 64. In de overgangsgebieden tussen pootdeel 62a en lijfdeel 62c, alsmede tussen pootdeel 62b en lijfdeel 62c van vezel 62, strekt vezel 62 zich uit door de inkepingen 66a, 66b. Het materiaal van de bandvormige drager 61 heeft een dusdanige stijfheid dat lip 64 in lijn is gelegen met de rest van de bandvormige drager 61. Daardoor drukt lip 64 het lijfdeel 62c van vezel 62 aan de onderzijde van bandvormige drager 61.For each of the fibers 62, a U-shaped recess 63 is provided in the band-shaped carrier 61 with leg parts 63a and 63b, as well as with body part 63c. Because of the U-shaped recess 63, the band-shaped carrier 61 comprises a lip 64 for each of the fibers 62. A round hole 65 is provided in each of the lips 64. On opposite sides of the hole 65, notches 66a, 66b are provided in the leg parts 63a and 63b, on the outer sides thereof. The leg parts 62a and 62b of fibers 62 extend parallel to the leg parts 63a, 63b of the U-shaped recess 63 on the upper side of the band-shaped carrier 61. The body part 62c of fiber 62 extends on the lower side of lip 64, more specifically straight under the hole 65 of the relevant lip 64. In the transition areas between leg part 62a and body part 62c, as well as between leg part 62b and body part 62c of fiber 62, fiber 62 extends through the notches 66a, 66b. The material of the band-shaped carrier 61 has such a rigidity that lip 64 is aligned with the rest of the band-shaped carrier 61. As a result, lip 64 presses the body part 62c of fiber 62 on the underside of band-shaped carrier 61.

De vezels 62 kunnen op een wijze in de grond worden aangebracht die vergelijkbaar is met de wijze waarmee vezels 52 in de grond kunnen worden aangebracht.The fibers 62 can be applied to the soil in a manner similar to the way fibers 52 can be introduced into the soil.

De bandvormige drager 71 volgens figuren 11 en 12 zou beschouwd kunnen worden als een langwerpige blister-achtige verpakking voor vezels 72. Voor ieder van de vezels 72 is een blister 73 voorzien. De vezels 72 strekken zich net als vezels 52 in figuren 7 en 8 evenwijdig aan elkaar en aan de lengterichting van de bandvormige drager 71 groepsgewijs uit. Ter plaatse van het midden van de lengte van iedere vezel 72 is in iedere blister 73 een ronde doorgang 74 voorzien waardoorheen in gebruik een vezelinbrengpen neerwaarts kan bewegen en de in de betreffende blister 73 gelegen vezel 72 kan aangrijpen om deze vervolgens in de grond te duwen bij verdere voortgaande neerwaartse beweging van de vezelinbrengpen.The band-shaped carrier 71 according to figures 11 and 12 could be considered as an elongated blister-like package for fibers 72. A blister 73 is provided for each of the fibers 72. The fibers 72, like fibers 52 in Figures 7 and 8, extend parallel to each other and to the longitudinal direction of the band-shaped carrier 71 in groups. At the center of the length of each fiber 72, a round passage 74 is provided in each blister 73, through which a fiber insertion pin can move downwards in use and the fiber 72 located in the relevant blister 73 can engage to subsequently push it into the ground with further continuous downward movement of the fiber insertion pin.

In de bandvormige drager 81 volgens de figuren 13a tot en met 13d zijn sleutelgatvormige gaten 83 voorzien. Meer specifiek omvat deze sleutelgatvorm een cirkelvormig deel 83a en een versmald deel 83b die op elkaar aansluiten en waarbij de diameter van het cirkelvormige deel 83a groter is, bijvoorbeeld drie keer zo groot, dan de breedte van het versmald deel 83b. De gaten 83 zijn in rijen opgesteld welke rijen zich loodrecht op de verplaatsingsrichting van de wagen waarmee de vezels 82 in de grond kunnen worden aangebracht, uitstrekken.Key-hole-shaped holes 83 are provided in the band-shaped carrier 81 according to Figs. 13a to 13d. More specifically, this keyhole shape comprises a circular part 83a and a narrowed part 83b which connect to each other and wherein the diameter of the circular part 83a is larger, for example three times as large, than the width of the narrowed part 83b. The holes 83 are arranged in rows, which rows extend perpendicular to the direction of movement of the carriage with which the fibers 82 can be arranged in the ground.

In figuren 13a tot en met 13d is in de respectievelijke bovenaanzicht slechts één gat 83 ten behoeve van de duidelijkheid weergegeven.In figures 13a to 13d, only one hole 83 is shown in the respective plan view for the sake of clarity.

De vezels 82 zijn van een ander type dan tot dusver omschreven. Vezels 82 omvatten namelijk een verdikt deel 82a waarvan de diameter kleiner is dan die van het cirkelvormige deel 83a maar groter dan de breedte van het versmald deel 83b. Het verdikte deel kan bijvoorbeeld zijn gevormd door een knoop aan te brengen in de vezel 82, door een uitgeharde lijm die de filamenten van de vezel 82 met elkaar verbindt of een ringvormig klemdeel dat de filamenten verbindt. In de uitgangstoestand volgens figuren 13a en 14a strekt het verdikte deel 82a zich uit aan de onderzijde van de bandvormige drager 81, meer specifiek ter plaatse van het versmalde deel 83b van een bijbehorend gat 83. Het resterend deel van de vezel 82 strekt zich vanaf het verdikte deel 82a door het versmalde deel 83b uit tot aan de bovenzijde van de drager 81The fibers 82 are of a different type than described so far. Namely, fibers 82 comprise a thickened part 82a whose diameter is smaller than that of the circular part 83a but larger than the width of the narrowed part 83b. The thickened portion may be formed, for example, by knotting the fiber 82, a cured glue connecting the filaments of the fiber 82 or an annular clamping member connecting the filaments. In the initial state according to figures 13a and 14a, the thickened part 82a extends on the underside of the band-shaped carrier 81, more specifically at the narrowed part 83b of an associated hole 83. The remaining part of the fiber 82 extends from the thickened part 82a through the narrowed part 83b to the top of the carrier 81

In gebruik worden de gaten 83 dusdanig onder bijbehorende vezelinbrengpen 41 gepositioneerd dat de cirkelvormige delen 83a daarvan zijn uitgelijnd met de vezelinbrengpen 41. Vervolgens wordt met een aandruklichaam 85 het verdikte deel 82a van het versmald deel 83b naar het cirkelvormige deel 83a geduwd zoals is weergegeven in figuur 13b. Daardoor wordt het verdikte deel 82a uitgelijnd met de vezelinbrengpen 41 die vervolgens middels een neergaande beweging zoals is weergegeven in figuren 13c en 13d de vezel 82 in de grond kan drukken. Tijdens de verplaatsing van het verdikte deel 82a door het aandruklichaam drukt rol 84 de vezel 82 licht tegen de drager 82 om de positie van vezel 82 te fixeren, ook indien het verdikte deel 82a bij het cirkelvormig deel 83a van gat 83 is gepositioneerd. Aldus wordt de betrouwbaarheid waarmee de vezel 82 kan worden aangegrepen door pen 41 verhoogd.In use, the holes 83 are positioned under associated fiber insertion pin 41 such that the circular portions 83a thereof are aligned with the fiber insertion pin 41. Then, with a pressure body 85, the thickened portion 82a is pushed from the narrowed portion 83b to the circular portion 83a as shown in Figure 13b. As a result, the thickened part 82a is aligned with the fiber introduction pin 41 which can then press the fiber 82 into the ground by means of a downward movement as shown in figures 13c and 13d. During the movement of the thickened part 82a through the pressure body, roller 84 presses the fiber 82 lightly against the carrier 82 to fix the position of fiber 82, even if the thickened part 82a is positioned at the circular part 83a of hole 83. The reliability with which the fiber 82 can be engaged by pin 41 is thus increased.

Claims (57)

CONCLUSIESCONCLUSIONS 1. Werkwijze voor het met een inrichting in grond aanbrengen van vezels omvattende de stappen vanMethod for laying fibers with a device in the soil comprising the steps of A het verschaffen van een vezel,A providing a fiber, B het met behulp van positioneringsmiddelen van de inrichting positioneren van de vezel onder een vezelinbrengpen van de inrichting,B positioning the fiber with the aid of positioning means of the device under a fiber insertion pin of the device, C het neer en op verplaatsen van de vezelinbrengpen waarbij tijdens het neergaande deel van de verplaatsing de vezel in de grond wordt gedrukt,C moving the fiber insertion pin down and up, the fiber being pressed into the ground during the falling part of the movement, D het evenwijdig aan en boven de grond in een horizontale verplaatsingsrichting over een staplengte verplaatsen van de vezelinbrengpen,D moving the fiber insertion pin parallel to and above the ground in a horizontal direction of movement over a step length, E het herhalen van de stappen A tot en met D, gekenmerkt doordat de vezel volgens stap A deel uitmaakt van een verzameling vezels waarvan er voor iedere stap E één vezel tijdens stap B onder de vezelinbrengpen wordt gepositioneerd.E repeating steps A to D, characterized in that the fiber according to step A is part of a collection of fibers of which one fiber is positioned under the fiber insertion pin during step B during step B. 2. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies gekenmerkt doordat tijdens stap C gelijktijdig een aantal in een rij opgestelde vezelinbrengpennen neer en op worden verplaatst voor het in de grond drukken van een even groot aantal vezels.Method according to one of the preceding claims, characterized in that during step C a number of fiber insertion pins arranged in a row are simultaneously moved down and up for pressing an equally large number of fibers into the ground. 3. Werkwijze volgens conclusie 2 gekenmerkt doordat het aantal vezelinbrengpennen maximaal 35, bij voorkeur maximaal 25, is en/of dat de lengte van de rij maximaal 70 cm, bij voorkeur maximaal 50 cm, is.Method according to claim 2, characterized in that the number of fiber insertion pins is at most 35, preferably at most 25, and / or that the length of the row is at most 70 cm, preferably at most 50 cm. 4. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, gekenmerkt doordat de vezels in de verzameling onderling worden gepositioneerd door een draagorgaan.Method according to one of the preceding claims, characterized in that the fibers in the set are mutually positioned by a support member. 5. Werkwijze volgens conclusie 4, gekenmerkt doordat het draagorgaan bandvormig is.Method according to claim 4, characterized in that the support member is band-shaped. 6. Werkwijze volgens één van de conclusies 4 of 5, gekenmerkt doordat het draagorgaan tijdens uitvoering van de werkwijze stroomopwaarts van de vezelinbrengpen van een afwikkelspoel wordt afgewikkeldMethod according to one of claims 4 or 5, characterized in that the carrying member is unwound from an unwinding spool upstream of the fiber insertion pin during execution of the method 7. Werkwijze volgens één van de conclusies 4, 5 of 6, gekenmerkt doordat het draagorgaan tijdens uitvoering van de werkwijze stroomafwaarts van de vezelinbrengpen op een opwikkelspoel wordt gewikkeld.Method according to one of claims 4, 5 or 6, characterized in that the carrying member is wound downstream of the fiber insertion pin on a take-up reel during implementation of the method. 8. Werkwijze volgens één van de conclusies 4 tot en met 7, gekenmerkt doordat de positioneringsmiddelen aangrijpen op het draagorgaan voor het positioneren van de vezel onder een vezelinbrengpen volgens stap B.Method according to one of claims 4 to 7, characterized in that the positioning means engage on the support member for positioning the fiber under a fiber insertion pin according to step B. 9. Werkwijze volgens conclusie 2 en volgens conclusie 4, gekenmerkt doordat het draagorgaan de vezels in naburige rijen draagt binnen welke rijen de vezels zich evenwijdig aan elkaar en aan de verplaatsingsrichting uitstrekken waarbij de afstand tussen de betreffende vezels in een rij gelijk is aan de afstand tussen de vezelinbrengpennen van de inrichting en waarbij de positioneringsmiddelen voor iedere stap E het draagorgaan over een steeklengte in de verplaatsingsrichting verplaatsen.Method according to claim 2 and according to claim 4, characterized in that the support member carries the fibers in adjacent rows within which rows the fibers extend parallel to each other and to the direction of movement, the distance between the fibers in question being equal to the distance between the fiber insertion pins of the device and wherein the positioning means for each step E move the support member over a pitch length in the direction of movement. 10. Werkwijze volgens conclusie 2 en volgens conclusie 4, gekenmerkt doordat het draagorgaan de vezels in een enkele rij draagt binnen welke rij de vezels zich evenwijdig aan elkaar en aan de verplaatsingsrichting uitstrekken waarbij de afstand tussen de betreffende vezels in de rij gelijk is aan de afstand tussen de vezelinbrengpennen van de inrichting en waarbij de positioneringsmiddelen voor iedere stap E het draagorgaan over een steeklengte in horizontale richting dwars op de verplaatsingsrichting verplaatsen.Method according to claim 2 and according to claim 4, characterized in that the support member carries the fibers in a single row within which row the fibers extend parallel to each other and to the direction of movement, the distance between the fibers in question being equal to the distance between the fiber insertion pins of the device and wherein the positioning means for each step E move the support member over a pitch length in the horizontal direction transversely of the direction of movement. 11. Werkwijze volgens één van de conclusies 4 tot en met 10, gekenmerkt doordat de vezel tijdens uitvoering van stap C van het draagorgaan wordt gescheiden.Method according to one of claims 4 to 10, characterized in that the fiber is separated from the carrier during the execution of step C. 12. Werkwijze volgens conclusie 11, gekenmerkt doordat de vezel tijdens uitvoering van stap C van het draagorgaan wordt gescheiden vanwege de kracht die de vezelinbrengpen op de vezel uitoefent tijdens het neergaande deel van de verplaatsing.Method according to claim 11, characterized in that the fiber is separated from the support member during the execution of step C because of the force that the fiber insertion pin exerts on the fiber during the descending part of the displacement. 13. Werkwijze volgens één van de conclusies 4 tot en met 12, gekenmerkt doordat de vezels zijn verbonden met het draagorgaan.Method according to one of claims 4 to 12, characterized in that the fibers are connected to the support member. 14. Werkwijze volgens conclusie 13, gekenmerkt doordat de vezels middels een kleefverbinding zijn verbonden met het draagorgaan.Method according to claim 13, characterized in that the fibers are connected to the support member by means of an adhesive connection. 15. Werkwijze volgens conclusie 13, gekenmerkt doordat het draagorgaan en de vezels van hetzelfde materiaal zijn vervaardigd en één integraal onderdeel vormenMethod according to claim 13, characterized in that the support member and the fibers are made of the same material and form one integral part 16. Werkwijze volgens conclusie 13, gekenmerkt doordat de vezels vormgesloten zijn verbonden met het draagorgaan.Method according to claim 13, characterized in that the fibers are connected to the support member in a form-fitting manner. 17. Werkwijze volgens conclusie 16, gekenmerkt doordat de vezels ieder over een deel van hun lengte zijn opgesloten tussen het draagorgaan en ten minste één langwerpig opsluitorgaan dat zich dwars op de vezels uitstrekt en op posities tussen de vezels met het draagorgaan is verbonden.A method according to claim 16, characterized in that the fibers are each enclosed over a part of their length between the support member and at least one elongated retaining member which extends transversely to the fibers and is connected to the support member at positions between the fibers. 18. Werkwijze volgens conclusie 17, gekenmerkt, doordat ieder van de vezels is opgesloten tussen het draagorgaan en twee langwerpige, zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende, opsluitorganen.Method according to claim 17, characterized in that each of the fibers is confined between the support member and two elongated confinement members extending parallel to each other. 19. Werkwijze volgens conclusies 14 en volgens conclusie 17 of een daarvan afhankelijke conclusie, gekenmerkt doordat het ten minste ene langwerpige opsluitorgaan aan de naar het draagorgaan gekeerde zijde is voorzien van een kleeflaag.A method as claimed in claim 14 and as claimed in claim 17 or a claim dependent thereon, characterized in that the at least one elongated confinement member is provided with an adhesive layer on the side facing the support member. 20. Werkwijze volgens conclusie één van de conclusies 4 tot en met 19, gekenmerkt doordat het draagorgaan voor iedere vezel een doorgang omvat.Method according to claim one of claims 4 to 19, characterized in that the support member comprises a passage for each fiber. 21. Werkwijze volgens conclusie 20, gekenmerkt doordat ieder van de vezels zich door een doorgang uitstrekt.A method according to claim 20, characterized in that each of the fibers extends through a passage. 22. Werkwijze volgens conclusie 20, gekenmerkt, doordat ieder van de vezels de bijbehorende doorgang kruist.The method according to claim 20, characterized in that each of the fibers crosses the associated passage. 23. Werkwijze volgens conclusies 18 of een daarvan afhankelijke conclusie en volgens conclusie 20 of een daarvan afhankelijke conclusie, gekenmerkt doordat iedere doorgang tussen de twee opsluitorganen is voorzien.A method according to claim 18 or a claim dependent thereon and according to claim 20 or a claim dependent thereon, characterized in that each passage between the two retaining members is provided. 24. Werkwijze volgens één van de conclusies 20 tot en met 24, gekenmerkt doordat tijdens C de vezelinbrengpen door de doorgang beweegt.The method according to any of claims 20 to 24, characterized in that the fiber insertion pin moves through the passage during C. 25. Werkwijze volgens één van de conclusies 4 tot en met 24, gekenmerkt doordat het draagorgaan tenminste tijdens een deel van het neergaande deel van stap C door klemorganen van de inrichting wordt geklemd, welke klemming voorafgaand aan de navolgende uitvoering van stap B wordt opgeheven.Method according to one of claims 4 to 24, characterized in that the support member is clamped by clamping members of the device at least during a part of the descending part of step C, which clamping is removed prior to the subsequent implementation of step B. 26. Werkwijze volgens één van de conclusies 4 tot en met 25, gekenmerkt doordat het draagorgaan is uitgevoerd als een verpakking met compartimenten voor de vezels.Method according to one of claims 4 to 25, characterized in that the support member is designed as a package with compartments for the fibers. 27. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, gekenmerkt doordat de vezels een verdikt deel bezitten.Method according to one of the preceding claims, characterized in that the fibers have a thickened part. 28. Werkwijze volgens conclusie 27, gekenmerkt doordat filamenten van de vezel ter plaatse van het verdikte deel met elkaar zijn verbonden.Method according to claim 27, characterized in that filaments of the fiber are connected to each other at the area of the thickened part. 29. Werkwijze volgens conclusie 27 of 28, gekenmerkt doordat het verdikte deel in het midden van de lengte van de vezel is gelegen.A method according to claim 27 or 28, characterized in that the thickened part is in the middle of the length of the fiber. 30. Werkwijze volgens conclusie 27 of 28, gekenmerkt doordat het verdikte deel uit het midden van de lengte van de vezel is gelegen.The method according to claim 27 or 28, characterized in that the thickened portion is located at the center of the length of the fiber. 31. Werkwijze volgens conclusie 30, gekenmerkt doordat het verdikte deel aan een uiteinde van de vezel is gelegen.A method according to claim 30, characterized in that the thickened part is located at one end of the fiber. 32. Werkwijze volgens één van de conclusies 27 tot en met 31, gekenmerkt doordat het verdikte deel wordt gevormd door een knoop in de vezel.Method according to one of claims 27 to 31, characterized in that the thickened part is formed by a knot in the fiber. 33. Werkwijze volgens één van de conclusies 27 tot en met 31, gekenmerkt doordat het verdikte deel wordt gevormd door een ringvormig orgaan dat zich om de vezel uitstrektThe method according to any of claims 27 to 31, characterized in that the thickened portion is formed by an annular member extending around the fiber 34. Werkwijze volgens één van de conclusies 27 tot en met 31, gekenmerkt doordat het verdikte deel wordt gevormd door uitgeharde lijm.A method according to any one of claims 27 to 31, characterized in that the thickened part is formed by cured glue. 35. Werkwijze volgens één van de conclusies 27 tot en met 31, gekenmerkt doordat de vezel een thermoplastisch materiaal omvat en het verdikte deel wordt gevormd door gestolde smelt van het thermoplastisch materiaal.The method according to any of claims 27 to 31, characterized in that the fiber comprises a thermoplastic material and the thickened part is formed by solidified melt of the thermoplastic material. 36. Werkwijze volgens één van de conclusies 27 tot en met 35, gekenmerkt doordat tijdens het neergaande deel van de verplaatsing van de vezelinbrengpen, de vezelinbrengpen aangrijpt op het verdikte deel of op een direct daaraan grenzend deel van de vezel.A method according to any one of claims 27 to 35, characterized in that during the descending part of the displacement of the fiber insertion pin, the fiber insertion pin engages the thickened part or a part of the fiber immediately adjacent thereto. 37. Werkwijze volgens conclusie 19 en volgens conclusie 27, gekenmerkt doordat het verdikte deel van de vezel zich tijdens stap B aan de van de vezelinbrengpen afgekeerde zijde van de doorgang bevindt en het grootste deel van de lengte van de vezel zich aan de naar de vezelinbrengpen gerichte zijde van de doorgang bevindt.Method according to claim 19 and according to claim 27, characterized in that the thickened part of the fiber is located on the side of the passage remote from the fiber insertion pin during step B and the greater part of the length of the fiber is located on the fiber insertion pin towards the fiber insertion pin facing side of the passage. 38. Werkwijze volgens conclusie 37, gekenmerkt doordat tijdens stap B of C het verdikte deel van de vezel door een verplaatsingsorgaan van de inrichting vanaf een opsluitzone van de doorgang achter ten minste een deel van de omtreksrand waarvan het verdikte deel haakt, in de richting van een vrijgeefzone van de doorgang wordt verplaatst welke vrijgeefzone in verbinding is met de opsluitzone en waarbij de omtrek van het verdikte deel binnen de omtrek van de doorgang in de vrijgeefzone past.Method according to claim 37, characterized in that during step B or C the thickened part of the fiber passes through a displacement member of the device from a confining zone of the passage behind at least a part of the peripheral edge whose thickened part hooks, in the direction of a release zone of the passage is moved, which release zone is in communication with the confinement zone and the circumference of the thickened part fits within the circumference of the passage in the release zone. 39. Werkwijze volgens één van de conclusies 4 tot en met 38, gekenmerkt doordat het draagorgaan van het wegwerp type is.The method according to any of claims 4 to 38, characterized in that the support member is of the disposable type. 40. Werkwijze volgens één van de conclusies 4 tot en met 38, gekenmerkt doordat het draagorgaan van het herbruikbare type is.The method according to any of claims 4 to 38, characterized in that the support member is of the reusable type. 41. Combinatie van een draagorgaan en een verzameling vezels voor toepassing in een werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies welke vezels onderling zijn gepositioneerd door het draagorgaan.A combination of a support member and a collection of fibers for use in a method according to any one of the preceding claims, which fibers are mutually positioned by the support member. 42. Combinatie volgens conclusie 41, gekenmerkt doordat de vezels in evenwijdige rijen zijn gepositioneerd.A combination according to claim 41, characterized in that the fibers are positioned in parallel rows. 43. Combinatie volgens conclusie 41 of 42, gekenmerkt doordat het draagorgaan bandvormig is.Combination according to claim 41 or 42, characterized in that the support member is band-shaped. 44. Combinatie volgens conclusie 43, gekenmerkt doordat het draagorgaan voor iedere vezel een doorgang omvat.A combination according to claim 43, characterized in that the support member comprises a passage for each fiber. 45. Combinatie volgens conclusie 44, gekenmerkt doordat iedere vezel de bijbehorende doorgang kruist.Combination according to claim 44, characterized in that each fiber crosses the associated passage. 46. Combinatie volgens conclusie 44 of 45, gekenmerkt doordat de doorgangen een onronde vorm hebben.A combination according to claim 44 or 45, characterized in that the passages have an unround shape. 47. Combinatie volgens conclusie 44, 45 of 46, gekenmerkt doordat iedere vezel een verdikt deel bezit dat zich aan één zijde van de doorgang bevindt en dat het grootste deel van de lengte van de vezel zich de tegen over gelegen zijde van de doorgang bevindt.Combination according to claim 44, 45 or 46, characterized in that each fiber has a thickened part which is located on one side of the passage and in that the largest part of the length of the fiber is situated on the opposite side of the passage. 48. Combinatie volgens conclusies 46 of 47, gekenmerkt doordat iedere vezel zich dusdanig door een doorgang uitstrekt dat het verdikte deel van de vezel in een opsluitzone van de doorgang achter ten minst een deel van de omtreksrand van de doorgang haakt.A combination according to claims 46 or 47, characterized in that each fiber extends through a passage such that the thickened part of the fiber hooks into a confining zone of the passage behind at least a part of the peripheral edge of the passage. 49. Combinatie volgens conclusie 47 en volgens conclusie 48, gekenmerkt doordat de doorgang een vrijgeefzone heeft die in verbinding is met de opsluitzone waarbij de omtrek van het verdikte deel binnen de omtrek van de doorgang in de vrijgeefzone past.Combination according to claim 47 and according to claim 48, characterized in that the passage has a release zone which is in communication with the confinement zone, wherein the circumference of the thickened part fits within the circumference of the passage in the release zone. 50. Combinatie volgens één van de conclusies 41 tot en met 49, gekenmerkt doordat de drager is voorzien van aangrijpingselementen die in een regelmatig patroon zijn voorzien voor aangrijping door aangrijpingsorganen van positioneringsmiddelen voor het verplaatsen van de drager en daarmee het volgens stap b van conclusie 1 positioneren van vezels onder vezelinbrengpennen van een inrichting.Combination according to one of claims 41 to 49, characterized in that the carrier is provided with engagement elements which are provided in a regular pattern for engagement by engagement members of positioning means for displacing the carrier and thus the according to step b of claim 1 positioning fibers under fiber insertion pins of a device. 51. Combinatie volgens conclusie 50, gekenmerkt doordat de aangrijpingselementen worden gevormd door gaten die aangrijpbaar zijn door tanden van positioneringsmiddelen.A combination according to claim 50, characterized in that the engagement elements are formed by holes that can be engaged by teeth of positioning means. 52. Combinatie volgens één van de conclusies 41 tot en met 51, gekenmerkt doordat de combinatie tevens een aslichaam omvat waar om heen de drager is gewikkeld en waarbij het gewicht van de combinatie maximaal 20 kg, bij voorkeur maximaal 15 kg is.A combination as claimed in any one of claims 41 to 51, characterized in that the combination also comprises an axle body around which the carrier is wound and wherein the weight of the combination is at most 20 kg, preferably at most 15 kg. 53. Combinatie volgens conclusie één van de conclusies 41 tot en met 52, gekenmerkt doordat de verhouding van het gewicht van de vezels en het gewicht van het draagorgaan ten minste 1:12, bij voorkeur ten minste 1:6 is.The combination according to claim one of claims 41 to 52, characterized in that the ratio of the weight of the fibers to the weight of the support member is at least 1:12, preferably at least 1: 6. 54. Inrichting voor het in grond aanbrengen van vezels omvattende een over de grond in een verplaatsingsrichting verrijdbaar gestel, één vezelinbrengpen, verplaatsingsmiddelen voor het ten opzichte van het gestel neer en op verplaatsen van de vezelinbrengpen, positioneringsmiddelen voor het onder de vezelinbrengpen positioneren van een vezel, gekenmerkt door afwikkelmiddelen voor het afwikkelen van een rol van een bandvormige drager die een verzameling van vezels draagt en/of door opwikkelmiddelen voor het tot een rol opwikkelen van de bandvormige drager.54. Device for laying fibers in the ground, comprising a frame movable over the ground in a direction of movement, one fiber insertion pin, displacement means for moving the fiber insertion pin down and on it, positioning means for positioning a fiber under the fiber insertion pin characterized by unwinding means for unwinding a roll of a tape-shaped carrier carrying a collection of fibers and / or winding-up means for winding the tape-shaped carrier into a roll. 55. Inrichting volgens conclusie 54, gekenmerkt doordat de inrichting een aantal vezelinbrengpennen omvat die in een, zich dwars op de verplaatsingsrichting uitstrekkende, rij zijn opgesteld waarbij de verplaatsingsmiddelen zijn ingericht voor het gezamenlijk ten opzichte van het gestel neer en op verplaatsen van de vezelinbrengpennen.55. Device according to claim 54, characterized in that the device comprises a number of fiber insertion pins which are arranged in a row extending transversely to the direction of movement, the displacement means being adapted to jointly move the fiber insertion pins downwards and relative to the frame. 56. Inrichting volgens conclusie 54 of 55, gekenmerkt doordat de afwikkelmiddelen en/of de opwikkelmiddelen zijn ingericht voor het om een rotatie-as roteren van de bijbehorende rol welke rotatie-as zich in horizontale richting evenwijdig aan de verplaatsingsrichting uitstrekt.Device as claimed in claim 54 or 55, characterized in that the unwinding means and / or the winding means are adapted to rotate the associated roll about an axis of rotation, which axis of rotation extends in the horizontal direction parallel to the direction of movement. 57. Inrichting volgens conclusie 54 of 55, gekenmerkt doordat de afwikkelmiddelen en/of de opwikkelmiddelen zijn ingericht voor het om een rotatie-as roteren van de bijbehorende rol welke rotatie-as zich in horizontale richting dwars op de verplaatsingsrichting uitstrekt.An apparatus according to claim 54 or 55, characterized in that the unwinding means and / or the winding means are adapted to rotate the associated roll about an axis of rotation, which axis of rotation extends horizontally transversely of the direction of movement. 3/ 30^6s4 3/30 ^ 6s 4 3017654 2°1?654 ) o o © o © © © f © © © © © © © © ©3017654 2 ° 1? 654) oo © o © © © f © © © © © © © © © 7/77/7 Fig 13cFig 13c Fig 13b λFig 13b λ / ° / ° 41 * 41 *
82a 8382a 83 Fig 14b :ig 14aFig. 14b : Fig. 14a Fig 13d ig 14c zFig 13d and 14c z
NL2017654A 2016-10-21 2016-10-21 Method for applying fibers to soil NL2017654B1 (en)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2017654A NL2017654B1 (en) 2016-10-21 2016-10-21 Method for applying fibers to soil
NL2018545A NL2018545B1 (en) 2016-10-21 2017-03-17 Method and device for laying fibers in soil as well as combination of a support member and a collection of fibers.
EP17792212.7A EP3529418A1 (en) 2016-10-21 2017-10-20 Method and device for introducing thread-like fibres into the ground, combination of a substrate member and a collection of thread-like fibres, and device for introducing thread-like fibres into the ground
PCT/NL2017/050690 WO2018074930A1 (en) 2016-10-21 2017-10-20 Method and device for introducing thread-like fibres into the ground, combination of a substrate member and a collection of thread-like fibres, and device for introducing thread-like fibres into the ground

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2017654A NL2017654B1 (en) 2016-10-21 2016-10-21 Method for applying fibers to soil

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2017654B1 true NL2017654B1 (en) 2018-04-30

Family

ID=57208346

Family Applications (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2017654A NL2017654B1 (en) 2016-10-21 2016-10-21 Method for applying fibers to soil
NL2018545A NL2018545B1 (en) 2016-10-21 2017-03-17 Method and device for laying fibers in soil as well as combination of a support member and a collection of fibers.

Family Applications After (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2018545A NL2018545B1 (en) 2016-10-21 2017-03-17 Method and device for laying fibers in soil as well as combination of a support member and a collection of fibers.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP3529418A1 (en)
NL (2) NL2017654B1 (en)

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3912902A1 (en) * 1988-04-25 1989-11-02 Kniesel Ulrich DEVICE FOR MOVING MARKING DOWELS FOR FLOOR MARKINGS OD. DGL.
WO1992007142A2 (en) * 1990-10-16 1992-04-30 Tapijtfabriek H. Desseaux N.V. A field containing artificial grass and a device for inserting artificial grass fibres
US7824133B1 (en) * 2005-03-22 2010-11-02 Joseph Lazaro Artificial ground cover and system of installation

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3912902A1 (en) * 1988-04-25 1989-11-02 Kniesel Ulrich DEVICE FOR MOVING MARKING DOWELS FOR FLOOR MARKINGS OD. DGL.
WO1992007142A2 (en) * 1990-10-16 1992-04-30 Tapijtfabriek H. Desseaux N.V. A field containing artificial grass and a device for inserting artificial grass fibres
US7824133B1 (en) * 2005-03-22 2010-11-02 Joseph Lazaro Artificial ground cover and system of installation

Also Published As

Publication number Publication date
NL2018545B1 (en) 2018-07-02
NL2018545A (en) 2018-04-26
EP3529418A1 (en) 2019-08-28

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP2352676B2 (en) Method and device for producing bundle packages and bundle package
ES2778931T3 (en) Manufacturing facility for laying fiber webs
NL2014189B1 (en) Device for installing artificial grass blades in the ground.
EP2305563A2 (en) Method and device for producing containers
DE3906922C2 (en)
WO2018074930A1 (en) Method and device for introducing thread-like fibres into the ground, combination of a substrate member and a collection of thread-like fibres, and device for introducing thread-like fibres into the ground
DE102008020522A1 (en) Container with carrying handle and device and method for its production
EP2167389B1 (en) Method and device for applying labels in multiple tracks
NL2017654B1 (en) Method for applying fibers to soil
DE69921935T2 (en) Process for making glass sheet stacking with spacers and stacks
DE10027977A1 (en) Machine for making small filter sacks for infusion products has arrangement for positioning and guiding chord with tag near wheel relative to filter sack and holding chord/tag in fixed position
WO2013104534A1 (en) Method for producing bundles
WO1999042397A1 (en) Method and device for inserting a plurality of individual sheetlike forms of administration in a dispenser by forming a multilayer pile
CN111761845B (en) Semi-automatic production system and process for blade pultrusion girder
DE19913255A1 (en) Plastic bag stack producing and issuing device for automatic machines, involving use of robot with multifunctional hand
DE2416681A1 (en) METHOD AND DEVICE FOR PACKAGING ARTICLES
DE102020106025A1 (en) Packaging machine and method for packaging a packaged item with an outer packaging produced from an upper paper web and a lower paper web
EP3666679A1 (en) Glass body layer, glass body bundle and method for producing a glass body layer
DE102011081704B4 (en) Method and device for packaging articles
WO2012048838A1 (en) Device and method for removing and transferring flat bag packs
NL1025595C2 (en) Method and device for transporting a sheet.
EP3409622A1 (en) Device and method for handling piece goods moved one behind the other in at least one row
EP1663790B1 (en) Method and device for producing (cigarette) packets
EP1036002B1 (en) Method and device for producing a package unit, especially for protective gloves
KR20010080048A (en) Method and plant for continuously producing construction elements

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20201101