NL2016113B1 - Werkwijze en inrichting voor het detecteren en registreren van weidegang van vee. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het detecteren en registreren van weidegang van vee. Download PDF

Info

Publication number
NL2016113B1
NL2016113B1 NL2016113A NL2016113A NL2016113B1 NL 2016113 B1 NL2016113 B1 NL 2016113B1 NL 2016113 A NL2016113 A NL 2016113A NL 2016113 A NL2016113 A NL 2016113A NL 2016113 B1 NL2016113 B1 NL 2016113B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
animal
pasture
sensor
detected
grazing
Prior art date
Application number
NL2016113A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2016113A (nl
Inventor
Karsijns Woltherus
Jan Hendrik Lammers Rudie
Anne Kuipers Jan
Original Assignee
N V Nederlandsche Apparatenfabriek Nedap
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by N V Nederlandsche Apparatenfabriek Nedap filed Critical N V Nederlandsche Apparatenfabriek Nedap
Priority to NL2016113A priority Critical patent/NL2016113B1/nl
Publication of NL2016113A publication Critical patent/NL2016113A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2016113B1 publication Critical patent/NL2016113B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K11/00Marking of animals
    • A01K11/006Automatic identification systems for animals, e.g. electronic devices, transponders for animals
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K29/00Other apparatus for animal husbandry
    • A01K29/005Monitoring or measuring activity, e.g. detecting heat or mating

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • Biophysics (AREA)
  • Birds (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Radar Systems Or Details Thereof (AREA)

Abstract

Werkwijze en inrichting voor het detecteren en registreren van weidegang van dieren, waarbij een dier wordt voorzien van een smart tag, met een sensor voor het detecteren van activiteiten van een dier, waaraan de smart tag is bevestigd, waarbij de smart tag voorts is voorzien van tenminste een geheugen, waarin een identificatiecode is opgeslagen en waarbij de werkwijze tenminste het volgende omvat: de met de sensor gedetecteerde activiteiten worden gedurende een detectieperiode geregistreerd en door een professor vergeleken met een referentiepatroon en/of de referentiewaarde om te bepalen of een dier in de detectieperiode in de weide is geweest of in de weide is.

Description

Titel: Werkwijze en inrichting voor het detecteren en registreren van weidegang van vee.
In het kielzog van de desbetreffende maatschappelijke discussies wordt in de veehouderij de laatste jaren in toenemende mate belang gehecht aan een diervriendelijke behandeling van het vee, waarbij de dieren voldoende tijd buiten kunnen verblijven om op natuurlijke wijze voedsel tot zich te kunnen nemen. Zo is bij consumenten bijvoorbeeld vraag naar kippenvlees of -eieren van kippen, die vrij buiten kunnen randscharrelen. Ook is vraag naar vlees van scharrelvarkens en naar melk en vlees van koeien, die buiten in de wei hebben kunnen grazen.
In verschillende kwaliteitsborgingssystemen voor de melkveehouderij is een minimum hoeveelheid weidegang voor melkvee voorgeschreven. Een probleem daarbij is echter, dat het moeilijk is om aan te tonen, dat de dieren daadwerkelijk voldoende tijd buiten zijn geweest en hebben kunnen grazen.
De uitvinding beoogt dit probleem op te lossen door een werkwijze en inrichting ter beschikking te stellen voor het detecteren en registreren van de weidegang van vee.
Hiertoe wordt volgens de uitvinding bij een werkwijze voor het detecteren en registreren van weidegang van tenminste één dier het tenminste ene dier voorzien van tenminste één smart tag, die is voorzien van tenminste één sensor voor het detecteren van bewegingen en/of standen, alsmede veranderingen daarvan van de tenminste ene smart tag en daarmee van althans een deel van het tenminste ene dier waaraan de smart tag is bevestigd, waarbij de smart tag voorts is voorzien van tenminste een geheugen, waarin tenminste een identificatiecode is opgeslagen, en waarbij de werkwijze tenminste de volgende bepalingsstap omvat: de met de tenminste ene sensor gedetecteerde bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan worden gedurende een detectieperiode geregistreerd en door een processor vergeleken met een referentiepatroon en/of referentiewaarden om te bepalen of het tenminste ene dier in de detectieperiode naar de weide is geweest of in de weide is. Een inrichting voor het toepassen van de werkwijze omvat een aantal voor bevestiging aan vee geschikte smart tags, die elk tenminste een sensor voor het detecteren van bewegingen en/of standen, alsmede veranderingen daarvan van een smart tag en daarmee van een dier of tenminste een deel van het dier, waaraan een smart tag is bevestigd; en een communicatief met de smart tag verbonden centrale processor, welke is ingericht om tenminste te registreren wanneer van weidegang sprake is.
Opgemerkt wordt, dat in deze beschrijving en de bijbehorende conclusies met de term “beweging en/of standen, alsmede veranderingen daarvan” elk type beweging, dat een aan een dier bevestigde smart tag kan ondergaan, wordt bedoeld. De term omvat verplaatsingen van de smart tag tezamen met het dier en bewegingen van de smart tag met een deel van het dier in één, twee of drie dimensies, en ook standen en/of veranderingen daarvan, waarbij de smart tag slechts om één of meer assen roteert, alsmede een combinatie van beide typen bewegingen al dan niet met variërende snelheid. Voorts wordt in deze beschrijving en de bijbehorende conclusies met de term “smart tag” ieder geschikt type transponder, ook wel responder of label, of detectieplaatje, of RFID tag etc. genoemd, bedoeld, die van een identificatiecode is voorzien, alsmede van tenminste één sensor voor het detecteren van bewegingen en/of standen, alsmede veranderingen daarvan, waarbij de smart tag is ingericht om actief data, inclusief de identificatiecode, uit te zenden voor ontvangst door een met een procescomputer verbonden antenne, en/of om middels een door een reader gegenereerd ondervragingsveld te worden uitgelezen. In het volgende zal de uitvinding nader worden beschreven met verwijzing naar de bij gevoegde tekening.
Figuur 1 toont bij wijze van voorbeeld een koe, die is voorzien van een smart tag;
Figuur 2 toont schematisch een voorbeeld van een voor toepassing van de uitvinding geschikte smart tag;
Figuur 3 toont schematisch een voorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding.
Een weidegang van een dier of een groep van dieren kan op verschillende manieren met behulp van smart tags gedetecteerd worden. In de weide en ook gedurende het lopen van de stal naar de weide en van de weide naar de stal beweegt een dier op een andere wijze dan wanneer het in de stal verblijft.
Zo is tijdens de weidegang een verhoogde activiteit van een dier te zien. Activiteit is in deze context de hoeveelheid beweging van een dier in een bepaalde tijdseenheid. Een verhoging van de activiteit van een dier of een groep van dieren gedurende een bepaalde periode ten opzichte van een referentiewaarde kan als criterium voor een indicatie van weidegang gebruikt worden. De genoemde periode kan bijvoorbeeld een dag of een vooraf bepaald gedeelte van een dag zijn. Een verhoging van bijvoorbeeld het gecumuleerde of gemiddelde van het met een smart tag gedetecteerde activiteitsniveau over een dag of een bepaald gedeelte van een dag ten opzichte van een bijbehorende referentiewaarde en/of een bijbehorend referentiepatroon, is een indicatie voor weidegang. Ook kan op basis van het distributiepatroon van de activiteit van een dier over een bepaalde periode, bijv. een dag weidegang bepaald worden. Daarbij geeft een verhoging van het activiteitenniveau gedurende een deel van de dag ten opzichte van de rest van de dag een criterium voor een indicatie van weidegang gedurende het betreffende deel van de dag.
Een geschikt referentiepatroon of referentiewaarde kan op verschillende wijzen voor gebruik in de werkwijze worden verkregen. Zo kan gebruik worden gemaakt van een eerder onder bekende omstandigheden met betrekking tot hetzelfde dier verkregen referentiewaarde of referentiepatroon met behulp van dezelfde of een soortgelijke smarttag. Een hierboven al vermeld voorbeeld is het bepalen van het distributiepatroon van de activiteit van een dier over bijvoorbeeld een dag, waarbij een verhoging van het activiteitsniveau gedurende een deel van de dag ten opzichte van de rest van de dag als indicatie voor weidegang wordt gebruikt.
Als alternatief zou volgens een ander voorbeeld van hetzelfde dier de activiteit gedurende een vooraf bepaalde periode gemeten en geregistreerd kunnen worden om later als referentie gebruikt te kunnen worden. De referentieperiode zou daarbij bijvoorbeeld een periode van weidegang kunnen omvatten of juist een periode waarin het dier in de stal verblijft, of beide. Gedurende de referentieperiode kunnen de omstandigheden van het dier dus naar keuze al dan niet bekend zijn.
Het is ook mogelijk om gebruik te maken van metingen, die met betrekking tot één of meer andere, maar soortgelijke dieren zijn of worden verkregen. Dit kunnen al dan niet dieren zijn, die tot dezelfde kudde behoren als het te beoordelen dier.
Ook in dat geval kan desgewenst indien gewenst een specifieke referentieperiode worden gekozen.
Weer een andere mogelijkheid om een referentie patroon en/of referentie waarde te verkrijgen is het gebruik maken van gegevens uit wetenschappelijke onderzoeken en/of publicaties over het gedrag van soortgelijke dieren..
De hierboven beschreven methoden om voor het detecteren van weidegang bruikbare referentiepatronen en/of waarden te verkrijgen kunnen voor alle soorten activiteiten, die kunnen worden gebruikt om weidegang te detecteren, worden toegepast, zoals hierna nog nader zal worden beschreven aan de hand van een aantal voorbeelden.
Er geldt dus dat optioneel of alternatief een referentiepatroon en/of referentiewaarde kan worden bepaald uit een of een veelvoud van bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan die behoren bij weide gang van het ten minste ene dier. Zo kunnen dergelijke bewegingen worden afgeleid van of bekend zijn uit literatuur en/of observatie van ten minste een ander soortgelijk dier. Hierbij kunnen optioneel of alternatief de bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan die behoren bij grazen, foerageren en herkauwen gebruikt worden voor het opbouwen van een referentiepatroon en/of referentiewaarde.
Optioneel of alternatief kan een referentiepatroon en/of referentiewaarde ook afgeleid worden op basis van bij weide gang onderling synchroon gedrag tussen dieren binnen eenzelfde groep.
Optioneel of alternatief kunnen volgens de uitvinding tenminste een referentiepatroon en/of referentiewaarde worden gebruikt die elk weidegang-uitsluitend werken. Daarbij kunnen tenminste een referentiepatroon en/of referentiewaarde elk ook gebaseerd zijn op bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan die geassocieerd zijn met een bekend gebrek aan weidegang zoals bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan die geassocieerd zijn met een stressgedrag door gebrek aan weidegang. Zo kan bijvoorbeeld een referentiepatroon of referentie waarde opgebouwd zijn uit bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan die overeenkomen met stressgedrag, en bij voorkeur overeenkomen met stressgedrag ten gevolge van gebrek aan weidegang. Bij een afwezigheid van dergelijk patronen kan dan juist wel sprake zijn van weidegang of voldoende weidegang.
Optioneel of alternatief kunnen referentiepatronen en/of referentiewaarden verkregen worden uit een database of geheugen (extern en/of intern) van een centrale computer of worden verkregen uit een reeds bestaand gedragsmodel voor het ten minste ene dier.
Optioneel of alternatief kunnen ter verkrijging van een referentiepatroon en/of referentiewaarde de bewegingen en/of standen of veranderingen van een dier of groep van dieren worden gedetecteerd gedurende een referentieperiode waarin bekende omstandigheden, zoals weide-omstandigheden, voor het ten minste ene dier of een soortgelijk dier of een groep van soortgelijke dieren gelden.
Optioneel of alternatief kunnen referentiepatronen en/of referentiewaarden worden geselecteerd voor gebruik in de werkwijze waarbij de selectie in afhankelijkheid van bepaalde weide-omstandigheden plaats vindt, zoals buitentemperatuur, begroeiing, grote van een kudde (vanaf ten minste een enkel dier) en/of het feit of het ten minste ene dier bijgevoerd is. Zo kan bijvoorbeeld de processor tijdens winter dagen tenminste een referentiepatroon en/of referentiewaarde gebruiken voor de bepalingsstap die geassocieerd zijn met wintertemperaturen, winterbegroeiing en dergelijke. Opgemerkt wordt, dat smart tags die activiteitsmetingen kunnen uitvoeren op zichzelf bekend en in de handel verkrijgbaar zijn. Dergelijke smart tags kunnen op diverse plekken aan een dier bevestigd worden, bijvoorbeeld om de hals als een halsbandlabel of aan een poot als een pootlabel of op een andere plek, bijvoorbeeld het oor.
Het is ook mogelijk het aantal stappen van een dier in een bepaalde tijdsperiode te meten met behulp van een smart tag. Een dergelijke smart tag is eveneens op zichzelf bekend en in de handel verkrijgbaar en zal in het algemeen als een pootlabel zijn uitgevoerd.
Bij weidegang is een verhoging van het aantal stappen per tijdseenheid te zien. Een verhoging van het totaal aantal stappen per dag of dagdeel ten opzichte van een vooraf bepaalde referentiewaarde of ten opzichte van andere dagen resp. de rest van de dag kan als criterium voor een indicatie van weidegang worden gebruikt. Dit geldt ook voor een distributiepatroon van het aantal stappen gedurende een dag(deel) indien het distributiepatroon een periode met een verhoogd aantal stappen aangeeft.
Met een smart tag is ook de tijd, die een dier besteedt aan de activiteit ‘lopen’ binnen een bepaalde tijdsperiode, te meten. Een verhoging van de aan lopen bestede tijd ten opzichte van een vooraf bepaalde referentiewaarde gedurende een dag of een deel daarvan, of ten opzichte van voorgaande en of volgende dagen of dagdelen, kan als criterium voor een indicatie van weidegang gebruikt worden. Ook op basis van het distributiepatroon van de looptijd over een vooraf bepaalde tijdsperiode, zoals bijv. een dag(deel) kan weidegang bepaald worden.
Een andere methode om weidegang te detecteren met behulp van een smart tag is gebaseerd op de tijd die een dier gedurende een vooraf bepaalde tijdsperiode, bijvoorbeeld een dag, besteedt aan vreten. Bij weidegang treedt een verandering van de distributie van de vreettijd over de dag op. De activiteit vreten kan met een smart tag gedetecteerd worden.
Ook de activiteit grazen kan met een smart tag gedetecteerd worden. Grazen is een activiteit, die alleen in de weide plaats vindt, en die derhalve als criterium voor weidegang gebruikt kan worden. Een dier, bijvoorbeeld een koe, moet hierbij telkens op een andere plek het voedsel opnemen, Het voedsel wordt laag bij de grond opgenomen en met behulp van de tong losgetrokken. Dit gebeurt met een specifieke, met een smart tag detecteerbare, beweging. De activiteit grazen geeft aan, dat sprake is van weidegang.
Grazen kan ook gedetecteerd worden door informatie over stappen of lopen te combineren met informatie over de vreettijd. In de stal kan het dier immers vreten zonder te hoeven lopen, terwijl in de weide steeds op een andere plek een hap gras genomen moet worden. Afwisselend, al dan niet althans deels gelijktijdig, vreten en lopen vormt een indicatie van weidegang. In het bijzonder indicatief voor weidegang is een graaspatroon waarbij een dier het happen naar graasgoed, zoals gras, afwisselt met een stapvoetse verplaatsing. Figuur 1 toont bij wijze van voorbeeld een koe 1, die is voorzien van een halsbandtransponder 2. Dergelijke halsbandtransponders zijn op zichzelf bekend voor identificatie van een koe bij een voerbak voor krachtvoer. Om de hals gedragen transponders kunnen, evenals op andere plekken bevestigde transponders, voorts voorzien zijn van sensoren voor het detecteren van algemene of specifieke bewegingen van de koe, en/of de houding van de koe en/of andere informatie met betrekking tot de koe, zoals bijvoorbeeld de positie van de koe, de temperatuur van de koe, verplaatsingen van de koe. Een dergelijke transponder is bijvoorbeeld beschreven in de internationale octrooiaanvrage PCT/NL2011/050808, waarin ook een combinatie van een halsbandtransponder met een stappenteller is beschreven.
De in Figuur 1 getoonde koe is voorts voorzien van een in dit voorbeeld als aparte smart tag uitgevoerde en aan en poot van de koe bevestigde stappenteller 3 voor het detecteren van de activiteit lopen of het tellen van stappen.
Figuur 2 toont een voorbeeld van een blokschema van een smart tag 10 geschikt voor toepassing bij de uitvinding. De getoonde smart tag omvat één of meer sensoren S, die met een processor P zijn verbonden, en waarmee bepaalde gedragingen of activiteiten van een dier, zoals hierboven beschreven, kunnen worden gedetecteerd. De smart tag 10 omvat in dit voorbeeld voorts een geheugen M, waarin referentiegegevens, zoals bijv. één of meer referentiewaarden en/of één of meer referentiepatronen voor de te detecteren gebeurtenissen kunnen zijn opgeslagen, alsmede een identificatiecode voor identificatie van de smart tag en daarmee van het dier, dat de smart tag draagt. Het geheugen M is ook met de processor P verbonden.
Voorts is een timer T aanwezig voor het op vooraf bepaalde tijdstippen activeren van de sensor(s) en/of de processor. De processor is verder verbonden met een antenne 11 voor communicatie met een centrale eenheid (Figuur 3). Tenslotte is de smart tag in dit voorbeeld voorzien van een batterij 12.
In bedrijf ontvangt in dit voorbeeld de processor P na activering door timer T informatie van de sensor(s) S. De processor vergelijkt deze informatie met in het geheugen M opgeslagen referentiewaarden of referentiepatronen en bepaalt op basis van dit vergelijkingsproces of sprake is van weidegang, en zendt via antenne 11 de uitkomst naar de centrale eenheid om elektronisch en/of als afdruk op papier te worden geregistreerd.
Het vergelijkingsproces kan in de praktijk met vooraf ingestelde tussenpozen plaatsvinden of desgewenst continu, mede afhankelijk van de door de smart tag te detecteren grootheden. De resultaten van het vergelijkingsproces kunnen periodiek, al dan niet in reactie op een ondervragingssignaal van de centrale eenheid naar de centrale eenheid worden gezonden. Als alternatief kan een deel van de hierboven beschreven functies in de centrale eenheid worden uitgevoerd. Zo zou de smart tag bijvoorbeeld slechts één of meer sensors en een relatief klein geheugen en een bijbehorende batterij kunnen omvatten.
De smart tag kan dan bijvoorbeeld periodiek de in het geheugen opgeslagen data naar de centrale eenheid zenden, of het geheugen van de smart tag kan middels een ondervragingssignaal periodiek worden uitgelezen door de centrale eenheid. De centrale eenheid is dan verbonden met een geheugen, waarin de referentiewaarden en/of patronen voor elke smart tag zijn opgeslagen. De centrale eenheid vergelijkt de ontvangen informatie met de referentie-informatie en registreert het resultaat van het vergelijkingsproces in een geheugen. Het resultaat kan dan bijvoorbeeld op afroep worden getoond op een beeldscherm en/of worden afgedrukt en/of naar een werkstation worden verzonden.
Een dergelijke configuratie is schematisch getoond in Figuur 3.
Figuur 3 toont een aantal aan dieren bevestigde smart tags STi t/m STn, die draadloos zijn verbonden met een centrale eenheid 20 zoals schematisch getoond door met onderbroken lijnen Li.......Ln aangegeven communicatiekanalen. De communicatiekanalen kunnen desgewenst één of meer tussenstations TS omvatten zoals bij wijze van voorbeeld is aangegeven in kanaal Li. De tussenstations kunnen al dan niet draadloos met de centrale eenheid zijn verbonden.
De centrale eenheid of centrale computer 20, ook wel reader genoemd, omvat in dit voorbeeld een zend/ontvangtrap TR voor het genereren van een magnetisch ondervragingsveld en het ontvangen van door de smart tags verzonden signalen. De centrale eenheid 20 omvat voorts een centrale processor, die de zend/ontvang trap TR kan aansturen en die door de zend/ontvang trap ontvangen signalen kan verwerken.
De centrale processor vergelijkt de in een geheugen Mi opgeslagen referentiewaarden en/of -patronen met de van de smart tags afkomstige signalen. Het resultaat van de vergelijking, weidegang of geen weidegang, wordt opgeslagen in een geheugen M2 en desgewenst weergegeven op een weergeefinrichting zoals bijvoorbeeld een beeldscherm 21 of op een afdruk middels een printer 22, of doorgezonden naar een elders gelegen werkstation.
Diverse varianten van de beschreven configuraties zijn mogelijk De smart tags kunnen bijvoorbeeld zelfstandig de gemeten waarden of patronen periodiek doorzenden naar de centrale eenheid, waarna de vergelijking met referentiewaarde en/of -patronen in de centrale eenheid plaatsvindt.
De voor het detecteren van weidegang van een individueel dier of een veelvoud van dieren te gebruiken referentiewaarden en/of -patronen kunnen afkomstig zijn van hetzelfde dier of veelvoud van dieren maar ook van een vergelijkbaar dier of een vergelijkbare groep dieren. In het laatste geval kan het genoemde individuele dier of veelvoud van dieren al dan niet deel uitmaken van de genoemde groep. Voorts kunnen de referentiewaarden en/of -patronen betrekking hebben op een periode, waarin een dier of de dieren zich in de stal bevinden, of juist op een periode, waarin een dier of de dieren zich in de weide bevinden.
In het voorgaande is beschreven hoe op basis van bepaalde activiteiten of gedragingen van een dier gedetecteerd kan worden wanneer sprake is van weidegang. Opgemerkt wordt, dat detectie van weidegang ook op basis van een combinatie van verschillende met één of meer smart tags gedetecteerde activiteiten of gedragingen kan plaatsvinden. Als voorbeeld werd al het combineren van informatie over stappen of lopen met informatie over de vreettijd beschreven. Andere combinaties zijn desgewenst echter ook mogelijk.
Weidegang kan niet alleen op individueel niveau maar ook op groepsniveau of kuddeniveau worden vastgesteld. In de praktijk kan het voorkomen, dat de weidegang van dieren, die tot een bepaalde groep of kudde behoren, niet voor alle dieren op hetzelfde moment begint, of dat een aantal dieren van de groep zich in de nabijheid van de stal bevindt. Dan kan op basis van het groepsgemiddelde van de gedetecteerde activiteiten of gedragingen, of door vast te stellen dat tenminste een bepaald deel van de dieren in een groep aan één of meer criteria voor weidegang voldoet, geconcludeerd worden, dat voor de hele groep sprake is van weidegang.
Weidegang kan ook bepaald worden op basis van de situatie van een dier, zoals bijvoorbeeld de positie van het dier of de afstand van het dier ten opzichte van de reader, of de omgevingstemperatuur van het dier. De positie van een smart tag kan bijvoorbeeld bepaald worden op basis van de sterkte van door een zend/ontvanger van een smart tag ontvangen signalen en/of de ontvangstverhouding (ontvangstrate) van de ontvangen signalen.
Bij een afnemende signaalsterkte of een afnemende ontvangstrate van verwachte signalen tot onder een vooraf bepaalde drempelwaarde kan tot weidegang worden geconcludeerd.
Een geschikt positiebepalingssysteem dat gebruik maakt van meerdere readers is beschreven in de eerdergenoemde internationale octrooiaanvrage PCT/NL2011/050808, die geacht wordt hier te zijn geïncorporeerd middels referentie.
Een situatie, waarin een plotselinge verandering van de omgevingstemperatuur van een dier optreedt kan ook duiden op een verandering van plaats van het dier. Indien dit met regelmaat voorkomt of voor een zeker gedeelte van de dieren in een groep, kan geconcludeerd worden, dat sprake is van weidegang.
Opgemerkt wordt, dat in de voorgaande beschrijving is uitgegaan van weidegang van koeien. De uitvinding is echter desgewenst evenzeer geschikt voor toepassing bij andere dieren, zoals geiten, varkens, paarden, kippen etc. De term weidegang omvat in het kader van deze uitvinding derhalve ook in het algemeen de uitloop naar een buitenruimte van andere dieren.
De referentiewaarde of het referentiepatroon kan tijdens een aan de detectieperiode voorgaande referentieperiode worden bepaald voor hetzelfde dier of voor een soortgelijk dier of een groep van soortgelijke dieren. De detectieperiode en de referentieperiode kunnen desgewenst deels of zelfs geheel samenvallen.
Als de bij een dier of groep dieren tijdens een detectieperiode gedetecteerde bewegingen of veranderingen daarvan in een geheugen worden opgeslagen, kan de voor het bepalen van de gebeurtenis weidegang benodigde referentie-informatie desgewenst ook achteraf nog worden verkregen gedurende een periode, die later ligt dan de detectieperiode. Daarbij dienen de referentieperiode en de detectieperiode bij voorkeur gelijkwaardige perioden te zijn, omdat de gedragingen van de dieren bijvoorbeeld in de zomer en in de winter verschillend kunnen zijn.

Claims (35)

1. Werkwijze voor het detecteren en registreren van weidegang van tenminste één dier, waarbij het tenminste ene dier wordt voorzien van tenminste één smart tag, die is voorzien van tenminste één sensor voor het detecteren van bewegingen en/of standen, alsmede veranderingen daarvan van de tenminste ene smart tag en daarmee van althans een deel van het tenminste ene dier, waaraan de smart tag is bevestigd, waarbij de smart tag voorts is voorzien van tenminste een geheugen, waarin tenminste een identificatiecode is opgeslagen en waarbij de werkwijze tenminste de volgende bepalingsstap omvat: de met de tenminste ene sensor gedetecteerde bewegingen en/of standen, of veranderingen daarvan worden gedurende een detectieperiode geregistreerd en door een processor vergeleken met tenminste een referentiepatroon en/of tenminste een referentiewaarde om te bepalen of het tenminste ene dier in de detectieperiode in de weide is geweest of in de weide is.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vergelijken met het tenminste ene referentiepatroon en/of de tenminste ene referentiewaarde in de bepalingsstap omvat: het herkennen van een weidegang van het tenminste ene dier door de met de tenminste ene sensor gedurende de detectieperiode gedetecteerde bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan van het tenminste ene dier te vergelijken met door de tenminste ene sensor van één of meer dieren van een groep van één of meer soortgelijke dieren gedurende een referentieperiode gedetecteerde bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan.
3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat in de bepalingsstap het tenminste ene dier deel uitmaakt van de groep.
4. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het vergelijken met het tenminste ene referentiepatroon en/of de tenminste ene referentiewaarde in de bepalingsstap omvat: het herkennen van een weidegang van een veelvoud van dieren door de met de tenminste ene sensor gedurende de detectieperiode gedetecteerde bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan van het veelvoud van dieren te vergelijken met door tenminste ene sensor gedetecteerde bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan van een groep van dieren gedurende een referentieperiode.
5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het veelvoud van dieren deel uitmaakt van de groep.
6. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het vergelijken met het tenminste ene referentiepatroon en/of de tenminste ene referentiewaarde in de bepalingsstap omvat: het herkennen van een weidegang van één of meer dieren indien voor elk van de dieren geldt dat de met de tenminste ene sensor van het betreffende dier gedetecteerde bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan aan een vooraf bepaald criterium voldoet.
7. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het vergelijken met het tenminste ene referentiepatroon en/of de tenminste ene referentiewaarde in de bepalingsstap omvat: het herkennen van een weidegang van het tenminste ene dier aan een verhoogde activiteit van het tenminste ene dier ten opzichte van de tenminste ene referentiewaarde en/of het tenminste ene referentiepatroon, waarbij de activiteit wordt bepaald op basis van met de tenminste ene sensor in een detectieperiode gedetecteerde bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan van het tenminste ene dier.
8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat in de bepalingsstap een weidegang van het tenminste ene dier wordt herkend aan een gedurende een detectieperiode gedetecteerde verhoogde gecumuleerde activiteit van het tenminste ene dier ten opzichte van de tenminste ene referentiewaarde en/of het tenminste ene referentiepatroon.
9. Werkwijze volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat in de bepalingsstap de vooraf bepaalde detectieperiode een bepaald gedeelte van een dag is.
10. Werkwijze volgens conclusie 7, 8 of 9 met het kenmerk, dat een weidegang van het tenminste ene dier wordt herkend aan de distributie van de activiteit van het tenminste ene dier over een detectieperiode.
11. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een weidegang van het tenminste ene dier wordt herkend aan een met de tenminste ene sensor in een detectieperiode gedetecteerd verhoogd aantal stappen van het tenminste ene dier ten opzichte van de tenminste ene vooraf bepaalde referentiewaarde.
12. Werkwijze volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat een weidegang van het tenminste een dier wordt herkend aan een met de tenminste ene sensor gedetecteerd verhoogd gecumuleerd aantal stappen gedurende een vooraf bepaalde periode van het tenminste ene dier ten opzichte van de tenminste ene bijbehorende referentiewaarde.
13. Werkwijze volgens conclusiell of 12, met het kenmerk, dat een weidegang van het tenminste ene dier wordt herkend aan het distributiepatroon van het aantal stappen van het tenminste ene dier over een vooraf bepaalde periode.
14. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het vergelijken met het tenminste ene referentiepatroon en/of de tenminste ene referentiewaarde in de bepalingsstap omvat: het herkennen van een weidegang van het tenminste ene dier wordt herkend door te bepalen wanneer het tenminste ene dier vreet, waarbij het vreten wordt bepaald op basis van de met de tenminste ene sensor gedetecteerde bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan van de tenminste ene smart tag van het tenminste ene dier.
15. Werkwijze volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat een weidegang van het tenminste ene dier wordt herkend aan de hand van de lengte van een vreetperiode waarin het tenminste ene dier vreet, waarbij een weidegang wordt gedetecteerd wanneer de lengte van de vreetperiode groter is dan een vooraf bepaalde referentiewaarde.
16. Werkwijze volgens conclusie 14 of 15, met het kenmerk, dat een weidegang van het tenminste ene dier wordt herkend aan het distributiepatroon van de momenten waarop het tenminste ene dier vreet gedurende een vooraf bepaalde periode zoals een dag.
17. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het vergelijken met het tenminste ene referentiepatroon en/of de tenminste ene referentiewaarde in de bepalingsstap omvat: het herkennen van een weidegang van tenminste een dier door te detecteren wanneer het tenminste ene dier graast, waarbij het grazen wordt bepaald op basis van de met de tenminste ene sensor gedetecteerde bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan van het tenminste ene dier.
18. Werkwijze volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het grazen wordt bepaald door het herkennen van een vooraf bepaald bewegingspatroon van het tenminste ene dier.
19. Werkwijze volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat het bewegingspatroon overeenkomt met een specifieke beweging van een dier waarbij het dier het voedsel laag bij de grond afneemt, het voedsel met zijn tong lostrekt afgewisseld met het lopen van het dier.
20. Werkwijze volgens conclusie 18 of 19, met het kenmerk, dat het grazen voorts wordt bepaald door het detecteren van een specifieke stand van de hals van het tenminste ene dier die althans nagenoeg overeenkomt met een richting van de hals van het dier wanneer het dier voedsel laag bij de grond opneemt.
21. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het vergelijken met het tenminste ene referentiepatroon en/of de tenminste ene referentiewaarde in de bepalingsstap omvat: het herkennen van een weidegang van het tenminste ene dier door eerste informatie te bepalen over wanneer het tenminste ene dier vreet, door tweede informatie te bepalen over wanneer het dier loopt en door de eerste informatie en tweede informatie in combinatie te verwerken waarbij de eerste en tweede informatie worden bepaald op basis van met de tenminste ene sensor gedetecteerde bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan van het tenminste ene dier.
22. Werkwijze volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat een weide gang wordt herkend in een detectieperiode wanneer gedurende deze periode het tenminste ene dier vreet en loopt, meer in het bijzonder wanneer gedurende tenminste een deel van deze periode het dier afwisselend, al dan niet althans deels gelijktijdig vreet en loopt.
23. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies 1 t/m 22, met het kenmerk, dat de processor in de smart tag is aangebracht.
24. Werkwijze volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de smart tag periodiek zelfstandig de met de tenminste ene sensor verkregen informatie naar de centrale processor zendt.
25. Werkwijze volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de met de processor verkregen informatie betreffende een weidegang in combinatie met de identificatiecode met behulp van de zend/ontvanginrichting van de smart tag naar een centrale processor wordt gezonden.
26. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de processor een centrale processor is met een ontvanginrichting waarbij de met de tenminste ene sensor verkregen informatie over het tenminste ene dier met een zend- en ontvanginrichting van de smart tag aan de ontvanginrichting van de centrale processor wordt toegezonden voor verwerking met behulp van de centrale processor in de bepalingsstap.
27. Werkwijze volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat de centrale processor is voorzien van een zendinrichting waarbij met de zendinrichting een activeringssignaal naar de zend - en ontvanginrichting van de smart tag wordt toegezonden waarbij in reactie op de ontvangst van het activeringssignaal de informatie naar de ontvanginrichting van de centrale processor wordt gezonden voor verdere verwerking door de computer, informatie over tenminste een weidegang.
28. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in een registratie stap informatie over in de bepalingsstap gedetecteerde weidegangen van het tenminste ene dier wordt geregistreerd.
29. Werkwijze volgens conclusie 28, met het kenmerk, dat in de registratiestap bepaalde weidegangen van een veelvoud van dieren worden geregistreerd.
30. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de werkwijze voorts een voorbereidende stap omvat waarin: bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan met betrekking tot het tenminste ene dier of een soortgelijk dier of een groep van soortgelijke dieren worden gedetecteerd en gebruikt voor het verkrijgen van het tenminste ene referentiepatroon en/of de tenminste ene referentiewaarde.
31. Werkwijze volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat in de voorbereidende stap de bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan worden gedetecteerd gedurende een referentieperiode waarin bekende omstandigheden voor het ten minste ene dier of voor het soortgelijk dier of voor de groep van soortgelijke dieren gelden.
32. Werkwijze volgens conclusie 30 of 31, met het kenmerk, dat in de voorbereidende stap de bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan met de tenminste ene sensor worden gedetecteerd.
33. Stelsel voor het detecteren en registreren van weidegang van vee voor toepassing van een werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, omvattend een aantal voor bevestiging aan vee geschikte smart tags, die elk tenminste één sensor omvatten voor het detecteren van bewegingen en/of standen of veranderingen daarvan van een dier of tenminste een deel van het dier, waaraan een smart tag is bevestigd; en een communicatief met de smart tag verbonden centrale processor, welke is ingericht om tenminste te registreren wanneer van weidegang sprake is.
34. Stelsel volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de smart tags elk een processor bevatten, die is ingericht om op basis van de door de tenminste ene sensor verschafte gegevens vast te stellen of een dier naar de weide gaat of in de weide is, en die het resultaat van deze vaststelling al dan niet na activering door de centrale processor middels een zendinrichting van de smart tag naar de centrale processor kan zenden.
35. Stelsel volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de smart tags elk een geheugen bevat voor het opslaan van door de tenminste ene sensor verschafte gegevens en, een zendinrichting voor het al dan niet na activering door de centrale processor toezenden van deze gegevens aan de centrale processor, waarbij de centrale processor is ingericht om op basis van de toegezonden gegevens vast te stellen of van weidegang sprake is, en om de informatie over het voorkomen van weidegang op te slaan.
NL2016113A 2016-01-18 2016-01-18 Werkwijze en inrichting voor het detecteren en registreren van weidegang van vee. NL2016113B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2016113A NL2016113B1 (nl) 2016-01-18 2016-01-18 Werkwijze en inrichting voor het detecteren en registreren van weidegang van vee.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2016113A NL2016113B1 (nl) 2016-01-18 2016-01-18 Werkwijze en inrichting voor het detecteren en registreren van weidegang van vee.

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2016113A NL2016113A (nl) 2016-12-27
NL2016113B1 true NL2016113B1 (nl) 2017-07-27

Family

ID=56097235

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2016113A NL2016113B1 (nl) 2016-01-18 2016-01-18 Werkwijze en inrichting voor het detecteren en registreren van weidegang van vee.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2016113B1 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2024136732A1 (en) * 2022-12-21 2024-06-27 Delaval Holding Ab System and method for monitoring at least one animal in a dairy farm comprising a plurality of zones

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1000380C2 (nl) * 1995-05-17 1996-11-19 Maasland Nv Dieractiviteitsmeter.
EP2509408A1 (en) * 2009-12-11 2012-10-17 Webstech ApS Method and system for estimating herbage uptake of an animal
WO2014199362A1 (en) * 2013-06-14 2014-12-18 Dairymaster A method, a device and a system for determining a state of an animal

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2024136732A1 (en) * 2022-12-21 2024-06-27 Delaval Holding Ab System and method for monitoring at least one animal in a dairy farm comprising a plurality of zones

Also Published As

Publication number Publication date
NL2016113A (nl) 2016-12-27

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2022146B1 (nl) Veevoedersysteem
JP6556119B2 (ja) 少なくとも1頭の動物の餌の消費を決定するためのシステム
Maselyne et al. Validation of a High Frequency Radio Frequency Identification (HF RFID) system for registering feeding patterns of growing-finishing pigs
US10595513B2 (en) Method and system for monitoring food intake of livestock animals
WO2017127188A1 (en) Unmanned livestock monitoring system and methods of use
EP2943146B1 (en) Method and system for generating an oestrus attention signal for a cattle animal
US11730141B2 (en) Method for matching a sensor device to an identity (ID) tag for animals and system for performing such method
CA2692699C (en) Method for detecting oestrus behaviour of a milking animal
NL2012893B1 (nl) Werkwijze en systeem voor het beheren van melkdieren.
JP2018520680A (ja) 背の画像に基づき個々の動物を識別するシステム及び方法
US20130269618A1 (en) System and method for automatically determining animal position and animal activity
Rutter Advanced livestock management solutions
CA2646116A1 (en) Proximity recording device and method
NL1031625C2 (nl) Diagnosewerkwijze alsmede diagnose-inrichting voor een dieridentificatiesysteem, in het bijzonder een dieridentificatiesysteem van een melkinstallatie en melkinstallatie met een dieridentificatiesysteem.
NL2016113B1 (nl) Werkwijze en inrichting voor het detecteren en registreren van weidegang van vee.
NL2009456C2 (en) Method and system for creating a map of a barn.
WO2019117707A1 (en) Dairy animal monitoring system with stress reduction means
Rossing et al. Automatic cow identification recording milk-yield and feeding concentrate
EP4395535A1 (en) Animal husbandry system
Rutter Current trends and future potential for the precision management of ruminant livestock.
AU2008201885A1 (en) Proximity recording device and method

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20230201