NL2013426B1 - Verbindingssamenstel met trekvaste koppeling. - Google Patents

Verbindingssamenstel met trekvaste koppeling. Download PDF

Info

Publication number
NL2013426B1
NL2013426B1 NL2013426A NL2013426A NL2013426B1 NL 2013426 B1 NL2013426 B1 NL 2013426B1 NL 2013426 A NL2013426 A NL 2013426A NL 2013426 A NL2013426 A NL 2013426A NL 2013426 B1 NL2013426 B1 NL 2013426B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
clamping ring
connection assembly
tube
assembly according
chamber
Prior art date
Application number
NL2013426A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2013426A (nl
Inventor
Adrianus Baijense Leendert
Berend Jan Meppelink Gerrit
Original Assignee
Dyka B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Dyka B V filed Critical Dyka B V
Priority to NL2013426A priority Critical patent/NL2013426B1/nl
Priority to BE2015/5549A priority patent/BE1022711B1/nl
Publication of NL2013426A publication Critical patent/NL2013426A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2013426B1 publication Critical patent/NL2013426B1/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16LPIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16L37/00Couplings of the quick-acting type
    • F16L37/08Couplings of the quick-acting type in which the connection between abutting or axially overlapping ends is maintained by locking members
    • F16L37/084Couplings of the quick-acting type in which the connection between abutting or axially overlapping ends is maintained by locking members combined with automatic locking
    • F16L37/092Couplings of the quick-acting type in which the connection between abutting or axially overlapping ends is maintained by locking members combined with automatic locking by means of elements wedged between the pipe and the frusto-conical surface of the body of the connector
    • F16L37/0925Couplings of the quick-acting type in which the connection between abutting or axially overlapping ends is maintained by locking members combined with automatic locking by means of elements wedged between the pipe and the frusto-conical surface of the body of the connector with rings which bite into the wall of the pipe

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Quick-Acting Or Multi-Walled Pipe Joints (AREA)

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een verbindingssamenstel voor een buis, omvattend: een mofhuis met een insteekopening, opneemgedeelte om daarin een een deel van de buis op te nemen, waarbij het opneemgedeelte zich in een insteekrichting van de buis uitstrekt, en een naar de insteekopening toe versmallende kamer; een klemring met een in hoofdzaak cilindrische binnenzijde en die is ingericht om in de kamer te worden geplaatst; een veelvoud aan gripdelen, elk met een eerste zijde die tegen de binnenzij de van de klemring aanligt en een van de eerste zijde afgekeerde tweede zijde om aan te grijpen op een bui tenzij de van de buis, waarbij de klemring een c-vormige klemring is die veerkrachtig vervormbaar is tussen een onvervormde toestand waarin deze een buitendiameter heeft groter dan een kleinste binnendiameter van de insteekopening, en een vervormde toestand waarin de klemring een buitendiameter heeft die kleiner is dan die kleinste binnendiameter.

Description

Nr. NLP195736A
Verbindingssamenstel met trekvaste koppeling
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een verbindingssamenstel voor een buis, in het bijzonder een buis uit kunststofmateriaal met een gladde buitenzijde, omvattend een mofhuis met een opneemgedeelte om daarin een deel van de buis op te nemen, en een in het verlengde van het opneemgedeelte gelegen ten opzichte van het opneemgedeelte verbrede, naar het uiteinde van het mofhuis toe versmallende kamer, waarbij het opneemgedeelte zich in een insteekrichting van de buis uitstrekt, verder omvattend een klemring ingericht om om een deel van de buis te klemmen, waarbij de klemring een in hoofdzaak cilindrische binnenzijde heeft en is ingericht om in de kamer te worden geplaatst, waarbij de klemring langs de insteekrichting in de kamer beweegbaar is onder verandering van de binnendiameter van de klemring, waarbij de klemring is voorzien van een of meer gripdelen, elk met een eerste zijde die tegen de binnenzijde van de klemring aanligt en een van de eerste zijde afgekeerde tweede zijde om aan te grijpen op een buitenzijde van de buis. De uitvinding heeft verder betrekking op een klemring voor zo een verbindingssamenstel, een werkwijze voor het vervaardigen van zo een klemring, en een werkwijze voor het verbinden van een buis met een verbindingssamenstel volgens de uitvinding.
Wanneer een buisdeel in het mofhuis wordt gestoken wordt de klemring in de richting van het verbrede gedeelte van de kamer geduwd waardoor de binnendiameter van de klemring kan toenemen en de buis gemakkelijk in het mofhuis kan worden gestoken. Wanneer vervolgens wordt geprobeerd het buisdeel uit het mofhuis te trekken wordt de klemring in de richting van het versmalde gedeelte van de kamer getrokken waardoor de binnendiameter van de klemring verkleint en de klemring klemmend om het buisdeel komt te zitten. Er wordt zo een trekbestendige verbinding verkregen tussen de buis en het verbindingssamenstel.
Nederlands octrooi NL 7612574 beschrijft zo een verbindingssamenstel met een enkel gripdeel in de vorm van een plaatmetalen huls dat het binnenoppervlak van de klemring vormt, waarbij de plaatmetalen huls aan zijn binnenoppervlak een groot aantal afzonderlijke, over de gehele omtrek verdeelde, weerhaakvormig uitstekende tanden bezit, welke de tanden worden gevormd door naar de buis toe schoepvormige uitbuigingen die naast uitgedrukte randgebieden van gaten of sleuven van de huls liggen.
Een nadeel van het bekende verbindingssamenstel is dat de rondheid van de klemring na invoeging in de kamer en daaropvolgende klemming om de buis als de buis uit de kamer wordt getrokken, vaak niet meer overeenkomt met de ronding van het buisdeel, waardoor de klemring scheef zal aanliggen op de buis en derhalve scheef op de buis zal ingrijpen. Een gelijkmatig rondom verdeeld ingrijpen van de tanden op de buis kan dan niet meer worden gegarandeerd.
Het is een doel van de uitvinding om een verbindingssamenstel te verschaffen dat dit nadeel althans ten dele verhelpt.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Volgens eerste aspect verschaft de uitvinding hiertoe een verbindingssamenstel voor een buis, in het bijzonder een buis uit kunststofmateriaal met een gladde buitenzijde, omvattend: een mofhuis omvattend een insteekopening voor de buis, een opneemgedeelte om daarin een deel van de buis op te nemen, en een in het verlengde van het opneemgedeelte gelegen ten opzichte van het opneemgedeelte verbrede naar de insteekopening toe versmallende kamer, waarbij het opneemgedeelte zich in een insteekrichting van de buis uitstrekt; een klemring ingericht om om een deel van de buis te klemmen, waarbij de klemring een binnenzijde heeft en is ingericht om in de kamer te worden geplaatst, waarbij de klemring langs de insteekrichting in de kamer beweegbaar is; een veelvoud aan gripdelen, elk met een eerste zijde die tegen de binnenzijde van de klemring aanligt en een van de eerste zijde afgekeerde tweede zijde om aan te grijpen op een buitenzijde van de buis; waarbij de klemring is voorzien van een enkele doorbreking en bij die doorbreking een eerste uiteinde en een langs de omtreksrichting van de klemring tegengesteld gekeerd tweede uiteinde heeft, waarbij de binnenzijde zich onafgebroken uitstrekt vanaf het eerste naar het tweede uiteinde en een cirkelboog van ten minste 200 graden vormt, en waarbij de klemring veerkrachtig vervormbaar is tussen een onvervormde toestand waarin deze een buitendiameter heeft die groter is dan een kleinste binnendiameter van insteekopening, en een vervormde toestand waarin de klemring een buitendiameter heeft die kleiner is dan de kleinste binnendiameter van de insteekopening.
De doorbreking tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde biedt enerzijds voldoende ruimte om een gecontroleerde vervorming van de klemring mogelijk te maken. Hierdoor behoudt een klemring, wanneer deze aanligt tegen een buis en vanaf het verbrede gedeelte van de kamer naar het versmalde gedeelte van de kamer wordt bewogen, zijn in hoofdzaak cirkelboogvormige vorm zodat de gripdelen in hoofdzaak gelijkmatig op de buis kunnen aangrijpen. Anderzijds is de doorbreking klein genoeg om de gripdelen van de klemring onder voorspanning op de buis te laten aangrijpen wanneer de klemring met gripdelen om een buis in het verbrede gedeelte van de kamer is geplaatst. Er hoeven zo geen verdere componenten, zoals bijvoorbeeld voorgespannen veren, rubberen ringen of ringen van een thermoplastisch elastomeer, te worden verschaft om de klemring om de buis te klemmen.
De klemring kan op verschillende manieren in de vervormde toestand worden gebracht. Zo kan, in het bijzonder als de tussenruimte in de onvervormde toestand relatief klein is, bijvoorbeeld als de tussenruime een boog van 10 graden of minder beslaat, het eerste uiteinde eerst naar het tweede uiteinde toe worden bewogen en vervolgens voorbij het tweede uiteinde worden bewogen. De klemring, die zo in hoofdzaak langs een enkel vlak is opgerold, heeft dan een kleinere buitendiameter dan wanneer het eerste uiteinde tegen het tweede uiteinde aan wordt geplaatst. Alternatief kan het eerste uiteinde eerst uit het vlak van de klemring worden gebogen en vervolgens naast en/of voorbij het tweede uiteinde worden bewogen. In zo een vervormde toestand waarin de klemring een spoed of een slakkenhuisvorm heeft, is de buitendiameter van de klemring eveneens kleiner dan in de onvervormde toestand.
De klemring met de daarop bevestigde gripdelen kan op relatief eenvoudige wijze in de - bij voorkeur cilindrische - kamer worden geplaatst, in het bijzonder eenvoudiger dan wanneer een niet-onderbroken klemring in eenzelfde kamer moet worden geplaatst. De klemring is ingericht om zonder hulpgereedschap met de hand in de vervormde toestand te worden gebracht en vervolgens via de insteekopening in de kamer te worden geplaatst waar de klemring vervolgens veerkrachtig naar de onvervormde toestand kan terug vervormen. De klemring kan zo ook eenvoudiger in de kamer worden geplaatst dan een metalen klemring uit één deel die is voorzien van een doorsnijding maar die niet zonder hulpgereedschap in de vervormde toestand kan worden gebracht.
De uiteindelijke trekkracht die het verbindingssamenstel in een richting tegenovergesteld aan de insteekrichting kan weerstaan hangt af van de trekkracht die elk gripdeel aankan en het aantal gripdelen op de klemring.
Afhankelijk van de gewenste trekkracht kan zo worden gekozen om meer of minder gripdelen op de klemring te bevestigen.
Gripdelen van eenzelfde constructie en met dezelfde afmetingen kunnen worden gebruikt voor klemringen met verschillende diameters, waardoor de productie van zulke klemringen met verschillende diameters wordt vereenvoudigd. De binnenzijde en bij voorkeur ook de zijwanden van deze klemringen met verschillende diameters hebben daarbij bij voorkeur een in hoofdzaak zelfde vorm en/of afmetingen.
In een voorkeurs uitvoeringsvorm kunnen de gripdelen op willekeurige niet-overlappende posities ten opzichte van elkaar aan de binnenzijde van de klemring worden bevestigd en/of worden verplaatst. De gripdelen hoeven zo niet tegen elkaar aan te liggen en/of tegen het eerste of tweede uiteinde aan te liggen, zodat gecontroleerde vervorming van de klemring in hoofdzaak niet door de gripdelen wordt beïnvloed. De gripdelen zijn bij voorkeur op regelmatige afstanden van elkaar geplaatst zodat deze gelijkmatig rondom op de buis kunnen aangrijpen.
In een uitvoeringsvorm zijn in de onvervormde toestand het eerste uiteinde en het tweede uiteinde naar elkaar toe gekeerd, en zijn in de vervormde toestand het eerste en tweede uiteinde van elkaar af gekeerd. De klemring is voldoende veerkrachtig om, wanneer het eerste uiteinde van het tweede uiteinde af is gekeerd als de klemring in de vervormde toestand is, weer veerkrachtig terug te vervormen naar de onvervormde toestand.
In een uitvoeringsvorm ligt, in de vervormde toestand, het eerste uiteinde verder af van het tweede uiteinde dan in de onvervormde toestand. De vervormde toestand kan in deze uitvoeringsvorm niet worden bereikt door slechts het eerste uiteinde naar het tweede uiteinde toe te bewegen, maar kan wel worden bereikt door het eerste uiteinde voorbij het tweede uiteinde te bewegen. Men merke op dat het veelal afhangt van het gebruikte materiaal van de ring of de klemring veerkrachtig vervormbaar is tussen de onvervormde en vervormde toestand. Zo zal bij een aantal materialen, zoals roestvrij staal, in voorkomende gevallen de neiging bestaan om plastisch te vervormen wanneer de klemring naar de vervormde toestand wordt gebracht. Omdat na een plastische vervorming zo een klemring niet meer veerkrachtig teruggaat naar de onvervormde toestand zijn dergelijke materialen minder geschikt om de klemring van de maken.
In een uitvoeringsvorm worden in de onvervormde toestand het eerste uiteinde en het tweede uiteinde van de klemring door een tussenruimte van elkaar gescheiden. Wanneer de klemring in de kamer is geplaatst zal deze proberen zijn onvervormde toestand aan te nemen.
In een uitvoeringsvorm heeft de klemring in de onvervormde toestand een buitendiameter die kleiner is dan de binnendiameter van het breedste deel van de kamer. In dit geval kan de klemring wanneer deze los in de kamer is geplaatst de onvervormde toestand aannemen zodat kruip of plastische vervorming van de klemring als gevolg van daarop uitgeoefende compressiekracht in hoofdzaak wordt voorkomen. De klemring kan in deze uitvoeringsvorm, althans wanneer er geen buiseind in de kamer is gestoken, binnen het deel van de kamer dat breder is dan de buitendiameter van de klemring in onvervormde toestand, vrij in de kamer bewegen of rammelen.
In een alternatieve uitvoeringsvorm heeft de klemring in de onvervormde toestand een buitendiameter die groter is dan of gelijk is aan de breedste binnendiameter van de kamer, en zal deze dus proberen om naar het breedste gedeelte van de kamer te bewegen. Wanneer het breedste gedeelte van de kamer een diameter heeft die kleiner is dan de buitendiameter van de klemring in de onvervormde toestand, zal de klemring dan worden uitgelijnd ten opzichte van de kamer, in het bijzonder zodanig dat de cilindrische as van de klemring in hoofdzaak is uitgelijnd met het mofhuis. Het is hierdoor niet nodig om de klemring, nadat deze in de kamer is geplaatst, verder uit te lijnen.
In een uitvoeringsvorm vormt de binnenzijde van de klemring in de onvervormde toestand een cirkelboog van tenminste 270 graden, meer bij voorkeur een cirkelboog van tenminste 310 graden, meer bij voorkeur een cirkelboog van ten minste 330 graden, het meest bij voorkeur een cirkelboog van ten minste 352 graden. De klemring en/of de daarop bevestigde gripdelen kunnen zo in hoge mate geheel rondom tegen de buitenzijde van de buis aanliggen.
In een uitvoeringsvorm, beslaat, in de onvervormde toestand, de tussenruimte tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde een hoek van minder dan 30 graden, bij voorkeur minden dan 8 graden, meer bij voorkeur minder dan 4 graden, vanuit het middelpunt van de klemring. Klemringen met een doorlopende binnenzijde die door een dergelijk kleine tussenruimte zijn doorbroken zijn eenvoudig te produceren door een gesloten klemring één of twee keer te doorsnij den.
In een uitvoeringsvorm is de klemring als één integraal deel gevormd. De klemring kan zo worden uitgevoerd zonder verdere onderdelen, zoals bijvoorbeeld veren of rubber ringen, om de klemring bij elkaar te houden of vervorming van de klemring mogelijk te maken.
In een uitvoeringsvorm is de klemring in hoofdzaak vervaardigd uit een hard kunststof materiaal, zoals PVC (Polyvinylchloride), ABS (Acrylonitril-butadieen-styreen), FRP (Fibreglass reinforced plastic: glasvezel versterkte kunststof), PA (Polyamide), PB (Polybuteen), PE (Polyethyleen), PP (Polypropyleen), POM (Polyoxymethyleen), PMMA (Polymethylmethacrylaat), PC (Polycarbonaat). Kunststof materialen zijn over het algemeen goedkoper en gemakkelijker te bewerken dan metalen. Zo een kunststoffen klemring kan eenvoudiger in de kamer worden geplaatst dan bijvoorbeeld een metalen C-ring.
In een uitvoeringsvorm is de klemring, wanneer deze in de kamer is geplaatst en om de buis is bevestigd, langs de insteekrichting beweegbaar tussen een insteekpositie en een gemonteerde positie.
Wanneer een buis in de kamer wordt gestoken terwijl een klemring in de kamer is geplaatst, grijpen de gripdelen aan op de buis en worden deze door de buis in de insteekrichting meegenomen totdat de klemring de insteekpositie bereikt en niet meer verder in de insteekrichting kan worden bewogen. Wanneer de buis vervolgens in de tegenovergestelde richting deels uit de mofkamer wordt getrokken worden de gripdelen door de buis meegenomen en kunnen deze zich in de buis ingraven totdat de klemring de gemonteerde positie heeft bereikt waarin de klemring niet meer verder uit de mofkamer kan worden bewogen.
Bij voorkeur is in de gemonteerde positie de buitendiameter van de klemring groter dan in de onvervormde toestand, en ligt in de gemonteerde positie de gehele de buitenzijde van klemring aan tegen de binnenzijde van de kamer.
In een uitvoeringsvorm heeft het breedste deel van de kamer een binnendiameter die kleiner is dan de buitendiameter van de klemring in de onvervormde toestand. Wanneer de klemring in de kamer is geplaatst zal deze veerkrachtig naar de onvervormde toestand willen terugkeren en zo naar het breedste gedeelte van de kamer bewegen.
In een uitvoeringsvorm omvat het mofhuis een aanligwand die, wanneer de klemring in de insteekpositie is, beweging van de klemring in de insteekrichting tegengaat. Wanneer de klemring of de gripdelen tijdens het insteken van de buis tegen de aanligwand komt aan te liggen wordt zo verzekerd dat de klemring bij het vervolgens deels uit de mofkamer trekken van de buis is uitgelijnd ten opzichte van de aanligwand.
In een uitvoeringsvorm ligt het eerste uiteinde in de gemonteerde positie dichter bij het tweede uiteinde dan in de insteekpositie. De binnen- en buitendiameter van de klemring zijn zo in de gemonteerde positie kleiner dan in de insteekpositie. Om vervorming van de klemring op gecontroleerde wijze te kunnen laten plaatsvinden ligt bij voorkeur ook in de gemonteerde positie het eerste uiteinde op afstand van het tweede uiteinde. De afstand tussen het eerste en tweede uiteinde is in de gemonteerde positie kleiner dan in de insteekpositie.
In een uitvoeringsvorm is de afstand tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde in de onvervormde toestand kleiner dan wanneer de klemring in de insteekpositie is.
In een uitvoeringsvorm omvat de versmallende kamer aan zijn bij de insteekopening van het mofhuis gelegen eind een aanligwand met een binnendiameter die kleiner is dan die van de klemring in de gemonteerde toestand, waarbij de aanligwand, wanneer de klemring in de gemonteerde toestand is, beweging van de klemring in een richting tegenovergesteld aan de insteekrichting tegengaat. De klemring kan zo in de gemonteerde niet uit het mofhuis worden bewogen. De aanligwand is bij voorkeur als één geheel met het mofhuis gevormd. Alternatief kan de aanligwand als inzetdeel in het mofhuis zijn geplaatst, bijvoorbeeld voordat de klemring in de kamer wordt geplaatst, waarbij een binnenzijde van het inzetdeel ook een deel van de versmallende kamer vormt.
In een uitvoeringsvorm zijn, althans in de onvervormde toestand van de klemring, de gripdelen met hun lengterichting parallel aan de cilindrische as van de klemring op de klemring geklemd.
In een uitvoeringsvorm heeft, waarbij de gripdelen aan de binnenzijde van de klemring zijn bevestigd en, wanneer in de omtreksrichting van de binnenzijde bezien, elk gripdeel een breedte die kleiner is dan één tiende deel van de binnenomtrek van de binnenzijde van de klemring, bij voorkeur kleiner dan één twintigste deel van de binnenomtrek. Er kunnen zo ten minste 9 respectievelijk ten minste 19 gripdelen aan de binnenzijde van de klemring worden bevestigd, bij voorkeur op af enige afstand van elkaar, bijvoorbeeld een afstand van 0,2 mm of meer.
In een uitvoeringsvorm zijn de gripdelen ingericht om klemmend aan te liggen tegen de binnenzijde van de klemring, waarbij de gripdelen, wanneer deze klemmend aanliggen tegen de binnenzijde van de klemring, in omtreksrichting van de binnenzijde van de klemring ten opzichte van de binnenzijde en elkaar verplaatsbaar zijn. Hierdoor wordt in hoofdzaak voorkomen dat de gripdelen een niet cirkelboogvormige vervorming van de klemring bewerkstelligen wanneer de gripdelen ingraven op de buitenzijde van een buis. Deze uitvoeringsvorm is in het bijzonder gunstig te realiseren wanneer de gripdelen een relatief klein gedeelte van het binnenoppervlak van de klemring beslaan, zoals minder dan één tiende deel daarvan, bij voorkeur minder dan één twintigste deel daarvan. Naarmate er meer gripdelen aan de binnenzijde van de klemring zijn geklemd vereist beweging van de gripdelen onderling en beweging van de gripdelen ten opzichte van de binnenzijde van de klemring in het algemeen minder kracht.
In een uitvoeringsvorm zijn de gripdelen met enige speling op afstand van elkaar aan de klemring geklemd.
In een uitvoeringsvorm is elk gripdeel aan zijn tweede zijde voorzien van openingen en uitbuigingen bij de randen van deze openingen, zodat bij de randen schoepranden worden gevormd om in te snijden op de buitenzijde van de buis, waarbij de klemring aan de binnenzijde is voorzien van een of meer uitsparingen, waarbij elk gripdeel aan de eerste zijde is voorzien van een of meer uitsteeksels die aanliggen tegen een wand van de een of meer uitsparingen in de klemring teneinde beweging van het gripdeel ten opzichte van de klemring in de richting van de wand tegen te gaan. Tijdens het deels uit het mofhuis trekken van een buis waar de klemring met gripdelen op aangrijpen, blijft de positie van het gripdeel ten opzichte van de klemring langs de insteekrichting zo in hoofdzaak gelijk, in het bijzonder wanneer de één of meer uitsteeksels daarbij niet, of vrijwel niet insnijden in op de wand van de een of meer uitsparingen van de klemring. De één of meer uitsparingen zijn bij voorkeur zodanig gedimensioneerd dat de één of meer uitsteeksels van een gripdeel op een zodanige wijze daarin kunnen worden gestoken dat beweging van het gripdeel in de omtreksrichting van de kleurring mogelijk is. Elk gripdeel kan daartoe met enige speling in de omtreksrichting van de klemring in een uitsparing zijn opgenomen.
In een uitvoeringsvorm omvat elk gripdeel, wanneer bezien in zijn lengterichting, aan weerszijden van de een of meer uitsteeksels van de eerste zijde op de tweede zijde twee of meer van de schoepranden.
In een uitvoeringsvorm omvat de één of meer uitsparingen aan de binnenzijde van de klemring een groef die zich vanaf het eerste uiteinde naar het tweede uiteinde over in hoofdzaak de gehele binnenzijde uitstrekt. Zo een groef is eenvoudig door middel van bankdraaien aan te brengen op de klemring en laat tevens beweging van de gripdelen, in het bijzonder de uitsteeksels, daarvan langs de binnenomtrek van de klemring toe.
In een uitvoeringsvorm omvatten de gripdelen een plaatmetaal en/of zijn deze daaruit vervaardigd. De gripdelen kunnen daarbij worden vervaardigd onafhankelijk van de kromming van de binnenzijde van de klemring of de kromming van de buitenzijde van de buis.
In een uitvoeringsvorm is zijn de eerste zijde en de tweede zijde van elk gripdeel, afgezien van de uitbuigingen en de een of meer uitsteeksels, in hoofdzaak vlak, en bij voorkeur ook parallel aan elkaar.
In een uitvoeringsvorm zijn de gripdelen afzonderlijk op willekeurige posities aan de binnenzijde van de klemring bevestigbaar. Hierdoor kan, op basis van de trekkracht die het verbindingssamenstel moet kunnen weerstaan, worden gekozen hoeveel gripdelen er aan de klemring worden bevestigd.
In een uitvoeringsvorm omvat de klemring een eerste zijwand en een tweede zijwand, waarbij de gripdelen elk aan weerszijden zijn voorzien van een eerste opstaande lip en een tweede opstaande lip om klemmend aan te liggen tegen respectievelijk de eerste en tweede zijwand. De positie van een gripdelen ten opzichte van de klemring kan zo met behulp van zowel de opstaande lippen als de één of meer uitsteeksels worden vastgezet.
In een uitvoeringsvorm is de eerste en/of tweede zijwand van de klemring voorzien van indeukingen of uitsneden voor het passend daarin opnemen van respectievelijk de eerste en/of de tweede lip om de gripdelen op vooraf bepaalde radiale posities te positioneren. Zo kunnen eenvoudig gripdelen worden aangebracht op voor vooraf bepaalde posities op de zijwand van de klemring die overeenkomen met vooraf bepaalde trekvastheden voor het verbindingssamenstel.
In een uitvoeringsvorm staat de eerste opstaande lip onder een eerste hoek ten opzichte van de eerste zijde en staat de tweede opstaande lip onder een tweede hoek ten opzichte van de eerste zijde, waarbij zowel de eerste als de tweede hoek tussen de 85 en 55 graden liggen. Bij voorkeur is daarbij de eerste lip langer dan de tweede lip, en is de eerste hoek kleiner dan de tweede hoek, waarbij het verschil tussen de eerste hoek en de tweede hoek bij voorkeur 10 graden of meer bedraagt. Het op de klemring bevestigen van de gripdelen wordt hierdoor vereenvoudigd. Zo kan eerst de eerste, langere, lip tegen een zijwand van de klemring worden geplaatst, waarna, terwijl die eerste lip contact houdt met de zijwand, de eerste zijde van het gripdeel tegen de binnenzijde van de klemring wordt geplaatst en de tweede kortere lip om de andere zijwand van de klemring wordt geklemd.
In een uitvoeringsvorm is de binnenzijde van de kamer in hoofdzaak glad, en/of is de buitenzijde van de klemring in hoofdzaak glad. De klemring kan zo met weinig weerstand langs de binnenzijde van de kamer schuiven.
In een alternatieve uitvoeringsvorm zijn de binnenzijde van de kamer en de buitenzijde van de klemring voorzien van een zaagvertanding om, wanneer de buitenzijde van de klemring in hoofdzaak rondom aanligt tegen de binnenzijde van de kamer, een beweging van de klemring naar het uiteinde van het mofhuis toe mogelijk te maken en een beweging van de klemring van het uiteinde van het mofhuis af tegen te gaan.
In een uitvoeringsvorm is de klemring een wigvormige klemring.
In een uitvoeringsvorm omvat de klemring een naar de insteekopening van het mofhuis toe versmallende conische buitenzijde om aan te liggen tegen een binnenzijde van de naar de insteekopening van het mofhuis toe versmallende kamer. Wanneer een klemring in de vervormde toestand in de kamer is geplaatst en veerkrachtig terug vervormt de onvervormde positie kan de klemring, als er geen buis in het mofhuis is gestoken, zo van het uiteinde in het mofhuis worden weggeduwd en naar een vooraf bepaalde positie worden bewogen
In een uitvoeringsvorm heeft het opneemgedeelte een in hoofdzaak cilindrische binnenzijde.
In een uitvoeringsvorm omvat de klemring een buitenzijde die onder een hoek van tussen 1 en 30 graden staat ten opzichte van de in hoofdzaak cilindrische binnenzijde van de klemring, bij voorkeur onder een hoek van tussen de 7 en 14 graden, meer bij voorkeur een hoek van in hoofdzaak 9 graden; waarbij de naar het insteekeinde van het mofhuis toe versmallende kamer een conische binnenzijde heeft die onder een in hoofdzaak gelijke hoek staat ten opzichte van het opneemgedeelte.
In een uitvoeringsvorm is het verbindingssamenstel ingericht om aan te sluiten op een buis met een vooraf bepaalde buitendiameter, waarbij in de onvervormde toestand een binnendiameter van een ingeschreven cirkel die de schoepranden van alle gripdelen raakt kleiner is dan of gelijk is aan de vooraf bepaalde buitendiameter van de buis. De gripdelen grijpen zo rondom aan op de buis wanneer de buis naar buiten wordt getrokken. Wanneer de klemring in de kamer is geplaatst neemt deze bij voorkeur weer de onvervormde toestand aan. In een uitvoeringsvorm zijn het eerste uiteinde en het tweede uiteinde elk vlak en, althans in de onvervormde toestand, in hoofdzaak en parallel aan elkaar.
In een uitvoeringsvorm heeft de, bij voorkeur kunststoffen, klemring althans in onvervormde toestand een elasticiteitsmodulus in het bereik van 300 MPa - 10.000 MPa, bij voorkeur in het bereik van 300 MPa - 3.000 MPa, wanneer gemeten volgens ISO norm 178:2010.
In een uitvoeringsvorm is de klemring vervaardigd uit een materiaal met een elasticiteitsmodulus tussen 300 MPa en 10.000 MPa, bij voorkeur tussen de 300 MPa en 3.000 MPa, wanneer gemeten volgens ISO norm 178:2010.
In een uitvoeringsvorm omvat het mofhuis een star materiaal en heeft het een rondlopende volledig gesloten binnenzijde.
In een uitvoeringsvorm is de kamer van het mofhuis als één deel gevormd. De kamer van het mofhuis heeft daarbij bij voorkeur een ongedeelde binnenzijde. De kamer van het mofhuis kan zo, afgezien van één of meer openingen voor één of meer buisuiteinden, in hoofdzaak volledig waterdicht worden uitgevoerd.
In een uitvoeringsvorm omvat het verbindingssamenstel verder een buis die met een buiseinde in de mofkamer is gestoken, waarbij de klemring om de buis is bevestigd en zich in de gemonteerde positie bevindt.
Volgens een tweede aspect verschaft de uitvinding een klemring ingericht om om een deel van een buis met een cilindrische buitenzijde te klemmen, waarbij de klemring een binnenzijde heeft die is voorzien van een veelvoud aan gripdelen, elk met een eerste zijde die tegen de binnenzijde van de klemring aanligt en een van de eerste zijde afgekeerde tweede zijde om aan te grijpen op een buitenzijde van de buis; waarbij de klemring is voorzien van een enkele doorbreking en bij die doorbreking een eerste uiteinde en een langs de omtreksrichting van de klemring tegengesteld gekeerd tweede uiteinde heeft, waarbij de binnenzijde zich onafgebroken uitstrekt vanaf het eerste naar het tweede uiteinde en een cirkelboog van ten minste 200 graden vormt, en waarbij de klemring veerkrachtig vervormbaar is tussen een onvervormde toestand en een vervormde toestand, waarin de buitendiameter van de klemring in de onvervormde toestand groter is dan in de vervormde toestand, waarbij, wanneer in de omtreksrichting van de binnenzijde bezien, elk gripdeel een breedte heeft die kleiner is dan één tiende deel van de binnenomtrek van de binnenzijde van de klemring, bij voorkeur kleiner dan één twintigste deel van de binnenomtrek.
De klemring is geschikt om te worden gebruikt als klemring in een verbindingssamenstel volgens de uitvinding.
Het veelvoud aan gripdelen omvat bij voorkeur ten minste 6 afzonderlijke gripdelen.
Volgens een derde aspect verschaft de uitvinding een klemring met een veelvoud aan gripdelen voor gebruik in een verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, omvattend de stappen van: i) het verschaffen van een klemring met een binnenzijde; ii) het aanbrengen van één of meer uitsparingen aan de binnenzijde en het maken van doorbreking in de klemring een zodat de klemring een c-vormige klemring wordt; en iii) het aanbrengen van het veelvoud aan gripdelen zodanig dat deze met een eerste zijde aanliggen tegen de binnenzijde van de klemring, waarbij de gripdelen elk een tweede zijde omvatten die van de eerste zijde is afgekeerd, waarbij de tweede zijde een uitsteeksel omvat dat tegen een wand van de uitsparing wordt geplaatst om beweging van het gripdeel ten opzichte van de klemring in de richting van de wand tegen te gaan.
Volgens een vierde aspect verschaft de uitvinding een werkwijze voor het verbinden van een buis met een verbindingssamenstel volgens een der conclusies 1-32, omvattend de stappen van: a) het plaatsen van de van gripdelen voorziene klemring in de kamer van het mofhuis, b) het in het mothuis steken van de buis; en c) het in een van het mofhuis afgekeerde richting trekken van de buis.
In een uitvoeringsvorm omvat stap a) het in de vervormde toestand brengen van de klemring zodanig dat de afstand tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde groter is dan in de onvervormde toestand; en vervolgens het in de kamer van het mofhuis plaatsen van de klemring.
Volgens een vijfde aspect verschaft de uitvinding een verbindingssamenstel voor een buis met een gladde buitenzijde, in het bijzonder een buis uit kunststofmateriaal, omvattend: een mofhuis met een insteekopening voor de buis, een opneemgedeelte om daarin een deel van de buis op te nemen, en een in het verlengde van het opneemgedeelte gelegen ten opzichte van het opneemgedeelte verbrede naar de insteekopening toe versmallende kamer, waarbij het opneemgedeelte zich in een insteekrichting van de buis uitstrekt; een klemring ingericht om om een deel van de buis te klemmen, waarbij de klemring een in hoofdzaak cilindrische binnenzijde heeft en is ingericht om in de kamer te worden geplaatst, waarbij de klemring langs de insteekrichting in de kamer beweegbaar is onder verandering van de binnendiameter van de klemring; en een veelvoud aan gripdelen, elk met een eerste zijde die tegen de binnenzijde van de klemring aanligt en een van de eerste zijde afgekeerde tweede zijde om aan te grijpen op een buitenzijde van de buis.
Volgens een vijfde aspect heeft de uitvinding betrekking op een verbindingssamenstel voor een buis, omvattend: een mofhuis met een insteekopening, een opneemgedeelte om daarin een deel van de buis op te nemen, waarbij het opneemgedeelte zich in een insteekrichting van de buis uitstrekt, en een naar de insteekopening toe versmallende kamer; een klemring met een in hoofdzaak cilindrische binnenzijde en die is ingericht om in de kamer te worden geplaatst; een veelvoud aan gripdelen, elk met een eerste zijde die tegen de binnenzijde van de klemring aanligt en een van de eerste zijde afgekeerde tweede zijde om aan te grijpen op een buitenzijde van de buis, waarbij de kleurring een c-vormige kleurring is die veerkrachtig vervormbaar is tussen een onvervormde toestand waarin deze een buitendiameter heeft groter dan een kleinste binnendiameter van de insteekopening, en een vervormde toestand waarin de klemring een buitendiameter heeft die kleiner is dan die kleinste binnendiameter.
De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten, kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bij gevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen.
Figuur IA toont een lengtedoorsnede aanzicht van een verbindingssamenstel volgens de uitvinding, met een klemring in een insteekpositie;
Figuur 1B toont een lengtedoorsnede aanzicht van het verbindingssamenstel volgens figuur IA, met de klemring in een montagepositie bevindt,
Figuur 2A toont een isometrisch aanzicht van een klemring volgens de uitvinding in een onvervormde toestand, waarbij de klemring is voorzien van een veelvoud aan gripelementen;
Figuren 2B toont een bovenaanzicht van de klemring volgens figuur 2A;
Figuren 2C en 2D tonen respectievelijk een dwarsdoorsnede van een klemring met gripdelen volgens de uitvinding, en een detail daarvan;
Figuren 3A, en 3B tonen elk respectievelijk een isometrisch bovenaanzicht van een gripelement volgens de uitvinding;
Figuur 3C toont een langsdoorsnede aanzicht van een gripelement figuren 3A en 3B;
Figuur 4A toont schematisch een klemring in een eerste vervormde toestand;
Figuur 4B toont schematisch een klemring in een tweede vervormde toestand.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Figuur IA toont een lengtedoorsnede aanzicht van een verbindingssamenstel 1 volgens de uitvinding, met een mofhuis 10 met een insteekopening 11 om een deel van buis in te steken, en een opneemgedeelte 12 om daarin een deel van de buis op te nemen. De buis, bij voorkeur een buis met een gladde buitenzijde, kan via de insteekopening 11 in een insteekrichting I in het mofhuis worden ingestoken, totdat een distaai uiteinde van de buis aanligt tegen aanligwand 13 van het mofhuis die het opneemgedeelte in de insteekrichting I begrenst. Een rubberen afdichtring 14, die in een omlopende uitsparing 15 in het mofhuis is gerangschikt, is ingericht om een vloeistofdichte afdichting tussen de buis en het mofhuis 10 te verschaffen. Het mofhuis 10 omvat een ten opzichte van het opneemgedeelte 12 verbrede kamer 16, die naar de insteekopening 11 toe smaller wordt en in het verlengde van het opneemgedeelte is gerangschikt. Het verbindingssamenstel 1 omvat verder een in de kamer 16 geplaatste klemring 40 waarop een veelvoud aan plaatmetalen gripelementen 60 is bevestigd. De klemring 40 is gemaakt van een veerkrachtig hard kunststof materiaal, zoals PVC, en is voorzien van een enkele doorbreking 43 zodat de klemring een c-vormige klemring is met een eerste uiteinde 41 en een tweede uiteinde 42, waarbij de uiteinden 41,42 zich aan tegenovergelegen zijden van de doorbreking 43 bevinden. De binnenzijde 44 van de klemring is in hoofdzaak cilindervormig en strekt zich als één aangesloten oppervlak uit tussen het eerste eind 41 en het tweede eind 42.
Figuur IA toont de klemring 4 0 in de kamer 16 in een insteekpositie waarin beweging van de klemring 40, i.h.b. de zijwand 47 daarvan, in de insteekrichting wordt begrensd door zijwand 17 van de kamer 16. In de getoonde insteekpositie is de afstand dl tussen het eerste uiteinde 41 en tweede uiteinde 42 relatief klein, d.w.z. de onderbreking of tussenruime 43 tussen het eerste en het tweede uiteinde beslaat minder dan 4 graden vanuit het middelpunt van de klemring 40. De buitenzijde 45 van de klemring kan zo over vrijwel de gehele binnenomtrek van de kamer tegen de kamer aanliggen.
Wanneer de in het opneemgedeelte van het mofhuis 10 gestoken buis vervolgens uit het mofhuis wordt getrokken zal de om de buis gerangschikte klemring 40 worden bewogen naar een gemonteerde positie zoals getoond in figuur 1B, totdat beweging van zijwand 48 in een richting tegenovergesteld aan de insteekrichting I wordt tegengehouden door zijwand 18 van de kamer 16.
Wanneer een buis in het opneemgedeelte 12 van het mofhuis 10 is gestoken zodat de klemring om de buis heen ligt, is de klemring opgesloten tussen zijwanden 47, 48 en kan de klemring niet meer volledig uit het mofhuis worden bewogen.
Figuur 1B toont een deel van het verbindingssamenstel volgens figuur IA, met de klemring 40 in de gemonteerde positie waarin beweging van de klemring, in het bijzonder van zijwand 48 van de klemring, naar de insteekopening 11 van het mofhuis toe wordt begrensd door zijwand 18 van de kamer, althans wanneer de klemring om een buis is geklemd. Ten opzichte van de insteekpositie getoond in figuur IA is de binnendiameter van de klemring kleiner geworden, zodat het eerste uiteinde 41 en het tweede uiteinde 42 nu op een afstand d2 van elkaar liggen die kleiner is dan de afstand dl. De afstand d2 is groter dan 0 cm, zodat enige vervorming van de klemring door het eerste een tweede uiteinde naar elkaar toe te bewegen mogelijk blijft. De klemring kan hierdoor ook in de gemonteerde positie zijn in hoofdzaak cirkelboogvormige vorm behouden.
Voorafgaand aan het plaatsen van de klemring 40 in de kamer 16 kan het aantal gripelementen 60 dat aan de klemring 40 is bevestigd worden afgestemd op een gewenste trekkracht die het verbindingssamenstel 1 moet kunnen weerstaan. In de klemring die aan de linker zijde is getoond is ongeveer 40% van het oppervlak van de binnenzijde 44 van de klemring 40 bedekt met gripdelen, terwijl het binnenoppervlak van de klemring die aan de rechter zijde is getoond voor meer dan 90% is bedekt met gripdelen 60.
Figuur 2A toont een isometrisch aanzicht van een klemring volgens de uitvinding in een onvervormde toestand. De klemring 40 is voorzien van een veelvoud aan gripdelen die rondom de binnenzijde van de klemring zijn gerangschikt. Om de groef 4 6 van de klemring duidelijker te kunnen tonen zijn in het aanzicht in het midden van de ring een aantal gripdelen weggelaten, die in de praktijk wel aanwezig zouden zijn. De gripdelen 60 klemmen elk met twee opstaande lippen om zijwanden van de klemring. Elk gripdeel omvat 8 uitbuigingen die met een schoepvormige insnijrand uitsteken naar de binnenzijde van de klemring om aan te grijpen om de buitenwand van een buis (zie figuren 3A-3C) . Elk gripdeel omvat verder twee uitsteeksels 67 die aan de buitenzijde van het gripdeel uitsteken en aanliggen tegen een wand 46a van de groef 46, zodat de uitsteeksels beweging van het gripdeel in de richting van de wand 4 6a tegenhouden. Hoewel de getoonde binnenzijde 44 van de klemring hoofdzaak glad cilindervormig is, kan de binnenzijde alternatief zijn ruw gemaakt of van verdere groeven zijn voorzien om de gripdelen althans in axiale richting van de klemring beter te fixeren. Ook is het mogelijk dat de binnenzijde is opgebouwd uit een aantal vlakke segmenten, die samen de vorm van cilinder benaderen. In dit laatste geval zouden de vlakke zijdes van de gripelementen plat op de vlakke segmenten kunnen worden gepositioneerd.
Figuur 2B toont een bovenaanzicht van de klemring volgens figuur 2A, waarin te zien is dat de klemring in onvervormde toestand een c-vormige ring vormt met een binnenradius R1. Het eerste uiteinde 41 en het tweede uiteinde 42 zijn naar elkaar toe gekeerd en liggen op een afstand dO van elkaar af. In de getoonde onvervormde toestand is de afstand dO kleiner dan de afstand tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde wanneer de klemring in de insteekpositie zou zijn.
Wanneer het eerste uiteinde 41 en het tweede uiteinde 42 naar elkaar toe worden gebracht zodat de binnenradius R1 van de klemring kleiner wordt blijft de klemring in hoofdzaak cirkelboogvormig zodat deze rondom kan aanliggen tegen de buitenzijde van een buis. De buitenzijde van de klemring blijft daarbij vrijwel volledig rond.
De gripdelen, zijn aan de binnenzijde van de klemring geplaatst en gelegen rond een ingeschreven cirkel die alle gripdelen raakt. De gripdelen kunnen op willekeurige posities aan de binnenzijde van de klemring worden bevestigd, en in aantallen die afhangen van de gewenste trekbestendigheid van het verbindingssamenstel.
Figuur 2C toont een dwarsdoorsnede aanzicht door een klemring volgens de uitvinding, en figuur 2D toont een detail daarvan. Te zien is dat opstaande lippen 68,69 van de gripdelen 60 om de zijwanden 47,48 van de klemring klemmen. De fixatie van de positie van de gripdelen ten opzichte van de klemring wordt verder verstevigd door uitsteeksels 67 van de gripdelen 60, welke uitsteeksels aanliggen tegen een wand 4 6a van een groef 4 6 in de binnenzijde van de klemring, welke wand onder een hoek van in hoofdzaak 90 graden ten opzichte van de binnenzijde staat.
Figuren 3A, 3B tonen elk een isometrisch bovenaanzicht van eenzelfde dragerdeel 60 volgens de uitvinding, waarin de eerste zijde 61 van het dragerdeel goed zichtbaar is. Aan de eerste zijde 61 bevinden zich de twee uitsteeksels 67, en eerste opstaande lip 68 en tweede opstaande lip 69, die samen dienen om de positie van het dragerdeel op de klemring 40 te fixeren. Het dragerdeel is verder voorzien van rechthoekige uitgestansde openingen 63, waarbij bij randen van die openingen 63 aan de van de eerste zijde 61 afgekeerde tweede zijde 62 van het dragerdeel 60, uitbuigingen zijn voorzien die schoepranden 65 vormen zoals getoond in figuur 3C.
Figuur 3C toont een langsdoorsnede aanzicht van het dragerdeel van figuren 3A en 3B. Naast de openingen 63, uitbuigingen 64 en schoepranden 65, is te zien dat de eerste opstaande lip 68 langer is, en onder een scherpere hoek βΐ staat ten opzichte van de eerste zijde 61 dan de tweede lip 69, die onder een hoek β2 ten opzichte van de eerste zijde 61 staat.
Figuur 4A toont schematisch een klemring in een eerste vervormde toestand. Om de figuur niet onnodig onduidelijk te maken zijn de gripdelen niet getoond, hoewel deze gewoonlijk ook in de vervormde toestand op de klemring zijn bevestigd. De getoonde klemring is vervormd door de uiteinden 41,42 van de klemring in een plat vlak eerst naar elkaar toe en vervolgens voorbij elkaar te bewegen.
Figuur 4B toont schematisch de klemring van figuur 4A in een tweede vervormde toestand, waarin een spoed aan de klemring is gegeven. Dit is het best zichtbaar door naar de spoed in de groef 46 te kijken.
In beide vervormde toestanden heeft de klemring een diameter die kleiner is dan een kleinste diameter van de insteekopening. Wanneer de klemring voor korte duur wordt vervormd zal in beide gevallen kracht op de klemring moeten worden uitgeoefend om deze in de vervormde toestand te houden.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties evident zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.

Claims (33)

1. Verbindingssamenstel (1) voor een buis, in het bijzonder een buis uit kunststofmateriaal met een gladde buitenzijde, omvattend: een mofhuis (10) omvattend een insteekopening (11) voor de buis, een opneemgedeelte (12) om daarin een deel van de buis op te nemen, en een in het verlengde van het opneemgedeelte gelegen ten opzichte van het opneemgedeelte (12) verbrede naar de insteekopening (11) toe versmallende kamer (16), waarbij het opneemgedeelte zich in een insteekrichting (I) van de buis uitstrekt; een klemring (40) ingericht om om een deel van de buis te klemmen, waarbij de klemring een binnenzijde (44) heeft en is ingericht om in de kamer (16) te worden geplaatst, waarbij de klemring als één integraal deel is gevormd en langs de insteekrichting (I) in de kamer beweegbaar is; een veelvoud aan gripdelen (60), elk met een eerste zijde (61) die tegen de binnenzijde (44) van de klemring aanligt en een van de eerste zijde afgekeerde tweede zijde (62) om aan te grijpen op een buitenzijde van de buis; waarbij de klemring (40) is voorzien van een enkele doorbreking (43) en bij die doorbreking een eerste uiteinde (41) en een langs de omtreksrichting van de klemring tegengesteld gekeerd tweede uiteinde (42) heeft, waarbij de binnenzijde (44) zich onafgebroken uitstrekt vanaf het eerste naar het tweede uiteinde en een cirkelboog van ten minste 200 graden vormt, en waarbij de klemring (40) veerkrachtig vervormbaar is tussen een onvervormde toestand waarin deze een buitendiameter heeft die groter is dan een kleinste binnendiameter van de insteekopening, en een vervormde toestand waarin de klemring een buitendiameter heeft die kleiner is dan de kleinste binnendiameter van de insteekopening, met het kenmerk dat de klemring aan de binnenzijde is voorzien van een groef die zich vanaf het eerste uiteinde naar het tweede uiteinde over in hoofdzaak de gehele binnenzijde uitstrekt, waarbij de gripdelen (60) afzonderlijk op willekeurige posities aan de binnenzijde (44) van de klemring (40) bevestigbaar zijn en elk gripdeel is ingericht om klemmend aan te liggen tegen de binnenzijde van de klemring zodat de een of meer uitsteeksels aanliggen tegen een wand van de groef teneinde beweging van het gripdeel ten opzichte van de klemring in de richting van de wand tegen te gaan in hoofdzaak zonder in te snijden op de wand, en waarbij de gripdelen in omtreksrichting van de binnenzijde van de klemring ten opzichte van de binnenzijde en elkaar verplaatsbaar zijn wanneer deze klemmend tegen de binnenzijde aanliggen.
2. Verbindingssamenstel volgens conclusie 1, waarbij de klemring is vervaardigd uit een hard kunststof materiaal en in onvervormde toestand een elasticiteitsmodulus heeft in het bereik van 300 MPa -10.000 MPa.
3. Verbindingssamenstel volgens conclusie 1 of 2, waarbij de gripdelen (60) aan de binnenzijde (44) van de klemring (40) zijn bevestigd en, wanneer in de omtreksrichting van de binnenzijde bezien, elk gripdeel een breedte heeft die kleiner is dan één tiende deel van de binnenomtrek van de binnenzijde van de klemring, bij voorkeur kleiner dan één twintigste deel van de binnenomtrek.
4. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij in de onvervormde toestand het eerste uiteinde (41) en het tweede uiteinde (42) naar elkaar toe zijn gekeerd, en in de vervormde toestand het eerste en tweede uiteinde van elkaar af zijn gekeerd.
5. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het eerste uiteinde (41) in de vervormde toestand verder van het tweede uiteinde (42) afligt dan in de onvervormde toestand.
6. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij in de onvervormde toestand het eerste uiteinde (41) en het tweede uiteinde (42) van de klemring door een tussenruimte (43) van elkaar worden gescheiden.
7. Verbindingssamenstel volgens conclusie 6, waarbij in de onvervormde toestand de tussenruimte tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde een hoek (a) van minder dan 30 graden, bij voorkeur minder dan 10 graden, meer bij voorkeur minder dan 4 graden, vanuit het middelpunt van de klemring beslaat.
8. Verbindingssamenstel volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de klemring in de omtreksrichting een eerste zijwand (47) en een tweede zijwand (48) omvat, waarbij in de vervormde toestand de klemring een spoed heeft en de buitendiameter van de klemring kleiner is dan in de onvervormde toestand en een deel van de eerste zijwand (47) aanligt tegen een deel van de tweede zijwand (48).
9. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de klemring (40), wanneer deze in de kamer (16) is geplaatst en om de buis is bevestigd, langs de insteekrichting (I) beweegbaar is tussen een insteekpositie en een gemonteerde positie, waarbij de buitendiameter van de klemring in gemonteerde positie kleiner is dan in de insteekpositie.
10. Verbindingssamenstel volgens conclusie 9, waarbij de buitendiameter van de klemring in de gemonteerde positie groter is dan in de onvervormde toestand, en waarbij in de gemonteerde positie de gehele de buitenzijde (45) van de klemring aanligt tegen de binnenzijde van de kamer.
11. Verbindingssamenstel volgens conclusie 9 of 10, waarbij het mofhuis een aanligwand (17) omvat, die, wanneer de klemring in de insteekpositie is, beweging van de klemring in de insteekrichting (I) tegengaat.
12. Verbindingssamenstel volgens conclusie 10 of 11, waarbij het eerste uiteinde (41) in de gemonteerde positie dichter bij het tweede uiteinde (42) ligt dan in de insteekpositie.
13. Verbindingssamenstel volgens een der conclusies 9-12, waarbij het mofhuis een aanligwand (18) omvat met een binnendiameter die kleiner is dan die van de klemring in de gemonteerde toestand, waarbij de aanligwand (18) wanneer de klemring in de gemonteerde toestand is, beweging van de klemring in een richting tegenovergesteld aan de insteekrichting tegengaat.
14. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij, althans in de onvervormde toestand van de klemring, de gripdelen (60) met hun lengterichting parallel aan de cilindrische as (C) van de klemring op de klemring zijn geklemd.
15. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij elk gripdeel aan zijn tweede zijde is voorzien van openingen en uitbuigingen bij de randen van deze openingen, zodat bij de randen schoepranden worden gevormd om in te snijden op de buitenzijde van de buis,
16. Verbindingssamenstel volgens conclusie 15, waarbij elk gripdeel, wanneer bezien in zijn lengterichting, aan weerszijden van de een of meer uitsteeksels (67) van de eerste zijde (61) op de tweede zijde (62) twee of meer van de schoepranden (65) omvat.
17. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de gripdelen (60) een plaatmetaal omvatten en/of daaruit zijn vervaardigd.
18. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij klemring (40) een eerste zijwand (47) en een tweede zijwand (48) omvat, waarbij de gripdelen elk aan weerszijden zijn voorzien van een eerste opstaande lip (68) en een tweede opstaande lip (69) om klemmend aan te liggen tegen respectievelijk de eerste en tweede zijwand.
19. Verbindingssamenstel volgens conclusie 18, waarbij de eerste en/of tweede zijwand is voorzien van indeukingen voor het passend daarin opnemen van respectievelijk de eerste en/of de tweede lip om de gripdelen (60) op vooraf bepaalde radiale posities te positioneren.
20. Verbindingssamenstel volgens conclusie 18 of 19, waarbij de eerste opstaande lip (68) onder een eerste hoek (βΐ) staat ten opzichte van de eerste zijde en de tweede opstaande lip onder een tweede hoek (β2)staat ten opzichte van de eerste zijde, waarbij zowel de eerste als de tweede hoek tussen de 85 en 55 graden liggen.
21. Verbindingssamenstel volgens conclusie 20, waarbij de eerste lip langer (68) is dan de tweede lip (69), en waarbij de eerste hoek (βΐ) ten kleiner is dan de tweede hoek (β2).
22. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de binnenzijde van de kamer (16) in hoofdzaak glad is, en/of waarbij de buitenzijde (45) van de klemring (40) in hoofdzaak glad is.
23. Verbindingssamenstel volgens een der conclusies 1-21, waarbij de binnenzijde van de kamer en de buitenzijde van de klemring zijn voorzien van een zaagvertanding om, wanneer de buitenzijde van de klemring in hoofdzaak rondom aanligt tegen de binnenzijde van de kamer, een beweging van de klemring naar het uiteinde van het mofhuis toe mogelijk te maken en een beweging van de klemring van het uiteinde van het mofhuis af tegen te gaan.
24. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de klemring (40) een wigvormige klemring is.
25. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de klemring een naar de insteekopening (11) van het mofhuis toe versmallende conische buitenzijde omvat om aan te liggen tegen een binnenzijde van de naar de insteekopening van het mofhuis toe versmallende kamer.
26. Verbindingssamenstel volgens conclusie 25, waarbij de klemring (40) een buitenzijde (45) heeft die onder een hoek van tussen 1 en 30 graden staat ten opzichte van de in hoofdzaak cilindrische binnenzijde (44) van de klemring, bij voorkeur onder een hoek van tussen de 7 en 14 graden, meer bij voorkeur een hoek van in hoofdzaak 9 graden, waarbij de naar het insteekeinde van het mofhuis toe versmallende kamer (16) een conische binnenzijde heeft die onder een in hoofdzaak gelijke hoek staat ten opzichte van het opneemgedeelte.
27. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, ingericht om aan te sluiten op een buis met een vooraf bepaalde buitendiameter, waarbij in de onvervormde toestand een binnendiameter van een ingeschreven cirkel die de schoepranden van alle gripdelen raakt kleiner is dan of gelijk is aan de vooraf bepaalde buitendiameter van de buis.
28. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies waarbij het eerste uiteinde (41) en het tweede uiteinde (42) elk vlak zijn en, althans in de onvervormde toestand, in hoofdzaak en parallel aan elkaar.
29. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de klemring is vervaardigd uit een materiaal met een elasticiteitsmodulus tussen 300 MPa en 10.000 MPa, bij voorkeur tussen 300 MPa en 3000 MPa.
30. Verbindingssamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het mofhuis een star materiaal omvat en een rondlopende volledig gesloten binnenzijde heeft.
31. Verbindingssamenstel volgens één der voorgaande conclusies, verder omvattend een buis die met een buiseinde in de mofkamer is gestoken, waarbij de klemring om de buis is bevestigd en zich in de gemonteerde positie bevindt.
32. Klemring (40) ingericht om om een deel van een buis met een cilindrische buitenzijde te klemmen, waarbij de klemring een binnenzijde (44) heeft die is voorzien van een veelvoud aan gripdelen (60), elk met een eerste zijde (61) die tegen de binnenzijde (44) van de klemring aanligt en een van de eerste zijde afgekeerde tweede zijde (62) om aan te grijpen op een buitenzijde van de buis; waarbij de klemring (40) als één integraal deel is gevormd en is voorzien van een enkele doorbreking (43) en bij die doorbreking een eerste uiteinde (41) en een langs de omtreksrichting van de klemring tegengesteld gekeerd tweede uiteinde (42) heeft, waarbij de binnenzijde (44) zich onafgebroken uitstrekt vanaf het eerste naar het tweede uiteinde en een cirkelboog van ten minste 200 graden vormt, en waarbij de klemring (40) veerkrachtig vervormbaar is tussen een onvervormde toestand en een vervormde toestand, waarin de buitendiameter van de klemring in de onvervormde toestand groter is dan in de vervormde toestand, met het kenmerk dat, wanneer in de omtreksrichting van de binnenzijde bezien, elk gripdeel een breedte heeft die kleiner is dan één tiende deel van de binnenomtrek van de binnenzijde van de klemring, de klemring aan de binnenzijde is voorzien van een groef die zich vanaf het eerste uiteinde naar het tweede uiteinde over in hoofdzaak de gehele binnenzijde uitstrekt, waarbij elk gripdeel aan de eerste zijde is voorzien van een of meer uitsteeksels, waarbij de gripdelen (60) afzonderlijk op willekeurige posities aan de binnenzijde (44) van de klemring (40) bevestigbaar zijn en elk gripdeel is ingericht om klemmend aan te liggen tegen de binnenzijde van de klemring zodat de een of meer uitsteeksels aanliggen tegen een wand van de groef teneinde beweging van het gripdeel ten opzichte van de klemring in de richting van de wand tegen te gaan, en waarbij de gripdelen in omtreksrichting van de binnenzijde van de klemring ten opzichte van de binnenzijde en elkaar verplaatsbaar zijn wanneer deze klemmend tegen de binnenzijde aanliggen.
33. Werkwijze voor het verbinden van een buis met een verbindingssamenstel volgens een der conclusies 1-31, omvattend de stappen van: a) het plaatsen van de van gripdelen voorziene klemring in de kamer van het mofhuis, waarbij de klemring in zijn omtreksrichting een eerste zijwand (47) en een tweede zijwand (48) omvat, b) het in het mofhuis steken van de buis; en c) het in een van het mofhuis afgekeerde richting trekken van de buis, waarbij stap a) omvat: - het in een vervormde toestand brengen van de klemring zodanig dat de afstand tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde groter is dan in de onvervormde toestand en de buitendiameter van de klemring kleiner is dan in de onvervormde toestand, en zodanig dat in de vervormde toestand het eerste en tweede uiteinde van elkaar af zijn gekeerd en de klemring een spoed heeft en een deel van de eerste zijwand (47) aanligt tegen een deel van de tweede zijwand (48); - vervolgens het in de kamer van het mofhuis plaatsen van de klemring waarna deze veerkrachtig de onvervormde toestand aanneemt waarin het eerste uiteinde (41) en het tweede uiteinde (42) naar elkaar toe zijn gekeerd. -o-o-o-o-o-o-o-o-
NL2013426A 2014-09-05 2014-09-05 Verbindingssamenstel met trekvaste koppeling. NL2013426B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2013426A NL2013426B1 (nl) 2014-09-05 2014-09-05 Verbindingssamenstel met trekvaste koppeling.
BE2015/5549A BE1022711B1 (nl) 2014-09-05 2015-08-31 Verbindingssamenstel met trekvaste koppeling

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2013426A NL2013426B1 (nl) 2014-09-05 2014-09-05 Verbindingssamenstel met trekvaste koppeling.

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2013426A NL2013426A (nl) 2016-08-18
NL2013426B1 true NL2013426B1 (nl) 2016-09-05

Family

ID=51947427

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2013426A NL2013426B1 (nl) 2014-09-05 2014-09-05 Verbindingssamenstel met trekvaste koppeling.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1022711B1 (nl)
NL (1) NL2013426B1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL2019920B1 (en) * 2017-11-16 2019-05-22 Fischer Georg Waga Nv Coupling device

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1334339A (en) * 1972-05-01 1973-10-17 Mueller Co Joint for smooth end or flareless pipe
AT336970B (de) * 1975-11-14 1977-06-10 Hawle & Co Kg Flanschen Und Ar Verbindungs- bzw. anschlussstuck fur glatte rohre, insbesondere kunststoffrohre
DE19858514C2 (de) * 1998-12-18 2001-03-22 Ludwig Frischhut Gmbh & Co Kg Muffenverbindung mit einer Schubsicherung
EP1417434A4 (en) * 2001-07-25 2008-11-19 Philmac Pty Ltd TRANSITION FITTING OR FITTING FOR ASSEMBLING METAL OR PLASTIC PIPES
NL2001726C2 (nl) * 2008-06-26 2009-12-29 Fischer Georg Waga Nv Koppelinrichting en werkwijze voor de vervaardiging van een in een dergelijke koppelinrichting te gebruiken gripring.

Also Published As

Publication number Publication date
BE1022711B1 (nl) 2016-08-23
BE1022711A1 (nl) 2016-08-23
NL2013426A (nl) 2016-08-18

Similar Documents

Publication Publication Date Title
KR101456517B1 (ko) 연결용 커플러
KR200474814Y1 (ko) 커플링 장치
KR100211168B1 (ko) 관죠인트
US9777875B2 (en) Clam shell push-to-connect assembly
CN111201056B (zh) 可扩展且可自动缩回的套环及其使用方法
RU2313027C1 (ru) Соединительное устройство с соосными концевыми участками двух соединяемых трубопроводов для жидкости
EP2827038A1 (en) Pipe joint
US3963268A (en) Pipe couplings
EP3052849B1 (en) Quick-connect clip-on connector
BE1022711B1 (nl) Verbindingssamenstel met trekvaste koppeling
KR100856472B1 (ko) 결합되는 2개의 유체 라인의 동축방향 단부 부분에 대한연결 시스템
KR20150110325A (ko) 플러그인 커플링 부재
EP0719972A1 (en) A tube joint
EP3043099A1 (en) Sealing member for pipe connection comprising protrusions
JP6043376B2 (ja) 電気部品を固定するための挿入ケーシング及び挿入ケーシングを対象物に固定する固定方法
US20170356556A1 (en) One-way valve devices
US7464969B2 (en) Compression cap assembly
EP1748242B1 (en) Clamping ring for a high tensile strength coupling
EP1396669A2 (en) Two part grommet with hard plastic locking prongs
US20150286028A1 (en) Follow Focus Apparatus
GB2556352A (en) Guide apparatus
NL2010112C2 (en) Connection assembly.
EP3564563A1 (en) Holding device which can be fixed to a wall for holding a tube
NL2012946C2 (en) Connection element for a building system.
CN111213298B (zh) 电缆夹持装置