NL2008908C2 - Transportinrichting voor een gieteenheid. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Transportinrichting voor een gieteenheid Beschrijving

De uitvinding heeft betrekking op een transportinrichting voor een 5 gieteenheid met een uitstroomopening voor het onder invloed van zwaartekracht in een gietrichting gieten van gietmateriaal zoals vloeibaar metaal, de transportinrichting omvattende een gestel en daarmee verbonden draagmiddelen voor de gieteenheid, waarbij de inrichting voorzien is van transportmiddelen voor het in een in hoofdzaak loodrecht op de gietrichting gelegen transportrichting 10 verplaatsen van het gestel met de draagmiddelen.

In (staal)gieterijen worden gietpannen met bodemuitloop gebruikt om metaal te gieten. Een transportinrichting in de vorm van een bovenloopkraan wordt gebruikt om de gietpan met diens uitstroomopening boven de mal te plaatsen. Dit is een nauwkeurig en gevaarlijk karwei. De gebruiker moet dicht bij de gietpan 15 staan, om te kunnen beoordelen of de pan goed boven de ingietopening is gepositioneerd, en om de gietpan tegen te houden om schommelingen of het roteren van de pan tegen te gaan.

Het is derhalve een doel van de onderhavige uitvinding om een inrichting te verschaffen, waarmee het positioneren van de gieteenheid boven de mal 20 eenvoudiger en veiliger kan plaats vinden. Het is met name een doel van de onderhavige uitvinding om een transportinrichting voor een gieteenheid te verschaffen die daarnaast relatief efficiënt is.

Met dit doel voor ogen, verschaft de uitvinding een transportinrichting van de in de aanhef genoemde soort, die gekenmerkt is doordat 25 de draagmiddelen voorzien zijn van een draagoppervlak waarop de gieteenheid plaatsbaar is voor het tijdens het gieten van het gietmateriaal dragend ondersteunen van de gieteenheid.

Doordat de gieteenheid met een bodem daarvan plaatsbaar is op het draagoppervlak van de transportinrichting, wordt een stabiele plaatsing mogelijk. 30 Schommelen en roteren van de pan wordt daarmee voorkomen. Een relatieve beweging tussen de gieteenheid en het gestel van de transportinrichting wordt voorkomen. De gieteenheid kan op een stabiele wijze op de transportinrichting geplaatst worden. Na plaatsing van de gieteenheid zal deze relatief ten opzichte van het gestel niet (of althans nauwelijks) meer vrij kunnen bewegen. Hierdoor treden de 2 nadelen van de transportinrichting volgens de stand van de techniek, waarbij door toepassing van een bovenloopkraan met een kabel ongecontroleerde schommelbewegingen of rotatie van de gieteenheid kan optreden, niet op bij de transportinrichting volgens de onderhavige uitvinding. Daarmee is efficiënter gieten 5 mogelijk, aangezien de gebruiker niet meer bij de pan hoeft te staan om schommelingen en roteren van de pan tegen te gaan. De transportmiddelen zorgen er tevens voor dat nauwkeurige plaatsing van de gieteenheid boven de mal mogelijk is. Daarmee is het doel van de onderhavige uitvinding bereikt.

Bij voorkeur is het gestel voorzien van staanders. Deze staanders 10 zijn bij voorkeur verplaatsbaar met de vaste wereld verbonden. Te denken valt hierbij aan een verbinding met een geleider aan het plafond of muur van een ruimte en/of van een gebouw waar het gietproces plaats vindt. Een verbinding met een bodem van de vaste wereld heeft echter de voorkeur, aangezien de gietinrichting dan relatief flexibel toepasbaar is, en ook op eenvoudige en goedkope wijze een relatief 15 grote verplaatsing mogelijk is.

Bij voorkeur is het gestel bij een met de bodem verbonden uitvoering, voorzien van zich vanaf het gestel met een component in de (positieve) gietrichting uitstrekkende staanders. Deze staanders zijn dan verplaatsbaar op de bodem geplaatst, bijvoorbeeld door toepassing van wielen of rails. De 20 draagmiddelen zijn op een afstand van de bodem geplaatst. Tussen de draagmiddelen en de bodem zijn een of meer mallen plaatsbaar. De transportinrichting kan dan zodanig geplaatst worden, dat de gieteenheid met diens uitstroomopening boven de ingietopening gepositioneerd is. Tussen de uitstroomopening en de ingietopening is dan een doorvoeropening van de 25 draagmiddelen aanwezig, zodanig dat het te gieten materiaal eenvoudig, veilig en zonder belemmering in de mal gegoten kan worden.

Een eenvoudige en goedkope constructie wordt verkregen, wanneer de staanders de transportmiddelen omvatten. Met name bij een plaatsing van de staanders op de bodem, heeft het de voorkeur wanneer de transportmiddelen nabij 30 een van het gestel verwijderd uiteinde van de staanders geplaatst zijn.

Om een verdere vergroting van de nauwkeurigheid van de transportinrichting voor de gieteenheid te bewerkstellen, heeft het de voorkeur wanneer de draagmiddelen relatief ten opzichte van het gestel verplaatsbaar 3 daarmee verbonden zijn. Een verdere verfijning van de positionering van de gieteenheid ten opzichte van de ingietopening van de mal is hiermee mogelijk.

Het heeft daarbij met name de voorkeur, wanneer de draagmiddelen verplaatsbaar zijn in een richting in hoofdzaak loodrecht op de gietrichting, alsmede 5 in hoofdzaak loodrecht op de transportrichting. Positionering van de uitstroomopening van de gieteenheid in een plat vlak wordt daarmee mogelijk. Dit platte vlak strekt zich in hoofdzaak parallel aan de bodem van de vaste wereld uit.

De aansturing van de verplaatsing in de transportrichting, is bij voorkeur onafhankelijk van de aansturing van de verplaatsing van de draagmiddelen 10 in de hierboven genoemde richting. De toepassing van het gestel maakt een nauwkeurige plaatsing in het platte vlak mogelijk, waarbij schommelingen en rotaties, zoals deze optreden bij de bovenloopkranen volgens de stand van de techniek, worden tegengegaan.

Een nog verdere vergroting van de nauwkeurigheid van de 15 transportinrichting wordt verkregen, doordat de draagmiddelen in hoogte verstelbaar zijn. Hierdoor is de uitstroomopening van de gieteenheid nauwkeurig op een gewenste (maximale) afstand van de ingietopening van de mal plaatsbaar. Dit zorgt er voor dat er tijdens het gietproces een minimale afkoeling van het gesmolten materiaal is, waardoor een gietsel met een relatief goede kwaliteit verkregen wordt. 20 Met de bovengenoemde drie verplaatsingsmogelijkheden in de transportrichting, in een richting loodrecht op de transportrichting alsmede loodrecht op de gietrichting, en in een hoogterichting (in hoofdzaak parallel aan de gietrichting) wordt een nauwkeurige plaatsing in een cartesisch coördinatenstelsel mogelijk. Daarbij zijn elk van de verschillende verplaatsingsmogelijkheden in hoofdzaak 25 orthogonaal ten opzichte van de overige van de twee verplaatsingsmogelijkheden. Dit vergroot de nauwkeurigheid en het gemak waarmee de plaatsing mogelijk is, zeker ten opzichte van het bekende systeem met een bovenloopkraan met een slingerhaak, waarbij een dergelijke nauwkeurige plaatsing relatief moeilijk is, aangezien de verschillende verplaatsingen daar niet of nauwelijks onafhankelijk van 30 elkaar kunnen plaats vinden.

Een bijzonder eenvoudige constructie, voor wat betreft de hoogte-instelling van de draagmiddelen, wordt verkregen wanneer bij toepassing van staanders, deze in hoogte verstelbaar zijn. Daarbij kunnen de staanders telescopisch 4 zijn uitgevoerd. Een hoogteverstelling kan dan bijvoorbeeld eenvoudig met pneumatische middelen plaatsvinden.

De verplaatsing van de transportinrichting kan op relatief energetisch verantwoorde wijze plaats vinden wanneer de transportmiddelen een 5 aantal roteerbare transportorganen omvatten. Dit kunnen bijvoorbeeld wielen zijn.

In een de voorkeur hebbende uitvoeringsvorm, wordt gebruik gemaakt van een of meer roteerbare transportorganen die opneembaar zijn in een geleiderails. Ter plaatse van de gietlocatie zijn in een uitvoeringsvorm rails voorzien, bijvoorbeeld vergelijkbaar met een treinrails of tramrails. Het roteerbare 10 transportorgaan is dan uitgevoerd als een wiel dat op de rails verplaatsbaar is, overeenkomstig respectievelijk een treinwiel of een tramwiel. De toepassing van een geleiderails zorgt ervoor dat verplaatsing in slechts de transportrichting mogelijk is.

Om de juiste positie van de uitstroomopening van de gieteenheid op nauwkeurige wijze te verkrijgen, heeft het de voorkeur wanneer de 15 transportinrichting voorzien is van detectiemiddelen voor het detecteren van een ingietopening in een mal voor het gietbare materiaal. Daarna kan met behulp van de verkregen gegevens de transportinrichting op de juiste positie geplaatst worden.

Bij voorkeur is de transportinrichting voorzien van aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de transportmiddelen voor het verplaatsen van de 20 transportinrichting. De aandrijfmiddelen zijn bij voorkeur ook ingericht voor het aandrijven van de draagmiddelen voor het relatief ten opzichte van het gestel verplaatsen daarvan.

De bovenstaand beschreven transportinrichting maakt het mogelijk om het gietproces, waarbij een aantal gietmallen wordt volgegoten met gietmateriaal, 25 te automatiseren, door detectie van de gietopening, en een juiste plaatsing van de gieteenheid, relatief ten opzichte van de ingietopening. Het moge echter duidelijk zijn voor de vakman dat een handmatige verplaatsing ook mogelijk is, en binnen de omvang van de uitvinding gelegen is.

In een de voorkeur hebbende uitvoeringsvorm waarmee een 30 automatisch gietproces mogelijk is, zijn de detectiemiddelen ingericht voor het detecteren van de positie van de ingietopening, en omvat de transportinrichting stuurmiddelen voor het op basis van de gedetecteerde positie aansturen van de aandrijfmiddelen voor het in lijn plaatsen van de ingietopening, en de uitstroomopening van de gieteenheid. Na het in lijn plaatsen kan -eventueel na een 5 controle door de gebruiker- de uitstroomopening (al dan niet automatisch) geopend worden.

De detectiemiddelen omvatten bij voorkeur een of meer sensororganen. Dit zijn bij voorkeur beeldsensoren, die een op de mal voorziene 5 afbeelding omvattende informatie over de positie van de ingietopening kunnen waarnemen. Een beeldverwerkingseenheid kan voorzien zijn voor het op basis van de waargenomen beelden bepalen van de positie van de ingietopening.

In een bijzondere uitvoering, zijn de detectiemiddelen ingericht voor het detecteren van een op de mal voorziene marker, zoals een code, in het bijzonder 10 een QR-code. Met de QR-code is het tevens mogelijk om aanvullende informatie over het gietproces of het gietsel aan te leveren, en eventueel op te slaan.

Het heeft de voorkeur, wanneer de draagmiddelen een weegsysteem omvatten voor het meten van het gewicht van de gieteenheid. Met een dergelijk weegsysteem is het tevens mogelijk om nauwkeurig de hoeveelheid 15 gegoten materiaal in een gietsel bij te houden. Een sturing van het gietproces, op basis van de hoeveelheid uitgestroomd gietmateriaal is daarmee denkbaar.

In een de voorkeur hebbende uitvoeringsvorm, is de gieteenheid verwijderbaar plaatsbaar op de transportinrichting. Plaatsing op de transportinrichting kan dan met een op zich bekende hefinrichting, zoals een 20 takelsysteem, gebeuren. Om de plaatsing te vereenvoudigen, omvatten de draagmiddelen bij voorkeur een geleidersysteem voor het daarmee op het draagoppervlak plaatsen van de uitstroomopening van de gieteenheid.

Volgens een aspect van de uitvinding, verschaft deze een gietinrichting, omvattende een transportinrichting volgens een hierboven beschreven 25 uitvoeringsvorm van de uitvinding, alsmede een op de draagmiddelen geplaatste gieteenheid met een uitstroomopening voor het onder invloed van zwaartekracht in een gietrichting gieten van gietmateriaal zoals vloeibaar metaal, waarbij de gieteenheid op het draagoppervlak geplaatst is.

De voordelen van een dergelijke gietinrichting zijn hierboven reeds 30 beschreven. De gieteenheid is in een uitvoeringsvorm een zogeheten stoppan.

Volgens een aspect van de uitvinding, voorziet deze in het gebruik van een gietinrichting volgens de uitvinding.

6

De uitvinding zal navolgend nader worden toegelicht aan de hand van de omschrijving van een de voorkeur hebbende uitvoeringsvorm van een transportinrichting volgens de uitvinding, onder verwijzing naar de navolgende figuren. Hierin tonen: 5 Fig. 1a tot 1c - aanzichten van een transportinrichting met gieteenheid volgens de onderhavige uitvinding;

Fig. 2a en 2b - zijaanzichten van de transportinrichting in een lage stand en een hoge stand, respectievelijk;

Fig. 3a tot 3c - vooraanzichten van de transportinrichting tijdens een 10 (semi-)automatisch gietproces;

Fig. 4 - een bovenaanzicht van de transportinrichting tijdens bedrijf in een gietinrichting.

Fig. 1a toont een transportinrichting 1 volgens de uitvinding, die is 15 ingericht voor het transporteren van een op zich bekende gieteenheid 2. De gieteenheid 2 omvat een houder 23 voor te gieten materiaal 22, zoals bijvoorbeeld gesmolten metaal. In de bodem van de houder 23 is een uitstroomopening 21 voor het gietmateriaal 22 voorzien. Een sluitingsmechanisme 25 is voorzien, voor het respectievelijk openen en sluiten van de uitstroomopening 21. Bij het openen van de 20 uitstroomopening 21, zal het gietmateriaal 22 onder invloed van de zwaartekracht in de gietrichting G stromen. In het algemeen is een dergelijke gieteenheid 2 bekend, in de vorm van een zogeheten stoppan.

De transportinrichting 1 volgens de uitvinding omvat een gestel 4, met, zoals ook beter te zien is in Fig. 1 b, twee parallelle dwarsliggers 11. Tussen de 25 twee dwarsliggers 11 zijn draagmiddelen 6 voorzien. Deze draagmiddelen omvatten een draagoppervlak 61. Op dit draagoppervlak 61 is de gieteenheid 2 plaatsbaar. Daarbij steunt een bodem van de houder 23 van de gieteenheid 2 af op het draagoppervlak 61. Het draagoppervlak definieert een omtrek van een doorvoeropening, waardoorheen het gietmateriaal 22 voerbaar is, om zo een aan de 30 onderzijde van de gieteenheid 2 geplaatste mal te vullen. Dit zal verderop nog worden toegelicht.

De draagmiddelen 6 zijn middels in Fig. 1b getoonde transportelementen 19, bijvoorbeeld in de vorm van geleiderwielen 19, beweegbaar verplaatsbaar verbonden met de dwarsliggers. Op deze wijze wordt een verplaatsing 7 in een zijrichting T2 mogelijk. De geleiderwielen 19 kunnen opgenomen zijn in een op de dwarsliggers 11 voorziene geleider, zoals een geleiderails. Toepassing van vier transportelementen 18, die op geleid zijn opgenomen in de dwarsbalken 11, zorgt ervoor dat de draagmiddelen relatief ten opzichte van de dwarsliggers 11 5 slechts in de zijrichting T2 beweegbaar zijn, en dat relatieve bewegingen in andere richtingen begrensd zijn.

Te zien is in Fig. 1a, dat een dwarsligger 11 bevestigd is aan een staander 12. De staander 12 strekt zich in hoofdzaak loodrecht ten opzichte van de dwarsligger 11 uit. Elke dwarsligger 11 is aan diens twee uiteinden voorzien van 10 telkens een staander 12. Een samenstel van een dwarsligger 11 en twee staanders 12 vormt zo een U-vormige boog. De in totaal twee samenstellen zijn parallel aan elkaar, en op afstand van elkaar geplaatst. Aan de onderzijde zijn de staanders van de twee samenstellen met elkaar verbonden via een steunligger 13.

De steunligger 13 is goed te zien in Fig. 1c. De steunligger 13 is in 15 hoofdzaak loodrecht op de staanders 12 geplaatst. Aan de in totaal twee steunliggers 13 zijn telkens transportmiddelen 18 voorzien, waarmee de transportinrichting 1 in zijn geheel verplaatsbaar is in de transportrichting T1. De transportmiddelen 18 zijn bij voorkeur geleiderwielen, die in een in de bodem B voorziene geleiderails opneembaar zijn. Deze transportrichting T1 (voorwaartse 20 richting) is in hoofdzaak loodrecht op de gietrichting G gelegen, en is ook in hoofdzaak loodrecht op de zijrichting T2 gelegen.

Zoals valt op te maken uit Fig. 2a en 2b, zijn de staanders 12 in hoogte verplaatsbaar, tussen een lage hoogte (Fig. 2a) en een hoge hoogte (Fig. 2b). Daartoe zijn hoogteverstelmiddelen 14 voorzien. De staanders zijn telescopisch 25 uitgevoerd, met een eerste deel 12, en een telescopisch daarin beweegbaar tweede deel 12’. Daarmee wordt een beweging van de draagmiddelen 6 in een hoogterichting T3 mogelijk. De hoogterichting is parallel aan de gietrichting G. De telescopische verstelling van de staanders komt tot stand met de in deze uitvoeringsvorm hydraulisch uitgevoerde hoogteverstelmiddelen 14. Daarmee zijn de 30 draagmiddelen 6 op een gewenste hoogte te plaatsen.

De richtingen T1, T2, en T3 vormen zo een orthogonaal stelsel. Dit maakt positionering van de uitgietopening 21 op een gewenste positie relatief eenvoudig. Tevens zorgt dit ervoor dat automatische positionering mogelijk wordt. Fig. 3a toont dat daartoe detectiemiddelen 31 voorzien zijn. De detectiemiddelen 31 8 zijn in staat om de positie van de ingietopening 51, 61 van een mal 50, 60 te detecteren. De detectiemiddelen 31 kunnen een camera omvatten, inclusief een beeldverwerker voor het verwerken van de met de beeldcamera verkregen beelden. De vakman op het gebied van beelddetectie en beeldverwerking zal in staat zijn om 5 geschikte detectiemiddelen 31 en beeldverwerking toe te passen.

In een eenvoudige uitvoeringsvorm, wordt een marker met een goed te detecteren afbeelding op de ingietopening geplaatst. Dit kan bijvoorbeeld een marker zijn zoals bijvoorbeeld een “crash test dummy marker”, dat wil zeggen met een geometrische vorm (bijvoorbeeld vierkant, cirkel) die opgedeeld is in 10 bijvoorbeeld vier gelijke vlakdelen, waarbij aangrenzende vlakdelen voorzien zijn van een contrasterende kleur (bijvoorbeeld wit-zwart, of geel-zwart). Door de marker op de ingietopening te plaatsen, is de locatie van de ingietopening eenvoudig te bepalen. Wanneer de marker is vervaardigd van papier of karton, dan zal tijdens het gieten de marker ten gevolge van de hoge temperatuur, meteen verdwijnen, zonder 15 nadelige gevolgen voor het gietsel. De marker kan op een bekervormige houder voorzien zijn, die is ingericht om gedeeltelijk in de ingietopening geplaatst te worden.

Met de detectiemiddelen 31, de beeldverwerkingseenheid, en de toegepaste markers, kan de positie van de ingietopening verkregen worden. De transportinrichting 1 wordt op de juiste positie geplaatst, door deze in de 20 transportrichting T1 en de zijrichting T2 te verplaatsen. Aanvullend kan met de verkregen positie ook de hoogte van de ingietopening 51, 61 bepaald worden, zodanig dat onderscheid te maken is tussen een hoge mal 60, en een lage mal 50. Afhankelijk van de te vullen mal, kan de transportinrichting verlaagd worden (Fig. 3b), of op diens hoogte gehouden worden (Fig. 3c).

25 De transportinrichting kan niet in detail getoonde aandrijfmiddelen bezitten, voor het verplaatsen van de transportinrichting in de transportrichting T1, en voor het verplaatsen van de draagmiddelen 6 in de zijrichting T2 en in de hoogterichting T3. Met een met de aandrijfmiddelen verbonden stuureenheid kan de met de detectiemiddelen en de beeldverwerkingseenheid verkregen informatie 30 gebruikt worden voor het op (semi-) automatische wijze positioneren van de transportinrichting 1. Vervolgens kan de gieteenheid 2 aangestuurd worden om het gietproces te beginnen, door de uitstroomopening 21 vrij te geven.

Fig. 4 toont een gietinrichting, omvattende twee zich naast elkaar uitstrekkende rijen I, II van een aantal mallen 8a-8k, telkens met respectievelijke 9 ingietopeningen 9a-9k. Te zien is, dat de ingietopeningen 9a-9k min of meer willekeurig gepositioneerd zijn. Er is geen regelmatig patroon te ontdekken. Met de gietinrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding, kan het vullen van de mallen 8a-8k op relatief eenvoudige wijze, en zelfs op automatische wijze, plaats vinden. De 5 detectiemiddelen zijn in staat om de ingietopening 9a van de mal 8a te detecteren, en vervolgens zal de uitstroomopening 21 van de gieteenheid 2 boven de ingietopening 9a gepositioneerd kunnen worden, door verplaatsing van de transportinrichting 1 in de transportrichting T1, alsmede door verplaatsing van de draagmiddelen 6 in de zijrichting T2, en alsmede door verplaatsing van de 10 draagmiddelen 6 in de hoogterichting T3. In de uitvoeringsvorm zoals getoond in Fig.

4, heeft het de voorkeur wanneer telkens een kolom van mallen gevuld wordt. Bij het vullen van de laatste mal van de kolom, wordt naar een nieuwe kolom gegaan, zonder daarbij van rij I, II te wisselen. Zo worden alle kolommen afgewerkt. In de getoonde uitvoerinsvorm in Fig. 4, betekent dit dat eerst mal 8a, en dan mal 8b 15 gevuld wordt (eerste kolom). Vervolgens wordt binnen rij II gebleven, maar wordt versprongen naar de tweede kolom, en wordt mal 8c gevuld. Daarna wordt binnen dezelfde kolom mal 8d gevuld. Zo worden alle mallen 8a-8k afgegaan (op alfabetische volgorde). Het is gebleken dat een dergelijke verplaatsing van de gieteenheid 2 effectief werkt.

20 Na het einde van het gietproces, wordt de gieteenheid 2 van de transportinrichting gehaald. Dan worden de mallen weggehaald, en worden er nieuwe mallen geplaatst. Een nieuwe gieteenheid met nieuw gietmateriaal wordt dan op de transportinrichting geplaatst. Nu kan een nieuw gietproces gestart worden.

Het moge duidelijk zijn voor de vakman dat de uitvinding hierboven 25 omschreven is aan de hand van enkele mogelijke uitvoeringsvormen, welke de voorkeur genieten. De uitvinding is echter niet beperkt tot deze uitvoeringsvormen. Binnen het kader van de uitvinding zijn vele mogelijk equivalente modificaties denkbaar, die mogelijk onder de gevraagde beschermingsomvang van de aangehechte conclusies vallen.

30

Claims (20)

1. Transportinrichting (1) voor een gieteenheid (2) met een uitstroomopening (21) voor het onder invloed van zwaartekracht in een gietrichting 5 (G) gieten van gietmateriaal (23) zoals vloeibaar metaal, de transportinrichting (1) omvattende een gestel (4) en daarmee verbonden draagmiddelen (6) voor de gieteenheid, waarbij de transportinrichting voorzien is van transportmiddelen (18) voor het in een in hoofdzaak loodrecht op de gietrichting (G) gelegen transportrichting (T1) verplaatsen van het gestel (4) met de draagmiddelen (6), met 10 het kenmerk, dat de draagmiddelen (6) voorzien zijn van een draagoppervlak (61) waarop de gieteenheid (2) plaatsbaar is voor het tijdens het gieten van het gietmateriaal dragend ondersteunen van de gieteenheid (2).

2. Transportinrichting volgens conclusie 1, waarbij het gestel (4) voorzien is van zich met een component in de gietrichting uitstrekkende staanders 15 (12), waarbij de staanders (12) aan een van het gestel afgekeerde zijde voorzien zijn van de transportmiddelen (13, 18).

3. Transportinrichting volgens conclusie 2, waarbij, althans tijdens gebruik van de inrichting, de staanders met een bodem (B) van de vaste wereld verbonden zijn.

4. Transportinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de draagmiddelen (6) relatief ten opzichte van het gestel (4) verplaatsbaar daarmee verbonden zijn.

5. Transportinrichting volgens conclusie 5, waarbij de draagmiddelen (6) verplaatsbaar zijn in een richting (T2) in hoofdzaak loodrecht op de gietrichting 25 (G), alsmede in hoofdzaak loodrecht op de transportrichting (T1).

6. Transportinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de draagmiddelen (6) in hoogte verstelbaar zijn.

7. Transportinrichting volgens conclusie 6 en conclusie 2, waarbij de staanders (12) in hoogte verstelbaar zijn.

8. Transportinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de transportmiddelen (18) een aantal roteerbare transportorganen (18) omvatten.

9. Transportinrichting volgens conclusie 8, waarbij het roteerbare transportorgaan (18) opneembaar is in een geleiderails.

10. Transportinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de transportinrichting voorzien is van detectiemiddelen (31) voor het detecteren van een ingietopening (9a-9k) in een mal (8a-8k) voor het gietmateriaal (23).

11. Transportinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de transportinrichting voorzien is van aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de transportmiddelen (18) voor het verplaatsen van de transportinrichting.

12. Transportinrichting volgens conclusie 5 en conclusie 11, waarbij de 10 aandrijfmiddelen zijn ingericht voor het aandrijven van de draagmiddelen (6) voor het relatief ten opzichte van het gestel (4) verplaatsen daarvan.

13. Transportinrichting volgens conclusie 10 en ten minste een van conclusies 11-12, waarbij de detectiemiddelen (31) zijn ingericht voor het detecteren van de positie van de ingietopening (9a-9k), en waarbij de transportinrichting 15 stuurmiddelen omvat voor het op basis van de gedetecteerde positie aansturen van de aandrijfmiddelen voor het in lijn plaatsen van de ingietopening (9a-9k), en de uitstroomopening (21) van de gieteenheid.

14. Transportinrichting volgens conclusie 10 of conclusie 13, waarbij de detectiemiddelen (31) een of meer sensororganen omvat.

15. Transportinrichting volgens conclusie 10 of een afhankelijke conclusie daarvan, waarbij de detectiemiddelen (31) zijn ingericht voor het detecteren van een op de mal voorziene marker, zoals een code, in het bijzonder een QR-code.

16. Transportinrichting volgens een of meer van de voorgaande 25 conclusies, waarbij de draagmiddelen (31) een weegsysteem omvatten voor het meten van het gewicht van de gieteenheid.

17. Transportinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de draagmiddelen (6) een geleidersysteem omvatten voor het op het draagoppervlak plaatsen van de gieteenheid.

18. Gietinrichting, omvattende een transportinrichting (1) volgens een van de voorgaande conclusies, alsmede een op de draagmiddelen (6) geplaatste gieteenheid (2) met een uitstroomopening (21) voor het onder invloed van zwaartekracht in een gietrichting (G) gieten van gietmateriaal (23) zoals vloeibaar metaal, waarbij de gieteenheid (2) op het draagoppervlak (61) geplaatst is..

19. Gietinrichting volgens conclusie 18, waarbij de gieteenheid (2) een stoppan is.

20. Gebruik van een gietinrichting volgens conclusie 18 of 19. 5