NL2001756C2 - Afdichting van een ondergrondse leiding- of kabeldoorvoerdoorlaat. - Google Patents

Description

P84697NL00

Korte aanduiding: Afdichting van een ondergrondse leiding- of kabeldoorvoerdoorlaat

GEBIED EN ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

De uitvinding heeft betrekking op een bouwconstructie volgens het inleidende gedeelte van conclusie 1 alsmede op een werkwijze volgens het inleidende gedeelte van conclusie 5. Een dergelijke bouwconstructie en een 5 dergelijke werkwijze zijn uit de praktijk bekend en worden toegepast voor het ondergronds vanaf de buitenzijde van een gebouw naar binnen leiden van een leiding en/of kabel.

Leidingen en kabels voor de aan- en/of afvoer van water, gas, elektriciteit, telecommunicatiesignalen en dergelijke naar een woning, 10 bedrijf of ander pand liggen meestal ondergronds en verlopen meestal ook ondergronds door een opening in een muur van het pand naar een aansluiting op een installatie zoals een gas- of elektriciteitsmeter.

Indien de opening in de muur, althans soms, is gelegen beneden de grondwaterspiegel en de bodemgesteldheid voornamelijk uit doorlatende 15 grond, zoals zand, bestaat, doet zich regelmatig het probleem voor dat water langs de leidingen en/of kabels door de opening in de muur lekt. Om dergelijke lekkage tegen te gaan kan de doorvoerdoorlaat afgedicht worden met een kit of andere vorm van afdichting. Ook dergelijke oplossingen blijken vaak niet afdoende.

20

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Het is een doel van de uitvinding om een eenvoudige, betrouwbaardere oplossing te bieden voor het tegen lekkage afdichten van een ondergrondse doorvoering van een leiding door een muur.

2

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt door het verschaffen van een samenstel volgens conclusie 1. Door een in een bodem gebied bij een doorvoerdoorlaat aangebracht kleipakket wordt een afdichting gevormd, welke steeds zal blijven meebewegen met het expanderen en krimpen van 5 de door de doorvoerdoorlaat omsloten leidingen.

Tevens kan de uitvinding zijn belichaamd in een werkwijze volgens conclusie 5 voor het aanbrengen van een kleipakket in een bodemgebied ter plaatse van een doorvoerdoorlaat.

De uitvinding is mede gebaseerd op het inzicht, dat de lekkage 10 langs afgedichte doorvoeren in veel gevallen een gevolg is van axiale verschuiving van de leiding door de doorvoeropening in de muur. De leidingen en kabels zijn in veel gevallen onderhevig aan variaties in temperatuur en/of druk, waardoor deze axiaal expanderen en krimpen. Doordat de doorvoer door een muur zich nabij een uiteinde van de leiding of 15 kabel bevindt, leidt dit tot genoemde verschuivingen en dientengevolge schuifspanning in de afdichting tussen de leiding en de doorvoeropening en daardoor loslaten en/of beschadiging van de afdichting. Het kleipakket vormt een blijvend visceuze massa die axiale verschuivingen van de leiding of kabel toelaat en zich herhaaldelijk kan accommoderen aan dergelijke 20 verschuivingen. Aldus wordt een duurzaam betrouwbare afdichting verkregen die bovendien milieuvriendelijk is, omdat deze bestaat uit natuurlijk in de bodem voorkomende stoffen.

Bijzondere uitvoeringsmogelijkheden van de uitvinding zijn neergelegd in de afhankelijke conclusies.

25 Deze en andere aspecten, alsmede effecten en details verband houdende met de uitvinding, zijn navolgend beschreven aan de hand van de schematische figuren in de bijgevoegde tekening.

3

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENING

Fig. 1 toont een schematisch zijaanzicht in doorsnede van eèn muur met een doorvoerdoorlaat; fig. 2 is een zijaanzicht overeenkomstig fig. 1, waarbij de bodem 5 aan de buitenzijde van de muur in het gebied van de doorvoerdoorlaat is weggegraven; fig. 3 toont een zijaanzicht overeenkomstig fig. 1 van een uitvoeringsvoorbeeld van een samenstel volgens de uitvinding; en fig. 4 toont een zijaanzicht overeenkomstig fig. 1 van een ander 10 uitvoeringsvoorbeeld van een samenstel volgens de uitvinding.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING

Fig. 1 toont een voorbeeld van een uitgangssituatie waarin de onderhavige uitvinding kan worden toegepast. Een lager dan een 15 bodemoppervlak, in dit geval maaiveldniveau 1, gelegen leiding 2 loopt via een doorvoerdoorlaat 3 met een binnenwandoppervlak 13 door een onder het bodemoppervlak 1 gelegen gedeelte van een muur 4 die steunt op een fundering 5 en eindigt onder een vloer 6 van een pand. Het bodemoppervlak 1 is voorzien van een verharding 15.

20 Tussen de leiding 2 en het binnenwandoppervlak 13 bevindt zich een restruimte 14. De restruimte 14 kan in omtrekszin beschouwd plaatselijk nul zijn en als de leiding 2 met weinig speling in de doorvoerdoorlaat 3 past kan de restruimte 14 zeer nauw zijn, maar ook in dergelijke gevallen vormt de restruimte 14 meestal een doorlaatopening 25 waar water doorheen kan lekken.

Aan de buitenzijde van de doorlaat bevindt zich een bodemgebied 7, waarvan de samenstelling van belang is voor het al dan niet doorlaten van water, bijvoorbeeld aangevoerd als neerslag, tot bij de 4 doorlaat. Het bodemgebied 7 kan bijvoorbeeld een gebied tot 2, 3 of 4 meter afstand in horizontale richting van de doorlaat beslaan. Het bodemmateriaal van het bodemgebied 7 is in veel gevallen een materiaal dat waterdoorlatend is, zoals zand of veen. Water kan aldus eenvoudig van 5 de buitenzijde 8 van de muur 4 langs de leiding 2 door de doorvoerdoorlaat 3 naar de binnenzijde 9 van de muur 4 lekken. Om dit tegen te gaan kan bijvoorbeeld als volgt te werk worden gegaan.

Eerst wordt een gedeelte 16 van het bodemgebied 7 nabij de doorvoerdoorlaat 3 weggegraven (zie Fig. 2), waarvan een doorsnede 10 doorgaans 1 tot 2 m bedraagt. Hiermee komen de buitenzijde 8 van bet muurgedeelte 4, de doorvoerdoorlaat 3 en een gedeelte van de door de doorvoerdoorlaat 3 verlopende leiding 2 vrij te liggen. Het vrijliggen van de buitenzijde 8 van het muurgedeelte 4 waarin de doorvoerdoorlaat 3 zich bevindt en van een gedeelte van de door de doorvoerdoorlaat 3 verlopende 15 leiding 2 kan ook zijn bereikt doordat de fundering 5 en de muur 4 in een bouwput of andere verdieping in de bodem zijn aangelegd.

Vervolgens kan klei in het uitgegraven gedeelte 16 van het lager dan het nabijgelegen bodemoppervlak 1 gelegen, op de doorvoerdoorlaat 3 aansluitende bodemgebied 7 tegen de buitenzijde van het muurgedeelte 4 en 20 een gedeelte van de leiding 2 worden aangebracht, zodanig dat de aangebrachte klei 10 (zie Fig. 3) de restruimte 14 tussen de leiding 2 en het binnenwandoppervlak 13 van de doorvoerdoorlaat 3 afdicht, waarbij de klei 10 minder waterdoorlatend is dan nabij de klei 10 gelegen bodemmateriaal in het bodemgebied 7. Dit kleipakket kan weer afgedekt worden met de bij 25 het afgraven verwijderde bestrating 15, graszoden of andere bedekking. De kleimassa 10 hoeft niet het gehele uitgegraven gedeelte 16 van het bodemgebied 7 op te vullen. Er kan ook mee worden volstaan de kleimassa zo aan te brengen dat de doorvoerdoorlaat 3 voldoende effectief wordt afgeschermd en de rest van het uitgegraven gedeelte van het bodemgebied 30 te vullen met ander bodemmateriaal, bijvoorbeeld het bodemmateriaal dat 5 bij het uitgraven uit de bodem is opgegraven. Het kleipakket strekt zich bij voorkeur tot ten minste 0,5 m van de doorlaat uit. Voor een bijzonder betrouwbare afdichting strekt het kleipakket zich bij voorkeur tot ten minste 0,7 m van de doorlaat uit.

5 Als het overige bodemmateriaal in het bodemgebied 7 een korrelmateriaal is, wordt een verminderde lekkage verkregen indien het kleimateriaal gemiddeld een kleinere korrelgrootte heeft dan het overige, meestal van nature reeds aanwezige bodemmateriaal.

Aangezien klei een samenstelling is van klastisch sedimentair 10 gesteente, voornamelijk bestaand uit gronddeeltjes kleiner dan 2 pm, ook wel lutum genoemd, is een kleiachtige massa door zijn compactheid praktisch gezien ondoordringbaar voor vloeistoffen, zodat deze geen vloeistofdebiet doorlaat dat als een significante lekkage wordt beschouwd. Een specifieke klasse van klei, zoals bijvoorbeeld bentoniet of zwelklei, heeft 15 ook nog een thixotroop karakter. Dit pseudoplastisch gedrag houdt in dat de viscositeit bij een constante schuifspanning door de tijd afneemt, maar na het opheffen van de schuifspanning de beginviscositeit weer terugkeert.

Indien leidingen uitzetten, door bijvoorbeeld warmte of druk, ontstaat een schuifspanning tussen het axiaal verschoven buitenoppervlak 20 van de leiding 2 en de kleimassa 10. Naarmate deze schuifspanning aanhoudt daalt de viscositeit van de omringende klei en zal de klei 10 zich door de zich uitzettende leiding 2 laten vervormen. Als de leiding 2 vervolgens weer krimpt, vervormt het kleipakket 10 weer en zal bij verdwijnen van de schuifspanning de oorspronkelijke beginviscositeit 25 terugkeren. De compactheid van het kleipakket 10 blijft daarbij continu bewaard en de klei 10 blijft de restruimte 14 tussen de leiding 2 en het binnenoppervlak 14 van de doorlaat 3 omsluiten.

Op deze wijze vormt de klei 10 een effectieve afdichting van de doorvoerdoorlaat 3, die tegen lage kosten eenvoudig aan te brengen is en 30 milieuvriendelijk is zonder afvalproblematiek bij vervanging van de 6 afdichting, omdat klei een normaal, wijd verbreid voorkomend bodemmateriaal is.

Voorts heeft het kleipakket bij voorkeur een met het bodemgebied vergelijkbare draagkracht, opdat er geen verzakkingen of dergelijke plaats 5 vinden.

Om de klei betrouwbaar op te sluiten, kan na het uitgraven van het bodemgebied 7 en voorafgaand aan het aanbrengen van de kleimassa 110 een op het buitenoppervlak van de muur 4 aansluitende bak worden verschaft, bijvoorbeeld door een in bovenaanzicht U- of C-vormige bakwand 10 11 op de fundering 5 te plaatsen (zie Fig. 4). De bak kan ook een eigen bodem hebben. Toepassing van een dergelijke bak maakt het bijvoorbeeld mogelijk, de klei 110 met een hoger vochtigheidspercentage te storten, waardoor de klei bij het storten meer vloeibaar is en het vullen van het bodemgebied 7 zonder dat holtes overblijven wordt vergemakkelijkt. De bak 15 11 dient dan ook ruimte te bieden voor een doorvoering 12 van de leiding 2 die door de doorvoerdoorlaat 3 in de muur 4 loopt.

Door toepassing van een dergelijke bak blijft de klei in het gewenste gebied voor de doorlaat 3 en wordt wegstromen van de klei tegen gegaan.

20 De uitvinding zoals neergelegd in de navolgende conclusies is niet beperkt tot de hier besproken uitvoeringsvormen. Zo kan bijvoorbeeld in het geval van meerdere leidingen en/of kabels die door dezelfde doorvoerdoorlaat of door een aantal nabij elkaar gelegen doorvoerdoorlaten lopen, het bodemgebied zodanig worden afgegraven dat al deze leidingen 25 vrij komen te liggen. Hierna kan een kleimassa aangebracht worden die in een gebied nabij de doorlaat of doorlaten al deze leidingen en/of kabels omsluit.

Voorts kan de uitvinding ook worden toegepast in situaties waarin een leiding aan een buitenzijde van een muur eindigt of boven de grond 7 komt. Echter, hierin zal door de beperkte lengte van de leiding het effect van schuifspanning beduidend minder zijn.

Voorts kan ook in geval van meerdere doorvoerdoorlaten het bodemgebied zodanig worden afgegraven dat al deze doorvoerdoorlaten vrij 5 komen te liggen. Hierna kan een kleimassa aangebracht worden om al deze doorvoerdoorlaten af te dichten.

Deze en andere varianten worden geacht te liggen binnen het bereik van de uitvinding zoals verwoord in de hierna volgende conclusies.

Claims (7)

1. Bouwconstructie omvattende: een bodemgebied (7) met een bodemoppervlak (1) en onder dat bodemoppervlak gelegen bodemmateriaal; een lager dan het bodemoppervlak (1) gelegen, ondergronds 5 muurgedeelte (4), waarvan een buitenzijde aansluit op het bodemmateriaal; een doorvoerdoorlaat (3) in het muurgedeelte (4) met een binnenwandoppervlak (13) dat de doorvoerdoorlaat (3) begrenst; en een zich door de doorvoerdoorlaat (3) uitstrekkend gedeelte van een leiding of kabel (2); 10 waarbij een restruimte (14) aanwezig is tussen de leiding of kabel (2) en het binnenwandoppervlak (13); met het kenmerk, dat het onder het bodemoppervlak (1) gelegen bodemmateriaal een kleimassa (10; 110) omvat die in het gebied van de doorvoerdoorlaat (3) aanligt tegen de buitenzijde van het muurgedeelte (4) 15 en tegen een gedeelte van de leiding of kabel (2), die de restruimte (14) afdicht en die minder waterdoorlatend is dan nabij de kleimassa (10; 110) gelegen bodemmateriaal in genoemd bodemgebied (7),

2. Bouwconstructie volgens conclusie 1, waarbij de kleimassa (10; 20 110) een eerste gemiddelde korrelgrootte heeft, waarbij het nabij de kleimassa (10; 110) gelegen bodemmateriaal in genoemd bodemgebied (7) een tweede gemiddelde korrelgrootte heeft en waarbij de eerste gemiddelde korrelgrootte kleiner is dan de tweede gemiddelde korrelgrootte.

3. Bouwconstructie volgens conclusie 1 of 2, verder omvattende een tegen genoemd muurgedeelte aangebrachte en naar genoemd muurgedeelte open bak (11), welke bak (11) althans gedeeltelijk is gevuld met genoemde kleimassa (110).

4. Bouwconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij 5 de kleimassa (10; 110) een bentonietmassa is.

5. Werkwijze voor het verschaffen van een ondergrondse afdichting tegen lekkage van een doorvoerdoorlaat (3) door een muurgedeelte (4) waar doorheen een leiding of kabel (2) verloopt, gekenmerkt door het 10 aanbrengen van klei (10; 110) in een uitgegraven, lager dan een aangrenzend bodemoppervlak gelegen, op de doorvoerdoorlaat aansluitend gedeelte (16) van het bodemgebied (7) tegen de buitenzijde van het muurgedeelte (4) en tegen een gedeelte van de leiding of kabel (2), zodanig dat de klei (10; 110) een restruimte (14) tussen de kabel of leiding (2) en een 15 binnenwandoppervlak (13) van de doorvoerdoorlaat (3) afdicht, waarbij de klei (10; 110) minder waterdoorlatend is dan nabij de klei (10; 110) gelegen bodemmateriaal in genoemd bodemgebied (7).

6. Werkwijze volgens conclusie 5, verder omvattende het 20 voorafgaand aan het aanbrengen van de klei (110) tegen genoemd muurgedeelte (4) aanbrengen van een naar genoemd muurgedeelte open bak (11), en het althans gedeeltelijk met de klei (110) vullen van de bak (11).

7. Werkwijze volgens conclusie 5 of 6, waarbij de klei (10; 110) als vloeibaar visceus mengsel met water in het uitgegraven gebied (16) wordt gegoten of gestort.