NL2001716C2 - Drijfriem met dwarselementen en een trekelement. - Google Patents

Description

DRIJFRIEM MET DWARSELEMENTEN EN EEN TREKELEMENT

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op de drijfriem volgens de aanhef van de conclusie 1 hierna. Een dergelijke drijfriem wordt doorgaans toegepast voor 5 het tussen twee assen overbrengen van een aandrijvend vermogen in een aandrijflijn, waarbij de drijfriem om twee of meer roteerbare poelies is geslagen en daartussen is opgespannen. Een algemeen bekende toepassing van een dergelijke overbrenging is de continu variabele transmissie voor 2-wielige motorvoertuigen, zoals scooters. De drijfriem is als zodanig algemeen bekend en wordt bijvoorbeeld 10 reeds in de Europese octrooipublicatie met nummer 0135710 en meer recent in de octrooiaanvrage EP-A-1626201 in detail beschreven.

De bekende drijfriem omvat een min of meer aaneengesloten reeks van discrete dwarselementen en één of twee in zichzelf gesloten trekelementen. Elk dwarselement is voorzien van twee, in de omtreksrichting van de drijfriem 15 georiënteerde hoofdvlakken en van twee onderling onder een scherpe hoek geplaatste zijvlakken, die zich aan weerszijden van het dwarselement tussen de hoofdvlakken uitstrekken en die bestemd zijn voor het wrijvingscontact met de transmissiepoelies. Het dwarselement beschrijft één of twee, zich in hoofdzaak in de axiale of dwarsrichting tot aan het zijvlak uitstrekkende, openingen, waardoorheen 20 het trekelement of de trekelementen is/zijn geleid. Een eerste deel van het dwarselement bevindt zich derhalve radiaal binnen het trekelement, een tweede deel radiaal daarbuiten en een derde deel van het dwarselement, dat tussen het eerste en het tweede deel daarvan is gelegen en deze delen met elkaar verbindt, bevindt zich ter hoogte van het trekelement of de trekelementen. Het trekelement bestaat uit een 25 rubber of zacht kunststof drager, waarin een aantal trekkoorden uit vezelmateriaal met een min of meer cirkelvormige doorsnede zijn ingebed. In plaats van deze trekkoorden is het in principe ook mogelijk het trekelement te voorzien van een enkelvoudig metalen of hard kunststof treklint met een in hoofdzaak langwerpige, en daardoor in omtreksrichting flexibele, doorsnede. Meer in het bijzonder bedraagt de 30 afmeting van het treklint in radiale richting of hoogte daarvan, tussen 1% en 10% en bijvoorkeur 2% a 3% van de afmeting daarvan in de axiale richting of breedte daarvan.

De dwarselementen zijn in de omtreksrichting van de drijfriem door middel van vormsluiting aan het trekelement gekoppeld, zodat daartussen in die richting 35 aanzienlijke krachten kunnen worden overgedragen ten behoeve van de koppel- 2 overdracht tussen de transmissiepoelies tijdens bedrijf. In de axiale richting bestaat er in de bekende drijfriem doorgaans enkel een krachtsluiting tussen een dwarselement en het trekelement, zodat de beide drijfriemcomponenten in die richting relatief gemakkelijk van elkaar verwijderd kunnen worden, of andersom in 5 elkaar kunnen worden geschoven ten behoeve van de assemblage van de drijfriem.

In de drijfriem is het totale oppervlak van de dwarsdoorsneden van de in een trekelement toegepaste trekkoorden, c.q. toegepast treklint bepalend voor de belastbaarheid daarvan. In de praktijk is echter gebleken dat een treklint daarbij verhoudingsgewijs in mindere mate belastbaar is, dan een daarmee correspon-10 derend aantal trekkoorden. Meer in het bijzonder is gebleken dat het treklint na een onverwacht klein aantal bedrijfsuren van de drijfriem kan breken ten gevolge van een zogenaamde vermoeiingsbreuk daarvan.

Aan de onderhavige uitvinding ligt de wens ten grondslag de belastbaarheid van de drijfriem met treklint(-en) bij een gelijkblijvende dwarsdoorsnede daarvan te 15 verbeteren. Volgens de uitvinding wordt het beoogde doel bereikt door toepassing van de maatregel uit het kenmerk van de conclusie 1.

In tegenstelling tot de onderhavige uitvinding is het een universeel kenmerk van het bekende drijfriemontwerp dat het daarin toegepaste trekelement in de axiale of dwarsrichting in het dwarselement is ingeklemd. Het trekelement kan zich daartoe tot 20 net buiten de dwarselementen, d.w.z. tot voorbij een respectievelijk zijvlak daarvan, uitstrekken, waardoor de drager daarvan in de transmissie in (wrijvings-)contact komt met de transmissiepoelies. Een door een respectievelijke poelie in hoofdzaak in de axiale richting op de drijfriem uitgeoefende klemkracht, grijpt dus in eerste instantie op de drager van het trekelement aan, dat daardoor in de openingen in de 25 dwarselementen wordt gedrukt en daarin wordt vastgeklemd. Een aldus vormgegeven en functionerend drijfriemontwerp is bekend uit de voornoemde octrooiaanvrage EP-A-0135710. Een andere mogelijkheid is om het trekelement in de axiale richting in de opening in het dwarselement op te sluiten door deze, aan de beide zijden daarvan, althans gedeeltelijk en in contact met het trekelement af te 30 sluiten, zoals bekend is uit JP-A-2006-090542 of JP-A-2006-057835.

Tenminste daar waar de bekende drijfriem in de transmissie om de poelies is geslagen en daarbij in de omtrekrichting daarvan wordt gekromd, zal het materiaal van de drager als gevolg daarvan willen vervormen. Meer in het bijzonder heeft het dragermateriaal de neiging in de axiale richting uit te stulpen. Echter doordat het 35 trekelement in die richting in de opening in het dwarselement, c.q. tussen het 3 dwarselement en de poelie is opgesloten, wordt dit uitstulpen onderdrukt en wordt een axiaal gerichte drukkracht in het trekelement opgebouwd. Een dergelijk uitstulpen van het dragermateriaal en de bijbehorende axiale drukkracht daarin treden overigens ook op indien de nominale afmeting van het trekelement in de 5 radiale richting of de hoogte daarvan, groter is dan de nominale afmeting van de opening in de dwarselementen in die richting. Hierdoor wordt het dragermateriaal van het trekelement in de drijfriem tenminste enigszins in de hoogte samengeknepen, als gevolg waarvan het in de breedte uitstulpt. De term nominaal wordt hier dus gebruikt om aan te geven dat de betreffende afmeting in een onbelaste, c.q. onvervormde 10 toestand, wordt gemeten, d.w.z. de afmeting van een respectievelijke, afzonderlijke drijfriemcomponent betreft.

De laatstgenoemde maatregel wordt overigens normaalgesproken toegepast in de bekende drijfriem, zodat de trekelement- en dwarselement-componenten daarvan elkaar onderling voordelig inklemmen. Het is daarbij bekend het trekelement tot 20% 15 hoger uit te voeren dan de nominale hoogte van de opening in de dwarselementen.

Uit de aan de onderhavige uitvinding ten grondslagliggende onderzoekingen kon echter worden afgeleid dat, hoewel de gebruikelijk toegepaste trekkoorden ten gevolge van de door de drager daarop in de axiale richting uitgeoefende drukkracht geen of nauwelijks extra belasting ondervinden, het treklint als gevolg daarvan 20 weldegelijk en in aanzienlijke mate extra worden belast. Het is daarbij aannemelijk dat deze extra belasting van het treklint kan worden toegeschreven aan de, zeker in vergelijking met de trekkoorden, relatief hoge stijfheid daarvan met name in dwarsrichting als gevolg van de daarvoor toegepaste langwerpige dwarsdoorsnede.

Door de maatregel volgens de uitvinding toe te passen, dat wil zeggen door de 25 nominale afmeting van het trekelement in de dwars- of axiale richting ofwel de nominale breedte daarvan kleiner te kiezen dan de nominale afmeting in die richting van de opening in het dwarselement waarin deze wordt opgenomen, treedt de genoemde extra belasting voordeligerwijs niet op en wordt de belastbaarheid van de drijfriem verbeterd. Met andere woorden, in de drijfriem volgens de uitvinding is de 30 nominale breedte van de opening in de dwarselementen groter dan de nominale breedte van het trekelement ter plaatse van die respectievelijke openingen. Een dergelijk verschil in breedte bedraagt volgens de uitvinding bij voorkeur 5% tot 50%, meer in het bijzonder 25% tot 35% of rond 30% van de nominale radiale afmeting ofwel de nominale hoogte van het trekelement.

35 De uitvinding wordt hierna aan de hand van de figuren nader uiteengezet.

4

Figuur 1 vertegenwoordigt een zijaanzicht van de bekende drijfriem.

Figuur 2 toont op schematische wijze een dwarsdoorsnede van de bekende drijfriem.

Figuur 3 toont op schematische wijze een langsdoorsnede van de bekende 5 drijfriem.

Figuur 4 geeft op schematische wijze een doorsnede van een eerste voorbeeld van de drijfriem volgens de uitvinding weer.

Figuur 5 geeft op schematische wijze een doorsnede van een tweede voorbeeld van de drijfriem volgens de uitvinding weer.

10 Figuur 6 geeft op schematische wijze een derde voorbeeld van de drijfriem volgens de uitvinding weer.

In de figuren zijn gelijke of gelijksoortige constructieve onderdelen van de drijfriem telkens met de zelfde verwijzingscijfers aangeduid.

De figuren 1, 2 en 3 tonen de bekende drijfriem 1, waarbij de figuur 1 een 15 zijaanzicht, de figuur 2 de dwarsdoorsnede A-A en de figuur 3 de langsdoorsnede B-B daarvan weergeeft. De bekende drijfriem 1 is voorzien van twee in zichzelf gesloten trekelementen 20 die uit een aantal in een drager 21 ingebedde trekkoorden 22 bestaat. In het getoonde voorbeeld omvatten de beide dragers 21 elk een zestal trekkoorden 22 met een ronde dwarsdoorsnede. Daarnaast omvat de bekende 20 drijfriem 1 een althans nagenoeg aaneengesloten reeks van zogenaamde dwarselementen 30. De dwarselementen 30 zijn voorzien van een, in vergelijking met de axiale of breedte- en de radiale of hoogteafmetingen daarvan, geringe afmeting in de omtreks- of langsrichting van de drijfriem 1, ofwel dikte.

Elk dwarselement 30 is voorzien van twee, in onderling tegengestelde 25 omtreksrichtingen van de drijfriem 1 georiënteerde hoofdvlakken 31 en van twee onderling onder een scherpe hoek geplaatste zijvlakken 32, die zich aan weerszijden van het dwarselement 30 tussen de hoofdvlakken 31 daarvan uitstrekken en die bestemd zijn voor het wrijvingscontact met de poelies van de transmissie waarin de drijfriem 1 wordt toegepast. Het dwarselement 30 beschrijft twee, zich in hoofdzaak 30 in de axiale of dwarsrichting tot aan een respectievelijke zijvlak 32 uitstrekkende, openingen, waardoorheen de trekelementen 20 zijn geleid. Een eerste deel 33 van het dwarselement 30 bevindt zich derhalve radiaal binnen het trekelement 20, een tweede deel 35 radiaal daarbuiten en een derde deel 34 van het dwarselement 30, dat tussen de genoemde eerste en tweede delen 33, 35 daarvan is gelegen en deze 35 met elkaar verbindt, bevindt zich ter (radiale) hoogte van de trekelementen 20. De 5 drager 21 van de trekelementen 20 is in een flexibel materiaal, zoals rubber of een zachte kunststof, uitgevoerd, terwijl de dwarselementen 30 juist van een stijf en bij voorkeur slijtvast materiaal zijn gemaakt, zoals vezelversterkte kunststoffen.

De dwarselementen 30 zijn in de omtreksrichting van de drijfriem 1 door middel 5 van een zogenaamde vormgesloten verbinding aan het trekelement 20 gekoppeld, zodat daartussen in die richting aanzienlijke krachten kunnen worden overgedragen ten behoeve van de koppeloverdracht tussen de transmissiepoelies tijdens bedrijf. In de figuur 3 is te zien, dat in de hier getoonde, bekende drijfriem 1 de genoemde vormgesloten verbinding bestaat uit een axiaal georiënteerde, radiaal naar buiten 10 gerichte uitstulping of richel 26 van het trekelement 20, welke richel 26 inhaakt in een uitsparing of ril 36 in het dwarselement 30 ter plaatse van de onderzijde van het derde deel 35 dat boven de genoemde opening, waarin het respectievelijke trekelement 20 zich bevindt, is gelegen. Vanzelfsprekend kan de genoemde vormgesloten verbinding ook worden gerealiseerd door de dwarselementen 30 te 15 voorzien van een richel, welke richels dan aangrijpen in daartoe voorziene uitsparingen in de trekelementen 20, of door de trekelementen 20 tussen twee aangrenzende dwarselementen 30 te voorzien van axiaal en/of radiaal, d.w.z. in de breedte en/of de hoogte richtingen, gerichte verdikkingen.

In de axiale richting bestaat er tussen de genoemde componenten 30, 20 van 20 de drijfriem 1 een zogenaamde krachtgesloten verbinding oftewel een wrijvings-contact, zodat een trekelement 20 in die axiale richting relatief gemakkelijk uit (de genoemde opening in) de dwarselementen 30 kan worden geschoven, of andersom daarin kan worden aangebracht ten behoeve van de assemblage van de drijfriem 1.

Ten einde tijdens bedrijf in de transmissie de mechanische verbinding tussen 25 de dwarselementen 30 en de trekelementen 20 alsmede de wrijvingsoverdracht tussen de dwarselementen 30 en de transmissiepoelies te ondersteunen, zijn in de bekende drijfriem 1 de trekelementen 20 zodanig gedimensioneerd dat deze zich, althans in een niet belaste toestand, in de axiale of dwarsrichting tot net buiten de dwarselementen 30 uitstrekken. Met andere woorden, zoals is aangegeven in de 30 figuur 2, is de axiale afmeting van de trekelementen 20 in geringe, maar duidelijk waarneembare mate "δ" groter dan de afmeting in axiale richting van de genoemde openingen in de dwarselementen 30 waarin deze zijn aangebracht. Hierdoor grijpt een door een respectievelijke poelie in hoofdzaak in de axiale richting op de drijfriem 1 uitgeoefende klemkracht dus in eerste instantie op de drager 21 van het 35 trekelement 20 aan, dat daardoor in de opening in de dwarselementen 30 wordt 6 gedrukt en daarin wordt vastgeklemd, als gevolg waarvan de genoemde mechanische verbinding daartussen ook in de radiale richting wordt versterkt.

Hoewel theoretisch per trekelement 20 in plaats van een aantal trekkoorden 22 ook een enkelvoudig treklint 23 kan worden toegepast, is aanvraagster gebleken dat 5 het louter uitwisselen daarvan in een overigens ongewijzigd ontwerp van de drijfriem 1 in de praktijk niet het daarvan verwachtte resultaat opleverde. Meer in het bijzonder liet de aldus vormgegeven drijfriem een tegenvallende levensduur en/of belastbaarheid zien. Volgens de onderhavige uitvinding kan deze tekortkoming echter met een additionele aanpassing van de het bekende drijfriemontwerp (d.w.z. 10 in aanvulling op de toepassing van een enkelvoudig treklint 23 in plaats van het aantal trekkoorden 22) op zeer eenvoudige en betrouwbare wijze worden opgeheven. De volgens de onderhavige uitvinding vormgegeven drijfriem 1 is weergegeven in de figuur 4.

Zoals in de figuur 4 aan de hand van de afzonderlijke trekelement 20 en 15 dwarselement 30 componenten van de drijfriem 1 is weergegeven, betreft de genoemde additionele aanpassing van het bekende drijfriemontwerp uit de figuren 1 t/m 3 een reductie van de nominale breedte Tb van het trekelement 20 ten opzichte van de nominale breedte Ob van de opening in de dwarselementen 30. De term nominaal wordt hier dus gebruikt om aan te geven dat de betreffende afmeting in een 20 onbelaste, c.q. onvervormde toestand, wordt gemeten, d.w.z. de afmeting van een respectievelijke, afzonderlijke drijfriemcomponent 20, 30 betreft.

Volgens de onderhavige uitvinding strekt het dwarselement 30 zich in de breedte dus uit tot voorbij het trekelement 20, zodat het denkbeeldige vlak waarin het zijvlak 32 van het dwarselement 30 is gelegen het trekelement 20 niet snijdt. Met 25 andere woorden is de afmeting in axiale of dwarsrichting van de door het dwarselement 30 gedefinieerde opening, waarin een trekelement 20 is opgenomen, groter dan de afmeting van dat trekelement 20 in die richting, althans indien gemeten ter plaatse van een opening, op een willekeurige radiale positie r1, r2 en in onvervormde toestand van met name het trekelement 20. Een dergelijk verschil in 30 nominale breedte conform de uitvinding, c.q. de speling in axiale richting die daardoor nominaal aanwezig is tussen het genoemde denkbeeldige vlak en een tenminste in hoofdzaak axiaal georiënteerd eindvlak 24 van een respectievelijk trekelement 20, wordt in de figuur 4 en hierna aangeduid als de nominale axiale speling "ε".

35 Omdat in de drijfriem 1 volgens de uitvinding de trekelementen 20, gezien in de 7 axiale richting, binnen de dwarselementen 30 blijven, d.w.z. zich niet tot voorbij de zijvlakken 32 daarvan uitstrekken, komen tijdens bedrijf alleen de laatstgenoemde in (wrijvings-)contact met de poelies van de transmissie. Aldus worden de treklinten 23 van het trekelement 20 althans in die richting niet extra belast, hetgeen tot een 5 aanzienlijke verbetering van de levensduur en/of de belastbaarheid van de drijfriem 1 als geheel leidt.

Door de nominale axiale speling ε volgens de onderhavige uitvinding wordt in de drijfriem 1 plaats geboden aan een in de axiale richting uitstulpen van het trekelement 20, c.q. de drager 21 daarvan binnen de genoemde opening van de 10 dwarselementen 30 daarvan. Dit uitstulpen van de drager 21 treedt tenminste op waar de drijfriem 1 om de transmissiepoelies is geslagen, onder invloed van de daar in de omtreksrichting aan de drijfriem opgelegde kromming. Daarnaast kan het trekelement 20 voorzien zijn van een nominale afmeting in de radiale richting of hoogte, welke groter is dan de nominale afmeting van de opening in de 15 dwarselementen 30 in die richting. Hierdoor wordt het dragermateriaal 21 van het trekelement 20 in de drijfriem 1 in de hoogterichting enigszins samengeknepen, waardoor dit in de axiale richting juist iets zal uitzetten, c.q. uitstulpen. Een dergelijke nominale overmaat in hoogterichting van het trekelement 20 ten opzichte van de opening in de dwarselementen 30 is in de figuur 4 aangeduid met de referentie "ƒ.

20 Gebleken is echter dat ook met betrekking tot de voornoemde nominale overmaat γ in hoogterichting van het trekelement 20 de bekende ontwerpregels, welke ontwikkeld werden in relatie tot en toegepast worden in de bekende drijfriem 1 met trekkoorden 22, in de drijfriem 1 volgens de onderhavige uitvinding niet, althans niet volledig volstaan. Volgens de onderhavige uitvinding dient deze parameter γ niet 25 te klein te zijn, vanwege het ontbreken van het genoemde inklemmen van het trekelement 20 in de axiale richting. Deze mag echter zeker ook niet te groot worden gekozen vanwege de extra belasting, c.q. drukkracht die daardoor nu in radiale richting op het trekelement 20 wordt uitgeoefend. In het bijzonder dient de nominale hoogte van het trekelement 20 conform de onderhavige uitvinding een waarde te 30 hebben in het bereik tussen 106% en 111 % van de nominale hoogte van de opening in de dwarselementen (30) en meer in het bijzonder gelijk te zijn aan 108% daarvan.

In de figuur 5 is, eveneens in dwarsdoorsnede, een tweede uitvoerings-voorbeeld van de drijfriem 1 weergegeven waarin de onderhavige uitvindings-gedachte is toegepast. Dit specifieke drijfriemontwerp omvat één enkel trekelement 8 20 voorzien van een enkelvoudig treklint 23. Het dwarselement 30 is min of meer C-vormig uitgevoerd, zodat tussen het eerste deel 33 en het tweede deel 35 daarvan een opening is gedefinieerd. Genoemde opening is in een eerste axiale oriëntatie (in de figuur 5 naar links) afgesloten door het derde deel 34 van het dwarselement 30 en 5 in een tweede, tegengestelde axiale oriëntatie (in de figuur 5 naar rechts) open, zodat het trekelement 20 eenvoudig daarin kan worden aangebracht.

Net als in het in de figuur 4 getoonde eerste uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding, strekt het dwarselement 30 zich in dit tweede uitvoeringsvoorbeeld in axiale richting uit tot voorbij het trekelement 20, zodat, conform het aan de 10 onderhavige uitvinding ten grondslag liggende inzicht, de transmissiepoelies niet in (duw-)contact kunnen komen met dit trekelement 20.

In de figuur 6 is, eveneens in dwarsdoorsnede, een derde uitvoeringsvoorbeeld van de drijfriem 1 weergegeven waarin de onderhavige uitvindingsgedachte is toegepast. Ook dit drijfriemontwerp omvat één enkel trekelement 20 voorzien van 15 een enkelvoudig treklint 23 dat in dit geval is opgenomen in een alzijdig afgesloten opening in het dwarselement 30, dat dus min of meer O-vormig is uitgevoerd. De genoemde opening is in de beide axiale oriëntaties (in de figuur 6 zowel naar links als naar rechts) afgesloten door het derde deel 34 van het dwarselement 30. Onder in de figuur 6 is te zien dat de nominale breedte van het trekelement 20 daarbij (om 20 en nabij de 30%) kleiner is dan nominale breedte van de opening, zodat daartussen de axiale speling ε volgens de onderhavige uitvinding is voorzien. In de figuur 6 is tevens een in de axiale richting of breedte uitgestulpte contour 25 van de drager 21 schematisch weergegeven waar deze, c.q. het trekelement 20, is opgenomen in de opening van het dwarselement 30. Een dergelijk uitstulpen treedt op doordat de 25 nominale afmeting van het trekelement 20 in de radiale richting ofwel de hoogte daarvan, groter is dan de nominale afmeting van de opening in het dwarselement 30 in die richting, zodat in de drijfriem 1 het dragermateriaal 21 van het trekelement 20 in die richting wordt samengeknepen.

De in de figuur 6 zichtbare, in de drijfriem 1 nog resterende speling tussen het 30 dwarselement 30 en het trekelement 20 is daarbij beschikbaar voor een additionele vervorming, c.q. axiaal uitstulpen van het trekelement 20 in de transmissie waar deze om de poelies is geslagen.

Claims (9)

1. Drijfriem (1) met een in zichzelf gesloten trekelement (20), dat een drager (21) en een daarin ingebed treklint (23) met een in hoofdzaak langwerpige doorsnede 5 omvat, en met een reeks van discrete dwarselementen (30), die elk zijn voorzien van twee, in de omtreksrichting van de drijfriem (1) georerteerde hoofdvlakken (31) en van twee onderling onder een scherpe hoek geplaatste zijvlakken (32) die zich aan weerszijden van het dwarselement (30) tussen de hoofdvlakken (31) daarvan uitstrekken en die bestemd zijn voor het wrijvingscontact met de transmissiepoelies, 10 welke dwarselementen (30) een opening definiëren waardoorheen het trekelement (20) is geleid, en waarin de dwarselementen (30) tenminste in de omtreksrichting aan het trekelement (20) zijn vastgekoppeld, met het kenmerk, dat tenminste ter plaatste van de opening in de dwarselementen (30) de nominale afmeting in de axiale richting van het trekelement (20) kleiner is dan de nominale afmeting in die richting van de 15 respectievelijke openingen.

2. Drijfriem (1) volgens de conclusie 1, met het kenmerk, dat de afmeting van het treklint (23) in de radiale richting een waarde heeft in het bereik van 1% tot 10% en bij voorkeur gelijk is aan 2% a 3% van de afmeting van het treklint (23) in de axiale 20 richting.

3. Drijfriem (1) volgens de conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het treklint (23) uit metaal is vervaardigd.

4. Drijfriem (1) volgens de conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat het verschil tussen de genoemde nominale breedte van het trekelement (20) en de genoemde nominale breedte van de opening in de dwarselementen (30) een waarde heeft in het bereik van 5% tot 50% van de nominale afmeting in de radiale richting van die respectievelijke openingen. 30

5. Drijfriem (1) volgens de conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat het verschil tussen de genoemde nominale breedte van het trekelement (20) en de genoemde nominale breedte van de opening in de dwarselementen (30) een waarde heeft in het bereik van 25% tot 35% van de nominale afmeting in de radiale richting van die 35 respectievelijke openingen. 200 1 7 1 6

6. Drijfriem (1) volgens de conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat het verschil tussen de genoemde nominale breedte van het trekelement (20) en de genoemde nominale breedte van de opening in de dwarselementen (30) een waarde heeft van ongeveer 30% van de nominale afmeting in de radiale richting van die 5 respectievelijke openingen.

7. Drijfriem (1) volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat tenminste ter plaatste van de opening in de dwarselementen (30) de nominale afmeting in de radiale richting van het trekelement (20) tenminste gelijk is aan en bij 10 voorkeur groter is dan de nominale afmeting in die richting van die respectievelijke openingen.

8. Drijfriem (1) volgens de conclusie 7, met het kenmerk, dat de genoemde nominale hoogte van het trekelement (20) een waarde heeft in het bereik van 106% 15 tot 111% en bij voorkeur gelijk is aan ongeveer 108% van de genoemde nominale hoogte van de opening in de dwarselementen (30).

9. Drijfriem (1) volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het trekelement (20) en de dwarselementen (30) in de axiale richting onderling 20 verschuifbaar zijn. 2001716