NL2001506C2 - Inrichting en werkwijze voor het verenkelen van objecten. - Google Patents

Description

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET VERENKELEN VAN OBJECTEN

5 Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting, systeem en werkwijze voor het verenkelen van objecten.

Het gedoseerd verpakken van grote aantallen objecten, zoals relatief kleine metalen, kunststof en houten objecten in de vorm van spijkers, schroeven, bouten, moeren en soortgelijke bouwelementen of elektro-onderdelen, doppen, en dergelijke, 10 wordt vaak geheel of gedeeltelijk met de hand uitgevoerd. Uit een grote hoeveelheid objecten wordt door bedieningspersoneel telkens een vooraf bepaald aantal objecten van een bepaald type geselecteerd. Dit geselecteerde aantal objecten wordt dan, al dan niet handmatig, in een gezamenlijke verpakking aangebracht. Wanneer de verzameling objecten van een enkel type is, betreft het selecteren daarvan het verenkelen van de 15 objecten en het tellen daarvan. Telkens wanneer een vooraf bepaald aantal objecten geteld is, worden deze objecten verpakt, bijvoorbeeld door de objecten naar een verpakkingseenheid te leiden. Wanneer bijvoorbeeld montagemateriaal voor een meubel in een kunststof verpakking moet worden aangebracht, telt een bedieningspersoon per type of categorie objecten, bijvoorbeeld objecten van het type 20 “schroef’, de juiste hoeveelheid objecten af en brengt deze aan in de verpakking. Dit is een zeer arbeidsintensieve en daarmee kostbare bewerking. Vooral wanneer de objecten erg klein zijn en/of het aantal te verpakken objecten groot is, te kostbaar om op economische wijze uit te voeren. Bovendien is het handmatig doseren van dergelijke objecten tamelijk gevoelig voor fouten, vooral als de bedieningspersoon vermoeid 25 begint te raken.

Er zijn oplossingen bekend waarin de objecten op machinale wijze gedoseerd worden, waarna verpakking daarvan plaats kan vinden. In een bepaalde oplossing wordt een sorteermachine voorzien van een of meer vibrerende trommels waarin de objecten gescheiden kunnen worden en gedoseerd kunnen worden aangevoerd. Vaak 30 maken dergelijke sorteermachines gebruik van een of meer camera’s of andersoortige optische detectoren waarmee individuele objecten herkend kunnen worden. Indien de objecten herkend zijn, kunnen ze geteld en eventueel verpakt worden.

2

Een bezwaar van de bekende inrichtingen is hun complexiteit, zowel voor wat betreft constructie als werking. Dit heeft in het verleden een grootschalige toepassing van dergelijke inrichtingen tegengehouden. Bovendien zijn de kosten voor dergelijke apparatuur in veel gevallen te hoog om tot een economisch verantwoord gebruik 5 daarvan te kunnen leiden.

Het is een doel van de uitvinding een werkwijze en inrichting voor het verenkelen van objecten te verschaffen waarin ten minste één van de bovengenoemde bezwaren is ondervangen of verminderd.

Het is tevens een doel van de uitvinding een werkwijze en inrichting te 10 verschaffen waarmee op snelle en efficiënte wijze objecten te verenkelen zijn, zodat ze eenvoudig en op gedoseerde wijze te verpakken zijn.

Het is tevens een doel van de uitvinding een inrichting voor het verenkelen van objecten te verschaffen die, indien gewenst, in hoofdzaak continue bedreven en worden en over het algemeen geen onderbreking van de werking behoeft om nieuwe objecten 15 aan te voeren.

Volgens een eerste aspect van de uitvinding wordt hiertoe een inrichting voor het verenkelen van objecten verschaft, de inrichting omvattende: - een gestel: - een roteerbaar aan het gestel aangebrachte liggende trommel, waarbij de 20 trommel ingericht is voor het meenemen van objecten tijdens het roteren van de trommel; - aandrijfmiddelen voor het roteren van de trommel; - een aanvoereenheid voor het tot in de trommel aanvoeren van de te verenkelen objecten; 25 - een zich gedeeltelijk binnen en gedeeltelijk buiten de trommel uitstrekkend gootelement; - een trilmechanisme voor het doen trillen van het gootelement; waarbij het gootelement gevormd is om tijdens rotatie van de trommel objecten op te vangen en waarbij het trilmechanisme is uitgevoerd om de door het gootelement 30 opgevangen objecten door trillingen te verenkelen, in de richting van het uiteinde van het gootelement te verplaatsen en af te voeren.

De objecten kunnen worden aangebracht wanneer de trommel zich in een stationaire toestand bevindt, maar kunnen ook worden aangebracht wanneer de 3 trommel al draait. Dit betekent dat tijdens het verenkelingsproces de objecten kunnen blijven worden aangevoerd en het proces derhalve niet onderbroken behoeft te worden. Dit komt de verwerkingscapaciteit van de verenkelingsinrichting ten goede. Tijdens het draaien (of wanneer de trommel stationair is) kunnen met behulp van het gootelement 5 de objecten één voor één worden afgevoerd. Dit maakt het gemakkelijker om de objecten te tellen en verkleint de kans op fouten.

In een uitvoeringsvorm van de uitvinding is de trommel in hoofdzaak cilindervormig. Dit maakt het mogelijk om de trommel in liggende toestand op draaibare elementen zoals rollen, wielen en dergelijke, op te stellen en over deze 10 elementen te laten draaien. Bovendien kunnen de objecten dan via een eerste uiteinde aangevoerd en via een tweede, tegenoverliggende uiteinde afgevoerd worden, zodat een continue aanvoer en afvoer te verzorgen is. De aanvoer kan plaatsvinden via een stationaire inwerpbuis die zich door een invoeropening in de trommel uitstrekt. De invoeropening is hierbij zodanig uitgevoerd, dat de trommel vrij kan roteren ten 15 opzichte van de inwerpbuis.

In een uitvoeringsvorm van de uitvinding omvatten de aandrijfmiddelen ten minste één deels om de trommel aangebrachte aandrijfriem alsmede een elektromotor voor het aandrijven van de aandrijfriem. In deze uitvoering is de trommel draaibaar zonder deze te bevestigen aan een aandrijfas in het midden van de trommel. Het 20 midden van de trommel is daarmee vrij om daarin de hierboven genoemde inwerpbuis en/of een afvoerbuis te voorzien.

De inrichting is geschikt voor het gelijktijdig met het afvoeren van de verenkelde objecten, groepsgewijs of continu aanvoeren van de objecten. Er kan met tussenpozen telkens een bepaalde hoeveelheid (groep) objecten worden aangevoerd. Ook kunnen de 25 objecten continu aangevoerd worden. In beide gevallen behoeft de werking van de aandrijfmotor van de trommel en het trilmechanisme niet onderbroken te worden.

In een uitvoeringsvorm is het gootelement in dwarsdoorsnede hoofdzakelijk concaaf uitgevoerd, zodat daarin vallende objecten onder invloed van de trillingen niet meer op ongewenste wijze uit het gootelement kunnen vallen. Bovendien kan de 30 concave vorm ervoor zorgen, afhankelijk van de vorm en afmetingen van de objecten, dat de objecten in langsrichting één-voor-één in het gootelement worden opgelijnd.

In een uitvoeringsvorm is het gootelement voorzien van ten minste één uitsparing voor het in de trommel terugvoeren van een overschot aan objecten. Hierdoor kan 4 ervoor gezorgd worden dat uiteindelijk in hoofdzaak telksen slechts één object naar het uiteinde van het gootelement getransporteerd wordt en derhalve een juiste verenkeling van de objecten heeft plaatsgevonden.

In een uitvoeringsvorm van de uitvinding omvat de inrichting een nabij het 5 uiteinde van het gootelement voorziene detector voor het detecteren van een zich daarlangs verplaatst object en het afgeven van een voor het detecteren representatief detectiesignaal. Aan de hand van het detectiesignaal kan een eventueel transportsysteem en/of een verpakkingsinrichting worden aangestuurd zodat het juiste aantal objecten getransporteerd en/of verpakt kan worden.

10 Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt hiertoe een systeem voor het verenkelen van objecten verschaft, het systeem omvattende een of meer van de hierin gedefinieerde verenkelingsinrichtingen alsmede een transportsysteem voor het transporteren van de verenkelde objecten.

In een uitvoeringsvorm omvat het systeem: 15 - een nabij het uiteinde van het gootelement voorziene detector voor het afgeven van een detectiesignaal dat representatief is voor detectie van een passerend object - een met de detector en het transportsysteem gekoppelde besturingseenheid voor het afhankelijk van detectiesignaal aansturen van het transportsysteem.

Volgens een derde aspect van de uitvinding wordt een werkwijze voor het 20 verenkelen van objecten, de werkwijze omvattende: - het aan voeren objecten in een roteerbare trommel; - het roteren van de trommel; - het laten vallen van ten minste een deel van de objecten op een zich gedeeltelijk binnen en gedeeltelijk buiten de trommel uitstrekkend gootelement; 25 - het doen trillen van het gootelement om de door het gootelement opgevangen objecten te verenkelen en in de richting van het uiteinde van het gootelement te verplaatsen.

Verdere voordelen, kenmerken en details van de onderhavige uitvinding zullen worden verduidelijkt aan de hand van de navolgende beschrijving van enige 30 voorkeursuitvoeringsvormen ervan. In de beschrijving wordt verwezen naar de bij gevoegde figuren, waarin tonen:

Figuur 1 een langsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van de uitvinding; 5

Figuur 2 een dwarsdoorsnede ter plaatse van het proximale deel van de uitvoeringsvorm van figuur 1, genomen langs lijn II-II;

Figuur 3 een dwarsdoorsnede ter plaatse van het distale deel van de uitvoeringsvorm van figuur 1, genomen langs lijn III-III; en 5 Figuur 4 een langsdoorsnede door de trommel en het gootelement volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding.

Figuur 1 toont een uitvoeringsvorm van een verenkelingsinrichting 1 volgens de uitvinding. De verenkelingsinrichting 1 omvat een frame 2 waarin een draaibare trommel 11 is aangebracht. De trommel heeft, althans in de getoonde uitvoering, een in 10 hoofdzaak cilindrische vorm en is liggend in het frame 2 opgesteld. De trommel 11 is ten opzichte van het frame 2 draaibaar doordat ze aan haar proximale einde wordt ondersteund door een tweetal onder de trommel 11 aangebrachte achterste rollen 3, 3' (weergegeven in figuren 1 en 2) die met behulp van een respectievelijke as 5, 5' aan een steun 6, 6' van het frame zijn bevestigd. Evenzo rust het distale eind van de trommel 11 15 op een tweetal voorste rollen 4, 4' die met behulp van assen 7, 7' roteerbaar aan de steunen 8, 8' van het frame 2 zijn bevestigd. Door de getoonde constructie met de vier rollen 3, 4, 3', 4' kan de trommel 1 vrij roteren langs een denkbeeldige horizontale as.

De trommel 11 kan vervaardigd zijn van kunststof, bijvoorbeeld PVC, van staal of van een willekeurig ander geschikt materiaal. Wanneer de trommel 11 20 bijvoorbeeld is vervaardigd van roestvrij staal (RVS), kan de inrichting 1 ook voor voedsel of soortgelijke producten gebruikt worden.

De draaibeweging van de trommel 11 wordt verzorgd door een direct aan het frame 2 bevestigde elektromotor 9, aan de aandrijfas waarvan een aandrijfelement 10 voorzien is. De randomtrek van het aandrijfelement 10 heeft een concave vorm zodat 25 daarin een aandrijffiem 12 kan worden gehuisvest. De aandrijfriem 12 strekt zich uit rondom de aandrijfeenheid 10 en rondom de daarboven gepositioneerde trommel 11.

Aandrijfriem 12 heeft niet alleen als doel om de trommel 11 in beweging te kunnen zetten, maar tevens om de trommel 11 op zijn plaats te houden, dat wil zeggen op de eerder genoemde rollen 3, 4, 3’, 4' vast te houden. Laatstgenoemde functie is 30 tevens de functie van een tweede riem 16 die meer in de richting van het distale einde van de trommel 11 voorzien is. Riem 16 strekt zich uit langs de bovenzijde van de trommel 11 en draait aan de onderzijde langs twee via steunen 15 aan het frame 2 aangebrachte rollen 14, 14’ (figuur 3).

6

Naast het eerder genoemde aandrijfelement 10 is, in de in figuur 1 weergegeven uitvoeringsvorm, een tweede aandrijfelement 35 voorzien. Het tweede aandrijfelement 35 is op soortgelijke wijze uitgevoerd als het eerste aandrijfelement 10, maar heeft een kleinere diameter. Hierdoor is het mogelijk een andere draaisnelheid 5 van de trommel 11 te verkrijgen (bij gelijkblijvende rotatiesnelheid van de aandrijfas). Gebleken is dat het verenkelingsproces voor verschillende objecttypen (d.w.z. verschillen in grootte, vorm, massa, etc.) in sommige gevallen een verschillende draaisnelheid van de trommel vergt om het gewenste verenkelingsresultaat te verkrijgen. Zonder de aandrijfmotor te vervangen of althans op een andere snelheid aan 10 te drijven kan aldus de snelheid van de trommel aangepast worden. In andere, niet weergegeven uitvoerinsvormen is echter slechts één aandrijfelement 10 voorzien of zijn er drie of meer aandrijfelementen, elk van verschillende diamater, voorzien.

Langs de buitenomtrek is de trommel 11 voorzien van een tweetal afsluitelementen of afsluitdeksels 18, 19 waarover de rollen gerold kunnen worden. In 15 de uitvoeringsvorm waarin de trommel 11 vervaardigd is van PVC zijn de afsluitdeksels 18,19 bij voorkeur eveneens van PVC vervaardigd, bijvoorbeeld in de vorm van standaard deksels die passen op een standaard PVC buis van 200 mm rond.

Aan het proximale einde van de verenkelingsinrichting 1 is een aanvoerbuis 20 voorzien. Deze aanvoerbuis is bevestigd aan het frame en strekt zich uit tot in het 20 proximale deel van de trommel 11. Evenzo is aan het distale einde van de verenkelingsinrichting een afvoerbuis 32 voorzien. Ook de afvoerbuis 32 strekt zich uit tot in de trommel. De aan- en afvoerbuis 20, 32 steken in de trommel en wel zodanig dat de trommel vrij ten opzichte van de buizen kan draaien, waarbij de tussenruimte tussen de buizen 20, 32 en de trommel zo klein mogelijk wordt gehouden en/of wordt 25 afgedicht met een flexibele afdichtingsring.

De verenkelingsinrichting 1 is tevens voorzien van een trilmechanisme. Het trilmechanisme omvat een trilmagneeteenheid 27 waarin met behulp van magneten via een overbrengingsmechanisme 28 een regelbare trilling op een element kan worden overgebracht. Het element in deze uitvoeringsvorm is een trilgooteenheid, die is 30 opgebouwd uit een steun 30,26 alsmede een langgerekte trilgoot 25. De trilmagneeteenheid 27 omvat een spoel die bekrachtigd wordt door een spanning uit het lichtnet. Hierdoor wordt de spoelkem magnetisch. Op dat moment trekt de spoel een stalen deel van het overbrengingsmechanisme 29 naar zich toe, tegen de werking in van een of 7 meer bladveren. Vervolgens laat de magneet weer los, waardoor de bladveren het aangetrokken deel weer terug laten veren. Doordat de bladveren onder een zekere hoek staan, wordt ook onder die hoek de steun en de daaraan bevestigde trilgoot zodanig bewogen, dat de objecten vooruit geworpen worden.

5 De steunen en de trilgoot 25 zijn zodanig uitgevoerd, dat de trilgoot 25 via de buis 32 zich tot ver in de trommel 11 uitstrekt. Hierbij wordt geen contact gemaakt met enerzijds de buis 32 en anderzijds de trommel 11 en de trilgoot 25 strekt zich derhalve vrij in de trommel 11 uit.

De trilgoot heeft in de weergegeven uitvoeringsvorm in dwarsdoorsnede in 10 hoofdzaak een V-vorm, hetgeen in figuren 2 en 3 duidelijk zichtbaar is. Andere vormen van trilgoten zijn echter eveneens mogelijk. Bij voorkeur is de vorm echter concaaf zodat de kans dat objecten er tijdens de transportbeweging weer af vallen, klein is. Verder is in de goot een uitsparing 31 voorzien. Deze uitsparing heeft als doel ervoor te zorgen dat er in hoofdzaak slechts één object (of althans slechts een paar objecten) 15 tegelijk via de goot verder getransporteerd wordt en de overige objecten weer in de trommel 11 terugvallen. Wanneer het gootelement een V-vormige doorsnede heeft, is de uitsparing bij voorkeur voorzien in één van de benen van de V (of in beide daarvan) op enige afstand vanaf het onderste punt van het gootelement. Wanneer een stapel objecten via het gootelement wordt aangevoerd, zorgt de uitsparing ervoor dat de aan 20 de bovenzijde van de stapel aanwezige objecten via de uitsparing weer in de trommel 11 terechtkomen. De één of meer aan de onderzijde van de stapel aanwezige objecten kunnen dan verder getransporteerd worden. Het is duidelijk dat de plaats, vorm en/of afmetingen van de uitsparing 31 specifiek zijn voor het te verenkelen object en derhalve per type object anders kunnen zijn.

25 Zoals hierboven uiteengezet is, is de trilmagneeteenheid 27 is zodanig ingericht dat deze zodanige trillingen overbrengt op de trilgoot 25, dat daarin aanwezige objecten (O) onder invloed van de trillingen van de goot in distale richting verplaatst worden. Aan het distale uiteinde van de trilgoot 25 is via een aan het frame 2 bevestigde steun 32 een sensor 33 voorzien. Deze sensor kan bijvoorbeeld een optische 30 sensor zijn, die telkens wanneer een object de sensor passeert, een voor het passeren representatief elektrisch signaal afgeeft. Dit elektrische signaal kan gebruikt worden, bijvoorbeeld in een centrale besturingseenheid, om bij te houden hoeveel objecten de trilgoot 25 hebben verlaten.

8

In de in figuur 1 weergegeven uitvoering van de uitvinding is het distale deel van de trilgoot 25 ononderbroken, zodat de aangevoerde objecten in liggende toestand tot aan het uiteinde van de trilgoot worden getransporteerd en dan van de trilgoot af worden gedwongen. In de in figuur 4 weergegeven uitvoering, waarin de objecten 5 langgerekt zijn en voorzien zijn van een verbreding, bijvoorbeeld een schroef- of spijkervorm hebben, is in het distale deel van de trilgoot 25 een langgerekte uitsparing 40 aangebracht. De uitsparing heeft een breedte die groter is dan de breedte van het langgerekte deel van het object en kleiner is dan de breedte van de verbreding daarvan. De uitsparing zorgt ervoor dat de daarlangs getransporteerde objecten aan hun 10 verbredingen in de goot blijven hangen en in hangende toestand naar het uiteinde van de trilgoot 25 worden getransporteerd.

Onder het distale uiteinde van de trilgoot 25 is in de in figuur 4 weergegeven uitvoering een opvangvoorziening aangebracht. De opvangvoorziening omvat in de getoonde uitvoeringsvorm een frame 35, waaraan een eindloze transportband 34 is 15 aangebracht. Met behulp van de eindloze transportband 34 zijn objecten naar believen af te voeren.

In gebruik wordt via de aanvoerbuis 20 een grote hoeveelheid (bijvoorbeeld meer dan 500) objecten (O) aangevoerd. Deze objecten O komen terecht in de trommel 11. Als gevolg van de ronddraaiende beweging van de trommel 11 en eventueel de 20 daarin aangebrachte meenemers 22 worden de objecten in opwaartse richting verplaatst en vallen deze op een gegeven moment van boven naar beneden in de trilgoot 25. Als gevolg van de vorm van de trilgoot en de daardoor uitgevoerde trilbewegingen zullen de objecten één voor één, dat wil zeggen in verenkelde toestand, in distale richting (Pd) verplaatst worden, zoals is weergegeven in figuur 4. Doordat de objecten één voor één 25 worden aangevoerd is het voor een detector 33 relatief eenvoudig om telkens een van de trilgoot 25 vallend object te detecteren.

In een voorkeursuitvoeringsvorm is de detector 33 gekoppeld met een centrale besturingeenheid (niet weergegeven) waarmee de eindloze transportband 34 kan worden aangestuurd. Het is dan bijvoorbeeld mogelijk om per vooraf ingesteld aantal 30 door de detector 33 gedetecteerde objecten de opvangband te verplaatsen. Wanneer bijvoorbeeld een tiental objecten in een verpakking moet worden aangebracht, blijft de eindloze transportband 34 stilstaan totdat de centrale besturingseenheid via de detector 33 gedetecteerd heeft dat er een tiental objecten op de opvangband gevallen zijn.

9

Daarna stuurt de besturingseenheid de eindloze transportband 34 aan en voert deze de tien objecten af naar een verpakkingsstation alwaar de objecten verpakt kunnen worden, bijvoorbeeld in een kunststof zak.

De verenkelingsinrichting 1 kan continu worden bedreven, dat wil zeggen dat 5 het verenkelingsproces door het draaien van de trommel eraf en het opvangen van objecten in de trilgoot 25 continu doorgang kan vinden, waarbij eens in de zoveel tijd of continu de te verenkelen objecten worden aangevoerd. De werking van de verenkelingsinrichting behoeft derhalve niet onderbroken te worden (alhoewel dit uiteraard wel kan, indien gewenst) zodat de verwerkingscapaciteit van de inrichting 10 relatief hoog is. In een voorbeeld van een verenkelingsinrichting waarin schroeven of spijkers moeten worden verenkeld, zijn verwerkingscapaciteiten van meer dan 2.000 objecten per uur, afhankelijk van ondermeer de afmetingen en draaisnelheid van de trommel en de doseercapaciteit van de trilgoot 25.

De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot de hierin beschreven 15 voorkeursuitvoeringsvormen ervan. De gevraagde rechten worden bepaald door de navolgende conclusies, binnen de strekking waarvan velerlei modificaties denkbaar zijn.

Claims (23)

1. Inrichting voor het verenkelen van objecten, de inrichting omvattende: - een gestel: 5. een roteerbaar aan het gestel aangebrachte liggende trommel, waarbij de trommel is ingericht voor het meenemen van objecten tijdens het roteren van de trommel; - aandrijfmiddelen voor het roteren van de trommel; - een aanvoereenheid voor het tot in de trommel aanvoeren van de te verenkelen 10 objecten; - een zich gedeeltelijk binnen en gedeeltelijk buiten de trommel uitstrekkend gootelement; - een trilmechanisme voor het doen trillen van het gootelement; waarbij het gootelement gevormd is om tijdens rotatie van de trommel objecten op te 15 vangen en waarbij het trilmechanisme is uitgevoerd om de door het gootelement opgevangen objecten door trillingen te verenkelen, in de richting van het uiteinde van het gootelement te verplaatsen en af te voeren.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de trommel in hoofdzaak 20 cilindervormig is en is ingericht voor het via een eerste uiteinde aanvoeren en via een tweede, tegenoverliggende uiteinde afvoeren van de objecten.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de aanvoereenheid een stationaire inwerpbuis omvat die zich door een invoeropening in de trommel uitstrekt. 25

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de opening zodanig is uitgevoerd, dat de trommel vrij kan roteren ten opzichte van de inwerpbuis.

5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de 30 aandrijfmiddelen ten minste een deels om de trommel aangebrachte aandrijfriem alsmede een elektromotor voor het aandrijven van de aandrijfriem omvatten.

6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting geschikt is voor het bij continue verenkeling groepsgewijs of op continue wijze aanvoeren van de objecten.

7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het gootelement in dwarsdoorsnede hoofdzakelijk concaaf, in het bijzonder V-vormig is uitgevoerd.

8. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende een nabij het uiteinde van het gootelement voorziene detector voor het detecteren van een zich 10 daarlangs verplaatst object en het afgeven van een voor het detecteren representatief detectiesignaal.

9. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het gootelement voorzien is van ten minste één uitsparing voor het in de trommel terugvoeren van een 15 overschot aan obj ecten..

10. Systeem voor het verenkelen van objecten, zoals bouwelementen, het systeem omvattende: - een verenkelingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies; 20. een transportsysteem voor het transporteren van de verenkelde objecten.

11. Systeem volgens conclusie 10, omvattende: - een nabij het uiteinde van het gootelement voorziene detector voor het afgeven van een detectiesignaal dat representatief is voor detectie van een passerend object 25. een met de detector en het transportsysteem gekoppelde besturingseenheid voor het afhankelijk van detectiesignaal aansturen van het transportsysteem.

12. Systeem volgens conclusie 11, waarbij de besturingseenheid is ingericht om op basis van het detectiesignaal het aantal afgevoerde objecten te tellen. 30

13. Systeem volgens conclusie 10, 11 of 12, omvattende een verpakkingsinrichting voor het telkens in een verpakking aanbrengen van een vooraf bepaald aantal verenkelde objecten.

14. Werkwijze voor het verenkelen van objecten, de werkwijze omvattende: - het aan voeren objecten in een roteerbare trommel; - het roteren van de trommel; 5. het laten vallen van ten minste een deel van de objecten op een zich gedeeltelijk binnen en gedeeltelijk buiten de trommel uitstrekkend gootelement; - het doen trillen van het gootelement om de door het gootelement opgevangen objecten te verenkelen en in de richting van het uiteinde van het gootelement te verplaatsen. 10

15. Werkwijze volgens conclusie 14, omvattende het één-voor-één van het gootelement afvoeren van de objecten.

16. Werkwijze volgens conclusie 14, omvattende het tijdens het roteren van de 15 trommel aanvoeren van objecten.

17. Werkwijze volgens een van de conclusies 14-16, omvattende het via een eerste trommeluiteinde aanvoeren en via een tweede, tegenoverliggende trommeluiteinde afvoeren van de objecten. 20

18. Werkwijze volgens een van de conclusies 14-17, omvattende het continu of groepsgewijs aanvoeren van de te verenkelen objecten en het tegelijkertijd afVoeren van verenkelde objecten.

19. Werkwijze volgens een van de conclusies 14-18, omvattende het detecteren van elk van de afgevoerde objecten en het afgeven van een voor de detectie representatief detectiesignaal.

20. Werkwijze volgens een van de conclusies 14-19, omvattende het met een 30 transportsysteem transporteren van de afgevoerde objecten.

21. Werkwijze volgens conclusie 19 en 20, omvattende het aan de hand van het detectiesignaal aansturen van het transportsysteem.

22. Werkwijze volgens een van de conclusies 14-21, omvattende het: - het aan de hand van het detectiesignaal tellen van het aantal afgevoerde verenkelde objecten; 5. het telkens in een verpakking aanbrengen van een vooraf bepaald aantal getelde objecten.

23. Werkwijze volgens een van de conclusies 14-22, waarin een inrichting en/of systeem volgens een van de conclusies 1-12 wordt toegepast.