NL2001200C2

NL2001200C2 - Bevestiging voor zonnepanelen.

Info

Publication number: NL2001200C2
Application number: NL2001200A
Authority: NL
Inventors: Jan Van Walraven
Original assignee: Walraven Holding Bv J Van
Priority date: 2008-01-18
Filing date: 2008-01-18
Publication date: 2009-07-21
Also published as: US20110100434A1; WO2009091238A1; EP2122692A1; AU2008348250A1

Description

P29211NLOO/CHO

Korte aanduiding: Bevestiging voor zonnepanelen.

De uitvinding heeft betrekking op het bevestigen van zonnepanelen en zonnecollectoren. Daar waar in het vervolg wordt gesproken over zonnepanelen worden ook 5 zonnecollectoren bedoeld.

De uitvinding heeft meer in het bijzonder betrekking op een bevestigingssysteem voor het bevestigen van zonnepanelen volgens de aanhef van conclusie 1.

Een dergelijk bevestigingssysteem is bekend.

Uit DE 102 33 973 is een bevestigingssysteem bekend waarbij een zonnepaneel aan 10 een railprofielen omvattende onderbouw wordt bevestigd. De railprofielen zijn van het zogenaamde C-vormige type met een bovenzijde waarbij twee flenzen een langssleuf begrenzen. Het bekende systeem maakt gebruik van een bevestigingssamenstel om de panelen aan de railprofielen te bevestigen. Het bevestigingssamenstel omvat een hamerkopmoer voorzien van een schroefdraad boring, die in gebruik in het C-vormige 15 railprofiel is aangebracht en aangrijpt op de binnenzijde van de flenzen, een onderste klemplaat, die met de hamerkopmoer is verbonden door een vasthoudelement, een bovenste klemplaat alsmede een schroefbout die zich door boringen in de klemplaten uitstrekt en in de hamerkopmoer is geschroefd. In gebruik worden de bevestigingssamenstellen provisorisch aan de railprofielen aangebracht, waarna het paneel met de paneelranden tussen de 20 onderste en bovenste klemplaat van de bij het betreffende paneel behorende bevestigingssamenstellen geschoven wordt. Vervolgens kan de bout worden aangedraaid en wordt de paneelrand tussen de twee klemplaten geklemd en wordt het geheel vast tegen de railprofielen geklemd. Per bevestigingssamenstel kunnen aan weerszijden van de bout paneelranden worden ingeklemd. Een nadeel van dit bekende bevestigingssysteem is dat 25 met de zonnepanelen moeilijk gemanoeuvreerd moet worden om ze met hun randen tussen de klemplaten van de bijbehorende bevestigingssamenstellen te schuiven.

De uitvinding beoogt een verbeterd bevestigingssysteem te verschaffen, waarmee de zonnepanelen eenvoudiger gemonteerd kunnen worden.

Dit oogmerk wordt volgens de uitvinding bereikt met een bevestigingssysteem volgens 30 conclusie 1.

Het bevestigingssysteem volgens de uitvinding omvat een draagconstructie voor het ondersteunen van een onderzijde van het paneel, een met de draagconstructie verbonden penvormig bevestigingsorgaan dat zich in gebruik langs een van de randen van het paneel en in hoofdzaak loodrecht ten opzichte van het paneel uitstrekt, alsmede een met het 35 penvormige bevestigingsorgaan gekoppeld klemorgaan dat in een gemonteerde toestand -2- over een randgebied aan de bovenzijde van het paneel is gelegen en door middel van het penvormige bevestigingselement tegen het betreffende randgebied wordt geklemd om het paneel tegen de draagconstructie vast te zetten. Het bevestigingssysteem volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat het klemorgaan een omtreksrand heeft, en dat het 5 klemorgaan, althans in een voormontagetoestand, in een vlak loodrecht op het penvormige bevestigingsorgaan roteerbaar is ten opzichte van het penvormig bevestigingsorgaan, waarbij het klemorgaan ten opzichte van een op de draagconstructie te plaatsen of geplaatst paneel roteerbaar is naar een inactieve stand, waarin het naar het betreffende paneel gekeerde gedeelte van de omtreksrand niet over het randgebied van het paneel is gelegen zodat het 10 plaatsen resp. wegnemen van een paneel op resp. van de draagconstructie mogelijk wordt gemaakt.

Het bevestigingssysteem volgens de uitvinding biedt de mogelijkheid om het klemorgaan in een inactieve stand te draaien zodat het paneel tegen de draagconstructie kan worden geplaatst zonder dat daarbij het klemorgaan hinderlijk in de weg zit. De panelen 15 kunnen met een eenvoudige beweging tegen de draagconstructie geplaatst worden waarna ze snel en eenvoudig tussen de draagconstructie en het klemorgaan opgesloten worden door het klemorgaan uit de inactieve stand te draaien. Een en ander leidt tot een verhoogd montagegemak en een snellere montage.

Voorkeursuitvoeringsvormen van het bevestigingssysteem zijn vastgelegd in de 20 afhankelijke conclusies.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het naast elkaar aanbrengen van meerdere zonnepanelen op een draagconstructie volgens conclusie 22.

Volgens de uitvinding omvat de werkwijze voor het naast elkaar aanbrengen van meerdere zonnepanelen op een draagconstructie de volgende werkwijzestappen: 25 - op de draagconstructie worden ten minste drie penvormige bevestigingsorganen met ermee gekoppelde klemorganen op een zodanige afstand van elkaar aangebracht dat tussen elk paar klemorganen een zonnepaneel aangebracht kan worden, waarbij elk van de klemorganen ten opzichte van het bijbehorende penvormige orgaan roteerbaar is om een rotatieas die evenwijdig is of samenvalt met de hartlijn van het penvormig 30 bevestigingsorgaan, waarbij het klemorgaan een omtreksrand heeft, en waarbij het klemorgaan door rotatie in een inactieve stand kan worden gebracht; - de bij een eerste te plaatsen paneel horende klemorganen worden door rotatie van het klemorgaan in de inactieve stand gebracht waarin telkens het naar het betreffende paneel gekeerde gedeelte van de omtreksrand van het klemorgaan zich niet over het randgebied van 35 het paneel uitstrekt; - het eerste zonnepaneel wordt tussen de bijbehorende bevestigingsorganen tegen de draagconstructie geplaatst, waarbij tegenover elkaar gelegen randen van het paneel tegen de -3- penvormige bevestigingsorganen of tegen zich daaromheen uitstrekkende afstandshouders zijn gelegen; de bij het eerste paneel behorende klemorganen worden uit de inactieve stand naar een actieve stand geroteerd waarin ze zich over de rand van het eerste paneel uitstrekken en 5 het eerste paneel tegen de draagconstructie opsluiten, waarbij het ten minste ene klemorgaan behorend bij het eerste paneel dat tevens behoort bij een, naast het eerste paneel te plaatsen, tweede paneel zodanig georiënteerd wordt dat het zich ten aanzien van het randgebied van het te plaatsen tweede paneel in een inactieve stand bevindt; - het ten minste ene andere bij het tweede te plaatsen paneel behorende klemorgaan 10 wordt geroteerd zodat het in de inactieve stand ten opzichte van het tweede paneel gebracht wordt; - het tweede zonnepaneel wordt tussen de bijbehorende bevestigingsorganen tegen de draagconstructie geplaatst, waarbij tegenover elkaar gelegen randen van het paneel tegen de penvormige bevestigingsorganen of tegen zich daaromheen uitstrekkende afstandsstukken 15 zijn gelegen; - het ten minste ene zowel bij het eerste als het tweede paneel behorende klemorgaan wordt naar een actieve stand geroteerd waarin het zich over de rand van het eerste en het tweede paneel uitstrekt en het eerste en tweede paneel tegen de draagconstructie opsluit; - het ten minste ene andere bij het tweede paneel behorende klemorgaan wordt naar 20 een actieve stand geroteerd waarin het zich over de rand van het tweede paneel uitstrekt en het tweede paneel tegen de draagconstructie opsluit.

De werkwijze volgens de uitvinding verschaft een eenvoudige wijze om zonnepanelen op een draagconstructie aan te brengen, waarmee een significante tijdwinst geboekt kan worden ten opzichte van bekende werkwijzen om zonnepanelen op een draagconstructie aan 25 te brengen.

De uitvinding zal in de navolgende beschrijving nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin

Fig. 1 in perspectief een voorkeursuitvoeringsvorm van een klemorgaan voor een bevestigingssysteem volgens de uitvinding toont, 30 Fig. 2 in perspectief het klemorgaan van Fig. 1 met een zich daar doorheen uitstrekkende bout toont,

Fig. 3 in perspectief een samenstel van het klemorgaan met de bout van Fig. 2 gecombineerd met een bevestigingssamenstel voor het bevestigen van het klemorgaan op een profielrail is getoond, 35 Fig. 4 in perspectief een profielrail toont, met daarop aangebracht het samenstel van

Fig. 3, waarbij het klemorgaan zich in een inactieve stand bevindt, -4-

Fig. 5 in perspectief een profielrail toont, met daarop aangebracht het samenstel van Fig. 3, waarbij het klemorgaan zich in een actieve stand bevindt,

Fig. 6A- 6H schematisch illustreren hoe meerdere zonnepanelen op een draagconstructie worden bevestigd.

5

Fig. 1 toont een voorkeursuitvoeringsvorm van een klemorgaan 1 dat integraal is gevormd met een bus 2. Het klemorgaan 1 heeft een boring die in lijn ligt met de boring van de bus 2. Het klemorgaan 1 is in hoofdzaak gevormd als een bolsegment met een boloppervlak 4 en een plat vlak 3. De bus 2 strekt zich vanaf de platte vlak van het 10 bolsegment 3 uit.

Het bolsegment is aan een zijde afgevlakt waardoor een vlakke zijde 5 ontstaat. Het platte vlak 3 heeft derhalve een omtreksrand 6 met een cirkelboogvormig gedeelte 6a en een recht gedeelte 6b. De vlakke zijde 5 ligt in hetzelfde vlak als het verst uitstekende deel aan de overeenkomstige zijde van de bus 2.

15 Opgemerkt wordt dat het klemorgaan in plaats van een bolsegmentvorm ook een andere vorm kan hebben. Het klemorgaan kan bijvoorbeeld ook plat zijn of kan blokvormig zijn en kan een andere omtreksvorm hebben, bijvoorbeeld driehoekig, rechthoekig, of als een afgevlakte ellips.

Het klemorgaan 1 en de bus 2 zijn bij voorkeur uit kunststof vervaardigd door 20 bijvoorbeeld spuitgieten, maar zouden bijvoorbeeld ook uit metaal vervaardigd kunnen worden. In de figuren wordt de voorkeursuitvoeringsvorm getoond waarbij het klemorgaan 1 en de bus 2 integraal zijn, maar dit is niet noodzakelijk. Het is ook mogelijk om ze als losse onderdelen te voorzien in de onderhavige uitvinding. Het integraal zijn van de bus 2 en het klemorgaan 2 verschaft het voordeel dat bij montage minder losse onderdelen nodig zijn.

25 Het klemorgaan 1 is losneembaar gekoppeld met een bout 7. In Fig. 2 is getoond hoe de bout 7 zich met de boutsteel 7a door de boring in het klemorgaan 1 en de bus 2 uitstrekt. Het klemorgaan 1 is aan de van de bus 2 afgekeerde zijde van de boring voorzien van een uitsparing 8 met een grotere diameter dan de boring, waar de boutkop 7b in opgenomen kan worden. Hierdoor is de boutkop 7b in gemonteerde toestand netjes weggewerkt in het 30 klemorgaan, wat leidt tot een aangenamer uiterlijk, maar ook veiliger is omdat zaken zoals bijvoorbeeld de zonnepanelen 40 bijvoorbeeld tijdens montagewerkzaamheden niet tegen de boutkop kunnen stoten en zo beschadigd raken. Op de overgang tussen de uitsparing 8 en de boring is een ringvormig aanslagvlak 9 gevormd waar de onderzijde van de boutkop 7b tegenaan ligt. De uitsparing 8 is aan de omtrekswand bij voorkeur voorzien van rillen (niet 35 getoond) die op de buitenomtrek van de boutkop 7b aangrijpen om deze vast te houden. Het klemorgaan 1 is draaibaar om de boutsteel 7a. Om het klemorgaan 1 te roteren ten opzichte -5- van de bout moet in geval er rillen in de uitsparing 8 aanwezig zijn, de vasthoudkracht van de rillen overwonnen worden.

De bout 7 kan gekoppeld worden met een bevestigingssamenstel 10 zoals getoond is in Fig. 3. Het bevestigingssamenstel 10 omvat een langwerpig ankerdeel 13, een oplegplaat 5 11 en een drager 12 die het ankerdeel 13 en de oplegplaat 11 met elkaar verbinden.

Bevestigingssamenstellen van dit type zijn bekend en vrij in de handel verkrijgbaar bijvoorbeeld onder de handelsnaam “RapidStrut® schuifmoeren” van Aanvraagster. Opgemerkt wordt dat in de figuren een voorbeeld van een dergelijk bevestigingssamenstel is getoond, dat geenszins als beperking moet worden opgevat. Andere 10 bevestigingssamenstellen zijn ook mogelijk. Voor de werking van de uitvinding is de specifieke uitvoering van een bevestigingssamenstel niet van belang.

Het bevestigingssamenstel 10 is ingericht om een bout of een draadstang te bevestigen aan een railprofiel 20 (zie Fig. 4) van het type met een bodem 21, een tegenover de bodem 21 gelegen bovenzijde 22 omvattende twee flenzen 22a, 22b die een zich over de 15 gehele lengte uitstrekkende langssleuf 23 begrenzen, alsmede zijwanden 24 die de bodem met de bovenzijde van het profiel verbinden. In Fig. 4 is een zogenaamd “strutprofiel” met naar binnen gebogen flenzen getoond. Een andere variant van het genoemde profieltype is een zogenaamd “C-profiel”.

De drager 12 van het bevestigingssamenstel 10 is bij voorkeur uit kunststof 20 vervaardigd, maar kan ook van metaal zijn. Bij voorkeur is de drager 12 voorzien van veermiddelen (niet getoond) die het langwerpige ankerdeel 13 in de richting van de oplegplaat 11 duwen. In gebruik wordt het langwerpige ankerdeel 13 met de lengterichting in lijn gebracht met de langssleuf 23 waarna het ankerdeel 13 van boven door de sleuf 23 in het railprofiel 20 wordt gebracht. De oplegplaat 11 komt tegen de bovenzijde van de flenzen 22a, 25 22b aan te liggen. Vervolgens wordt het bevestigingssamenstel 10 gedraaid, bij voorkeur een kwart slag, waardoor het ankerdeel 13 achter de onderzijde van de flenzen 22a, 22b grijpt.

De veermiddelen van de drager duwen het ankerdeel 13 tegen de onderzijde van de flenzen 22a, 22b, waardoor het bevestigingssamensteHO in een voormontagetoestand op het railprofiel 20 geklemd wordt.

30 Het ankerdeel 13 is voorzien van een boring voorzien van schroefdraad dat kan samenwerken met schroefdraad van een bout of dergelijke. De oplegplaat 11 is eveneens voorzien van een gat waar een bout of dergelijke zich doorheen kan uitstrekken.

In Fig. 3 is getoond hoe het bevestigingssamenstel 10 en het klemorgaan 1 met de bus 2 en de bout 7 tot een samenstel 30 zijn samengevoegd. Bij voorkeur wordt het 35 geassembleerde samenstel op een railprofiel 20 aangebracht zoals in Fig. 4 is getoond. Het is echter zeer wel mogelijk om eerst een bevestigingssamenstel 10 op een railprofiel aan te brengen en vervolgens de bout 7 met het klemorgaan en de bus 2. Opgemerkt wordt dat in -6- het kader van de definitie van de uitvinding het bevestigingssamenstel 10 geacht wordt tot de draagconstructie te behoren waartoe ook de railprofielen 20 behoren.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van het bevestigingssysteem volgens de uitvinding worden meerdere profielelementen naast elkaar gepositioneerd. De 5 profielelementen vormen een deel van een draagconstructie die ook nog andere onderdelen kunnen omvatten.

In Fig. 6A zijn bij wijze van voorbeeld vier evenwijdige railprofielen 20a - 20d op een afstand van elkaar gepositioneerd.

In Fig. 6B is getoond hoe op de twee naburige railprofielen 20a en 20b telkens een 10 samenstel 30 (zie Fig. 3) wordt aangebracht zoals in Fig. 4 is getoond. Het samenstel 30 op profiel 20a resp. 20b wordt aangeduid met verwijzingscijfer 30a resp. 30b. Het klemorgaan 1 op het profiel 20a is zodanig gedraaid dat de vlakke zijde 5 naar het andere profiel 20b is gericht. Het klemorgaan 1 op het profiel 20b is op zijn beurt zodanig gedraaid dat de vlakke zijde 5 naar het profiel 20a is gericht. De klemorganen 1 op de profielen 20a en 20b bevinden 15 zich nu in de inactieve stand. In Fig. 4 is deze inactieve stand gedetailleerder getoond.

In Fig. 6C is getoond hoe een eerste zonnepaneel 40a tussen de samenstellen 30a en 30b wordt geplaatst. Omdat de klemorganen 1 zich in de inactieve stand ten opzichte van dit eerste paneel 40a bevinden kan het paneel 40a tussen de klemorganen 1 door tegen de oplegplaten 11 van de respectievelijke samenstellen 30a en 30b worden geplaatst. De 20 oplegplaten 11 zijn om die reden bij voorkeur vervaardigd uit kunststof om beschadiging van de panelen, bijvoorbeeld door contactcorrosie zoveel mogelijk te vermijden. Het is ook mogelijk om de oplegplaten 11 van metaal te vervaardigen en deze aan de van het ankerdeel 13 afgekeerde zijde te voorzien van een beschermlaag van kunststof of rubber. Ook zou een extra ring van kunststof of rubber aan de van het ankerdeel afgekeerde zijde aangebracht 25 kunnen worden om beschadiging van de panelen 40 te voorkomen.

Het paneel 40a ligt met de respectievelijke zijranden tegen de bus 2 van het samenstel 30a resp. 30b. De bus 2 dient derhalve als afstandsstuk en gaat een zijdelingse beweging van het paneel 20a tegen. De bus 2 is bij voorkeur van kunststof om beschadiging van de zijrand van het paneel door bijvoorbeeld contactcorrosie te voorkomen. De bus 2 heeft bij voorkeur een 30 axiale lengte heeft die ten minste de helft van de dikte van een te bevestigen paneel 40 bedraagt. Hierdoor wordt bereikt dat de bus over een voldoende axiale lengte wordt ingeklemd tussen twee naburige panelen 40 waardoor wordt voorkomen dat de bout 7 in de voormontagetoestand kan kantelen. De bus 2 heeft ten hoogste een lengte die overeenkomt met de dikte van het paneel 40. De lengte van de bus 2 komt maximaal overeen met de dikte 35 van het paneel 40.

In Fig. 6D is getoond hoe de klemorganen 1 over 180° zijn geroteerd naar een ten opzichte van paneel 40a actieve stand waarin de klemorganen 1 zich over de randgebieden -7- van het paneel 40a uitstrekken en zodoende het paneel 40a tegen de oplegplaten 12 en daarmee tegen de draagconstructie opsluiten. De vlakke zijde 5 van het klemorgaan 1 van het samenstel 30b is nu naar het profiel 20c gericht. Het klemorgaan 1 van het samenstel 30b bevindt zich nu voor het ernaast te plaatsen paneel 40b in een inactieve stand. In Fig. 6D 5 wordt verder getoond dat op een derde railprofiel 20c een samenstel 30c is aangebracht dat ook in de inactieve stand ten opzichte van het te plaatsen paneel 40b is gedraaid.

In Fig. 6E wordt getoond hoe het paneel 40b tussen de samenstellen 30b en 30c wordt geplaatst zoals hierboven reeds ten aanzien van paneel 40a werd beschreven.

In Fig. 6F wordt getoond hoe het klemorgaan 1 van het samenstel 30b over een 10 kwartslag is gedraaid naar een actieve stand ten opzicht van het eerste paneel 40a en het tweede paneel 40b. In deze actieve stand, die in Fig. 5 in meer detail is getoond, strekt de vlakke zijde 5 van het klemorgaan 1 zich haaks op de lengterichting van het profiel 20b uit en strekt het klemorgaan 1 zich zowel over het randgebied van het eerste paneel 40a als het tweede paneel 40b uit en sluit deze panelen 40a en 40b tegen de draagconstructie op. Het 15 klemorgaan 1 van het samenstel 30c is over 180° gedraaid en bevindt zich in een actieve stand ten opzichte van paneel 40b en een inactieve stand van een aan de andere zijde van het samenstel 30c te plaatsen derde paneel 40c.

In Fig. 6G en 6H is het plaatsen en vastzetten van het derde paneel 40c getoond. Dit gebeurt op overeenkomstige wijze als hierboven met betrekking tot het tweede paneel 40b is 20 beschreven.

Nadat de panelen 40 in de constructie zijn geplaatst en opgesloten door de klemorganen 1 kunnen de bouten 7 worden aangehaald om de panelen 40 vast tegen de draagconstructie aan te klemmen.

Opgemerkt wordt dat de uitvinding niet beperkt is tot draagconstructies met 25 draagprofielen. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk om het klemorgaan 1 met de bus 2 door middel van een schroef op een steunvlak vast te schroeven. Zo zou bijvoorbeeld met een houtschroef het klemorgaan 1 met de bus 2 op een houten draagconstructie bevestigd kunnen worden.

Verder wordt opgemerkt dat in het voorbeeld van Fig. 6A - 6H per zijde van elk paneel 30 40 slechts één klemorgaan 1 aanwezig is. Het is duidelijk dat er per zijde van het paneel 20 ook meerdere klemorganen 1 aanwezig kunnen zijn.

Ook wordt opgemerkt dat alhoewel het voorbeeld van Fig. 6A - 6H toont dat de panelen 40 zich tussen de railprofielen 20 uitstrekken, het ook mogelijk is om de panelen 40 dwars over de railprofielen te plaatsen.

35 Tot slot wordt wellicht ten overvloede opgemerkt dat de hierboven beschreven en in de figuren getoonde vorm van het klemorgaan 1 een voorkeursuitvoeringsvorm betreft. Het klemorgaan kan ook anders uitgevoerd worden. Van belang is slechts dat de vorm van het

Claims

1. Bevestigingssysteem voor het bevestigen van een zonnepaneel, omvattende een draagconstructie voor het ondersteunen van een onderzijde van het paneel, een met de 5 draagconstructie verbonden penvormig bevestigingsorgaan dat zich in gebruik langs een van de randen van het paneel en in hoofdzaak loodrecht ten opzichte van het paneel uitstrekt, alsmede een met het penvormige bevestigingsorgaan gekoppeld klemorgaan dat in een gemonteerde toestand over een randgebied aan de bovenzijde van het paneel is gelegen en door middel van het penvormige bevestigingselement tegen het betreffende randgebied wordt 10 geklemd om het paneel tegen de draagconstructie vast te zetten, met het kenmerk, dat het klemorgaan een omtreksrand heeft, en dat het klemorgaan, althans in een voormontagetoestand, in een vlak loodrecht op het penvormige bevestigingsorgaan roteerbaar is ten opzichte van het penvormig bevestigingsorgaan, waarbij het klemorgaan ten opzichte van een op de draagconstructie te plaatsen of geplaatst paneel roteerbaar is naar 15 een inactieve stand, waarin het naar het betreffende paneel gekeerde gedeelte van de omtreksrand niet over het randgebied van het paneel is gelegen zodat het plaatsen resp. wegnemen van een paneel op resp. van de draagconstructie mogelijk wordt gemaakt.

2. Bevestigingssysteem volgens conclusie 1, waarbij het genoemde omtreksrandgedeelte, 20 dat zich in de inactieve stand van het klemorgaan niet over het randgebied van het paneel uitstrekt, een recht randgedeelte is.

3. Bevestigingssysteem volgens conclusie 2, waarbij de omtreksrand verder boogvormig is, bij voorkeur cirkel boogvormig. 25

4. Bevestigingssysteem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het klemorgaan een centrale boring omvat waar het penvormige bevestigingsorgaan zich doorheen uitstrekt.

5. Bevestigingssysteem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij tussen het klemorgaan en de draagconstructie een afstandsstuk is aangebracht, welk afstandsstuk een boring heeft waar het penvormige bevestigingsorgaan zich doorheen uitstrekt.

6. Bevestigingssysteem volgens conclusie 5, waarbij het afstandsstuk integraal is 35 verbonden met het klemorgaan. -10-

7. Bevestigingssysteem volgens conclusie 5 of 6, waarbij het afstandsstuk is gevormd als een bus.

8. Bevestigingssysteem volgens een van de conclusies 5-7, waarbij het afstandsstuk een 5 axiale lengte heeft die ten minste de helft van de dikte van een te bevestigen paneel bedraagt en ten hoogste overeenkomt met de dikte van het paneel.

9. Bevestigingssysteem volgens een van de conclusies 5-8, waarbij het gedeelte van de omtreksrand van het klemorgaan, dat zich in de inactieve stand van het klemorgaan niet over 10 een randgebied van een betreffend paneel uitstrekt, in het zelfde vlak ligt als de overeenkomstige zijde van het afstandsstuk.

10. Bevestigingssysteem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het klemorgaan is vervaardigd uit kunststof. 15

11. Bevestigingssysteem volgens conclusie 5-9, waarbij het klemorgaan en het afstandsstuk uit één stuk zijn gevormd uit kunststof.

12. Bevestigingssysteem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het 20 penvormige bevestigingsorgaan is voorzijn van buitenschroefdraad.

13. Bevestigingssysteem volgens conclusie 12, waarbij het penvormige bevestigingsorgaan is uitgevoerd als een schroef voorzien van een schroefkop, een bout voorzien van een boutkop, of een draadstang voorzien van een moer, waarbij de schroefkop, boutkop of moer 25 op de van de draagconstructie afgekeerde zijde van het klemorgaan aangrijpt.

14. Bevestigingssysteem volgens conclusie 13, waarbij het klemorgaan aan de van de van de draagconstructie afgekeerde zijde ervan is voorzien van een uitsparing om een schroefkop, boutkop, een moer of dergelijke op te nemen. 30

15. Bevestigingssysteem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de draagconstructie draagprofielen omvat, waarbij de penvormige organen met het draagprofiel zijn verbonden.

16. Bevestigingssysteem volgens conclusie 15, waarbij de draagprofielen zijn uitgevoerd als railprofielen van het type met een bodem, zich vanaf de bodem uitstrekkende zijwanden -11 - en een tegenover de bodem gelegen bovenzijde die twee flenzen omvat die zich elk vanaf een zijwand naar binnen toe uitstrekken en een langssleuf begrenzen.

17. Bevestigingssysteem volgens conclusie 16, waarbij het penvormige 5 bevestigingsorgaan met het draagprofiel is verbonden door middel van een bevestigingssamenstel omvattende een langwerpig ankerdeel dat in een oriëntatie evenwijdig aan de langssleuf van het draagprofiel door de langssleuf past en in een oriëntatie dwars op de langssleuf achter de flenzen van het profiel grijpt, alsmede een oplegplaat die in gebruik op de bovenzijde van de flenzen is gelegen. 10

18. Bevestigingssysteem volgens conclusie 17, waarbij het bevestigingssamenstel een drager omvat die het ankerdeel en de oplegplaat met elkaar verbindt.

19. Bevestigingssysteem volgens conclusie 18, waarbij de drager het ankerdeel en de 15 oplegplaat verend met elkaar verbindt.

20. Zonnepaneleninstallatie omvattende een bevestigingssysteem volgens een van de conclusies 1-19, alsmede op het bevestigingssysteem aangebrachte zonnepanelen.

21. Klemorgaan kennelijk ten gebruike in een bevestigingssysteem volgens een van de voorgaande conclusies.

22. Werkwijze voor het naast elkaar aanbrengen van meerdere zonnepanelen op een draagconstructie, omvattende de volgend werkwijzestappen: 25. op de draagconstructie worden ten minste drie penvormige bevestigingsorganen met ermee gekoppelde klemorganen op een zodanige afstand van elkaar aangebracht dat tussen elk paar klemorganen een zonnepaneel aangebracht kan worden, waarbij elk van de klemorganen ten opzichte van het bijbehorende penvormige orgaan roteerbaar is om een rotatieas die evenwijdig is of samenvalt met de hartlijn van het penvormig 30 bevestigingsorgaan, waarbij het klemorgaan een omtreksrand heeft, en waarbij het klemorgaan door rotatie in een inactieve stand kan worden gebracht; - de bij een eerste te plaatsen paneel horende klemorganen worden door rotatie van het klemorgaan in de inactieve stand gebracht waarin telkens het naar het betreffende paneel gekeerde gedeelte van de omtreksrand van het klemorgaan zich niet over het randgebied van 35 het paneel uitstrekt; - het eerste zonnepaneel wordt tussen de bijbehorende bevestigingsorganen tegen de draagconstructie geplaatst, waarbij tegenover elkaar gelegen randen van het paneel tegen de -12- penvormige bevestigingsorganen of tegen zich daaromheen uitstrekkende afstandshouders zijn gelegen; - de bij het eerste paneel behorende klemorganen worden uit de inactieve stand naar een actieve stand geroteerd waarin ze zich over de rand van het eerste paneel uitstrekken en 5 het eerste paneel tegen de draagconstructie opsluiten, waarbij het ten minste ene klemorgaan behorend bij het eerste paneel dat tevens behoort bij een, naast het eerste paneel te plaatsen, tweede paneel zodanig georiënteerd wordt dat het zich ten aanzien van het randgebied van het te plaatsen tweede paneel in een inactieve stand bevindt; - het ten minste ene andere bij het tweede te plaatsen paneel behorende klemorgaan 10 wordt geroteerd zodat het in de inactieve stand ten opzichte van het tweede paneel gebracht wordt; - het tweede zonnepaneel wordt tussen de bijbehorende bevestigingsorganen tegen de draagconstructie geplaatst, waarbij tegenover elkaar gelegen randen van het paneel tegen de penvormige bevestigingsorganen of tegen zich daaromheen uitstrekkende afstandshouders 15 zijn gelegen; - het ten minste ene zowel bij het eerste als het tweede paneel behorende klemorgaan wordt naar een actieve stand geroteerd waarin het zich over de rand van het eerste en het tweede paneel uitstrekt en het eerste en tweede paneel tegen de draagconstructie opsluit; - het ten minste ene andere bij het tweede paneel behorende klemorgaan wordt naar 20 een actieve stand geroteerd waarin het zich over de rand van het tweede paneel uitstrekt en het tweede paneel tegen de draagconstructie opsluit.