NL194050C - Kunstwerk omvattend samenstel voorzien van een combinatie voor het bepalen van de wijzigingen in breedte van een dilatatienaad, combinatie daarvoor, alsmede werkwijze voor de montage van de combinatie. - Google Patents

Description

1 194050

Kunstwerk omvattend samenstel voorzien van een combinatie voor het bepalen van de wijzigingen in breedte van een dilatatienaad, combinatie daarvoor, alsmede werkwijze voor de montage van de combinatie 5 De uitvinding heeft betrekking op een samenstel voorzien van een door een landhoofd gevormd lichaam en een door een op dit landhoofd aansluitend deel van een kunstwerk gevormd lichaam respectievelijk van een tweetal door op elkaar aansluitende delen van een kunstwerk gevormde lichamen met een tussen deze lichamen aanwezige dilatatienaad.

Kunstwerken, zoals bruggen en viaducten, die worden aangebracht in autowegen, spoorwegen en 10 dergelijke sluiten veelal aan op de uiteinden van de desbetreffende autowegen, spoorwegen of dergelijke vormende zogenaamde landhoofden, waarbij tussen het landhoofd en het daarop aansluitende uiteinde van het kunstwerk een dilatatienaad is aangebracht om uitzettingen van de verschillende lichamen op te kunnen nemen.

Ook tussen de op elkaar aansluitende delen van kunstwerken, zoals bij een brug met meerdere, gezien 15 in de lengterichting van de brug achter elkaar gelegen dekken zijn tussen dergelijke op elkaar aansluitende —delen-van-het-kunstwerk dilatatienaden aanwezig. Onder invloed van bij gebruik van dergelijke kunstwerken optredende belastingen, zoals tengevolge van het over het kunstwerk bewegend verkeer, wind, temperatuur, zettingen, zullen bewegingen van de deel van het kunstwerk uitmakende lichamen plaatsvinden ter hoogte van de dilatatienaad. Het theoretisch berekenen van dergelijke bewegingen is praktisch niet mogelijk. Voor 20 bepaalde doeleinden, bijvoorbeeld voor het ontwerpen van de dilatatienaden overbruggende wegconstructies is het echter vaak noodzakelijk de aard en de grootte van de werkelijk optredende bewegingen tussen de op elkaar aansluitende delen van de lichamen van het kunstwerk ter hoogte van de dilatatievoeg te kennen.

Volgens de uitvinding is nu het samenstel verder voorzien van een tweetal houders waarvan de een op 25 het ene lichaam en de ander op het andere lichaam bevestigd is, terwijl de ene houder is voorzien van een krasplaat en de andere houder is voorzien van een kraspen en is het samenstel zodanig uitgevoerd, dat een punt van de kraspen aanligt tegen de krasplaat.

Bij toepassing van een samenstel volgens de uitvinding zullen nu de relatieve bewegingen tussen de nabij elkaar gelegen uiteinden van de beide lichamen worden weergegeven door met de kraspen op de 30 krasplaat geschreven lijnen. Zo kan op de krasplaat een nauwkeurige afbeelding van de relatieve bewegingen, die de lichamen ten opzichte van elkaar hebben gemaakt, worden verkregen.

Bij voorkeur is daarbij de krasplaat ten minste nagenoeg verticaal en evenwijdig aan de lengterichting van de lichamen opgesteld en is de kraspen ten minste nagenoeg horizontaal en loodrecht op de lengterichting van de lichamen opgesteld zodat de krasplaat en de kraspen zowel in horizontale als in verticale 35 richting ten opzichte van elkaar kunnen bewegen zonder daarbij de te verkrijgen resultaten nadelig te beïnvloeden.

Een goed contact tussen de krasplaat en de kraspen kan daarbij ten alle tijde worden gewaarborgd indien de kraspen is bevestigd aan een zich evenwijdig aan de krasplaat uitstrekkende bladveer. De kracht waarmede de kraspen tegen de krasplaat wordt aangedrukt kan daarbij op eenvoudige wijze worden 40 ingesteld doordat tussen de kraspen dragende bladveer en de de bladveer ondersteunende houder een verend mechanisme is aangebracht met behulp waarvan de kraspen in de richting van de krasplaat wordt geduwd. Bij voorkeur zijn hierbij tussen de de kraspen dragende bladveer en de de bladveer ondersteunende houder middelen aangebracht met behulp waarvan het de kraspen ondersteunende deel van de bladveer in een van de krasplaat afgekeerde richting kan worden verplaatst.

45 Doelmatig zijn in tegenover de krasplaat gelegen delen van de de kraspen ondersteunende bladveer gaten aangebracht, waarvan de hartlijnen met de hartlijn van de kraspen in een loodrecht op de lengteassen van de houders verlopende vlak zijn opgesteld. Hierbij kan men bijvoorbeeld bij het begin van een meetperiode met behulp van een verdere kraspen of dergelijke via een eerste gat op de krasplaat een merkteken aanbrengen overeenkomend met de beginstand van de aan de desbetreffende houder beves-50 tigde kraspen en via het andere gat op soortgelijke wijze een merkteken op de krasplaat aanbrengen na afloop van de meetperiode. Aan de hand van de afstand tussen deze beide merktekens kan bijvoorbeeld een tijdens de meetperiode plaats gevonden hebbende uitzetting of krimp van het kunstwerk tengevolge van temperatuur worden vastgesteld.

De combinatie is bij het samenstel op eenvoudige wijze te monteren, als men eerst de beide houders 55 met behulp van een kopperstuk aan elkaar bevestigt, vervolgens de onderling verbonden houders aan de desbetreffende lichamen vastzet, om daarna, na verwijderen van het koppelstuk, de krasplaat en de kraspen aan de desbetreffende houders te bevestigen.

194050 2

Opgemerkt wordt, dat uit de Britse octrooiaanvrage 2.251.311 de toepassing bekend is van middelen voor het bewaken van een scheur in een bouwwerk. Deze middelen omvatten twee aan weerszijden van de scheur op het bouwwerk aan te brengen elementen, die elkaar overtappende schaaldelen bezitten. Deze schaaldelen zijn af te lezen voor het vaststellen van een eventuele wijziging in de grootte van de scheur.

5 Verder is uit het Amerikaanse octrooi 2.932.967 een constructie bekend voor het bepalen van in een voorwerp, zoals een blad van een propeller of dergelijke, optredende spanningen waarbij gebruik wordt gemaakt van een aan dit onderdeel bevestigde kraspen en een aan ditzelfde onderdeel bevestigde krasplaat.

Met betrekking tot een samenstel volgens onderhavige uitvinding is echter in beide bovengenoemde 10 publicaties geen indicatie te ontnemen.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een zijaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding, aangebracht op de 15 twee nabij elkaar gelegen uiteinden van een tweetal lichamen.

Figuur 2 toont een bovenaanzicht op figuur 1 onder weglating van de in figuur 1 schematisch aangeduide lichamen.

Figuur 3 toont op grotere schaal een deel van de in figuren 1 en 2 weergegeven inrichting in zijaanzicht.

Figuur 4 toont het in figuur 3 weergegeven deel in bovenaanzicht en gedeeltelijk in doorsnede, volgens 20 pijl IV-IV in figuur 3.

Figuur 5 toont een doorsnede over figuur 3, gezien volgens de lijn V-V in figuur 3 tesamen met een op de inrichting aangebrachte afdekkap.

Figuur 6 toont een zijaanzicht op de inrichting voorzien van de afdekkap.

Figuur 7 toont schematisch een mogelijkheid voor het aanbrengen van de inrichting volgens de 25 uitvinding.

In figuur 1 zijn de nabij elkaar gelegen uiteinden van een tweetal lichamen 1 en 2 weergegeven, welke lichamen wordne gevormd door een landhoofd en een op dit landhoofd aansluitend kunstwerk, zoals een brug of een viaduct, of zij kunnen bijvoorbeeld gevormd worden door een tweetal op elkaar aansluitende 30 dekken van een brug of een viaduct. Daarbij zijn de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de desbetreffende lichamen 1 en 2 op enige afstand van elkaar gelegen onder het vormen van een dilatatienaad 3. welke bewegingen van de beide lichamen, bijvoorbeeld veroorzaakt door temperatuurschommelingen, toestaat. Ter hoogte van de dilatatienaad kan een geschikte voeg-overgangsconstructie 4 zijn aangebracht, welke zorg draagt voor een goede aansluiting van de bovenvlakken van de beide lichamen ter hoogte van 35 de dilatatienaad zonder dat daarbij deze voeg-overgangsconstructie de relatieve bewegingen tussen de nabij elkaar gelegen uiteinden van de lichamen 1 en 2, zoals bijvoorbeeld kunnen optreden onder de invloed van verkeer, wind, temperatuur, zettingen van de ondergrond en dergelijke verhindert.

Onder meer om een dergelijke voeg-overgangsconstructie zo optimaal mogelijk te kunnen uitvoeren is het gewenst om inzicht te hebben in de mate waarin de nabij elkaar gelegen uiteinden van de beide 40 lichamen 1 en 2 in de praktijk ten opzichte van elkaar bewegen.

De inrichting omvat hiertoe een tweetal houders 5 en 6 waarbij de houder 5 met bouten of dergelijke verankeringsorganen 7 is vastgezet op het lichaam 1 en de houder 6 met behulp van soortgelijke bouten of verankeringsorganen 8 is vastgezet op het lichaam 2.

Aan het in de richting van de houder 5 uitstekende vrije uiteinde van de houder 6 is een steunplaat 9 45 bevestigd. De steunplaat 9 dient voor de ondersteuning van een met behulp van bouten 10 losmaakbaar aan de steunplaat 9 bevestigde krasplaat 11.

Aan het naar de houder 6 toegekeerde vrije uiteinde van de houder 5 is een steunplaat 12 bevestigd.

Met behulp van een verbindingsstuk 12' is aan de steunplaat 12 een uiteinde bevbestigd van een zich evenwijdig aan de steunplaat 12 uitstrekkende bladveer 13. Aan het vrije uiteinde van de steunplaat 12 is 50 een in doorsnede U-vormige beugel 14 bevestigd, zodanig dat een been 15 van de beugel is gelegen aan de van de steunplaat 12 afgekeerde zijde van de steunplaat 9.

Aan de bladveer 13 is een moer 16 gelast waarin een uiteinde is geschroefd van een door een drukveer 17 omgeven bout 18. De kop 18' van de bout 18 is gelegen aan de van de bladveer 13 afgekeerde zijde van het andere been 19 van de beugel 14.

55 Naast de moer 16 is een verdere moer 20 aan de bladveer 13 gelast. In de moer 20 is een draagbout 21 geschroefd, waarin een tegenover de krasplaat 11 gelegen kraspen 22 Is ondersteund. Door verdraaien van de draagbout 21 in de moer 20 kan de kraspen 22 in een naar de krasplaat 11 toegekeerde of in een van 3 194050 de krasplaat afgekeerde richting worden verplaatst. In een ingestelde stand kan de draagbout 21 worden geborgd met behulp van een op het draagstuk 21 geschroefde, met de moer 20 samenwerkende contra-moer 23.

Zoals verder nog uit figuur 3 blijkt zijn boven en onder de draagbout 21 in de bladveer 13 gaten 24 5 respectievelijk 25 aangebracht, zodanig, dat de hartlijnen van deze gaten 24, 25 met de hartlijn van de draagbout 21 in een vlak liggen.

De bovenbeschreven inrichting zal in het algemeen zo worden aangebracht, dat de kraspen 22 ter hoogte van de dilatatienaad zal zijn gelegen en zich daarbij horizontaal, dat wil zeggen evenwijdig aan het begaanbare vlak van het kunstwerk respectievelijk landhoofd, en loodrecht op de lengterichting van de 10 rijbaan respectievelijk het kunstwerk of dergelijke zal uitstrekken. Tijdens bedrijf zullen de krasplaat 11 en de kraspen 22 ten opzichte van elkaar zowel in horizontale als in verticale richting bewegen in overeenstemming met de bewegingen, die tijdens bedrijf plaatsvinden tussen nabij elkaar gelegen uiteinden van de lichamen 1 en 2. Daarbij zal de kraspen 22 door verdraaiing van de draagbout 21 zodanig worden ingesteld, dat de kraspen 22 effectief aanligt tegen de krasplaat 11. De, de bout 18 omgevende drukveer 17 zorgt 15 daarbij nog voor een aandrukking van de kraspen 22 tegen de krasplaat 11.

Om verschuiving van de krasplaat 11 ten opzichte van de kraspen 22 niet te belemmeren en toch een goede ondersteuning van de onderdelen te verkrijgen is tussen het been 15 van de beugel 14 en de steunplaat 9, respectievelijk bladveer 13 en de krasplaat 11, ter hoogte van de kraspen 22 een afstands-orgaan 26 respectievelijk afstandsorgaan 27 aangebracht. Deze afstandsorganen worden gevormd door 20 materiaal met een lage wrijvingscoefficiënt en/of door rolletjes of dergelijke.

Zoals hierboven reeds opgemerkt kan de krasplaat 11 worden uitgewisseld doordat de krasplaat 11 losmaakbaar aan de steunplaat 9 is bevestigd met behulp van bouten 10. Om dit uitwisselen te vergemakkelijken kan de kraspen 22 door aandraaien van de bout 18 in een van de krasplaat 11 afgekeerde richting worden bewogen, zoals in het bijzonder duidelijk zal zijn uit figuur 4.

25 Nadat een nieuwe krasplaat 11 is aangebracht kan de aanvangsstand van de kraspen 22 ten opzichte van de krasplaat 11 worden vastgelegd, door bijvoorbeeld met behulp van een losse kraspen de plaats van de opening 24 ten opzichte van de krasplaat 11 op de krasplaat 11 aan te geven.

Na verloop van tijd kan de krasplaat 11 weer worden verwijderd voor het analyseren van de bewegingen, die tussen de beide lichamen hebben plaatsgevonden. Daarbij kan de stand van de kraspen 22 ten opzichte 30 van de krasplaat 11 op het tijdstip van het demonteren van de krasplaat 11 worden vastgelegd door een overeenkomstig merkteken met behulp van een losse kraspen of dergelijke via het gat 25 op de krasplaat 11 aan te geven.

Indien zowel bij het monteren als bij het demonteren van de krasplaat 11 de temperatuur wordt vastgesteld kan de temperatuuruitzetting van bijvoorbeeld het kunstwerk worden vastgesteld aan de hand 35 van de horizontale afstand tussen het eerste via de opening 24 op de krasplaat 11 aangebrachte merkteken en het tweede via de opening 25 op de krasplaat 11 aangebrachte merkteken.

Zoals weergegeven in figuren 5 en 6 kan de inrichting worden afgedekt met behulp van een in doorsnede U-vormige kap 28, die bijvoorbeeld met borgpennen 29 aan slechts een van de houders 5 of 6 wordt vastgezet, zodat de kap 28 de relatieve verplaatsing tussen de krasplaat 11 en de kraspen 22 niet hindert 40 Op de borgpennen 29 kunnen bijvoorbeeld sloten of dergelijke worden aangebracht om te voorkomen, dat onbevoegden toegang krijgen tot de inrichting. Tevens beschermt de kap de inrichting tegen weersinvloeden.

Zoals nader in figuur 7 is weergegeven kunnen voor het bevestigen van de beide houders 5 en 6 aan de lichamen 1 en 2 beide houders vast met elkaar worden verbonden met een tussen de houders aangebracht 45 koppelstuk 30. De zo met elkaar verbonden houders zullen zo correct in eikaars verlengde liggend in de gewenste stand op de beide lichamen 1 en 2 kunnen worden aangebracht. Eventueel kan daarbij koppelstuk 30 zodanig zijn uitgevoerd, dat de beide houders 5 en 6 op verschillende afstanden van elkaar aan het koppelstuk 30 kunnen worden vastgezet, waardoor het mogelijk wordt om bij het aanbrengen van de houders 5 en 6 rekening te kunnen houden met de heersende weersomstandigheden.

50 Indien bijvoorbeeld de omgevingstemperatuur sterk afwijkt van de gemiddelde jaartemperatuur kan dit in rekening worden genomen door de houders dichter bij elkaar of verder van elkaar af te monteren dan dat men zou doen bij omstandigheden, waar de omgevingstemperatuur ongeveer overeenkomt met de gemiddelde jaartemperatuur.

Opgemerkt wordt, dat in het bovenstaande en de conclusuies gemakshalve over nagenoeg horizontaal 55 en nagenoeg verticaal wordt gesproken, daar veelal de begaanbare vlakken van kunstwerken en van daarop aansluitende landhoofden ten minste nagenoeg horizontaal zijn gelegen en de kraspen evenwijdig aan deze begaanbare vlakken en de krasplaat loodrecht op deze begaanbare vlakken wordt opgesteld.

Claims (8)

194050 4 De inrichting kan echter ook worden toegepast bij kunstwerken waarbij de begaanbare vlakken niet horizontaal liggen bijvoorbeeld bij kunstwerken in een helling (langshelling) of onder een verkanting liggende kunstwerken (dwarshelling) zoals in een bocht. 5

1. Samenstel voorzien van een door een landhoofd gevormd lichaam en een door een op dit landhoofd aansluitend deel van een kunstwerk gevormd lichaam respectievelijk van een tweetal door op elkaar 10 aansluitende delen van een kunstwerk gevormde lichamen met een tussen deze lichamen aanwezige dilatatienaad, met het kenmerk, dat het samenstel verder voorzien van een tweetal houders waarvan de een op het ene lichaam en de ander op het andere lichaam bevestigd is, terwijl de ene houder is voorzien van een krasplaat en de andere houder is voorzien van een kraspen en is het samenstel zodanig uitgevoerd, dat een punt van de kraspen aanligt tegen de krasplaat.

2. Samenstel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de krasplaat nagenoeg verticaal en evenwijdig aan de lengterichting van de lichamen opgesteld is en de kraspen ten minste nagenoeg horizontaal en loodrecht op de lengterichting van de lichamen opgesteld is.

3. Samenstel volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de krasplaat is bevestigd aan een zich evenwijdig aan de krasplaat uitstrekkende bladveer.

4. Samenstel volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat tussen de de kraspen dragende bladveer en de de bladveer ondersteunende houder een verend mechanisme is aangebracht met behulp waarvan de kraspen in de richting van de krasplaat wordt geduwd.

5. Samenstel volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat tussen de kraspen dragende bladveer en de de bladveer ondersteunende houder middelen zijn aangebracht met behulp waarvan het de kraspen 25 ondersteunende deel van de bladveer in een van de krasplaat afgekeerde richting kan worden verplaatst.

6. Samenstel volgens een van de conclusies 3-5, met het kenmerk, dat in tegenover de krasplaat gelegen delen van de de kraspen ondersteunende bladveer gaten zijn aangebracht waarvan de hartlijnen met de hartlijn van de kraspen in een loodrecht op de lengte-assen van de houders verlopend vlak zijn opgesteld.

7. Combinatie van een houder met krasplaat en een houder met kraspen, kennelijk bestemd voor een 30 samenstel volgens een der voorgaande conclusies.

8. Werkwijze voor de montage van de combinatie bij het samenstel volgens een van de conclusies 1-6, met het kenmerk, dat met eerst de beide houders met behulp van een koppelstuk aan elkaar bevestigd, vervolgens de onderling verbonden houders aan de desbetreffende lichamen vastzet, om daarna, na verwijderen van het koppelstuk, de krasplaat en de kraspen aan de desbetreffende houders te bevestigen. Hierbij 2 bladen tekening