: 7 : CONCLUSIES |
1. Heipaaldriffapparaat (1) voor het een heipaal (2) de grond in drijven, welk | apparaat omvat: | - een geleidingsmast (3) om verticaal gehouden te worden door een à heipaaldrijfvoertuig; - pen langs een longitudinale richting van de mast (3) verplaatsbare en door | gencemde mast (3) geleide steunwagen (4); - gen trillingshamer (10) omvattende sen hoofdhamerlichaam (11) dat een | trilingsgenerator omvat die in staat is tot het genereren van drijftrillingen; | waarbij het hoofdhamerlichaam (11) een bovenuiteinde, een onderuiteinde, en | een zich tussen het bovenuiteinde en het onderuiteinde in hoofdzaak | evenwijdig aan de longitudinale richting van de mast (3) uitstrekkende | zijkant heeft; | - een tussen de steunwagen (4) en de trillingshamer (10) verbonden ; rotatorkoppeling (20) en kantelkoppeling (30), voor het roteren | respectievelijk kantelen van de trillingshamaer (10) ten opzichte van een | verticale as respectievelijk een horizontale as; ; - rotatoraandriffmiddelen voor het instellen van de rotatiestand van de trillingshamer (10) ten opzichte van een verticale as, en | kantelaandrijfmiddelen voor het instellen van de kantelhoek van de ì trillingshamer (10} ten opzichte van een horizontale as; | - besturingsmiddelen voor het aansturen van de werking van genoemde aandrijfmiddelen; | waarbij de trillingshamer (10) verder aan de zijkant van het hoofdhamer- | lichaam (11) aangebrachte eerste klemmiddelen (12) omvat, ingericht voor het | vasthouden en klemmen van een heipaal bij een willekeurige positie langs de | lengte van een dergelijke heipaal; en | waarbij de trillingshamer (10) verder bij het onderuiteinde van het hoofd- | hamerlichaam (11) aangebrachte tweede klemmiddelen (13) omvat, ingericht | voor het vasthouden en klemmen van een heipaal bij het bovenuiteinde van | de heipaal. |
2. Heipaaldrijfapparaat volgens conclusie 1, waarbij de steunwagen (4) een zich | in hoofdzaak loodrecht op de longitudinale richting van de mast (3) uitstrekkend | steunplatform (5) omvat, | |
3. Heipaaldrijfapparaat volgens conclusie 1 of 2, waarbij de rotatorkoppeling (20) bevestigd is aan de steunwagen {4} en waarbij de kantelkoppeling (30) bevestigd is | tussen de rotatorkoppeling (20) en de trillingshamer (10).
4, Heipaaldrijffapparaat volgens conclusie 1 of 2, waarbij de kantelkoppeling (30) | bevestigd is aan de steunwagen (4) en waarbij de rotatorkoppeling (20) bevestigd is | tussen de kantelkoppeling (30) en de trillingshamer (10). |
5. Heipaaldrijfapparaat volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, | verder omvattende additionele neerwaartse kracht genererende middelen die op de | steunwagen {4) additionele neerwaartse kracht uitoefenen. |
8. Heipaaldrijfapparaat volgens conclusie 5, waarbij de additionele neerwaartse | kracht genererende middelen sen cilinderaangedreven telescopische arm omvatten. |
7. Heipaaldrijffapparaat volgens conclusie 5, waarbij de additionele neerwaartse | kracht genererende middelen wagenaandrijfmiddelen omvatten voor het aandrijven | van de verplaatsing van de sleunwagen (4) langs de mast (3). |
8. Heipaaldrijfapparaat volgens conclusie 7, waarbij de wagenaandrijffmiddelen | een lierkabel omvatten. |
9. Heipaaldrijfapparaat volgens conclusie 7, waarbij de wagenaandrijfmiddelen | een motoraangedreven tandrad in aangrijping met een tandheugel omvatten. |
10. Werkwijze voor het bedrijven van het heipaaldriffapparaat volgens een | willekeurige der voorgaande conclusies, omvattende de stappen van: | het verplaatsen van de steunwagen (4) naar een relatief lage positie ten | opzichte van een heipaal; | het bedrijven van de eerste klemmiddelen (12) om een zijgedeelte van de | heipaal vast te klemmen; | het bedrijven van de trillingshamer (10) om de heipaal over een eerste | gedeelte van de lengte van de heipaal omlaag de grond in te drijven | terwijl de heipaal wordt vastgeklemd door de eerste klemmiddelen (12); | het verplaatsen van de steunwagen (4) naar een hogere positie om de | tillingshamer (10) boven het bovenuiteinde van de heipaal te tillen; | het bedrijven van de tweede klemmiddslen (13) om het bovenuiteinde van de heipaal vast te klemmen; | het bedrijven van de trillingshamer (10) om de heipaal over een tweede | gedeelte van de lengte van de heipaal omlaag de grond in te drijven terwijl de heipaal wordt vastgeklemd door de tweede klemmiddelen (13).
11. Werkwijze volgens conclusie 10, verder omvattende, voorafgaand aan de stap van het bedrijven van de trillingshamer (10), de stap van het bedrijven van de rotatorkoppeling (20) om de heipaal rond een verticale as te roteren. : 12, Werkwijze volgens conclusies 10 of 11, verder omvattende de stap van het $ bedrijven van de kantelkoppeling (30) om de heipaal vanuit een horizontale oriëntatie naar een verticale oriëntatie te kantelen. #