NL1037632C2 - Inrichting en samenstel voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond. - Google Patents

Inrichting en samenstel voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond. Download PDF

Info

Publication number
NL1037632C2
NL1037632C2 NL1037632A NL1037632A NL1037632C2 NL 1037632 C2 NL1037632 C2 NL 1037632C2 NL 1037632 A NL1037632 A NL 1037632A NL 1037632 A NL1037632 A NL 1037632A NL 1037632 C2 NL1037632 C2 NL 1037632C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
coupling
point
coupling piece
tool bar
movement
Prior art date
Application number
NL1037632A
Other languages
English (en)
Inventor
Jelle Fredo Oudemans
Original Assignee
Forage Innovations Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Forage Innovations Bv filed Critical Forage Innovations Bv
Priority to NL1037632A priority Critical patent/NL1037632C2/nl
Priority to PL11703494T priority patent/PL2525643T3/pl
Priority to DK11703494.2T priority patent/DK2525643T3/en
Priority to EP11703494.2A priority patent/EP2525643B1/en
Priority to PCT/NL2011/000002 priority patent/WO2011090371A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1037632C2 publication Critical patent/NL1037632C2/nl
Priority to US13/551,671 priority patent/US8413737B2/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01BSOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
    • A01B61/00Devices for, or parts of, agricultural machines or implements for preventing overstrain
    • A01B61/02Devices for, or parts of, agricultural machines or implements for preventing overstrain of the coupling devices between tractor and machine
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D75/00Accessories for harvesters or mowers
    • A01D75/18Safety devices for parts of the machines
    • A01D75/185Avoiding collisions with obstacles

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

Inrichting en samenstel voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond
De voorliggende uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het 5 uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond, volgens de aanhef van conclusie 1.
EP-B1-1.300.065 openbaart een maaiinrichting die voorzien is van bevestigingsmiddelen om deze te bevestigen aan een driepuntsophanging van een trekker. De maaiinrichting omvat een werktuigbalk met maaischijven. De 10 werktuigbalk is verbonden aan een driepuntsaanbouwinrichting. De driepuntsaanbouwinrichting is via scharnieren en een scharnierbare balk verbonden aan de bevestigingsmiddelen. Een eerste scharnier verbindt de driepuntsaanbouwinrichting aan de zijde van de werktuigbalk rechtstreeks met het bevestigingsmiddel aan deze zijde. Een tweede scharnier verbindt de 15 driepuntsaanbouwinrichting in het midden van de inrichting aan het middelste bevestigingsmiddel. De scharnierbare balk is voorzien aan de zijde van de driepuntsaanbouwinrichting die van de werktuigbalk is afgewend. De scharnierbare balk is aan één uiteinde scharnierend verbonden met het bevestigingsmiddel aan deze zijde. Het andere uiteinde van de scharnierbare balk is scharnierend verbonden 20 aan de driepuntsaanbouwinrichting. Indien de werktuigbalk tijdens gebruik tegen een obstakel aanstoot, zal deze een kracht uitoefenen op de driepuntsaanbouwinrichting, waardoor deze zal verdraaien ten opzichte van de bevestigingsmiddelen. Daartoe scharniert de driepuntsaanbouwinrichting om zijn scharnieren en verdraait de scharnierbare balk.
25 Nadelig aan de bekende maaiinrichting is, dat het maairesultaat onregelmatig is indien er daadwerkelijk obstakels zijn die de driepuntsaanbouwinrichting doen uitbreken.
De uitvinding beoogt bovengenoemd nadeel althans gedeeltelijk op te heffen, of om een alternatief te verschaffen. In het bijzonder beoogt de uitvinding een 30 inrichting te verschaffen die een regelmatiger bewerkingsresultaat van de landbouwgrond geeft, indien er zich obstakels op de landbouwgrond bevinden.
De uitvinding bereikt dit doel door middel van een inrichting volgens conclusie 1.
1037632 2
Een inrichting voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond is ingericht om in een bewegingsrichting te worden voortbewogen dooreen trekker met een driepuntsophanging. De inrichting omvat: - bevestigingsmiddelen voor het bevestigen van de inrichting aan de 5 driepuntsophanging van de trekker; - een koppelstuk, beweegbaar verbonden aan de bevestigingsmiddelen en omvattende een eerste, een tweede, en een derde koppelpunt; - een eerste werktuigbalk, die bevestigd is aan het koppelstuk en zich vanaf het koppelstuk in hoofdzaak dwars op de bewegingsrichting uitstrekt; 10 - ten minste één werktuig, dat ondersteund wordt door de eerste werktuigbalk en ingericht is voor het uitvoeren van de werkzaamheden op de landbouwgrond; en - een eerste, een tweede, en een derde koppelelement die ieder beweegbaar bevestigd zijn aan het koppelstuk ter plaatse van 15 respectievelijk het eerste, het tweede, en het derde koppelpunt voor het verbinden van het koppelstuk aan de bevestigingsmiddelen; waarbij het eerste koppelelement een bewegingsbaan definieert voor een geleide beweging van het eerste koppelpunt ten opzichte van de bevestigingsmiddelen. Het tweede, en het derde koppelelement definiëren ieder een bewegingsbaan voor een 20 geleide beweging van respectievelijk het tweede, en het derde koppelpunt ten opzichte van de bevestigingsmiddelen.
Door drie, in plaats van één, koppelelement een bewegingsbaan te laten definiëren, kan de werktuigbalk in bepaalde gevallen volstaan met kleinere uitwijkingen om over een obstakel heen te bewegen. Zo zal de bekende werktuigbalk 25 over een relatief grote hoek moet roteren indien een maaischijf die relatief dicht bij de driepuntsaanbouwinrichting aan de werktuigbalk is voorzien een obstakel raakt. Dit resulteert in een relatief grote uitslag van de buitenste maaischijf, dit is de maaischijf die aan het uiterste einde van de werktuigbalk is voorzien. Verder resulteert dit in een relatief groot verschil tussen de uitslag van de buitenste maaischijf en de 30 binnenste maaischijf. Beide effecten leiden ieder voor zich tot een onregelmatig maaibeeld. Dankzij de koppelelementen volgens de uitvinding zal het koppelstuk een kleinere hoekverdraaiing maken dan de bekende driepuntsaanbouwinrichting, waardoor zowel de absolute uitslag van de buitenste maaischijf, als het verschil 3 tussen de uitslag van de buitenste en de binnenste maaischijf, kleiner is dan bij de stand van de techniek.
Voordelige uitvoeringsvormen zijn gedefinieerd in de onderconclusies.
In een uitvoeringsvorm is ten minste één van het eerste, het tweede, en het derde 5 koppelelement een stang die scharnierbaar verbonden is aan het koppelelement ter plaatse van het betreffende koppelpunt. Een stang is een constructief eenvoudige en robuuste manier om een bewegingsbaan mogelijk te maken voor het betreffende koppelpunt.
In een voordelige vorm omvat de inrichting verder aan zijn naar de 10 trekker toegekeerde zijde een steunframe, is ten minste een deel van de bevestigingsmiddelen voorzien aan het steunframe en is ten minste een deel van de koppelelementen verbonden aan de bevestigingsmiddelen via het steunframe. Een dergelijk steunframe maakt het mogelijk bevestigingsmiddelen ten opzichte van elkaar in een vaste positie te brengen, waardoor het eenvoudiger is deze aan de 15 driepuntsophanging van de trekker te bevestigen.
In het bijzonder omvat het steunframe een eerste afsteunpunt en omvat het koppelstuk een met het eerste afsteunpunt samenwerkende eerste steunpunt, voor het overbrengen van een kracht in de bewegingsrichting van de inrichting. Dankzij dit eerste afsteunpunt en eerste steunpunt zal het koppelstuk in 20 normaal gebruik stabiel op het steunframe afsteunen en wordt de kans verkleind dat het koppelstuk via de koppelelementen beweegt ten opzichte van het steunframe op momenten dat het niet nodig is een obstakel te ontwijken. Zodra er wel een obstakel ontweken moet worden, kan het koppelelement op het afsteunpunt draaien op een wijze die verder door de bewegingsbanen van de koppelelementen wordt 25 gedefinieerd.
Meer in het bijzonder bevindt het eerste afsteunpunt zich bij voorkeur op een tegenover de eerste werktuigbalk gelegen deel van het koppelstuk. Aldus wordt de draaiarm van ieder van de werktuigen ten opzichte van de bevestigingsmiddelen vergroot ten opzichte van een inrichting waarbij het 30 afsteunpunt zich bevindt in het midden van de inrichting, of aan het deel van de het koppelstuk dat aan de zijde van de eerste werktuigbalk ligt. Hierdoor kan de werktuigbalk volstaan met een kleinere rotatie om een gelijke verplaatsing van de werktuig te bereiken.
4
In een uitvoeringsvorm omvat de inrichting verder een tweede werktuigbalk, die ten minste één werktuig ondersteunt, bevestigd is aan het koppelstuk en zich vanaf het koppelstuk uitstrekt in een richting die in hoofdzaak tegengesteld is aan de richting van de eerste werktuigbalk. Aldus ondersteunt één 5 koppelstuk twee werktuigbalken, hetgeen tot een relatief eenvoudige constructie leidt waarbij beide werktuigbalken kunnen uitbreken, onder gebruikmaking van dezelfde koppelementen.
In het bijzonder omvat het steunframe een tweede afsteunpunt en omvat het koppelstuk een met het tweede afsteunpunt samenwerkende tweede 10 steunpunt, voor het overbrengen van een kracht in de bewegingsrichting van de inrichting, waarbij het eerste en het tweede afsteunpunt zich in een vlak dwars op de voortbewegingsrichting aan weerszijden van het midden van het steunframe bevinden. Aldus wordt voor beide werktuigbalken een afsteunpunt gerealiseerd dat zich bevindt op het tegenover de betreffende werktuigbalk gelegen deel van het 15 koppelstuk. Dit resulteert in een relatief grote draaiarm voor de werktuigen op ieder van de werktuigbalken.
In een voordelige vorm is het eerste koppelelement een eerste stang, is het tweede koppelelement een tweede stang, en is het derde koppelelement een derde stang. De eerste, tweede en derde stang strekken zich ieder uit van het 20 koppelstuk naar het steunframe, zijn ieder scharnierbaar verbonden aan het koppelelement ter plaatse van het betreffende koppelpunt, en zijn ieder scharnierbaar verbonden aan het steunframe. Een dergelijke uitvoering is constructief eenvoudig en robuust.
In een uitvoeringsvorm zijn de eerste en eventuele tweede 25 werktuigbalk draaibaar verbonden aan het koppelstuk voor het omhoog zwenken van de betreffende werktuigbalk ten opzichte van het koppelstuk. Dit maakt het mogelijk de betreffende werktuigbalk in een transportstand te brengen.
In het bijzonder omvat de inrichting verder een eerste actuator, welke verbonden is aan het koppelstuk en de eerste werktuigbalk, voor het doen zwenken 30 van de eerste werktuigbalk.
Meer in het bijzonder omvat de inrichting verder veermiddelen, welke verbonden zijn aan het koppelstuk en de eerste en eventuele tweede werktuigbalk, voor het verend overbrengen van ten minste een deel van het gewicht van de betreffende werktuigbalk op het koppelstuk. Hierdoor hoeft een verdraaiing van het 5 koppelelement niet direct te resulteren in een optillen van de betreffende werktuigbalk, maar zal in eerste instantie alleen de bodemdruk van deze werktuigbalk verminderen.
De uitvinding heeft verder betrekking op een samenstel voor het 5 uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond, dat een inrichting en een trekker omvat, volgens conclusie 11.
De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de bijgevoegde tekening, waarin: fig. 1 een gedeeltelijk bovenaanzicht toont van een samenstel van een trekker 10 en een inrichting volgens de uitvinding in een werkstand; fig. 2 een achteraanzicht toont van het samenstel van fig. 1; fig. 3 een achteraanzicht toont van het samenstel van fig. 1, met de inrichting in een transportstand; fig. 4 een zijaanzicht toont van een steunframe en een koppelstuk van de 15 inrichting van fig. 1; fig. 5 een ruimtelijk aanzicht toont van het steunframe en het koppelstuk van fig. 4, met het koppelstuk in een neutrale stand; fig. 6 het steunframe en het koppelstuk in het aanzicht van fig. 5 toont, met het koppelstuk in een eerste uitbreekstand; 20 fig. 7 het steunframe en het koppelstuk in het aanzicht van fig. 5 toont, met het koppelstuk in een tweede uitbreekstand; fig. 8 een bovenaanzicht toont van de inrichting in de eerste uitbreekstand; fig. 9 een achteraanzicht toont van de inrichting in de eerste uitbreekstand; fig. 10 een bovenaanzicht toont van de inrichting in de tweede uitbreekstand; 25 en fig. 11 een achteraanzicht toont van de inrichting in de tweede uitbreekstand.
Figs. 1 en 2 tonen een samenstel volgens de uitvinding, die in zijn geheel wordt aangeduid met referentiecijfer 1. Het samenstel 1 omvat een trekker 2 30 en een inrichting voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond, in dit uitvoeringsvoorbeeld een maai-inrichting 4. Het samenstel 1 kan zich daartoe voortbewegen in een voortbewegingsrichting, aangeduid met pijl 5, die in hoofdzaak gelijk is aan een langsrichting van de trekker 2. Binnen deze beschrijving zijn begrippen als langspositie, langsrichting, dwarspositie en dwarsrichting gerelateerd 6 aan de voortbewegingsrichting 5. De begrippen boven en onder zijn gerelateerd aan het samenstel in een normale werkpositie, waarbij de maai-inrichting zich in een werkstand bevindt zoals getoond in figs. 1 en 2. Deze definities gelden tenzij specifiek anders wordt vermeld.
5 De trekker 2 omvat een trekkerframe 6, wielen 8, een cabine 10, een driepuntsophanging 12 en een aftakas (niet zichtbaar in de figuren). De driepuntsophanging 12 omvat een linker hefstang 14, een topstang 16 en een rechter hefstang 18, die beweegbaar verbonden zijn aan het trekkerframe 6. Achteruiteinden van de stangen 14-18 zijn op gebruikelijke wijze door middel van 10 kogelscharnieren 20, 22 en 24 bevestigd aan de maai-inrichting 4.
De maai-inrichting 4 omvat een steunframe in de vorm van een bok 26, een koppelstuk 28, een eerste, hier linker, werktuigbalk 30, en een tweede, hier rechter, werktuigbalk 32. De linker werktuigbalk 30 omvat een linker tussenarm 34, een linker steunbalk 36, en werktuigen, hier in de vorm van maaischijven 38. De 15 linker werktuigbalk 30, in het bijzonder de linker steunbalk 36, ondersteunt de maaischijven 38. De linker tussenarm 34 is met een scharnier 40 verbonden aan het koppelstuk 28. De linker steunbalk 36 is met een scharnier 42 verbonden aan de linker tussenarm 34. Een linker cilindersamenstel 44 is aan een eerste uiteinde via een scharnier 46 bevestigd aan de linker tussenarm 34 en aan een tegenover het 20 eerste uiteinde gelegen tweede uiteinde via een scharnier 48 bevestigd aan het koppelstuk 28. Het scharnier 48 bevindt zich aan de tegenover de linker werktuigbalk 30 gelegen kant, hier de rechterkant, van het koppelstuk 28. Het linker cilindersamenstel 44 fungeert als eerste actuator, voor het heffen van de linker werktuigbalk 30. Verder is het linker cilindersamenstel 44 verbonden met een niet 25 getoonde accumulator voor het vormen van een veer. Deze veer is instelbaar door de druk in de accumulator in te stellen. Hierdoor is het via het linker cilindersamenstel 44 mogelijk de bodemontlasting te regelen, waardoor het gewicht van de linker werktuigbalk 30, inclusief de maaischijven 38, gedeeltelijk via het linker cilindersamenstel 44, het koppelstuk 28 en de bok 26 door de trekker wordt 30 gedragen en gedeeltelijk op de grond drukt.
De rechter werktuigbalk 32 omvat een rechter tussenarm 50, een rechter steunbalk 52, en maaischijven 38. De rechter werktuigbalk 32, in het bijzonder de rechter steunbalk 52, ondersteunt de maaischijven 38. De rechter tussenarm 50 is met een scharnier 54 verbonden aan het koppelstuk 28. De rechter 7 steunbalk 52 is met een scharnier 56 verbonden aan de rechter tussenarm 50. Een rechter cilindersamenstel 58 is aan een eerste uiteinde via een scharnier 60 bevestigd aan de rechter tussenarm 50 en aan een tegenover het eerste uiteinde gelegen tweede uiteinde via een scharnier 62 bevestigd aan het koppelstuk 28. Het 5 scharnier 62 bevindt zich aan de tegenover de rechter werktuigbalk 32 gelegen kant, hier de linkerkant, van het koppelstuk 28. Het rechter cilindersamenstel 58 fungeert als tweede actuator, voor het heffen van de rechter werktuigbalk 32. Verder is het rechter cilindersamenstel 58 verbonden met een niet getoonde accumulator voor het vormen van een instelbare veer. Hierdoor is het via het rechter cilindersamenstel 58 10 mogelijk de bodemontlasting van de rechter werktuigbalk 32 te regelen.
In de in fig. 1, 2, en 8-11 getoonde werkstand strekken de linker werktuigbalk 30 en de rechter werktuigbalk 32 zich vanaf het koppelstuk 28 in een in hoofdzaak tegengestelde richting uit. Onder in hoofdzaak tegengesteld wordt binnen de uitvinding verstaan een hoek tussen de 90 en 270 graden, in het bijzonder tussen 15 de 120 en 240 graden, en meer in het bijzonder 150 en 210 graden. De linker werktuigbalk 30 en de rechter werktuigbalk 32 strekken zich ieder uit in een richting die in hoofdzaak dwars op de voortbewegingsrichting 5 staat. Onder in hoofdzaak dwars wordt binnen de uitvinding verstaan een hoek tussen de 45 en 135 graden, in het bijzonder tussen de 60 en 120 graden, en meer in het bijzonder 75 en 105 20 graden. Fig. 3 toont de maai-inrichting 4 in een transporttoestand, die bereikt is door het linker 44 en rechter cilindersamenstel 58 in te trekken, waardoor de linker werktuigbalk 30 en de rechter werktuigbalk 32 omhoog zwenken om hun respectieve scharnier 40, 54.
De maaischijven 38 van de linker werktuigbalk 30 worden 25 aangedreven door een aandrijfas 63, die op zijn beurt wordt aangedreven door de aftakas van de trekker 2, via een overbrenging 64, een telescopische aandrijfas 66 en een overbrenging 68. De maaischijven 38 van de rechter werktuigbalk 32 worden aangedreven door een aandrijfas 70, die op zijn beurt wordt aangedreven door de aftakas van de trekker 2, via een overbrenging 72, een telescopische aandrijfas 74 30 en een overbrenging 76.
De bok 26 is voorzien van linker, midden, en rechter bevestigingsmiddelen voor het bevestigen van de maai-inrichting 4 aan de driepuntsophanging 12 van de trekker 2 in de vorm van een linker dubbele bevestigingsplaat 78, een middengelegen dubbele bevestigingsplaat 80, en een 8 rechter dubbele bevestigingsplaat 82, zoals te zien in figs. 4-7. De dubbele bevestigingsplaten 78, 80, 82 zijn ieder voorzien van een bevestigingsgat 84 voor het opnemen van een niet in detail getoonde bevestigingspin, die aangrijpt op de kogelscharnieren 20, 22, en 24 van de driepuntsophanging 12. De middengelegen 5 dubbele bevestigingsplaat 80 strekt zich in dit uitvoeringsvoorbeeld vanaf de bok 26 gezien uit naar zowel de trekkerzijde van de bok, als de van de trekker afgewende zijde. De bevestigingsgaten 84 voor de driepuntsophanging 12 bevinden zich in de middengelegen dubbele bevestigingsplaat 80 aan de trekkerzijde van de bok 26.
Aan de bok 26 bevindt zich tussen de linker dubbele bevestigingsplaat 10 78 en de middengelegen dubbele bevestigingsplaat 80 een linker dubbele koppelplaat 86, alsmede tussen de rechter dubbele bevestigingsplaat 82 en de middengelegen dubbele bevestigingsplaat 80 een rechter dubbele koppelplaat 88. De bok 26 is voorzien van linker, rechter, en middengelegen koppelelementbevestigingspunten, in dit uitvoeringsvoorbeeld in de vorm van 15 koppelstanggaten 90. De koppelstanggaten 90 bevinden zich respectievelijk in de linker dubbele koppelplaat 86, de rechter dubbele koppelplaat 88 en in de van de trekker 2 afgewende zijde van de middengelegen dubbele bevestigingsplaat 80. De linker en rechter koppelelementbevestigingspunten, hier de koppelstanggaten 90 van de linker dubbele koppelplaat 86 en van de rechter dubbele koppelplaat 88, 20 bevinden zich op dezelfde hoogte, op dezelfde langspositie, alsmede op een onderlinge afstand van elkaar, gezien in de dwarsrichting van de maai-inrichting 4. De middengelegen koppelelementbevestigingspunten, hier de koppelstanggaten 90 van de middengelegen dubbele bevestigingsplaat 80, bevinden zich hoger dan de koppelstanggaten 90 van de linker dubbele koppelplaat 86 en van de rechter 25 dubbele koppelplaat 88. De middengelegen koppelelementbevestigingspunten, hier de koppelstanggaten 90 van de middengelegen dubbele bevestigingsplaat 80, bevinden zich achter de koppelstanggaten 90 van de linker dubbele koppelplaat 86 en van de rechter dubbele koppelplaat 88, in de bewegingsrichting 5 van de maai-inrichting 4 gezien, alsmede tussen de koppelstanggaten 90 van de linker dubbele 30 koppelplaat 86 en van de rechter dubbele koppelplaat 88, in de dwarsrichting van de maai-inrichting 4 gezien.
De bok 26 is verder voorzien van een linker afsteunpunt 92 en een rechter afsteunpunt 94. Het linker 92 en het rechter 94 afsteunpunt zijn uitgevoerd als van de bok 26 uitstekende, hier v-vormige, delen. Het koppelstuk 28 is voorzien 9 van complementair gevormde en geplaatste steunpunten, respectievelijk een linker steunpunt 96 en een rechter steunpunt 98. In de neutrale stand grijpt het linker steunpunt 96 aan op het linker afsteunpunt 92 en grijpt het rechter steunpunt 98 aan op het rechter afsteunpunt 94, voor het overbrengen van langskrachten van de maai-5 inrichting 4, in het bijzonder van de werktuigbalken 30 en 32, via de bok 26 en de driepuntsophanging 12 op de trekker 2.
Voordelig bevinden het linker afsteunpunt 92 en het rechter afsteunpunt 94 zich op in hoofdzaak dezelfde positie van de bok 26 als de linker en rechter bevestigingsmiddelen, hier de linker dubbele bevestigingsplaat 78 en de 10 rechter dubbele bevestigingsplaat 82. Hierdoor kunnen de langskrachten die op het linker afsteunpunt 92 en het rechter afsteunpunt 94 uitgeoefend worden vrijwel rechtstreeks doorgeleid worden naar de driepuntsophanging 12, zonder hierbij de bok 26 substantieel op buiging te belasten.
Op het koppelstuk 28 bevinden zich koppelpunten, hier in de vorm van 15 een linker koppelgat 100, een middengelegen koppelgat 102, en een rechter koppelgat 104. De koppelgaten 100, 102, 104 zijn voorzien in respectievelijk een linker, middengelegen en rechter deel van het koppelstuk 28. Het linker koppelgat 100 en het rechter koppelgat 104 bevinden zich in de neutrale stand van het koppelstuk 28 op dezelfde hoogte, op dezelfde langspositie en op een onderlinge 20 afstand in de dwarsrichting van de maai-inrichting 4. Het middengelegen koppelgat 102 bevindt zich in de neutrale stand van het koppelstuk 28 hoger dan het linker koppelgat 100 en het rechter koppelgat 104. Het middengelegen koppelgat 102 bevindt zich in de neutrale stand van het koppelstuk 28 achter het linker koppelgat 100 en het rechter koppelgat 104, in de bewegingsrichting 5 van de maai-inrichting 4 25 gezien, alsmede tussen het linker koppelgat 100 en het rechter koppelgat 104, in de dwarsrichting van de maai-inrichting 4 gezien. Deze onderlinge positionering van de koppelgaten 100, 102, 104 is in het algemeen voordelig voor alle vormen van koppelpunten.
De maai-inrichting 4 omvat verder een eerste, een tweede, en een 30 derde koppelelement, hier in de vorm van een linker koppelstang 106, een middengelegen koppelstang 108, en een rechter koppelstang 110. De linker koppelstang 106 is in hoofdzaak S-vormig. De linker koppelstang 106 is aan een eerste uiteinde scharnierbaar verbonden, hier door middel van een niet zichtbaar kogelscharnier, met het linker koppelgat 100. De linker koppelstang 106 is aan een 10 tweede uiteinde scharnierbaar verbonden, hier door middel van een niet zichtbaar kogelscharnier, met de koppelstanggaten 90 in de linker dubbele koppelplaat 86. Aldus strekt de linker koppelstang 106 zich uit van het linker koppelgat 100 naar de koppelstanggaten 90 in de linker dubbele koppelplaat 86. De middengelegen 5 koppelstang 108 is in hoofdzaak recht. De middengelegen koppelstang 108 is aan een eerste uiteinde scharnierbaar verbonden, hier door middel van een niet zichtbaar kogelscharnier, met het middengelegen koppelgat 102. De middengelegen koppelstang 108 is aan een tweede uiteinde scharnierbaar verbonden, hier door middel van een niet zichtbaar kogelscharnier, met de koppelstanggaten 90 in de 10 middengelegen dubbele bevestigingsplaat 80. Aldus strekt de middengelegen koppelstang 108 zich uit van het middengelegen koppelgat 102 naar de koppelstanggaten 90 in de middengelegen dubbele bevestigingsplaat 80. De rechter koppelstang 110 is in hoofdzaak S-vormig. De rechter koppelstang 110 is aan een eerste uiteinde scharnierbaar verbonden, hier door middel van een niet zichtbaar 15 kogelscharnier, met het rechter koppelgat 104. De rechter koppelstang 110 is aan een tweede uiteinde scharnierbaar verbonden, hier door middel van een niet zichtbaar kogelscharnier, met de koppelstanggaten 90 in de rechter dubbele koppelplaat 88. Aldus strekt de rechter koppelstang 110 zich uit van het rechter koppelgat 104 naar de koppelstanggaten .90 in de rechter dubbele koppelplaat 88.
20 De posities van de koppelelementbevestigingspunten, hier in de vorm van de koppelstanggaten 90, alsmede van de linker, middengelegen en rechter koppelpunten, hier in de vorm van de linker koppelgaten 100, de middengelegen koppelgaten 102 en de rechter koppelgaten 104, zijn onderling zo gekozen dat de linker koppelstang 106, de middengelegen koppelstang 108, en de rechter 25 koppelstang 110 zich in hoofdzaak parallel werkzaam uitstrekken. Onder zich werkzaam uitstrekken wordt verstaan zich uitstrekken in een rechte lijn tussen de koppelstanggaten 90 enerzijds en de linker koppelgaten 100, de middengelegen koppelgaten 102 en de rechter koppelgaten 104 anderzijds. Aldus zal het koppelstuk 28 in hoofdzaak rechtstandig blijven indien het onder geleiding van de 30 koppelstangen 106, 108, 110 naar achter en omhoog scharniert. Door de positionering van de koppelstanggaten 90, en/of van de linker koppelgaten 100, de middengelegen koppelgaten 102 en de rechter koppelgaten 104 aan te passen kan bereikt worden dat het koppelstuk bij het omhoog scharnier naar achteren kantelt, 11 zoals in meer detail beschreven in de eerder ingediende octrooiaanvrage NL-1.036.216.
In gebruik kan de maai-inrichting 4 de werkstand innemen, zoals getoond in figs. 1 en 2, of de transportstand, zoals getoond in fig. 3. Om te wisselen 5 tussen deze standen wordt er zodanig hydraulische vloeistof toegevoerd aan het linker cilindersamenstel 44 en het rechter cilindersamenstel 58 dat de betreffende cilindersamenstellen 44, 58 intrekken, respectievelijk uitduwen, om zo de linker werktuigbalk 30 en de rechter werktuigbalk 32 te heffen, respectievelijk te laten zakken.
10 In de werkstand zal het koppelstuk 28 tijdens normaal gebruik de neutrale stand innemen zoals getoond in figs. 4 en 5. De linker werktuigbalk 30 en de rechter werktuigbalk 32 rusten daarbij in vergelijkbare mate op de grond met een deel van hun gewicht en strekken zich dwars uit ten opzichte van de voortbewegingsrichting 5. Een deel van het gewicht van de linker werktuigbalk 30 en 15 de rechter werktuigbalk 32 wordt overgebracht via het linker cilindersamenstel 44 en het rechter cilindersamenstel 58, alsmede via de scharnieren 44 en 54, op het koppelstuk 28. Dit deel van het gewicht wordt tezamen met het gewicht van het koppelstuk 28 zelf overgebracht via de koppelstangen 106, 108, en 110 op de bok 26, die het gewicht vervolgens via de driepuntsophanging 12 overbrengt op de 20 trekker 2. Het over te brengen deel van het gewicht van de linker werktuigbalk 30 en de rechter werktuigbalk 32 veroorzaakt ook een moment dat overgedragen wordt op de bok 26 via een horizontale component van de langskrachten in de koppelstangen 106, 108, en 110 en via het linker en rechter steunpunt 96, 98 en het linker en rechter afsteunpunt 92, 94.
25 Indien de rechter werktuigbalk 32 tegen een obstakel, zoals een niet getoonde steen, botst, kan de rechter werktuigbalk 32 uitbreken om beschadiging van de maai-inrichting 4 te vermijden, of althans te verminderen. Het obstakel oefent een kracht uit op de rechter werktuigbalk 32 die tegengesteld is aan de voortbewegingsrichting 5. Ten gevolge van deze kracht zal het koppelstuk 28 roteren 30 om een denkbeeldige rotatieas die een verticale richtingscomponent heeft. Dit wordt mogelijk gemaakt door de koppelstangen 106, 108, en 110, alsmede door het linker steunpunt 96 en het linker afsteunpunt 92, zoals getoond in fig. 6. Doordat de koppelstangen 106, 108, en 110 zich schuin naar achteren uitstrekken heeft de denkbeeldige rotatieas tevens een horizontale component parallel aan de 12 voortbewegingsrichting 5. Aldus roteert het koppelstuk 28 zodanig dat het scharnier 54 van de rechter werktuigbalk 32 geheven wordt. Daarbij beschrijven het linker koppelgat 100, het middengelegen koppelgat 102, en het rechter koppelgat 104 een bewegingsbaan ten opzichte van de linker dubbele bevestigingsplaat 78, de 5 middengelegen dubbele bevestigingsplaat 80, en de rechter dubbele bevestigingsplaat 82.
De rotatie en heffing van het koppelstuk 28 wordt gedeeltelijk doorgegeven aan de rechter werktuigbalk 32 zelf. Dankzij de veerwerking van het cilindersamenstel 58 zal de rechter werktuigbalk 32 naar beneden draaien rond het 10 scharnier 54, waardoor de maaischijven 38 bij een relatief kleine rotatie van het koppelstuk 28 nog op de grond blijven rusten. Daarbij zorgt de veerwerking van het cilindersamenstel 58 er voor dat de bodemontlasting toeneemt. Bij een grotere rotatie overschrijdt de veerkracht de overeenkomstige component van het gewicht van de rechter werktuigbalk 32 en wordt de rechter werktuigbalk 32 geheven, zoals 15 getoond in figs. 8 en 9. Dankzij de toegenomen bodemontlasting, respectievelijk heffing van de rechter werktuigbalk 32, kan deze over het betreffende obstakel heen bewegen. Dankzij de veenwerking van het cilindersamenstel 58 zal de rechter werktuigbalk 32 daarbij in hoofdzaak horizontaal blijven, waardoor er ondanks het obstakel een zo regelmatig mogelijk maaibeeld ontstaat.
20 Het koppelstuk 28 roteert met het linker steunpunt 96 om het linker afsteunpunt 92 bij een rotatie van de rechter werktuigbalk 32 naar achteren en naar boven. Aldus ontstaat er een grotere draaiarm dan wanneer de rechter werktuigbalk 32 zou draaien om een punt in het midden van de maai-inrichting 4, of aan dezelfde rechterzijde als de rechter werktuigbalk 32, zoals in de stand van de techniek. 25 Dankzij deze grotere draaiarm hoeft de rechter werktuigbalk 32 een kleinere rotatiehoek te maken om een zelfde uitslag te bereiken. Bovendien is hierdoor het verschil in de uitslag tussen een werktuig 38 aan een binnenzijde, in dit geval linkerzijde van de rechter werktuigbalk 32 en een werktuig 38 aan een buitenzijde, in dit geval rechterzijde van de rechter werktuigbalk 32, kleiner.
30 Indien de linker werktuigbalk 30 een obstakel tegenkomt breekt deze uit op een vergelijkbare wijze als hierboven beschreven in relatie tot de rechter werktuigbalk 32, mutatis mutandis, waarbij dezelfde voordelen bereikt worden. Dit wordt getoond in figs. 7, 10 en 11. De bewegingsbanen van de koppelpunten, in dit uitvoeringsvoorbeeld het linker koppelgat 100, het middengelegen koppelgat 102, en 13 het rechter koppelgat 104 zijn daarbij gespiegeld om een vertikaal langsvlak door het midden van de maai-inrichting 4 ten opzichte van het uitbreken van de rechter werktuigbalk 32. In deze uitvoeringsvorm is de bewegingsbaan van het linker koppelgat 100 relatief klein bij een uitslag naar achteren van de rechter werktuigbalk 5 32. Deze bewegingsbaan is kleiner naarmate het betreffende koppelpunt dichter bij het overeenkomstige, in dit geval linker, steunpunt 96 ligt. Bij het uitslaan van de andere, in dit geval linker, werktuigbalk is de bewegingsbaan van hetzelfde linker koppelpunt relatief groot.
Indien de linker werktuigbalk 30 en de rechter werktuigbalk min of meer 10 tegelijkertijd tegen een obstakel botsen, zal het koppelstuk 28 in zijn geheel geheven worden en daarbij loskomen van beide afsteunpunten 92, 94. Aldus worden beide werktuigbalken 30, 32 over de betreffende obstakels heen geheven. Verdere voordelen zijn dat er slechts één koppelstuk 28 nodig is voor twee werktuigbalken 30, 32 en dat er relatief eenvoudige koppelelementen gebruikt worden.
15 De kracht die een obstakel uit moet oefenen op de werktuigbalken 30, of 32, om deze te laten uitbreken is in dit uitvoeringsvoorbeeld instelbaar via de cilindersamenstellen 44, 58. Door via deze cilindersamenstellen 44, 58 de bodemontlasting te vergroten wordt een groter deel van het gewicht van de werktuigbalken 30 en 32 overgebracht via het koppelstuk 28 en de koppelstangen 20 106,108, en 110. Hierdoor nemen onder meer de langskrachten in de afsteunpunten 92 en 94 en de steunpunten 96 en 98 toe, zodat een groter moment nodig is om het koppelstuk 28 te laten roteren.
In een niet-getoonde variant op de uitvinding kan de kracht die een obstakel uit moet oefenen op werktuigbalken om deze te laten uitbreken ingesteld 25 worden via ten minste één instelbare drukcilinder die zich uitstrekt van een steunframe naar een koppelstuk.
Binnen het bereik van de uitvinding zijn vele andere uitvoeringsvormen en varianten mogelijk. Zo kan het koppelelement een stang zijn, in het bijzonder een staaf met een vaste lengte, of een cilindrisch of telescopisch element met variabele 30 lengte. In een andere vorm kan het koppelelement een groef zijn in een deel van het steunframe en bevindt zich een pen in een koppelpunt van een koppelstuk voor het vormen van een pen-groefverbinding. De groef definieert daarbij een bewegingsbaan voor een geleide beweging. In een variant kan de pen zich op een steunframe bevinden en de groef in een deel van een koppelstuk.
14
In plaats van een maai-inrichting kan de inrichting ingericht zijn voor het uitvoeren van andere werkzaamheden, zoals hooi schudden, of keren, grond ploegen, of eggen. Als werktuigen kunnen daartoe harken, tanden, schijven of messen worden gekozen. De bevestigingsmiddelen kunnen in plaats van 5 kogelscharnieren ook enkelvoudige of samengestelde scharnieren omvatten en/of vormsluitende verbindingsmiddelen, dan wel wrijvingssluitende verbindingsmiddelen omvatten. Het koppelstuk kan breder, of juist smaller zijn dan getoond, mede afhankelijk van de gewenste werktuigbalken en werktuigen en het al dan niet aanwezig zijn van werktuigen aan een voorzijde van de betreffende trekker. Ook kan 10 het koppelstuk een andere dan de getoonde omgekeerde u-vorm hebben.
De uitvinding is bijzonder voordelig in dubbele, symmetrische uitvoering met een werktuigbalk aan iedere zijde van het koppelstuk, doordat het ene koppelstuk met de betreffende koppelelementen een uitbreken van beide werktuigbalken mogelijk maakt. Desondanks biedt de uitvinding ook voordelen in een 15 enkelvoudige uitvoering, met één werktuigbalk. Zo is het uitbreekmechanisme eenvoudiger dan mechanismes uit de stand van de techniek.
De koppelpunten en koppelementbevestigingspunten zijn voordelig uitgevoerd als gaten, waar door heen een pen gestoken kan worden. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat een koppelpunt en/of koppelementbevestigingspunt 20 zelf uitgevoerd is als pen, waarop een oog geschoven wordt dat voorzien is aan een koppelelement.
De steunpunten en afsteunpunten kunnen ook andersom zijn voorzien, waarbij een uitstekend element voorzien is op een koppelstuk en een complementair element op een steunframe. Onder V-vorm wordt in relatie tot het afsteunpunt ook 25 vergelijkbare vormen, zoals U-vormen verstaan, waarbij kenmerkend is dat er een vormgesloten verbinding is in de dwarsrichting van de inrichting. In plaats van een vormgesloten verbinding kunnen steunpunt en afsteunpunt ook een wrijvingsgesloten verbinding in de dwarsrichting vormen.
Andere veermiddelen dan de getoonde combinatie van cilinder en 30 accumulator zijn mogelijk, zoals mechanische veermiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van een bladveer, of een schroefveer.
1037632

Claims (11)

1. Inrichting voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond, ingericht om in een bewegingsrichting (5) te worden voortbewogen door een trekker 5 (2) met een driepuntsophanging (12), welke inrichting (4) omvat: - bevestigingsmiddelen (78, 80, 82) voor het bevestigen van de inrichting aan de driepuntsophanging (12) van de trekker; - een koppelstuk (28), beweegbaar verbonden aan de bevestigingsmiddelen (78, 80, 82) en omvattende een eerste, een tweede, 10 en een derde koppelpunt (100,102,104); - een eerste werktuigbalk (30), die bevestigd is aan het koppelstuk (28) en zich vanaf het koppelstuk (28) in hoofdzaak dwars op de bewegingsrichting (5) uitstrekt; - ten minste één werktuig (38), dat ondersteund wordt door de eerste 15 werktuigbalk (30) en ingericht is voor het uitvoeren van de werkzaamheden op de landbouwgrond; en - een eerste, een tweede, en een derde koppelelement (106, 108, 110) die ieder beweegbaar bevestigd zijn aan het koppelstuk (28) ter plaatse van respectievelijk het eerste, het tweede, en het derde koppelpunt (100, 102, 20 104) voor het verbinden van het koppelstuk (28) aan de bevestigingsmiddelen (78, 80, 82); waarbij het eerste koppelelement (106) een bewegingsbaan definieert voor een geleide beweging van het eerste koppelpunt (100) ten opzichte van de bevestigingsmiddelen (78, 80, 82), met het kenmerk, dat 25 het tweede, en het derde koppelelement (108,110) ieder een bewegingsbaan definiëren voor een geleide beweging van respectievelijk het tweede, en het derde koppelpunt (102,104) ten opzichte van de bevestigingsmiddelen (78, 80, 82).
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij ten minste één van het eerste, het 30 tweede, en het derde koppelelement (106, 108, 110) een stang is die scharnierbaar verbonden is aan het koppelelement (106, 108,110) ter plaatse van het betreffende koppelpunt (100,102,104). 1037632
3. Inrichting volgens conclusie 1, of 2, waarbij de inrichting verder aan zijn naar de trekker (2) toegekeerde zijde een steunframe (26) omvat, ten minste een deel van de bevestigingsmiddelen (78, 80, 82) voorzien is aan het steunframe (26) en ten minste een deel van de koppelelementen verbonden is aan de bevestigingsmiddelen 5 (78, 80, 82) via het steunframe (26).
4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij het steunframe (26) een eerste afsteunpunt (92) omvat en het koppelstuk (28) een met het eerste afsteunpunt (92) samenwerkend eerste steunpunt (96) omvat, voor het overbrengen van een kracht in 10 de bewegingsrichting van de inrichting, en waarbij het eerste afsteunpunt (92) zich bij voorkeur op een tegenover de eerste werktuigbalk (30) gelegen deel van het koppelstuk (28) bevindt.
5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, verder omvattende een 15 tweede werktuigbalk (32), die ten minste één werktuig (38) ondersteunt, bevestigd is aan het koppelstuk (28) en zich vanaf het koppelstuk (28) uitstrekt in een richting die in hoofdzaak tegengesteld is aan de richting van de eerste werktuigbalk (30).
6. Inrichting volgens conclusie 4 en 5, waarbij het steunframe (26) een tweede 20 afsteunpunt (94) omvat en het koppelstuk (28) een met het tweede afsteunpunt (94) samenwerkende tweede steunpunt (98) omvat, voor het overbrengen van een kracht in de bewegingsrichting van de inrichting, waarbij het eerste en het tweede afsteunpunt zich in een vlak dwars op de voortbewegingsrichting aan weerszijden van het midden van het steunframe (26) bevinden. 25
7. Inrichting volgens één der conclusies 3-6, waarbij het eerste koppelelement (106) een eerste stang is, het tweede koppelelement (108) een tweede stang is, en het derde koppelelement (110) een derde stang is, en waarbij de eerste, tweede en derde stang zich ieder uitstrekken van het koppelstuk (28) naar het steunframe (26), 30 ieder scharnierbaar verbonden zijn aan het koppelelement ter plaatse van het betreffende koppelpunt (100, 102, 104), en ieder scharnierbaar verbonden zijn aan het steunframe (26).
8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de eerste en eventuele tweede werktuigbalk (30, 32) draaibaar verbonden zijn aan het koppelstuk (28) voor het omhoog zwenken van de betreffende werktuigbalk (30, 32) ten opzichte van het koppelstuk (28). 5
9. Inrichting volgens conclusie 8, verder omvattende een eerste actuator (44), welke verbonden is aan het koppelstuk (28) en de eerste werktuigbalk (30), voor het doen zwenken van de eerste werktuigbalk (30).
10. Inrichting volgens conclusie 8, of 9, verder omvattende veermiddelen, welke verbonden zijn aan het koppelstuk (28) en de eerste en eventuele tweede werktuigbalk (30, 32), voor het verend overbrengen van ten minste een deel van het gewicht van de betreffende werktuigbalk (30, 32) op het koppelstuk (28).
11. Samenstel voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond, omvattende een inrichting (4) volgens één der voorgaande conclusies en de trekker (2) met de driepuntsophanging, waarbij de inrichting (4) met de bevestigingsmiddelen (78, 80, 82) is bevestigd aan de driepuntsophanging (12) van de trekker (2). 20 1037632
NL1037632A 2010-01-19 2010-01-19 Inrichting en samenstel voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond. NL1037632C2 (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1037632A NL1037632C2 (nl) 2010-01-19 2010-01-19 Inrichting en samenstel voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond.
PL11703494T PL2525643T3 (pl) 2010-01-19 2011-01-19 Przyrząd i zespół do przeprowadzania operacji na polach uprawnych
DK11703494.2T DK2525643T3 (en) 2010-01-19 2011-01-19 Tool and overall design to conduct operations on agricultural land
EP11703494.2A EP2525643B1 (en) 2010-01-19 2011-01-19 Implement and assembly for carrying out operations on an agricultural land
PCT/NL2011/000002 WO2011090371A1 (en) 2010-01-19 2011-01-19 Implement and assembly for carrying out operations on an agricultural land
US13/551,671 US8413737B2 (en) 2010-01-19 2012-07-18 Implement and assembly for carrying out operations on an agricultural land

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1037632 2010-01-19
NL1037632A NL1037632C2 (nl) 2010-01-19 2010-01-19 Inrichting en samenstel voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1037632C2 true NL1037632C2 (nl) 2011-07-20

Family

ID=42543281

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1037632A NL1037632C2 (nl) 2010-01-19 2010-01-19 Inrichting en samenstel voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US8413737B2 (nl)
EP (1) EP2525643B1 (nl)
DK (1) DK2525643T3 (nl)
NL (1) NL1037632C2 (nl)
PL (1) PL2525643T3 (nl)
WO (1) WO2011090371A1 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US9198339B2 (en) * 2009-06-15 2015-12-01 G2 Turftools, Inc. Turfplaner with improved gimbal
NL1037815C2 (nl) * 2010-03-18 2011-09-20 Forage Innovations Bv Hooibouwinrichting.
GB201816626D0 (en) * 2018-10-12 2018-11-28 Agco Feucht Gmbh Improved agricultural apparatus
US20230276726A1 (en) * 2020-09-03 2023-09-07 PeK Automotive d.o.o. Attachment system for agricultural equipment

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1389032A (fr) * 1964-01-15 1965-02-12 Limiteur d'effort de traction d'outil agricole
US4147376A (en) * 1977-12-02 1979-04-03 Allis-Chalmers Corporation Resilient hitch linkage for connection between a towing vehicle and a towed apparatus
US4970848A (en) * 1989-02-07 1990-11-20 Kuhn, S.A. Mower with release safety device
FR2860125A1 (fr) * 2003-09-29 2005-04-01 Kuhn Sa Machine de fenaison comportant un dispositif de suspension au transport
EP1522213A1 (de) * 2003-10-07 2005-04-13 Otto Kurmann Landmaschinen und Konstruktionswerkstätte Einrichtung für den Anbau einer landwirtschaftlichen Maschine

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
AU647009B2 (en) * 1988-09-05 1994-03-17 John Burette Hitching assemblies
US5950735A (en) * 1996-03-25 1999-09-14 Godbersen; Byron L. Universal assembly for coupling towable agricultural implement to a towing vehicle
DE10149364B4 (de) 2001-10-06 2005-08-04 Maschinenfabrik Bernard Krone Gmbh Mähmaschine
US7461702B2 (en) * 2005-06-30 2008-12-09 Farnsworth Fred L Coupling assembly for a three point hitch assembly
NL1036216C2 (nl) 2008-11-20 2010-05-21 Lely Patent Nv Landbouwmachine met impactbeveiliging.

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1389032A (fr) * 1964-01-15 1965-02-12 Limiteur d'effort de traction d'outil agricole
US4147376A (en) * 1977-12-02 1979-04-03 Allis-Chalmers Corporation Resilient hitch linkage for connection between a towing vehicle and a towed apparatus
US4970848A (en) * 1989-02-07 1990-11-20 Kuhn, S.A. Mower with release safety device
FR2860125A1 (fr) * 2003-09-29 2005-04-01 Kuhn Sa Machine de fenaison comportant un dispositif de suspension au transport
EP1522213A1 (de) * 2003-10-07 2005-04-13 Otto Kurmann Landmaschinen und Konstruktionswerkstätte Einrichtung für den Anbau einer landwirtschaftlichen Maschine

Also Published As

Publication number Publication date
WO2011090371A1 (en) 2011-07-28
US20120279734A1 (en) 2012-11-08
DK2525643T3 (en) 2015-10-19
EP2525643B1 (en) 2015-07-15
US8413737B2 (en) 2013-04-09
PL2525643T3 (pl) 2016-01-29
EP2525643A1 (en) 2012-11-28

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP3146820B1 (en) Harrow attachment and implement with such an attachment
DK3086632T3 (en) AGRICULTURAL MACHINERY
EP2306804B1 (en) Adjustable and foldable v-shaped hay rake
US10194573B2 (en) Anti-tangle harrow attachment
NL1037632C2 (nl) Inrichting en samenstel voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond.
US20090166048A1 (en) Soil-working implement with crank protection
CA2999122C (en) Carrier arm assembly
CA2962675C (en) Flexible cultivator implement
DK2926643T3 (en) Agriculture machine
US4211286A (en) Reversible disc plough
NL1036216C2 (nl) Landbouwmachine met impactbeveiliging.
EP0196729B1 (en) A plough
NL1033509C2 (nl) Inrichting voor het maaien van gras.
RU2613457C1 (ru) Борона дисковая прицепная
RU2701690C2 (ru) Секция оборотного плуга с регулируемыми композитными упругими звеньями предохранителя
RU2281630C1 (ru) Рабочий орган окучника
FI130276B (fi) Menetelmä työlaitteen joustamiseksi ja työlaitteen joustomekanismi
US2845853A (en) Combined leveling and gauge wheel control for plows
RU2082292C1 (ru) Прицепное почвообрабатывающее орудие
PL245201B1 (pl) Urządzenie do precyzyjnego usuwania chwastów, zwłaszcza w uprawach szeroko-rzędowych
NL8500996A (nl) Ploeg.
PL203356B1 (pl) Układ mechaniczny do sterowania i regulacji położenia elementów roboczych zwłaszcza elementów talerzowych, stosowanych w uprawowych maszynach rolniczych

Legal Events

Date Code Title Description
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20140801