NL1031566C2 - Beluchtingsinrichting. - Google Patents

Beluchtingsinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1031566C2
NL1031566C2 NL1031566A NL1031566A NL1031566C2 NL 1031566 C2 NL1031566 C2 NL 1031566C2 NL 1031566 A NL1031566 A NL 1031566A NL 1031566 A NL1031566 A NL 1031566A NL 1031566 C2 NL1031566 C2 NL 1031566C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
arm
frame
pivot point
suspension
aeration
Prior art date
Application number
NL1031566A
Other languages
English (en)
Inventor
Anton Cornelis Bos
Original Assignee
Redexim Handel En Expl Mij Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Redexim Handel En Expl Mij Bv filed Critical Redexim Handel En Expl Mij Bv
Priority to NL1031566A priority Critical patent/NL1031566C2/nl
Priority to AU2007235727A priority patent/AU2007235727A1/en
Priority to BRPI0710061-2A priority patent/BRPI0710061A2/pt
Priority to US12/296,890 priority patent/US20090200050A1/en
Priority to PCT/NL2007/000096 priority patent/WO2007117137A1/en
Priority to CNA2007800132916A priority patent/CN101420844A/zh
Priority to EP07747278A priority patent/EP2003948A2/en
Priority to TW096112440A priority patent/TW200744443A/zh
Application granted granted Critical
Publication of NL1031566C2 publication Critical patent/NL1031566C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01BSOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
    • A01B45/00Machines for treating meadows or lawns, e.g. for sports grounds
    • A01B45/02Machines for treating meadows or lawns, e.g. for sports grounds for aerating
    • A01B45/023Perforators comprising spiking tools actively driven in a reciprocating movement through a crankshaft or eccentric mechanism

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Transmission Devices (AREA)
  • Vehicle Body Suspensions (AREA)
  • Springs (AREA)
  • Investigating Or Analyzing Materials By The Use Of Ultrasonic Waves (AREA)

Description

~ V
Beluchtingsinrichting
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het beluchten van een bodem omvattende een gestel voorzien van 5 bewegingsmiddelen voor het over de bodem rijden van de inrichting. Bij voorkeur is een krukas gelagerd met het gestel verbonden. De krukas is koppelbaar met een aandrijving. Verder omvat de inrichting bij voorkeur een aantal met het gestel verbonden en met de krukas verbonden 10 beluchtingsmiddelen. Het beluchtingsmiddel omvat bij voorkeur ten minste één pen. Het beluchtingsmiddel is ingericht om in een gebruikstoestand met de pen een zich herhalende beweging uit te voeren, waarbij de pen in de grond wordt gestoken, waardoor de bodem een beluchting van die bodem teweegbrengt.
15 Het beluchtingsmiddel omvat verder bij voorkeur twee scharnierende armen die de zich herhalende beweging leiden.
Een beluchtingsinrichting is bijvoorbeeld uit DE 43 33 310. De bekende inrichting heeft een aandrijving voor het beluchtingsmiddel dat een aantal armen omvat, waarbij die 20 armen kunnen scharnieren en een herhalende beweging kunnen uitvoeren.
Het is tevens bekend dat het verplaatsen van het scharnierpunt van één van de armen van het beluchtingsmiddel kan leiden tot een andere insteekhoek van de pen in de bodem.
25 Het scharnierpunt wordt verschoven, wanneer de inrichting niet wordt gebruikt, en wordt op de nieuwe positie vastgezet.
Vervolgens wordt de zich herhalende beweging uitgevoerd rond het verstelde, maar vaste scharnierpunt.
Volgens de stand van de techniek is bijvoorbeeld één van 30 de armen van het beluchtingsmiddel uitgevoerd als een telescopische arm voorzien van een veermiddel voor het verlengen van die arm, waardoor de in de bodem geleide pen kan zwenken ten opzichte van het genoemde systeem van de ΙΌ31566 / i 2 armen. Hiermee wordt een zwenkende en beluchtende bewerking bereikt.
Een probleem bij de bekende telescopische arm is de slijtage van die telescopische arm en in het bijzonder de 5 breuk daarvan. Dat leidt tot hoge onderhoudskosten. Het doel van de uitvinding is een inrichting te verschaffen, waarbij de onderhoudskosten kunnen worden verminderd.
Dat doel wordt bereikt volgens één aspect van de uitvinding, doordat tenminste een eerste arm van het 10 beluchtingsmiddel een scharnierpunt heeft dat in de gebruikstoestand beweegbaar ten opzichte van het gestel is.
In de gebruikstoestand zwenkt de arm rond het scharnierpunt.
In tegenstelling tot de inrichtingen volgens de stand van de techniek, scharniert de eerste arm tijdens het uitvoeren van 15 de zich herhalende beweging niet rond een vast of gefixeerd met het gestel verbonden punt, maar is dat scharnierpunt beweegbaar. Hierdoor kan de eerste arm als vaste of gefixeerde arm worden uitgevoerd. Hierdoor wordt een met de telescopische arm vergelijkbare verlenging van die arm 20 mogelijk gemaakt, doordat het scharnierpunt verplaatst. Door het verplaatsbare scharnierpunt kan worden afgezien van de telescopische arm en de met de telescopische arm samenhangende onderhoudskosten.
In een voorkeursuitvoeringsvorm is het scharnierpunt van 25 de eerste arm door middel van een ophanging met het gestel verbonden. De ophanging maakt een beweging van het scharnierpunt in de gebruikstoestand mogelijk. Het ophangpunt of scharnierpunt is hier het punt rondom welke de arm beweegt aangedreven door de krukas voor het laten uitvoeren van de 30 zich herhalende beweging van de pen. De uitvinding stapt af van het in de stand van de techniek ontwikkelde principe van een vast, niet ten opzichte van het gestel beweegbaar scharnierpunt in de gebruikstoestand, en vervangt dit door 3 een beweegbaar scharnierpunt, waardoor de telescopische arm overbodig wordt.
De ophanging is een geleidmiddel voor het geleiden van de beweging van het scharnierpunt in de gebruikstoestand.
5 Bij voorkeur is het scharnierpunt op een vrij uiteinde van de eerste arm aangebracht. In de stand van de techniek was dit vrije uiteinde vast verbonden via een bepaalde koppeling met het gestel, zodat dit scharnierpunt vastligt in de gebruikstoestand.
10 Het heeft verder de voorkeur dat de ophanging tenminste een derde arm omvat die verbonden is met het scharnierpunt van de eerste arm. De verbinding van de derde arm met de eerste arm vormt het ophangpunt van de eerste arm, en volgens de uitvinding is dit ophangpunt verplaatsbaar in de 15 gebruikstoestand. De ophanging maakt een beweging van de derde arm mogelijk en daarmee een beweging van het ophangpunt van de eerste arm.
De derde arm kan bijvoorbeeld een geleide arm zijn, bijvoorbeeld in een geleide baan of een slede en kan in een 20 uitvoering een telescopische arm zijn. Doordat verschillende vormen mogelijk zijn voor de derde arm en doordat de derde arm niet in het verlengde ligt van de eerste arm, zijn meer mogelijkheden voor handen voor het verlengen van de eerste arm in tegenstelling tot de stand van de techniek, waarbij de 25 telescopische arm wordt gebruikt als eerste arm. Wanneer de derde arm een telescopische arm is, kan de richting van verplaatsing van het scharnierpunt/ophangpunt door die telescopische arm worden geleid in een bepaalde baan.
In een andere uitvoeringsvorm is de derde arm een 30 scharnierende arm waardoor het ophangpunt volgens een cirkelbaan beweegbaar is in de gebruikstoestand.
In de voorkeursuitvoeringsvorm omvat de ophanging voorspanmiddelen voor het in een uitgangspositie positioneren 4 van het scharnierpunt/ophangpunt van de eerste arm. De voorspanmiddelen zijn ingericht om het scharnierpunt naar een bepaalde uitgangspositie te dwingen, en bij afwijking van die uitgangspositie het scharnierpunt naar de uitgangspositie toe 5 te forceren. In een uitvoeringsvorm is het voorspanmiddel een veermiddel. Verschillende voorspanmiddelen kunnen tegelijkertijd worden gebruikt.
In een voordeel verschaffende uitvoering is het voorspanmiddel een torsiveer. De torsiveer kan bijvoorbeeld 10 gekoppeld zijn met de derde arm. De derde arm wordt in een uitgangspositie gehouden, maar kan rond het draaipunt van de torsiveer scharnieren, waardoor het ophangpunt kan verschuiven. De torsiveer dwingt de arm en zodoende het ophangpunt telkens terug naar de uitgangspositie.
15 In een andere uitvoeringsvorm omvat de ophanging een rosta-blok. Een rosta-blok is een in de handel verkrijgbaar product dat een metalen omhulling omvat, bij voorkeur een balkvormige doorsnede waarbij een tweede stang is opgenomen in de metalen omhulling, waarbij de metalen stang wordt 20 ingeklemd tussen rubberen elementen, bijvoorbeeld aangebracht in de hoeken van de eerste stang. De tweede stang kan hierdoor torderend verdraaien en wordt door de rubberen elementen telkens naar de uitgangspositie terug gedwongen.
Een dergelijk rosta-blok heeft zeer lage onderhoudskosten. Er 25 zijn geen tegen elkaar schurende delen. Door het ophangpunt in de gebruikstoestand verplaatsbaar te maken en op te hangen via een rosta-blok is een vervanging van de telescopische arm, die onderhoudsgevoelig is, mogelijk.
In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm omvat de 30 ophanging een met het gestel verbonden aanslag. De aanslag kan op de eerste arm afsteunen. De eerste arm kan hierdoor een bepaalde richting, geblokkeerd door de aanslag, niet op bewegen en wordt zodoende beperkt in zijn bewegingsvrijheid, 5 in het bijzonder in de gebruikstoestand. De aanslag vormt een aanligpunt voor de eerste of derde arm. Hierdoor kan bijvoorbeeld de bewegingsvrijheid van het scharnierpunt/ophangpunt van de arm worden beperkt.
5 Het is tevens voordelig de aanslag verend aan het gestel te verbinden of om de aanslag uit een elastisch materiaal samen te stellen. Hierdoor kan de impuls van de eerste arm die terug tegen de aanslag wordt gedwongen door de veermiddelen of de voorspanmiddelen terug naar de 10 uitgangspositie, worden opgevangen en kan ten minste een deel van de energie via een niet-elastische botsing dissiperen. In een andere uitvoering omvat de aanslag een demper.
Het is verder voordelig dat de positie van de aanslag ten opzichte van het gestel instelbaar is. De aanslag kan bewogen 15 worden en op een positie worden vastgezet. Door deze instelbaarheid is het aanligpunt van de arm op de aanslag instelbaar en kan zodoende de positie van het scharnierpunt/ophangpunt worden veranderd. De uitgangspositie van het scharnierpunt, dat wil zeggen de positie van het 20 scharnierpunt/ophangpunt zonder dat het beluchtingsmiddel is belast, dus in rust, is hiermee instelbaar. Door deze instelbaarheid kan bijvoorbeeld de insteekhoek van de pen in de grond worden aangepast.
Bij voorkeur is het instelmiddel voor de positie van de 25 aanslag een excentrische roterende stang, die scharnierend met het gestel is verbonden. Het instelmiddel duwt de aanslag in een positie. De aanslag is bijvoorbeeld in een geleidende bus opgenomen. De aanslag ligt aan op een uiteinde van de scharnierende eerste arm. Het instelmiddel kan de aanslag 30 opzij duwen doordat het instelmiddel rond de excentrische as gedraaid wordt, waardoor een verschuiving van de aanslag wordt teweeggebracht. In het bijzonder kunnen hierdoor meerdere aanslagen tegelijkertijd worden bewogen en worden 6 ingesteld, waardoor de hoekverstelling van de pennen van de beluchtingsmiddelen in één keer voor alle beluchtingsmiddelen wordt bereikt.
Het heeft verder de voorkeur dat de veermiddelen, zoals 5 de voorspanmiddelen of het rosta-blok zijn ingericht om een veerkracht uit te oefenen op het scharnierpunt in de richting van de aanslag. Hierdoor wordt het scharnierpunt/ophangpunt richting de aanslag voorgespannen en telkens tegen de aanslag geforceerd wanneer het scharnierpunt heeft bewogen in de 10 gebruikstoestand. Hierdoor wordt het scharnierpunt telkens in de uitgangspositie teruggeplaatst. De zich herhalende beweging wordt hierdoor telkens op dezelfde wijze gestart, in het bijzonder tijdens het insteken van de pen in de grond.
In een verdere uitvoeringsvorm verbindt de ophanging een 15 aantal eerste armen van de beluchtingsmiddelen met het gestel. De beluchtingsmiddelen zijn door middel van een gedeelde ophanging met het gestel verbonden. Daarbij zijn de scharnierpunten van die eerste armen in de gebruikstoestand beweegbaar ten opzichte van het gestel. Doordat één ophanging 20 wordt gebruikt, kan de uitgangspositie en/of de door de ophanging toegepaste voorspanning op het scharnierpunt/ophangpunt voor alle beluchtingsmiddelen tegelijkertijd worden ingericht of aangepast. Hierdoor wordt een bijzonder eenvoudige verstelling van de kracht die 25 verplaatsing van het scharnierpunt toestaat, mogelijk.
Volgens de stand van de techniek moest telkens de veerkracht die in de telescopische arm werd toegestaan, per telescopische arm, per beluchtingsmiddel worden aangepast, terwijl volgens de uitvinding nu een centrale instelling van 30 die kracht mogelijk is via de gedeelde ophanging.
De gedeelde instelling van de kracht wordt bij voorkeur verkregen door middel van een eenheid die de verschillende derde armen van de ophanging met het gestel verbindt, waarbij 7 die eenheid beweegbaar met het gestel is verbonden. Door de eenheid te bewegen, wordt de kracht die nodig is voor verplaatsing van het scharnierpunt, ingesteld. Bij voorkeur is de eenheid een slede. In een uitvoeringsvorm beweegt de 5 slede rond een cirkelbaan. Hierdoor is het mogelijk dat de positie van het ophangpunt niet wordt veranderd, aangezien de slede rond het middelpunt, het scharnierpunt beweegt, terwijl de voorspankracht op het scharnierpunt wel verandert. In het bijzonder werkt de ophanging samen met de aanslag.
10 De tweede arm van de beluchtingsmiddelen heeft bij voorkeur een scharnierpunt dat vast met het gestel is verbonden. Hierdoor zal de tweede arm telkens dezelfde scharnierende beweging uitvoeren, terwijl de eerste arm een variabel scharnierpunt heeft. Mocht de pen moeten zwenken ten 15 opzichte van het geleidende systeem van eerste en tweede arm, dan vindt dit plaats door een verschuiving van het scharnierpunt van de eerste arm.
De eerste arm en tweede arm zijn bij voorkeur verbonden aan een penhouder voor meerdere pennen. De eerste en tweede 20 arm zijn bij voorkeur scharnierend met de penhouder verbonden.
Bij voorkeur verbindt een vierde arm de krukas met het beluchtingsmiddel, waarbij de vierde arm scharnierend met zowel de krukas als met één arm van het beluchtingsmiddel is 25 verbonden. Bij voorkeur is de vierde arm verbonden met de tweede arm.
De uitvinding is thans beschreven aan de hand van een eerste aspect. In de beschrijving zijn echter meerdere uitvindingen aangegeven. De desbetreffende maatregelen kunnen 30 los van de uitvinding volgens het eerste aspect worden toegepast. Een voorbeeld van een tweede uitvinding is het gebruik van een aanslag voor de verplaatsing van het scharnierpunt. Verdere uitvindingen zijn in de tekst 8 aangegeven aan de hand van genoemde voordelen, maar ook zijn kenmerken benoemd zonder de voordelen daarvan expliciet te noemen. Het is mogelijk een afsplitsing in te dienen gericht op één van die uitvindingen of combinatie van maatregelen.
5 De uitvinding zal nu verder worden beschreven aan de hand van de bijgevoegde figuren, waarin:
Figuur 1 een perspectivisch aanzicht toont van een beluchtingsinrichting volgens de uitvinding, Figuur 2a-2b een eerste uitvoeringsvorm toont van een 10 beluchtingsmiddel volgens de uitvinding,
Figuur 3 een tweede uitvoeringsvorm toont van een beluchtingsmiddel volgens de uitvinding, Figuur 4 een derde uitvoeringsvorm toont van een beluchtingsmiddel volgens de uitvinding, 15 Figuur 5 een vierde uitvoeringsvorm toont van een beluchtingsmiddel volgens de uitvinding. Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht van een beluchtingsinrichting volgens de uitvinding. Beluchtingsinrichting 1 omvat een gestel 2. Het gestel heeft 20 een zijwand 3 waarvan er één zichtbaar is. De inrichting 1 wordt getrokken bijvoorbeeld door een tractor (niet getoond) die de beluchtingsinrichting over een ondergrond trekt. In een andere uitvoering is de beluchtingsinrichting 1 zelf aangedreven.
25 Het gestel 2 is voorzien van een bewegingsmiddel 4 uitgevoerd als rol, welke via een lager 5 verbonden is met het gestel. De lager 5 is aangebracht op een arm 6 welke verstelbaar verbonden is met het gestel 2. Arm 6 is voorzien van twee pinnen 7,8 die door gleuven 9,10 in zijwand 3 heen 30 steken, waarbij op het uiteinde van de pennen bouten 11,12 zijn aangebracht. De pennen en bouten vormen samen een hoogteverstelling voor het bewegingsmiddel 4. Door de bouten los te schroeven en de pen op een andere hoogte door de 9 gleuven te laten heen steken, kan de hoogte van de beluchtingsinrichting boven de grond worden ingesteld, doordat de afstand tot de rol 4 wordt vergroot.
De inrichting 1 omvat verder een krukas 14. De krukas 14 5 is koppelbaar met een aandrijving (niet getoond). De koppeling kan worden vormgegeven door middel van een riem. De aandrijving kan zich bevinden op de tractor. Die kan via een koppelstang worden overgebracht op de loskoppelbare beluchtingsinrichting 1. De vakman zal bekend zijn met 10 verschillende uitvoeringen voor het koppelen van de krukas met een aandrijving.
De krukas 14 omvat een aantal scharnieren 15-17 die een arm 18-20 verbindt met de respectievelijke beluchtingsmiddelen 21-23. De armen 18-20 zijn scharnierend 15 verbonden met de krukas en scharnierend verbonden met de tweede arm 24-26 van het beluchtingsmiddel. Het beluchtingsmiddel 21 is getoond in figuren 2a en 2b. De tweede arm 24 heeft een scharnier 25 dat verbonden is met de vierde arm 18, welke via een scharnier 26 verbonden is met de 20 krukas 14 die rond een as 27 kan roteren volgens pijl 28, daarbij aangedreven door een riem welke aangrijpt op bijvoorbeeld een tandwiel 29 van de krukas. In een andere uitvoering is de rotatie tegengesteld aan pijl 28, dat wil zeggen met de klok mee.
25 Door de aandrijving van de krukas volgens pijl 28 zal de tweede arm 24 scharnieren volgens pijl 30 rond scharnierpunt 31. Scharnierpunt 31 is een lagering welke vast verbonden is aan het gestel 2. In figuur 1 is het vaste scharnierpunt 32 van arm 25 getoond. De tweede armen van de 30 beluchtingsmiddelen zijn telkens vast verbonden met het gestel. In een andere uitvoeringsvorm ontbreekt de vaste verbinding en kan die beweegbaar zijn. Een vergrendeling die 10 fixeerbaar is, kan worden gebruikt voor het vastzetten van het scharnierpunt in de gebruikstoestand.
Het beluchtingsmiddel 21 omvat verder een eerste arm 40. De eerste arm 40 strekt zich in hoofdzaak parallel uit aan de 5 tweede arm 24. Nabij een eerste uiteinde 36 van de tweede arm 24 is middels een scharnier 37 de penhouder 38 verbonden aan het beluchtingsmiddel. De penhouder kan scharnieren volgens pijl 39 rond scharnier 37 ten opzichte van de tweede arm 24.
De penhouder 38 is tevens via een scharnier 42 verbonden 10 met een eerste uiteinde van de eerste arm 40 van het beluchtingsmiddel. In de getoonde uitvoeringsvorm volgens figuur 2a wordt een parallellogram figuur verkregen, aangezien ook het vrije uiteinde 43 van de eerste arm 40 kan scharnieren rond scharnierpunt 44. Wanneer de krukas 15 15 volgens pijl 28 roteert, zal zowel de eerste arm 40 als de tweede arm 24 scharnieren volgens pijl 30 en wordt een zich herhalende beweging uitgevoerd, waarbij de pennen 45 die vast verbonden zijn met de penhouder 38 op en neer zullen bewegen volgens pijl 46. Daarbij worden de pennen telkens in de grond 20 gestoken. Er wordt een zich telkens herhalende beweging uitgevoerd, waarbij de pennen in de ondergrond worden gestoken, waardoor een zekere mate van beluchting optreedt.
Volgens een eerste aspect van de uitvinding is het scharnierpunt 44 nabij het vrije uiteinde 43 van de eerste 25 arm 40 beweegbaar ten opzichte van het gestel 2 in de gebruikstoestand, waarbij de krukas volgens pijl 28 roteert. Daartoe is het scharnierpunt 44 via de derde arm 50 verbonden met een ophanging 51. In de getoonde uitvoeringsvorm volgens figuur 2a is de derde arm 50 verbonden met een schematisch 30 weergegeven torsi-veer 52. De torsi-veer 52 verbindt enerzijds de derde arm 50 met de ophanging en is anderzijds vast verbonden met het gestel via een schematisch getoonde arm 55. De derde arm 50 zou rond de as 56 van de torsi-veer 11 52 kunnen zwenken volgens pijl 57. Hierdoor kan het scharnierpunt 44 volgens dezelfde pijl 57 bewegen.
In de gebruikstoestand beweegt de beluchtingsinrichting l zich volgens pijl 60 over de ondergrond met een bepaalde 5 bewegingssnelheid. Door die bewegingssnelheid kan de vrijwel verticaal in de grond gestoken pen 45 zijn verticale positie niet vasthouden tijdens de voortdurende beweging van de inrichting over de bodem volgens pijl 60, maar zal deze enigszins moeten zwenken volgens pijl 61. Dat wordt mogelijk 10 gemaakt doordat scharnierpunt 44 zich kan verplaatsen volgens pijl 62 in die gebruikstoestand, waarbij enerzijds de beluchtingsinrichting volgens pijl 60 beweegt en anderzijds de krukas roteert volgens pijl 28 rond as 27. Door de zwenking van de pen 45 volgens pijl 61 zal derde arm 50 15 enigszins met de klok mee scharnieren volgens pijl 57 rond as 56 waardoor een tors.i-spanning in torsi-veer 52 wordt opgebouwd, welke de arm 50 terug wil brengen naar de in figuur 2a getoonde uitgangspositie. De door de torsi-veer opgewekte kracht biedt weerstand tegen de zwenking volgens 20 pijl 61 als gevolg van de beweging volgens pijl 60.
Tijdens het gebruik van de beluchtingsinrichting is scharnierpunt 44 dus niet dwingend vastgelegd of gepositioneerd, maar is deze beweegbaar, bijvoorbeeld volgens pijl 62.
25 Figuur 2a toont verder de aanslag 70 gevormd door een bus 71 waarin een volgens pijl 72 beweegbare kogel 73 is opgenomen die met een kops einde 74 aanligt tegen de derde arm 50. Door middel van een in dwarsdoorsnede getoonde stang 75 die excentrisch gelagerd is rondom as 76, is de kogel 73 30 verplaatsbaar volgens pijl 72. Hierdoor kan het aanligpunt volgens pijl 72 worden verschoven. Figuur 2b toont een verschoven positie waarbij de aanslag 70 ingesteld is op een positie meer naar links. De verstelling naar links wordt 12 verkregen door rotatie van de stang 75 rond excentrisch punt 76. De aanslag voorkomt beweging naar rechts van het scharnierpunt.
Zowel figuur 2a als figuur 2b tonen een uitgangspositie 5 van het scharnierpunt of ophangpunt 44. De uitgangspositie is in te stellen met de aanslag 70. In figuur 2b is zichtbaar wat de verschuiving van kogel 73 naar links voor gevolgen heeft voor de instelling van de pen 45. Doordat het scharnierpunt 44 wordt verschoven naar links, wordt de gehele 10 eerste arm 40 hoofdzakelijk naar links verschoven en wordt de penhouder 38 in een positie gebracht uit de verticaal met een hoek 0£ ten opzichte van de verticaal. De insteekhoek van de pen in de grond is hiermee veranderd. Wanneer het beluchtingsmiddel met de krukas wordt aangedreven, zal de pen 15 onder de hoek α in de grond worden gestoken, waardoor een andere mate van beluchting wordt verkregen.
Figuur 2b toont tevens dat de tweede arm 50 gezwenkt is volgens pijl 57 en nu in de getoonde uitgangspositie wordt voorgespannen door de torsi-veer 52.
20 Bij het gebruik van de beluchtingsinrichting met de uitgangspositie volgens figuur 2b zal het bij beweging volgens pijl 60 van de beluchtingsinrichting nog steeds mogelijk zijn dat scharnierpunt/ophangpunt 44 tijdens het gebruik van positie kan veranderen en kan bewegen volgens 25 pijl 57. Hierdoor wordt de hoek α nog verder vergroot, waardoor een wroetende en beluchtende beweging van de pen 45 in de grond wordt bereikt.
In een uitvoeringsvorm zijn de beluchtingsmiddelen 21,22,23 allen uitgevoerd volgens de eerste uitvoeringsvorm 30 van figuur 2a en 2b en telkens voorzien van een aanslag 70 met een kogel 73. In de beluchtingsinrichting 1 is één stang 75 opgenomen die excentrisch roteerbaar is rond as 76. Door de rotatie van de stang 75 worden alle respectievelijke 13 aanslagen 70 van de respectievelijke beluchtingsmiddelen bewogen volgens pijl 72 en wordt in één keer een verstelling van alle insteekhoeken van de respectievelijke pennen 45 van de beluchtingsmiddelen verkregen. Dat is een bijzonder 5 eenvoudige verstelling van de insteekhoek oi.
Voorspankracht verwijst hier telkens naar de kracht die nodig is voor verplaatsing van het scharnierpunt ten opzichte van het gestel.
As 56 kan zich ook uitstrekken over de gehele werkbreedte 10 80 van de beluchtingsinrichting en kan gelagerd zijn in de zijwanden 3 van het gestel 2. De torsie-veren 52 van de respectievelijke ophangingen van de respectievelijke beluchtingsmiddelen kan gekoppeld zijn aan een arm 55. De arm 55 is zwenkbaar volgens pijl 80 met het gestel verbonden en 15 zwenking van de arm 55 zal leiden tot een andere instelling van de voorspanning die met torsie-veer 52 op de derde arm 50 wordt uitoefenend. Door een verdraaiing volgens pijl 80 van de arm 55 is de torsie-kracht in te stellen. De veerkracht die wordt uitgeoefend door de torsie-veer 52 op de derde arm 20 is verder afhankelijk van bijvoorbeeld de draaddikte van de torsie-veer, de veerdiameter hart op hart in millimeters, het aantal werkzame windingen van de torsie-veer, het totaal aantal verbindingen, de spoed van de windingen en van de materiaaleigenschappen zoals de elasticiteitsmodus van het 25 materiaal.
Vanuit de uitgangspositie getoond in de figuren 2a en 2b is een kracht nodig in de richting van pijl 62 voordat het scharnierpunt 44 vrij zal kunnen bewegen ten opzichte van de rest van het gestel en voordat de tweede arm loskomt van de 30 aanligging tegen de punt 74 van de aanslag 70. Die kracht komt in feite overeen met de door de stand van de techniek uitgeoefende veerkracht bij een telescopische eerste arm 40.
14
De krachten verschillen voor de figuren 2a en 2b, aangezien door de verdraaiing volgens pijl 57 in figuur 2b ten opzichte van figuur 2a een lagere of hogere kracht opwekt. Dit is afhankelijk van de wikkelrichting van de 5 torsie-veer.
Met de inrichting volgens de uitvinding is het mogelijk de door de respectievelijke torsie-veren van de respectievelijke beluchtingsmiddelen uitgeoefende voorspankracht via de arm 55 voor alle beluchtingsmiddelen in 10 de beluchtingsinrichting tegelijkertijd te verstellen en opnieuw in te stellen. Dat is bijzonder voordelig wanneer de gewenste voorspankracht moet worden aangepast, bijvoorbeeld wanneer het toerental van de rotatie van de krukas volgens pijl 28 wordt verhoogd, waardoor grotere centrifugale 15 krachten worden opgewekt, waardoor een grotere voorspanningskracht in de richting van de aanslag 70 nodig is om de verplaatsing van het ophangpunt 44 tegen te gaan.
Figuur 3 toont een tweede uitvoeringsvorm van een beluchtingsmiddel 100. Beluchtingsmiddel 100 is gekoppeld via 20 een vierde arm 101 met een krukas 102 die kan roteren volgens pijl 103 rond as 104. Vierde arm 101 is scharnierend verbonden met een tweede arm 110 van het beluchtingsmiddel 100. De eerste arm 105 loopt in hoofdzaak parallel aan de tweede arm 110. De tweede arm 110 is vast verbonden via 25 scharnier 111 met gestel 112. Daarnaast is eerste arm 110 met scharnier 113 verbonden aan de penhouder 114. Penhouder 114 is door middel van een scharnier 115 verbonden met een eerste scharnierend middel 116 van de eerste arm 105, terwijl het tweede vrije uiteinde 117 van de eerste arm 105 via een 30 scharnier 118 verbonden is met een derde arm 119 van de ophanging 120. Bij een rotatie volgens pijl 103 van de krukas 102 zal arm 110 en arm 105 in hoofdzaak bewegen volgens pijl 15 121 en zal penhouder 114 de pennen in een stekende en zich herhalende beweging in de bodem leiden.
Ophanging 120 verbindt de eerste arm 105 met het gestel.
De ophanging 120 vormt een ophangpunt 118 welke tevens het 5 scharnierpunt is van de eerste arm 105, In de gebruikstoestand kan scharnierpunt 118 en ophangpunt 118 bewegen ten opzichte van het vaste gestel. De beweging is daarbij door veermiddelen beperkt. De derde arm 119 is gelagerd verbonden met het gestel via lager 125 en via 10 scharnier 126 met een arm 127, waarbij een veer 128 is aangebracht tussen een vast op stang 127 aangebrachte nok 129 en een beweegbaar met het gestel verbonden slede 130. De slede 130 kan worden bewogen volgens pijl 131 ten opzichte van het gestel en kan in de verschoven positie worden 15 vastgezet, bijvoorbeeld door middel van een schroef 132. De beweging volgens pijl 131 wordt geleid door de gleuven 133,134. In de gleuven zijn vaste pennen 135,136 opgenomen die vast verbonden zijn met het gestel.
Door de slede volgens pijl 131 te bewegen, wordt de veer 20 128 meer of minder ingedrukt, waardoor een andere veerkracht op scharnier 126 wordt uitgeoefend. De veerkracht wordt via scharnier 125 overgebracht op het ophangpunt 118. Wanneer slede 130 naar links volgens pijl 131 wordt bewogen, zal een grotere kracht volgens pijl 140 op ophangpunt 118 worden 25 overgebracht. Ophangpunt 118 houdt evenwel dezelfde uitgangspositie, aangezien de vierde arm 119 aanligt op een kops uiteinde 150 van een aanslag 151 gevormd door een kogel 152 die is opgenomen in een bus 153, waarbij de kogel volgens pijl 154 naar links en naar rechts kan bewegen, daarbij 30 ingesteld door een stang 156 die excentrisch kan roteren rond een as 157. Door de slede 130 naar links te positioneren wordt een grotere voorspanningskracht volgens pijl 140 uitgeoefend op de aanslag 151. Hierdoor wordt de beweging van 16 het ophangpunt 118 moeilijker gemaakt, aangezien een grotere kracht tegengesteld aan kracht 140 nodig is voor de verplaatsing van het ophangpunt 118, welke zou kunnen scharnieren volgens pijl 160. Een beweging naar rechts van 5 ophangpunt 118 wordt voorkomen door de aanslag 151.
Vergelijkbaar met de situatie getoond in figuur 2b kan de aanslag 151 worden ingesteld door middel van stangen 156 waarbij het aanligpunt naar links of naar rechts kan worden verplaatst volgens pijl 154. Hierdoor kan de insteekhoek van 10 de pennen en de penhouder 114 worden aangepast. Duidelijk zal zijn dat de slede 130 gekoppeld kan worden met meerdere derde armen 119 van respectievelijke beluchtingsmiddelen die naast elkaar zijn aangebracht over de breedte 80 van een beluchtingsinrichting 1 volgens figuur 1.
15 Figuur 4 toont een derde uitvoeringsvorm die vergelijkbaar is met de tweede uitvoeringsvorm. De derde arm 180 kan nu zwenken rond as 181 volgens pijl 182, waarbij op de derde arm 180 een voorspanning wordt uitgeoefend door veer 183 die instelbaar verbonden is met het gestel 185. De 20 instelling kan zijn uitgevoerd zoals getoond met een schroefverbinding 186. De uitvoering van figuur 4 is in werking zeer vergelijkbaar met die van figuur 3.
Figuur 5 toont een vierde uitvoeringsvorm. Eerste arm 201 van beluchtingsmiddel 200 heeft een vrij uiteinde 202 dat een 25 scharnierpunt 203 vormt, welke scharnierend verbonden is met derde arm 204, welke het scharnierpunt 203 verbindt met de ophanging 205. Het scharnierpunt is tevens ophangpunt. De as in het centrum van het rosta-blok 230 is het centrum van verdraaiing van de slede 210. De ophanging wordt in de 30 getoonde uitvoeringsvorm gevormd door een slede 210 voorzien van gleuven 211 en 212 waarin pinnen 213,214 zijn opgenomen voorzien van bouten 215,216. De pinnen kunnen in een bepaalde positie worden vastgezet door de bouten 215,216 vast te 17 schroeven. Hierdoor wordt een bepaalde positie van slede 210 bereikt, waarbij de slede volgens pijl 220 kan zwenken. De zwenking volgens pijl 220 vindt plaats rondom een middenpunt dat wordt gevormd door het centrum van het rosta blok 230.
5 Verplaatsing van slede 210 heeft derhalve een verplaatsing van het ophangpunt 203 tot gevolg.
Slede 210 is gevormd rondom een rosta-blok 230. Het rosta-blok heeft, zoals getoond in doorsnede in figuur 5, een rechthoekige metalen balkvorm 231, waarbij in de hoeken van 10 de balk vier elastisch vervormbare materialen 232-235 zijn aangebracht. Tussen de vier materiaaldelen 232-235 is een tweede balkvormige metalen stang 240 opgenomen. De stang 240 is verbindbaar met de derde arm 204. De materiaaldelen 232-235 kunnen bij voorkeur een rubber omvatten. De buis 240 die 15 is opgenomen in buis 231 kan ten opzichte daarvan bewogen worden volgens pijl 242. Daarbij treedt een vervorming op van de rubberen delen 232-235. De krachten die nodig zijn voor de beweging 242 van buis 240 ten opzichte van buis 231 zijn afhankelijk van de materiaaleigenschappen van de rubberen 20 delen 232-235. In de getoonde positie volgens figuur 5 bevindt het rosta-blok 230 zich in een rustpositie en is er derhalve geen sprake van een voorspanningskracht die wordt uitgeoefend op de derde arm 204.
Het zal de vakman duidelijk zijn dat meerdere sleden 210 25 kunnen worden opgenomen in de beluchtingsinrichting 1 en dat meerdere derde armen 204 van de respectievelijke beluchtingsmiddelen kunnen worden verbonden met het rosta-blok. Hierdoor is het mogelijk om door middel van een centrale verstelling van de slede 210 de voorspanningskracht 30 centraal in te stellen en te variëren.
De derde arm 204 ligt op vergelijkbare wijze aan op een aanslag 260 waarmee de insteekhoek kan worden aangepast.
18
Een groot voordeel van het gebruik van een rosta-blok is de duurzaamheid van het veerelement, en bovendien is vervorming van het rosta-blok geluidloos.
Combinaties van de verschillende veermiddelen volgens de 5 vier uitvoeringsvormen zijn mogelijk.
Alhoewel de uitvinding is beschreven aan de hand van de voorkeursuitvoeringsvormen zijn verschillende andere uitvoeringen mogelijk binnen de reikwijdte van het octrooi, waarvan de beschermingsomvang wordt gedefinieerd door de 10 bijgesloten conclusies.
1031566-

Claims (21)

1. Inrichting voor het beluchten van een bodem omvattende een gestel voorzien van bewegingsmiddelen voor het over een 5 bodem rijden van de inrichting, een gelagerd met het gestel verbonden krukas, die koppelbaar is met een aandrijving, een aantal met het gestel verbonden en met de krukas verbonden beluchtingsmiddelen, waarbij het beluchtingsmiddel ten minste een pen omvat die is ingericht voor het in een 10 gebruikstoestand uitvoeren van een zich herhalende beweging, waarbij de pen in de grond wordt gestoken, waarbij de beweging wordt geleid door ten minste twee scharnierende armen van het beluchtingsmiddel, met het kenmerk, dat ten minste een eerste arm van het beluchtingsmiddel een 15 scharnierpunt heeft dat in de gebruikstoestand beweegbaar ten opzichte van het gestel is.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het scharnierpunt op een vrij uiteinde van de eerste arm is 20 aangebracht.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het scharnierpunt van de eerste arm door middel van een ophanging met het gestel verbonden is. 25
4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de ophanging een derde arm omvat die verbonden is met het scharnierpunt van de eerste arm.
5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de ophanging veermiddelen omvat voor het in een uitgangspositie positioneren van het scharnierpunt. 1031568-
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de veermiddelen een voorspanmiddel omvatten.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat 5 het voorspanmiddel een torsieveer omvat.
8. Inrichting volgens een van de conclusies 5-7, met het kenmerk, dat de veermiddelen zijn verbonden met de derde arm.
9. Inrichting volgens een van de conclusies 5-8, met het kenmerk, dat het veermiddel een rosta-blok omvat.
10. Inrichting volgens een van de conclusies 3-9, met het kenmerk, dat de ophanging verder een met het gestel verbonden 15 aanslag omvat.
11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de positie van de aanslag ten opzichte van het gestel instelbaar is.
12. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat een instelmiddel voor de positie van de aanslag een excentrische as omvat, die scharnierend met het gestel verbonden is. 25
13. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitgangspositie van het scharnierpunt van de eerste arm instelbaar is.
14. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de uitgangspositie met de aanslag instelbaar is.
15. Inrichting volgens een van de conclusies 3-8 en 11 of 12, met het kenmerk, dat de voorspanmiddelen zijn ingericht om het uitoefenen van een voorspankracht van het scharnierpunt in de richting van de aanslag. 5
16. Inrichting volgens een van de conclusies 3-15 voorzover afhankelijk van conclusie 3, met het kenmerk, dat de ophanging een aantal eerste armen van de beluchtingsmiddelen met het gestel verbindt, waarbij de 10 scharnierpunten van die eerste armen in de gebruikstoestand beweegbaar zijn ten opzichte van het gestel.
17. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ophanging een aantal veermiddelen 15 heeft die elk verbonden zijn de eerste arm van een beluchtingsmiddel, waarbij de ophanging een instelmiddel heeft voor het centraal instellen van de veerkracht.
18. Inrichting volgens voorgaande conclusie 17, met het 20 kenmerk, dat het instelmiddel beweegbaar en fixeerbaar met het gestel verbonden is.
19. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tweede arm een scharnierpunt heeft 25 dat vast met het gestel is verbonden.
20. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een vierde arm scharnierend verbonden is met de krukas en met een arm van het beluchtingsmiddel. 30
21. Inrichting volgens een van'de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eerste en tweede arm van het beluchtingsmiddel in hoofdzaak parallelle armen zijn voor het geleiden van de beweging van de pen. 1031560-
NL1031566A 2006-04-11 2006-04-11 Beluchtingsinrichting. NL1031566C2 (nl)

Priority Applications (8)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1031566A NL1031566C2 (nl) 2006-04-11 2006-04-11 Beluchtingsinrichting.
AU2007235727A AU2007235727A1 (en) 2006-04-11 2007-04-05 Aerating device
BRPI0710061-2A BRPI0710061A2 (pt) 2006-04-11 2007-04-05 dispositivo para aeração de um solo
US12/296,890 US20090200050A1 (en) 2006-04-11 2007-04-05 Aerating device
PCT/NL2007/000096 WO2007117137A1 (en) 2006-04-11 2007-04-05 Aerating device
CNA2007800132916A CN101420844A (zh) 2006-04-11 2007-04-05 曝气装置
EP07747278A EP2003948A2 (en) 2006-04-11 2007-04-05 Aerating device
TW096112440A TW200744443A (en) 2006-04-11 2007-04-10 Aerating device

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1031566 2006-04-11
NL1031566A NL1031566C2 (nl) 2006-04-11 2006-04-11 Beluchtingsinrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1031566C2 true NL1031566C2 (nl) 2007-10-12

Family

ID=37479879

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1031566A NL1031566C2 (nl) 2006-04-11 2006-04-11 Beluchtingsinrichting.

Country Status (8)

Country Link
US (1) US20090200050A1 (nl)
EP (1) EP2003948A2 (nl)
CN (1) CN101420844A (nl)
AU (1) AU2007235727A1 (nl)
BR (1) BRPI0710061A2 (nl)
NL (1) NL1031566C2 (nl)
TW (1) TW200744443A (nl)
WO (1) WO2007117137A1 (nl)

Families Citing this family (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102008017242B4 (de) * 2008-03-10 2011-12-22 Wiedenmann Gmbh Bodenbearbeitungsgerät
EP2123143B1 (en) * 2008-05-23 2013-11-06 Redexim Handel-en Exploitatie Maatschappij B.V. Soil aerating device and method for pushing penetration tools into soil
DE202012010495U1 (de) * 2012-11-05 2014-02-14 Redexim Handel- En Exploitatie Maatschappij B.V. Bodenbearbeitungsvorrichtung zum Erzeugen von Hohlräumen in einem Boden
DK2754343T3 (da) * 2013-01-15 2018-01-29 Redexim Handel-En Exploitatie Mij B V Mobil jordbearbejdningsindretning med beskyttelsesindretning
EP2966958A4 (en) * 2013-03-15 2016-12-14 Textron Inc ZINC HOLDING DEVICE AND METHOD FOR FLOOR VENTILATION
CN106612652A (zh) * 2016-12-28 2017-05-10 兴化市台林机械有限公司 一种应用于草坪深孔打孔机的打孔传动机构
IT201700054482A1 (it) * 2017-05-19 2018-11-19 Gramegna Srl Macchina agricola per decompattare ed arieggiare il terreno.
CN111201848A (zh) * 2020-03-09 2020-05-29 安徽一诺青春工业设计有限公司 一种基于凸形导轨传动原理的可调节草坪打孔装置

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1991007076A1 (de) * 1989-11-08 1991-05-30 Wiedenmann Gmbh Bearbeitungsgerät für die tiefenlockerung von böden
DE4333310A1 (de) 1993-09-30 1995-04-06 Thomas Ostheimer Bodenbearbeitungsmaschine in gelenkiger Ausführung zur Betätigung von Mehrzweckwerkzeugen und mehreren Werkzeugen
EP1108350A1 (de) * 1999-12-15 2001-06-20 Wiedenmann GmbH Bearbeitungsgerät für die Tiefenlockerung von Böden
EP1203522A1 (en) * 2000-11-03 2002-05-08 Sisis Equipment (Macclesfield) Limited Ground injection apparatus
EP1208730A1 (de) * 2000-11-27 2002-05-29 Wiedenmann GmbH Bodenbearbeitungsgerät mit Dämpfer
US20050263300A1 (en) * 2002-08-15 2005-12-01 Deere & Co Cultivating device

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4750565A (en) * 1985-01-16 1988-06-14 Outboard Marine Corporation Turf aerating apparatus
AUPN642695A0 (en) * 1995-11-08 1995-11-30 Deere & Company Cultivating machine
NL1004926C2 (nl) * 1997-01-03 1998-07-06 Redexim Handel En Expl Mij Bv Inrichting voor het beluchten van een bodemlaag.

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1991007076A1 (de) * 1989-11-08 1991-05-30 Wiedenmann Gmbh Bearbeitungsgerät für die tiefenlockerung von böden
DE4333310A1 (de) 1993-09-30 1995-04-06 Thomas Ostheimer Bodenbearbeitungsmaschine in gelenkiger Ausführung zur Betätigung von Mehrzweckwerkzeugen und mehreren Werkzeugen
EP1108350A1 (de) * 1999-12-15 2001-06-20 Wiedenmann GmbH Bearbeitungsgerät für die Tiefenlockerung von Böden
EP1203522A1 (en) * 2000-11-03 2002-05-08 Sisis Equipment (Macclesfield) Limited Ground injection apparatus
EP1208730A1 (de) * 2000-11-27 2002-05-29 Wiedenmann GmbH Bodenbearbeitungsgerät mit Dämpfer
US20050263300A1 (en) * 2002-08-15 2005-12-01 Deere & Co Cultivating device

Also Published As

Publication number Publication date
CN101420844A (zh) 2009-04-29
US20090200050A1 (en) 2009-08-13
AU2007235727A1 (en) 2007-10-18
EP2003948A2 (en) 2008-12-24
BRPI0710061A2 (pt) 2011-08-02
WO2007117137A1 (en) 2007-10-18
TW200744443A (en) 2007-12-16

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1031566C2 (nl) Beluchtingsinrichting.
EP3290380B1 (en) A stabilizing device of an elevator car
KR100563413B1 (ko) 수평면에서 이동 가능한 다관절 아암을 갖는 로봇
US8276869B2 (en) Adjustable supporting stand
CN107554367B (zh) 悬挂装置
JPH02198555A (ja) 乳児保育器マットレス位置決め装置
US20020053254A1 (en) Adjustable pedal assembly (banana rod)
SE464157B (sv) Stativ spec foer bildskaermsterminaler
US5404996A (en) Vibratory drive system for a vibratory conveyor apparatus and a conveyor apparatus having same
DE10034266B4 (de) Zentrifuge
EP1319921B1 (fr) Colonne de mesure d'une dimension longitudinale
NL1031747C2 (nl) Beluchtingsinrichting.
CN201036021Y (zh) 显示器支架
US9451737B2 (en) Soil cultivation device
US20080020701A1 (en) Adjustable angle oscillating fan
CN210800571U (zh) 一种两自由度调整装置
JP2005319791A (ja) 引上げフック
KR101763105B1 (ko) 컨베이어용 사행 조정 장치
WO2001085403A1 (en) Stylus counterbalancing mechanism for a measuring probe
AU2001291754B2 (en) Camera stand head
CN108731967B (zh) 质量平衡装置及具有其的旋转式切片机
JPS6138571Y2 (nl)
JP2021181125A (ja) 多関節アーム
KR20190002775U (ko) 캐스터 잠금장치
AT396844B (de) Einrichtung für reibungs- und verschleissunter- suchungen von rotierenden systemen, insbesondere lagern

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20111101