NL1031174C2 - Windenergieomzetter en windmolen van de windenergieomzetter. - Google Patents

Windenergieomzetter en windmolen van de windenergieomzetter. Download PDF

Info

Publication number
NL1031174C2
NL1031174C2 NL1031174A NL1031174A NL1031174C2 NL 1031174 C2 NL1031174 C2 NL 1031174C2 NL 1031174 A NL1031174 A NL 1031174A NL 1031174 A NL1031174 A NL 1031174A NL 1031174 C2 NL1031174 C2 NL 1031174C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
rotor
wind energy
energy converter
roof
windmill
Prior art date
Application number
NL1031174A
Other languages
English (en)
Inventor
Martinus Wilhelmus Petrus Hurk
Original Assignee
Martinus Wilhelmus Petrus Hurk
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Martinus Wilhelmus Petrus Hurk filed Critical Martinus Wilhelmus Petrus Hurk
Priority to NL1031174A priority Critical patent/NL1031174C2/nl
Priority to EP07102597A priority patent/EP1830062A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1031174C2 publication Critical patent/NL1031174C2/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F03MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS; WIND, SPRING, OR WEIGHT MOTORS; PRODUCING MECHANICAL POWER OR A REACTIVE PROPULSIVE THRUST, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F03DWIND MOTORS
    • F03D7/00Controlling wind motors 
    • F03D7/06Controlling wind motors  the wind motors having rotation axis substantially perpendicular to the air flow entering the rotor
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F03MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS; WIND, SPRING, OR WEIGHT MOTORS; PRODUCING MECHANICAL POWER OR A REACTIVE PROPULSIVE THRUST, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F03DWIND MOTORS
    • F03D9/00Adaptations of wind motors for special use; Combinations of wind motors with apparatus driven thereby; Wind motors specially adapted for installation in particular locations
    • F03D9/30Wind motors specially adapted for installation in particular locations
    • F03D9/34Wind motors specially adapted for installation in particular locations on stationary objects or on stationary man-made structures
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F03MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS; WIND, SPRING, OR WEIGHT MOTORS; PRODUCING MECHANICAL POWER OR A REACTIVE PROPULSIVE THRUST, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F03DWIND MOTORS
    • F03D13/00Assembly, mounting or commissioning of wind motors; Arrangements specially adapted for transporting wind motor components
    • F03D13/20Arrangements for mounting or supporting wind motors; Masts or towers for wind motors
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F05INDEXING SCHEMES RELATING TO ENGINES OR PUMPS IN VARIOUS SUBCLASSES OF CLASSES F01-F04
    • F05BINDEXING SCHEME RELATING TO WIND, SPRING, WEIGHT, INERTIA OR LIKE MOTORS, TO MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS COVERED BY SUBCLASSES F03B, F03D AND F03G
    • F05B2240/00Components
    • F05B2240/90Mounting on supporting structures or systems
    • F05B2240/91Mounting on supporting structures or systems on a stationary structure
    • F05B2240/911Mounting on supporting structures or systems on a stationary structure already existing for a prior purpose
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F05INDEXING SCHEMES RELATING TO ENGINES OR PUMPS IN VARIOUS SUBCLASSES OF CLASSES F01-F04
    • F05BINDEXING SCHEME RELATING TO WIND, SPRING, WEIGHT, INERTIA OR LIKE MOTORS, TO MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS COVERED BY SUBCLASSES F03B, F03D AND F03G
    • F05B2240/00Components
    • F05B2240/99Components characterised by colour or colour patterns
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F05INDEXING SCHEMES RELATING TO ENGINES OR PUMPS IN VARIOUS SUBCLASSES OF CLASSES F01-F04
    • F05BINDEXING SCHEME RELATING TO WIND, SPRING, WEIGHT, INERTIA OR LIKE MOTORS, TO MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS COVERED BY SUBCLASSES F03B, F03D AND F03G
    • F05B2260/00Function
    • F05B2260/96Preventing, counteracting or reducing vibration or noise
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02BCLIMATE CHANGE MITIGATION TECHNOLOGIES RELATED TO BUILDINGS, e.g. HOUSING, HOUSE APPLIANCES OR RELATED END-USER APPLICATIONS
    • Y02B10/00Integration of renewable energy sources in buildings
    • Y02B10/30Wind power
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02EREDUCTION OF GREENHOUSE GAS [GHG] EMISSIONS, RELATED TO ENERGY GENERATION, TRANSMISSION OR DISTRIBUTION
    • Y02E10/00Energy generation through renewable energy sources
    • Y02E10/70Wind energy
    • Y02E10/72Wind turbines with rotation axis in wind direction
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02EREDUCTION OF GREENHOUSE GAS [GHG] EMISSIONS, RELATED TO ENERGY GENERATION, TRANSMISSION OR DISTRIBUTION
    • Y02E10/00Energy generation through renewable energy sources
    • Y02E10/70Wind energy
    • Y02E10/728Onshore wind turbines
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02EREDUCTION OF GREENHOUSE GAS [GHG] EMISSIONS, RELATED TO ENERGY GENERATION, TRANSMISSION OR DISTRIBUTION
    • Y02E10/00Energy generation through renewable energy sources
    • Y02E10/70Wind energy
    • Y02E10/74Wind turbines with rotation axis perpendicular to the wind direction

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Sustainable Development (AREA)
  • Sustainable Energy (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Power Engineering (AREA)
  • Wind Motors (AREA)

Description

Titel: Windenergieomzetter en windmolen van de windenergieomzetter
De uitvinding heeft betrekking op een windenergieomzetter omvattende ten minste een gebouw en een windmolen voorzien van een om een hartlijn roteerbare rotor die is voorzien van een veelvoud van rotorbladen.
5 Een dergelijke windenergieomzetter is bijvoorbeeld bekend uit
Europese octrooiaanvrage EP 1255932. Deze bekende windenergieomzetter omvat een rotor met een horizontale hartlijn die op een dak van een gebouw is geplaatst en een integraal onderdeel vormt van een vorstafdekking.
Deze bekende windenergieomzetter heeft het nadeel dat de 10 windenergieomzetter een relatief grote constructie op het dak vormt waardoor het aanzicht van het gebouw in hoge mate wordt veranderd en/of een ongebruikelijk karakter krijgt. Dit kan bovendien een nadeel vormen voor het verkrijgen van een vergunning voor het plaatsen van de windenergieomzetter. Voorts wordt van de relatief grote boven op het dak 15 geplaatste constructie slechts een beperkt deel van de hoogtemaat (minder dan de helft) effectief gebruikt als windvangend oppervlak.
Het is een doel van de uitvinding om aan ten minste een van deze problemen tegemoet te komen.
Daartoe wordt volgens de uitvinding de windenergieomzetter 20 verschaft die gekenmerkt is in dat het ten minste ene gebouw een opneemruimte verschaft die naar boven toe open is, waarbij de rotor ten dele is verzonken in de opneemruimte zodanig dat tijdens roteren van de rotor om de hartlijn de mate waarin ten minste een rotorblad van het veelvoud van rotorbladen is verzonken in de opneemruimte varieert.
25 Dit biedt het voordeel dat het verzonken deel van de rotor niet bijdraagt aan een visueel waarneembare constructie op of aan het gebouw, |J 031174- 2 zodat de hoogte van de constructie op of aan het gebouw kan worden beperkt.
Van de windmolen die is voorzien van de om de hartlijn roteerbare rotor die is voorzien van het veelvoud van rotorbladen, waarbij de rotor ten 5 dele is verzonken in de opneemruimte zodanig dat tijdens roteren van de rotor om de hartlijn de mate waarin ten minste een rotorblad van het veelvoud van rotorbladen is verzonken in de opneemruimte varieert,draagt, wanneer wind op de rotorbladen valt, slechts één helft van de rotor, bijvoorbeeld een bovenste helft, bij aan het omzetten van windenergie in 10 bruikbare energie zoals elektrische, mechanische of thermische energie.
Indien wind eveneens op de andere helft van de rotor valt, veroorzaakt dit een tegenwerkende kracht die het rendement van de windmolen vermindert. Met rendement wordt hier bedoeld de door de windmolen geleverde nuttige (mechanische, thermische en/of elektrische) energie 15 gedeeld door de door de op de rotor vallende wind gerepresenteerde energie (bijvoorbeeld uitgedrukt in debiet). Doordat, volgens de uitvinding, de rotor ten dele is verzonken in de opneemruimte van het dak, zal de wind niet op het in de opneemruimte van het dak verzonken deel van de rotor kunnen vallen, zodat, althans ten dele, wordt verhinderd dat de tegenwerkende 20 kracht wordt geleverd.
Bij voorkeur strekken de rotorbladen zich elk in hoofdzaak uit in een vlak dat zich in hoofdzaak parallel aan de hartlijn van de rotor uitstrekt en bij voorkeur de hartlijn omvat. Dit biedt het voordeel dat het mogelijk is om rotorbladen te verschaffen die een relatief groot oppervlak waarop de 25 wind kan invallen combineren met een relatief kleine radiale lengte van de rotorbladen. Aldus wordt een windenergieomzetter verschaft met een relatief groot vermogen en een relatief kleine hoogtemaat.
Bij voorkeur is de windmolen bij een dak van het ten minste ene gebouw is geplaatst. Immers, bij het dak zal in zijn algemeenheid de grootse 30 hoeveelheid wind op de rotor van de windmolen kunnen vallen of wind met 3 de grootste snelheid. Bij voorkeur is de opneemruimte in het dak van het ten minste ene gebouw opgenomen. Veelal, zeker bij bijvoorbeeld stallen of bedrijfshallen, wordt de ruimte juist onder het dak, waarin de rotor ten dele is verzonken, normaliter niet benut, zodat het gebouw zijn oorspronkelijke 5 functie kan behouden.
Bij voorkeur strekt de hartlijn van de rotor zich in hoofdzaak uit in of onder een vlak waarin zich het dak uitstrekt en/of in of onder een virtueel vlak dat zich in het verlengde van het dak uitstrekt. Dit biedt het voordeel dat de genoemde tegenwerkende kracht niet, althans minder, wordt 10 uitgeoefend, zodat het rendement optimaal zal zijn.
Bij voorkeur strekt de hartlijn van de rotor zich in hoofdzaak parallel aan een rand van de open bovenzijde de opneemruimte uit, en bevindt zich op een gelijke verticale hoogte of lager dan de rand van de opneemruimte. Dit biedt het voordeel dat de genoemde tegenwerkende 15 kracht niet, althans in nog mindere mate, wordt uitgeoefend, zodat het rendement optimaal zal zijn
Bij voorkeur omvat het dak ten minste een schuin omhoog verlopend dakdeel. Dit biedt het voordeel dat de tegen het schuin omhoog verlopende dak vallende wind naar de rotor kan worden geleid, zodat een 20 groter debiet aan wind op de rotor kan vallen. Hierdoor kan de windenergieomzetter een grotere hoeveelheid energie leveren.
Bij voorkeur omvat het dak een nok en bevindt de opneemruimte zich in de nok. Dit biedt het voordeel dat de rotor geschikt is om te worden aangedreven door wind die van de ene zijde van de nok of van de andere 25 zijde van de nok aanstroomt. Aldus is de windenergieomzetter geschikt voor gebruik bij wind uit een groot aantal windrichtingen.
Bij voorkeur is de windmolen voorzien van een goot die zich in hoofdzaak parallel aan de hartlijn uitstrekt langs een onderzijde van de rotor. Dit biedt het voordeel dat het mogelijk is om het dak, daar waar de 4 rotor ten dele is verzonken in het dak, althans ten dele, af te dichten, bijvoorbeeld tegen neerslag en/of tocht.
Bij voorkeur zijn de rotorbladen middels verende en/of trillingsdempende middelen verbonden met het ten minste ene gebouw.
5 Hiertoe zijn bijvoorbeeld de verende en/of trillingsdempende middelen opgenomen tussen de rotorbladen en een as van de windmolen en/of tussen de as en het ten minste ene gebouw. Dit biedt het voordeel dat in de rotorbladen ontstane mechanische trillingen en/of schokken niet, althans in gedempte vorm, worden doorgegeven aan het ten minste ene gebouw, zodat 10 bijvoorbeeld geluidsoverlast en/of slijtage worden verhinderd, althans verminderd.
Bij voorkeur is de windmolen voorzien van een rem voor het tot stilstand brengen en/of in stilstand houden van de rotor. Bij voorkeur is de windmolen ingericht om de rotor in stilstand een vooraf bepaalde 15 rotatiepositie te doen innemen. Bij voorkeur wijst in de vooraf bepaalde rotatiepositie ten minste een rotorblad in hoofdzaak verticaal naar boven. Indien hierbij de rotor drie rotorbladen omvat, biedt dit het voordeel dat neerslag eenvoudig van de rotorbladen kan afschuiven.
Bij voorkeur is de rotor opgenomen tussen twee dakspanten van 20 het dak. Dit biedt het voordeel dat de dakspanten die bijvoorbeeld onderdeel vormen van een draagconstructie van het dak kunnen worden behouden indien de windmolen bij een bestaand dak wordt geplaatst. Bovendien kunnen de dakspanten fungeren als een draagconstructie voor de windmolen.
25 Bij voorkeur is de windenergieomzetter voorzien van een veelvoud van rotors. Dit biedt het voordeel dat een groot nuttig rotorbladoppervlak wordt verschaft, terwijl het mogelijk is om de afmetingen van de rotors zelf beperkt te houden, bijvoorbeeld tot eenvoudig produceerbare of monteerbare afmetingen.
5
De uitvinding heeft tevens betrekking op een windmolen van de windenergieomzetter volgens de uitvinding.
Deze windmolen omvat bijvoorbeeld een om een hartlijn roteerbare rotor voorzien van een veelvoud van rotorbladen en een goot die zich in 5 hoofdzaak parallel aan de hartlijn uitstrekt langs een onderzijde van de rotor, waarbij de rotor ten dele is verzonken in de goot zodanig dat tijdens roteren van de rotor om de hartlijn de mate waarin ten minste een rotorblad van het veelvoud van rotorbladen is verzonken in de goot varieert.
Volgens een ander aspect van de uitvinding omvat een windmolen 10 een rotor voorzien van ten minste een rotorblad, waarbij het ten minste ene rotorblad althans ten dele lichtdoorlatend en/of transparant is. Dit biedt het voordeel dat het ten minste ene rotorblad, althans in hoofdzaak, geen slagschaduw vormt nabij de windmolen. Slagschaduwen worden in het algemeen als hinderlijk ervaren door mensen en dieren.
15 Bij voorkeur is ten minste een rotorblad van het veelvoud van rotorbladen van de windenergieomzetter volgens de uitvinding althans ten dele lichtdoorlatend.
Bij voorkeur is ten minste een rotorblad van het veelvoud van rotorbladen van de windenergieomzetter volgens de uitvinding althans ten 20 dele transparant.
De uitvinding zal hieronder uiteen worden gezet aan de hand van de tekening die dienst doet als niet beperkend voorbeeld. Hierin toont
Fig. la een schematische dwarsdoorsnede van een eerste 25 uitvoeringsvorm van een windenergieomzetter volgens de uitvinding;
Fig. lb een schematische dwarsdoorsnede van een tweede uitvoeringsvorm van een windenergieomzetter volgens de uitvinding;
Fig. lc een schematisch perspectivisch aanzicht van de uitvoeringsvorm getoond in Fig. lb; 6
Fig. ld een schematische dwarsdoorsnede van een derde uitvoeringsvorm van een windenergieomzetter volgens de uitvinding;
Fig. 2 een schematisch bovenaanzicht van een windenergieomzetter volgens een vierde uitvoeringsvorm van de uitvinding; 5 Fig. 3 een schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van een rotor van de windenergieomzetter volgens de uitvinding;
Fig. 4 een schematisch aanzicht van een uitvoeringsvorm van een deel van een windmolen van de windenergieomzetter volgens de uitvinding;
Fig. 5a een schematische dwarsdoorsnede van een vijfde 10 uitvoeringsvorm van een windenergieomzetter volgens de uitvinding; en
Fig. 5b een schematische dwarsdoorsnede van een zesde uitvoeringsvorm van een windenergieomzetter volgens de uitvinding.
Fig. la toont een schematische dwarsdoorsnede van een eerste 15 uitvoeringsvorm van een windenergieomzetter 1 volgens de uitvinding. De windenergieomzetter 1 omvat een gebouw 2, in dit voorbeeld een bedrijfshal. Het gebouw 2 omvat muren 6,8 en een dak 10. In dit voorbeeld, omvat het dak 10 een eerste dakdeel 12 en een tweede dakdeel 14. Het dak 10 van het gebouw 2 is voorts voorzien van een opneemruimte 4. De opneemruimte 4 is 20 naar boven toe open.
In Fig. la is de windenergieomzetter 1 voorts voorzien van een windmolen 16. De windmolen 16 omvat een om een hartlijn 18 roteerbare rotor 20. In dit voorbeeld strekt de hartlijn 18 zich in hoofdzaak parallel aan het eerste en het tweede dakdeel 12,14 uit. In dit voorbeeld strekt de 25 hartlijn 18 zich in hoofdzaak horizontaal uit. De rotor 20 strekt zich in dit voorbeeld tussen het eerste dakdeel 12 en het tweede dakdeel 14 uit. De rotor 20 is voorzien van een veelvoud van rotorbladen 22.i (i=l,2,3..), in dit voorbeeld van drie rotorbladen 22.i. De rotorbladen 22.i strekken zich elk in hoofdzaak uit in een vlak dat zich in hoofdzaak parallel aan de hartlijn 18 30 uitstrekt. De rotorbladen 22.i strekken zich in dit voorbeeld elk in hoofdzaak 7 uit in een vlak dat de hartlijn 18 omvat. De rotorbladen 22.i zijn voorts in rotatiezin gelijkmatig rond de hartlijn 18 verdeeld. In dit voorbeeld is een door elke twee rotorbladen 22.i ingesloten hoek in hoofdzaak gelijk aan 120 graden.
5 In Fig. la is de rotor 20 ten dele verzonken in de opneemruimte 4 van het dak 10 van het gebouw 2. Aldus strekt de rotor 20 zich ten dele uit onder een door het dak 10 opgespannen vlak en ten dele boven het door het dak 10 opgespannen vlak.
In Fig. la is de windmolen 16 voorts voorzien van een goot 24. In 10 dit voorbeeld vormt een door de goot omsloten ruimte de opneemruimte 4. Het zal duidelijk zijn dat indien de windmolen 16 niet is voorzien van de goot 24, de gehele door de muren 6,8 en het dak 10 omsloten binnenruimte van het gebouw 2 de opneemruimte 4 vormt. De goot 24 strekt zich in hoofdzaak parallel aan de hartlijn 18 uit langs een onderzijde van de rotor 15 20. Een grootste horizontale breedte van de goot 24, gemeten in een richting dwars op de hartlijn, is in dit voorbeeld groter dan een diameter van de rotor 20, gemeten dwars op de hartlijn 18. In Fig. la is de rotor 20 ten dele verzonken in de goot 24. De goot 24 vormt in dit voorbeeld een afdichting van het dak 10 langs de onderzijde van de rotor 20. De afdichting verhindert 20 bijvoorbeeld dat regen en/of tocht het gebouw binnenkomt en/of warme binnenlucht het gebouw verlaat langs of via de rotor 20. Bij voorkeur is de goot 24 voorzien van een afroer voor het afroeren van regen en/of andere neerslag. In een bijzondere uitvoeringsvorm kan de windenergieomzetter 1 zijn voorzien van middelen voor het verwijderen van ijs en/of sneeuw van 25 bijvoorbeeld de rotor en/of de goot, zoals bijvoorbeeld een warmtebron en/of een toevoersysteem voor het toevoeren van een smeltbevorderend middel zoals bijvoorbeeld pekel.
De tot dusver beschreven windenergieomzetter 1 werkt als volgt. In zijn algemeenheid geldt dat wind die op een rotorblad 22.i van de rotor 20 30 valt een kracht zal uitoefenen op dat rotorblad 22.i. De kracht is daarbij 8 gericht in een in de windrichting stroomafwaartse richting. De kracht zal derhalve op de rotor 20 een moment uitoefenen dat gericht is om de rotor 20 zodanig te roteren dat het betreffende rotorblad 22.i in de stroomafwaartse richting beweegt. Het zal duidelijk zijn dat, indien de rotor 20 geheel zou 5 zijn blootgesteld aan de wind, de wind op een rotorblad 22.1 dat zich uitstrekt boven de hartlijn 18 van de rotor 20 een eerste kracht uitoefent die resulteert in een eerste moment op de rotor dat tegengesteld gericht is aan een tweede moment dat resulteert uit een door de wind op een zich onder de hartlijn 18 uitstrekkend rotorblad 22.3 uitgeoefende tweede kracht. Doordat 10 het eerste en het tweede moment tegengesteld gericht zijn, zullen zij elkaar, althans ten dele, opheffen. Een met het opgeheven moment overeenkomende deel van de windenergie gaat hierbij verloren, d.w.z. kan niet worden benut om te worden omgezet in bijvoorbeeld elektrische, mechanische en/of thermische energie.
15 Bovengenoemd probleem wordt tegengegaan doordat de rotor 20 ten dele is verzonken in de opneemruimte 4. Wind die volgens pijl Ai in de richting van de rotor 20 waait, zal het rotorblad 22.1 treffen. Wind die volgens de pijl A2 in de richting van de rotor 20 waait zal echter niet het rotorblad 22.3, maar de muur 8 treffen. Aangezien immers de rotor 20 ten 20 dele is verzonken in de opneemruimte 4 in het dak 10 van het gebouw 2, zal, in gebruik, een eerste effectief rotoroppervlak, d.w.z. het rotoroppervlak als gemeten dwars op de richting van de wind en waarop de wind kan aangrijpen, dat zich boven de hartlijn 18 van de rotor 20 uitstrekt groter zijn dan een tweede effectief rotoroppervlak dat zich onder de hartlijn 18 25 van de rotor 20 uitstrekt. Bijgevolg is de door de wind op een zich boven de hartlijn 18 uitstrekkend eerste deel van de rotor 20 (in Fig. la rotorblad 22.1) uitgeoefende eerste kracht groter dan de door de wind op een zich onder de hartlijn uitstrekkend tweede deel van de rotor 20 (in Fig. la rotorblad 22.3) uitgeoefende tweede kracht. Het uit de eerste kracht 30 resulterende eerste moment zal derhalve groter zijn dan het uit de tweede 9 kracht resulterende tweede moment, zodat de rotor 20 zal gaan draaien, in dit voorbeeld in de richting van de pijl R. Tijdens roteren van de rotor 20 om de hartlijn 18 zal de mate waarin elk rotorblad 22.i van de rotor 20 is verzonken in de opneemruimte 4 variëren. Elk rotorblad 22.i zal tijdens 5 roteren van de rotor 20 in dit voorbeeld immers afwisselend in hoofdzaak geheel zijn verzonken in de opneemruimte 4, wanneer het betreffende rotorblad 22.i zich beweegt onder een vlak waarin het dak 10 zich uitstrekt, en geheel niet zijn verzonken in de opneemruimte 4, wanneer het betreffende rotorblad 22.i zich beweegt boven het vlak waarin het dak 10 10 zich uitstrekt. Het zal duidelijk zijn dat het in de opneemruimte 4 verzonken deel van een rotorblad 22.i niet wordt blootgesteld aan de wind.
In het voorbeeld van Fig. la is de rotor 20 in hoofdzaak tot aan de hartlijn 18 verzonken in het dak 10 van het gebouw 2. In dit voorbeeld strekt de hartlijn 18 van de rotor 20 zich in hoofdzaak parallel uit aan een 15 eerste rand 13 en een tweede rand 15 van de open bovenzijde van de opneemruimte 4, en bevindt de hartlijn 18 zich in hoofdzaak op een gelijke verticale hoogte als de randen 13,15 van de opneemruimte 4. Dit biedt het voordeel dat het tweede effectieve rotoroppervlak dat zich onder de hartlijn 18 uitstrekt in hoofdzaak nul is. Aldus zal de wind in hoofdzaak geen 20 tweede kracht uitoefenen op het tweede deel van de rotor 20 dat zich onder de hartlijn 18 uitstrekt, zodat de rotor 20 op efficiënte wijze, d.w.z. in hoofdzaak zonder tegenwerkende tweede kracht en daaruit resulterend tweede moment, wordt aangedreven door de wind. Bij voorkeur zal de rotor 20 zodanig in het dak 10 zijn verzonken dat de hartlijn zich in het vlak van 25 het dak 10 of onder het vlak van het dak 10 bevindt. Bij voorkeur bevindt 30-70% van de hoogteafmeting van de rotor zich onder het vlak van het dak 10, meer bij voorkeur bevindt 40-60% van de hoogteafmeting van de rotor zich onder het vlak van het dak 10, meest bij voorkeur bevindt in hoofdzaak 50% van de hoogteafmeting van de rotor zich onder het vlak van het dak 10.
10
Aangezien de rotor 20 ten dele is verzonken in de opneemruimte 4, in Fig. la in een bovenzijde van het dak, kan de rotor 20 worden aangedreven door wind uit meerdere windrichtingen. Het maakt immers voor de hierboven beschreven werking niet uit of de wind in Fig. la van 5 rechts komt, zoals hierboven beschreven, of van links. Ten minste een rotorblad, in Fig. la rotorbladen 22.2 en 22.3, wordt immers doordat het ten minste ten dele is verzonken in de opneemruimte 4 afgeschermd tegen wind uit tegengestelde windrichtingen, in Fig. la bijvoorbeeld van links of van rechts. Uiteraard zal indien de wind van linke komt de rotatierichting van 10 de rotor 20 tegengesteld zijn aan de richting van de pijl R.
Volgens een aspéct van de uitvinding is de windenergieomzetter ingericht voor het omzetten van windenergie in andere energievormen zoals mechanische, thermische en/of elektrische energie. Hiertoe is de rotor bijvoorbeeld verbonden met een belastingsapparaat voor het genereren van 15 mechanische, thermische en/of elektrische energie, zoals een elektrische generator. In een bijzondere uitvoeringsvorm is de windenergieomzetter ingericht voor het leveren van elektrische energie aan een elektriciteitsnet. De rotor kan tevens zijn verbonden met een vliegwiel voor het opvangen van variaties in de door de wind op de rotor uitgeoefende krachten en/of voor het 20 gelijkmatig laten roteren van de rotor.
Fig. lb toont een schematische dwarsdoorsnede van een tweede uitvoeringsvorm van een windenergieomzetter 1 volgens de uitvinding. Fig. lc toont een schematisch perspectivisch aanzicht van de uitvoeringsvorm getoond in Fig. lb. Delen in Figg. lb en lc die overeenkomen met delen in 25 Fig. la zijn voorzien van overeenkomende verwijzingscijfers.
De windenergieomzetter 1 omvat in Figg. lb en lc eveneens een gebouw 2, in dit voorbeeld een stal, bijvoorbeeld voor vee. In dit voorbeeld, omvat het dak 10 een eerste schuin omhoog verlopend dakdeel 26 en een tweede schuin omhoog verlopend dakdeel 28. Een dergelijk dak heeft, 30 althans daar waar geen uitsparing, bijvoorbeeld ten behoeve van de rotor 11 20, aanwezig is een nok 30. In dit voorbeeld strekt de hartlijn 18 van de rotor 20 zich in hoofdzaak parallel aan het eerste en het tweede dakdeel 26,28 uit.
In het voorbeeld van Figg. lb en lc is een radiale lengte van de 5 rotorbladen in hoofdzaak drie meter. Het zal duidelijk zijn dat afhankelijk van afmetingen van het gebouw, ter plaatse gebruikelijke windsnelheden en/of andere restricties grotere of kleinere radiale lengtes kunnen worden toegepast.
Het eerste schuin omhoog verlopende dakdeel 26 heeft een eerste 10 dakrand 27 die het hoogste punt van het eerste dakdeel 26 nabij de rotor 20 vormt. Het tweede schuin omhoog verlopende dakdeel 28 heeft een tweede dakrand 29 die het hoogste punt van het tweede dakdeel 28 nabij de rotor 20 vormt. De eerste dakrand 27 vormt de eerste rand van de open bovenzijde van de opneemruimte 4. De tweede dakrand 29 vormt de tweede 15 rand van de open bovenzijde van de opneemruimte 4. In Figg. lb en lc is de rotor 20 ten dele verzonken in de opneemruimte 4 van het dak 10 van het gebouw 2. Tijdens roteren van de rotor 20 om de hartlijn 18 zal de mate waarin elk rotorblad 22.i van de rotor 20 is verzonken in de opneemruimte 4 in de tijd variëren. Er geldt dus dat, gezien in een richting dwars op de 20 hartlijn 18, aan weerszijden van de rotor 20 een punt 27,29 van het dak 10 zich in verticale richting hoger bevindt dan een laagste punt van de rotor 20. In dit voorbeeld bevindt de opneemruimte 4 zich in de nok 30. Aldus is de rotor 20 ten dele verzonken in de nok 30. Aldus strekt de rotor 20 zich ten dele uit onder een door het eerste en tweede dakdeel 26,28 opgespannen 25 dakvlak 10 en ten dele boven het dakvlak 10. Bij voorkeur zal de rotor 20 zodanig in de opneemruimte 4 zijn verzonken dat de hartlijn 18 van de rotor 20 zich in of onder een virtueel vlak bevindt dat zich uitstrekt in een verlengde van het eerste en/of tweede dakdeel 26,28. Bij voorkeur zal de rotor 20 zodanig in de opneemruimte 4 van het dak 10 zijn verzonken dat de 30 hartlijn 18 zich op de verticale hoogte van de eerste of tweede dakrand 27,29 12 bevindt. Meer algemeen geldt aldus dat bij voorkeur de hartlijn 18 van de rotor 20 zich in hoofdzaak parallel aan een rand 27,29 van de opneemruimte 4 uitstrekt, en zich bevindt op een gelijke verticale hoogte of lager dan de rand 27,29 van de opneemruimte 4. Bij voorkeur is 30-70% van de 5 hoogteafmeting van de rotor verzonken in de opneemruimte 4, meer bij voorkeur is 40-60% van de hoogteafmeting van de rotor verzonken in de opneemruimte 4, meest bij voorkeur is in hoofdzaak 50% van de hoogteafmeting van de rotor verzonken in de opneemruimte 4.
De windmolen 16 ie in Fig. lb tevens voorzien van de goot 24. In dit 10 voorbeeld vormt een door de goot omsloten ruimte de opneemruimte 4. In dit voorbeeld is de goot uitgevoerd als een deel van een cilinder dat zich in hoofdzaak parallel aan de hartlijn 18 uitstrekt langs een onderzijde van de rotor 20. Een hartlijn van de cilinder valt in dit voorbeeld in hoofdzaak samen met de hartlijn 18 van de rotor 20. Aldus vormt de goot 24 een nauwe 15 omsluiting van de rotor 20. In Fig. lb is te zien dat tussen de goot 24 en het dak 10 een opening is verschaft. Dit kan bijvoorbeeld gunstig zijn als ontluchting wanneer zich bijvoorbeeld vee bevindt in het gebouw.
In Figg. lb en lc bevindt de hartlijn 18 van de rotor 20 zich in hoofdzaak op een positie die samenvalt of verticaal neerwaarts ligt van de 20 nok 30. Het zal duidelijk zijn dat de hartlijn 18 eveneens zijdelings verschoven ten opzichte van de nok 30 kan zijn geplaatst.
De werking van de windenergieomzetter getoond in Figg. lb en lc is in hoofdzaak gelijk aan die van de windenergieomzetter getoond in Fig. la. Wind die volgens pijl Ai in de richting van de rotor 20 waait, zal het 25 rotorblad 22.1 treffen. Wind die volgens de pijl A2 in de richting van de rotor 20 waait zal echter niet het rotorblad 22.3, maar het tweede schuin omhoog verlopende dakdeel 28 treffen. Dit biedt het voordeel dat de wind die het tweede schuin omhoog verlopende dakvlak 28 treft langs het tweede dakvlak 28 in Figg. lb en lc naar het eerste effectieve rotoroppervlak, in dit 30 voorbeeld rotorblad 22.1 wordt geleid. Aldus wordt in dit voorbeeld een 13 grotere hoeveelheid wind, die door een fictief oppervlak Oi stroomt, geconcentreerd op het oppervlak O2 van het eerste effectieve rotoroppervlak dat zich boven de hartlijn 18 uitstrekt.
Bij voorkeur bedraagt een hellingshoek α van het eerste en/of 5 tweede dakdeel 26,28 meer dan 0°, meer bij voorkeur meer dan 10°, meest bij voorkeur meer dan 20°. Aldus wordt op efficiënte wijze op het schuin omhoog verlopende dakvlak vallende wind naar de rotor geleid. Hierdoor wordt een grotere hoeveelheid wind(energie) geconcentreerd op de rotor, dan wanneer de hellingshoek α van het dak 0° bedraagt of minder. Bij voorkeur 10 bedraagt de hellingshoek minder dan 40°, meer bij voorkeur minder dan 30°. Indien immers de hellingshoek te groot is kan een eerste luchtstroom die invalt op het schuin omhoog verlopende dakvlak en naar de rotor wordt geleid, een tweede luchtstroom die rechtstreeks (horizontaal) in de richting van de rotor waait naar boven toe doen afbuigen voordat deze tweede 15 luchtstroom invalt op de rotor. Aldus wordt, althans een deel van, de tweede luchtstroom niet toegevoerd aan de rotor, zodat de efficiëntie van de windenergieomzetter niet optimaal zal zijn.
De windmolen 16 van de windenergieomzetter 1 volgens de uitvinding, zoals bijvoorbeeld getoond in Figg. la, lb en lc, kan bij een 20 bestaand dak 10 van een bestaand gebouw 2 worden geplaatst. Hiertoe wordt bijvoorbeeld het dak 10 voorzien van een uitsparing, bijvoorbeeld uitsparing 32 in Fig. lc. De uitsparing vormt aldus de open bovenzijde van de opneemruimte 4, waarin de rotor 20 ten dele kan worden verzonken. De opneemruimte 4 kan, zoals beschreven aan de hand van Figg. la, lb en lc, 25 aan een onderzijde, althans ten dele worden afgedicht middels een goot 24, bijvoorbeeld om te verhinderen dat regen en/of tocht het gebouw door de uitsparing binnendringt.
Het is ook mogelijk dat de windmolen 16 boven op een bestaand dak 10 van een bestaand gebouw 2 wordt geplaatst, waarbij geen uitsparing 14 wordt gemaakt in het bestaande dak 10. Hiertoe kan de windmolen 16 een frame omvatten (niet getoond) voor het daarin opnemen van de rotor 20, en het plaatsen van de rotor 20 op het dak 10 van het gebouw 2. In dit geval kan het gebouw 2 worden voorzien van een opzetdak 34 dat, althans ten 5 dele, boven het bestaande dak 10 wordt geplaatst, zoals bijvoorbeeld getoond in Fig. ld. In dit geval geldt dat de opneemruimte 4 wordt gevormd door een ruimte onder het opzetdak 34. De rotor 20 is aldus ten dele verzonken in de opneemruimte 4 van het opzetdak 34. Aldus is het bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, mogelijk om een schuin omhoog 10 verlopend opzetdak 34 te plaatsen boven het bestaande platte dak 10 van het gebouw 2. Hierdoor wordt het aanzicht van het gebouw 2 weliswaar gewijzigd van een plat dak naar een schuin verlopend dak, maar dit zal in de regel niet als storend worden ervaren, aangezien schuin verlopende daken eveneens gemeengoed zijn. Bovendien wordt in het voorbeeld van Fig. 15 ld de grotere hoeveelheid wind, die door het fictieve oppervlak Oi stroomt, geconcentreerd op het oppervlak O2 van het eerste effectieve rotoroppervlak dat zich boven de hartlijn 18 uitstrekt, zoals beschreven aan de hand van Figg. lb en lc. Hierdoor zal de uitvoeringsvorm getoond in Fig. ld efficiënter zijn dan de uitvoeringsvorm getoond in Fig. la.
20 Delen in Fig. ld die overeenkomen met delen in Figg. la, lb en/of lc zijn voorzien van overeenkomende verwijzingscijfers.
Aangezien in het voorbeeld van Fig. ld het bestaande dak 10 van het gebouw gehandhaafd blijft, zal het duidelijk zijn dat het niet noodzakelijk is dat het opzetdak 34 waterdicht is. Het zal duidelijk zijn dat 25 het in dit geval niet noodzakelijk is dat de windmolen is voorzien van de goot.
Fig. 2 toont een schematisch bovenaanzicht van een windenergieomzetter 1 volgens een vierde uitvoeringsvorm van de uitvinding. Delen in Fig. 2 die overeenkomen met delen in Figg. la, lb, lc 30 en/of ld zijn voorzien van overeenkomende verwijzingscijfers.
15
De windenergieomzetter 1 omvat in Fig. 2 eveneens een gebouw 2. In dit voorbeeld, omvat het dak 10 het eerste schuin omhoog verlopend dakdeel 26 en het tweede schuin omhoog verlopend dakdeel 28. De dakdelen 26,28 komen bij elkaar in de nok 30. Het zal echter duidelijk zijn dat het 5 dak 10 eveneens een plat dak kan omvatten en/of een dak met slechts één schuin omhoog verlopend dakdeel. In dit voorbeeld strekt de hartlijn 18 van de rotor 20 zich in hoofdzaak horizontaal, parallel aan het eerste en het tweede dakdeel 26,28 uit.
De windenergieomzetter 1 in Fig. 2 is voorzien van een veelvoud 10 van rotors 20.j (j=l, 2, 3,...). Elke rotor 20.j is ten dele verzonken in het dak 10 in een door een met de rotor corresponderende opneemruimte 4.j. Hierbij vormt de met de rotor 20.j corresponderende uitsparing 32.j de open bovenzijde van de met de rotor 20.j corresponderende opneemruimte 4.j. In dit voorbeeld is elke rotor 20.j opgenomen tussen twee dakspanten 36 van 15 het gebouw 2 die bijvoorbeeld het dak 10 dragen. Aldus zijn de uitsparingen 32.j eveneens elk opgenomen tussen twee dakspanten 36. Dit biedt het voordeel dat de dakspanten 36 die bijvoorbeeld onderdeel vormen van een draagconstructie van het dak 10 kunnen worden behouden indien de windmolen 16 bij een bestaand dak wordt geplaatst. Bovendien kunnen de 20 dakspanten 36 fungeren als een draagconstructie voor de windmolen 16.
In Fig. 2 is te zien dat de rotors 20.j zijn verbonden met het gebouw 2 middels assen 38.j. Het zal duidelijk zijn dat de assen 38.j tevens deel kunnen uitmaken van een doorgaande as die meerdere rotors 20.j met het gebouw 2 verbindt. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een as 38.j is 25 opgenomen in een opname, bijvoorbeeld een lager, die is verbonden met het gebouw 2, bijvoorbeeld met het dak 10 en/of een dakspant 36.
In Fig. 2 geven de pijlen W,Wp mogelijke richtingen aan van wind die de rotors 20.j kan doen draaien. Het zal duidelijk zijn dat in hoofdzaak alle windrichtingen in meer of mindere mate de rotors kunnen doen draaien. 30 Het zal tevens duidelijk zijn dat de windrichtingen aangeduid met de pijlen 16
Wp, d.w.z. de windrichtingen die zich dwars op de hartlijn 18 uitstrekken, het meest efficiënt de rotors 20.j zullen doen draaien. Het is derhalve gunstig om de windenergieomzetter 1 zodanig te positioneren dat de hartlijn 18 in hoofdzaak dwars georiënteerd is op de ter plaatse meest voorkomende 5 windrichting.
In Fig. 2 zijn de hartlijnen van de rotors in hoofdzaak parallel aan de nok, dwars op de dakspanten gericht. Het zal duidelijk zijn dat een hartlijn van ten minste een van de rotors eveneens een hoek kan insluiten met de nok. De hartlijn kan zich daarbij bijvoorbeeld in hoofdzaak parallel 10 aan het schuin omhoog verlopende dakdeel uitstrekken en/of horizontaal en/of in een daartussen gelegen richting. Als voorbeeld wordt genoemd dat de hartlijn zich in hoofdzaak uitstrekt in een richting parallel aan de, in dit voorbeeld schuin omhoog verlopende, dakspanten. In dat geval kan de hartlijn zich bijvoorbeeld in hoofdzaak uitstrekken onder een 15 hartlij nhellingshoek die in hoofdzaak gelijk is aan of is gelegen tussen de hellingshoek α van het schuin omhoog verlopende dakdeel en een hoek van 0° van de horizontaal.
In het voorbeeld van Fig. 2 zijn de rotors 20.j onderling verbonden en zodanig in rotatiezin gepositioneerd dat de rotorbladen 22 van naburige 20 rotors 22.j zich in hoofdzaak in eikaars verlengde uitstrekken. Dit biedt bijvoorbeeld het voordeel dat een evenwichtig aanzicht van de windenergieomzetter 1 wordt verschaft. Het zal duidelijk zijn dat het eveneens mogelijk is dat de rotorbladen 22 van naburige rotors 20.j ten opzichte van elkaar in rotatiezin zijn versprongen, bij voorkeur in rotatiezin 25 gelijkmatig verdeeld, in dit voorbeeld bijvoorbeeld over 30° of een veelvoud daarvan, zoals bijvoorbeeld 60°, 90° of 180°. Dit biedt het voordeel dat een zeer gelijkmatige rotatie van het samenstel van rotors 20.j kan worden verkregen.
17
Het zal duidelijk zijn dat indien de windenergieomzetter 1 het veelvoud van rotors 20.j omvat het eveneens mogelijk is dat elke of ten minste twee van de rotors 20.j zijn verbonden met onderling verschillende belastingsapparaten voor het genereren van mechanische, thermische en/of 5 elektrische energie.
Fig. 3 toont een schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van een rotor van de windenergieomzetter volgens de uitvinding. Delen in Fig. 3 die overeenkomen met delen in Figg. la, lb, lc, ld en/of 2 zijn voorzien van overeenkomende verwijzingscijfers.
10 In Fig. 3 zijn de rotorbladen 22.i verbonden met een rotorhuis 40.
Het rotorhuis strekt zich uit in de richting van de hartlijn 18. In Fig. 3 is het rotorhuis 40 hol uitgevoerd, in dit voorbeeld als een buis. De as 38 voor het verbinden van de rotor 20 met het gebouw 2 strekt zich in dit voorbeeld uit langs de hartlijn 18 en binnen het rotorhuis 40. In de uitvoeringsvorm van 15 Fig. 3 is het rotorhuis 40 middels verende middelen en/of trillingsdempende middelen verbonden met de as 38, in dit voorbeeld middels een rubberen element 42. Dit biedt het voordeel dat in de rotor 20 en/of rotorbladen 22.i ontstane mechanische trillingen en/of schokken niet, althans op gedempte wijze, worden doorgegeven aan de as 38. Hierdoor wordt de opname van de 20 as 38 in het gebouw niet, althans minder belast door de mechanische trillingen en/of schokken. Het is voorts mogelijk dat de opname is voorzien van verende middelen en/of trillingsdempende middelen, zodat de aan de opname overgedragen, of in de opname ontstane mechanische trillingen en/of schokken niet, althans op gedempte wijze, worden doorgegeven aan 25 het gebouw 2.
Het rubberen element kan bijvoorbeeld middels verlijmen of vulkaniseren zijn verbonden met de as 38 en het rotorhuis 40. Het is eveneens mogelijk dat, zoals gètoond in Fig. 3 het rubberen element 42 is voorzien van ten minste een uitsparing 44 die correspondeert met ten 30 minste een uitstulping 46 van het rotorhuis 40 en/of van ten minste een 18 uitsparing 48 die correspondeert met ten minste een uitstulping 50 van de as 38, om de as 38, het rubberen element 42 en het rotorhuis 40 ten opzichte van elkaar te borgen tegen onderlinge rotatie. Het zal duidelijk zijn dat het ook mogelijk is dat het rotorhuis 40 is voorzien van ten minste een 5 uitsparing die correspondeert met ten minste een uitstulping van het rubberen element 42 en/of dat de as 38 is voorzien van ten minste een uitsparing die correspondeert met ten minste een uitstulping van het rubberen element 42.
De windmolen 16 van de windenergieomzetter 1 volgens de 10 uitvinding kan voorts zijn voorzien van een rem voor het tot stilstand brengen en/of in stilstand houden van de rotor 20. De rem kan bijvoorbeeld aangrijpen op de as 38 van de rotor 20. De rem kan een op zich bekende rem omvatten, zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, een rem zoals deze wordt toegepast voor het remmen van een wiel van een vrachtwagen. Dit 15 biedt het voordeel dat bijvoorbeeld bij te harde wind de rotor 20 kan worden afgeremd of worden stilgezet om schade aan de rotor 20, windmolen 16, en/of windenergieomzetter 1 te verhinderen.
De windmolen 16 van de windenergieomzetter 1 volgens de uitvinding kan voorts zijn ingericht om de rotor 20 in stilstand een vooraf 20 bepaalde rotatiepositie te doen innemen. Dit kan bijvoorbeeld van voordeel zijn voor het verschaffen van een esthetisch fraai aanzicht van de windenergieomzetter 1 wanneer de rotor 20 stilstaat.
Fig. 4 toont een schematisch aanzicht van een deel van een uitvoeringsvorm van een windmolen 16 die geschikt is om de rotor 20 in 25 stilstand een vooraf bepaalde rotatiepositie te doen innemen, door middel van een positioneerinrichting. Delen in Fig. 4 die overeenkomen met delen in Figg. la, lb, lc, ld, 2 en/of 3 zijn voorzien van overeenkomende verwijzingscijfers.
In Fig. 4 is de positioneerinrichting van de windmolen 16 voorzien 30 van gewichten 52.i. De gewichten 52.i zijn verplaatsbaar verbonden met de 19 as 38, in dit voorbeeld met een star met de as 38 verbonden schijf 54. Het zal duidelijk zijn dat de gewichten eveneens verplaatsbaar kunnen zijn verbonden met de rotor 20, bijvoorbeeld met het rotorhuis 40. In Fig. 4 zijn de gewichten 52.i verschuifbaar verbonden met de as 38. Daartoe is in dit 5 voorbeeld de schijf 54 voorzien van zich radiaal uitstrekkende sleuven 56.i waardoorheen de gewichten kunnen schuiven.
De werking van de uitvoeringsvorm getoond in Fig. 4 is als volgt. Wanneer de rotor 20 draait, bijvoorbeeld in gebruik, zullen de gewichten 52.1 door de centrifugale kracht elk naar hun radiaal uiterste positie worden 10 bewogen. De gewichten 52.i zijn hierdoor symmetrisch verdeeld rond de hartlijn 18. Wanneer een rotatiesnelheid van de rotor 20 onder een vooraf bepaalde waarde ligt, zal de zwaartekracht op het bovenste gewicht 52.i, in Fig. 4 gewicht 52.1, groter zijn dan de centrifugale kracht, waardoor het gewicht 52.1 door de sleuf 56.1 naar beneden schuift. Hierdoor zijn de 15 gewichten 52.i niet meer symmetrisch verdeeld rond de hartlijn 18, en zal er effectief een moment worden uitgeoefend op de as 38 voor het in de getoonde stand houden van de rotor 20.
In Fig. 4 zijn de sleuven 56.i dusdanig gericht dat het rotorblad 22.1 in stilstand in hoofdzaak verticaal omhoog wijst. Het zal duidelijk zijn 20 dat de positioneerinrichting tevens zodanig kan zijn ingericht dat de rotor 20 in stilstand in een andere vooraf bepaalde stand zal blijven staan.
Volgens een ander aspect van de uitvinding kan de rotor 20, in het bijzonder de rotorbladen 22.i, van de windmolen 16 lichtdoorlatend zijn uitgevoerd, bij voorkeur transparant. Dit biedt het voordeel dat de 25 rotorbladen 22.i, althans in hoofdzaak, geen slagschaduw vormen nabij de windenergieomzetter 1. Slagschaduwen worden in het algemeen als hinderlijk ervaren door mensen en dieren. Bovendien bieden transparante rotorbladen het voordeel dat de rotorbladen, zeker van enige afstand gezien, niet goed zichtbaar zijn, waardoor de rotorbladen, althans nagenoeg, geen 30 nadelig effect hebben voor het aanzicht van het gebouw en/of althans 20 nagenoeg geen zogenoemde landschapsvervuiling opleveren. De rotorbladen kunnen zowel geheel als ten dele lichtdoorlatend en/of transparant worden uitgevoerd. Het zal duidelijk zijn dat, althans ten dele, lichtdoorlatende en/of transparante rotorbladen eveneens kunnen worden toegepast bij 5 andersoortige windenergieomzetters en/of windmolens, zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, windmolens voorzien van een propeller-vormige rotor.
Het is tevens mogelijk dat zowel de rotorbladen als de goot, althans ten dele, lichtdoorlatend en/of transparant zijn uitgevoerd. Dit biedt het voordeel dat de windmolen als lichtkoepel dienst doet voor het aan het 10 gebouw toevoeren van buitenlicht.
De geheel of ten dele lichtdoorlatende en/of transparante rotorbladen kunnen bijvoorbeeld geheel of ten dele worden vervaardigd uit glas, veiligheidsglas en/of kunststof, zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend polymethylmethacrylaat (PMMA), polyethyleenterafitalaat (PET), polyester, 15 polycarbonaat, polystyreen, styreenacrylnitril (SAN), celluloseacetaatbutyraat (CAB) en/of polyvinylchloride (PVC). Het zal duidelijk zijn dat indien de rotorbladen niet geheel lichtdoorlatend en/of transparant zijn, de rotorbladen eveneens andere materialen kunnen omvatten zoals metaal, hout, vezelplaat, kunststoffen en dergelijke.
20 In de voorbeelden omvat de windenergieomzetter een gebouw. Het is echter eveneens mogelijk dat de windenergieomzetter een veelvoud van gebouwen omvat. Figg. 5a en 5b tonen schematische weergaven van uitvoeringsvormen van de windenergieomzetter 1 volgens de uitvinding voorzien van een eerste gebouw 2' en een tweede gebouw 2".
25 In het voorbeeld van Fig. 5a, omvat het dak 10 van het veelvoud van de gebouwen 2',2” het eerste dakdeel 12 en het tweede dakdeel 14. In dit voorbeeld wordt de opneemruimte 4 gevormd door een tussenruimte tussen het eerste en het tweede gebouw 2’,2". Aldus verschaft het samenstel van het eerste en het tweede gebouw de opneemruimte. Het is in dit 30 voorbeeld mogelijk dat de windmolen 16 is verbonden met het eerste gebouw 21 2' en/of het tweede gebouw 2". Het is echter eveneens mogelijk dat de windmolen is voordien van een frame (niet getoond) dat tussen de gebouwen 2',2" is verbonden mét de ondergrond.
In het voorbeeld van Fig. 5b, omvat het dak 10 van het veelvoud 5 van de gebouwen 2', 2" het eerste schuin omhoog verlopende dakdeel 26 en het tweede schuin omhoog verlopende dakdeel 28. In dit voorbeeld wordt de opneemruimte 4 gevormd door een ruimte boven een derde dakdeel 31 en een vierde dakdeel 33. Aldus verschaft het samenstel van het eerste en het tweede gebouw de opneemruimte. De eerste dakrand 27 vormt de eerste 10 rand van de open bovenzijde van de opneemruimte 4. De tweede dakrand 29 vormt de tweede rand van de open bovenzijde van de opneemruimte 4. In dit voorbeeld valt de eerste dakrand 27 samen met de nok 30.1 en valt de tweede dakrand 29 samen met de nok 30.2. Het zal duidelijk zijn dat in het voorbeeld van Fig. 5b mogelijk is dat het eerste gebouw 2' en het tweede 15 gebouw 2" zijn verbonden en aldus één enkel gebouw vormen.
Het zal duidelijk zijn dat hetgeen is uitgelegd met betrekking tot de voorbeelden waarin de windenergieomzetter 1 slechts één gebouw 2 omvatte, van overeenkomstige toepassing is op de windenergieomzetter die het veelvoud van gebouwen omvat.
20 In de voorbeelden is elke rotor voorzien van drie rotorbladen. Aldus wordt een eenvoudige rotor verschaft. In de voorbeelden is de rotor in stilstand zodanig gepositioneerd dat een rotorblad in hoofdzaak verticaal omhoog wijst. Dit biedt het voordeel dat, bij een rotor met drie rotorbladen, de overige twee rotorbladen neerwaarts wijzen, zodat op de rotorbladen 25 vallende regen, en/of andere neerslag, op eenvoudige wijze van de rotorbladen af kan schuiven, glijden of stromen, bijvoorbeeld naar de goot, zodat de neerslag op eenvoudige wijze kan worden afgevoerd en geen belasting voor de rotor en/of een ophanging, van de rotor vormt.
Het zal duidelijk zijn dat het eveneens mogelijk is dat de rotor 30 meer dan drie rotorbladen omvat. In dat geval is het wenselijk dat de 22 rotorbladen nabij de hartlijn een opening omvatten voor het naar benenden doorlaten van neerslag.
In de voorbeelden heeft de hartlijn van de rotor 18 een vooraf bepaalde oriëntatie ten opzichte van het gebouw. Het is eveneens mogelijk 5 dat de hartlijn roteerbaar is rond een zich in hoofdzaak verticaal uitstrekkende rotatie-as. Daartoe kan bijvoorbeeld de opname van de as zijn opgenomen in een rond de rotatie-as roteerbaar frame. Dit biedt het voordeel dat de hartlijn van rotor dusdanig kan worden gepositioneerd, dat de hartlijn zich dwars op de windrichting uitstrekt, zodat het rendement 10 van de windenergieomzetter optimaal is.
In de voorbeelden worden de verende en/of trillingsdempende middelen tussen de rotorbladen en het gebouw gevormd door het rubberen element. Het zal duidelijk zijn dat tevens andere verende en of trillingsdempende middelen kunnen worden toegepast, zoals bijvoorbeeld, 15 maar niet uitsluitend, drukveren, trekveren, buigveren, torsieveren, gasveren, vloeistofdempers, elastische elementen, elektrische en/of magnetische verende en/of trillingsdempende elementen.
De in de voorbeelden getoonde rotorbladen hebben een in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede gezien in een vlak dwars op de 20 hartlijn van de rotor. Het zal duidelijk zijn dat de dwarsdoorsnede van de rotorbladen tevens een andere vorm kan hebben zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, een driehoek. Voorts kan elk, of één van de, zich in hoofdzaak in de lengterichting en de radiale richting van de rotor uitstrekkend zijvlak van het rotorblad concaaf zijn, danwel convex. Onder 25 concaaf wordt hier verstaan dat het zijvlak een uitholling heeft die zowel een vloeiende als hoekige vorm kan hebben. Onder convex wordt hier verstaan dat het zijvlak een boiling heeft die zowel een vloeiende als hoekige vorm kan hebben. Het concave of convexe zijvlak kan een kromming en/of knik omvatten in een longitudinale richting van de rotor en/of in een radiale 30 richting van de rotor. Met name een concaaf zijvlak van het rotorblad heeft 23 het voordeel dat windkracht wordt geconcentreerd op het rotorblad en dat minder wind van de vrije randen van het rotorblad zal afschuiven. Dit geldt zowel indien het rotorblad wordt aangeblazen door wind uit een richting die dwars op de hartlijn van de rotor staat, als wanneer bet rotorblad wordt 5 aangeblazen door wind uit een richting die niet dwars op de hartlijn van de rotor staat.
Een oppervlak van een rotorblad kan in hoofdzaak glad zijn. Het is echter ook mogelijk dat het oppervlak van het rotorblad een oppervlaktestructuur heeft zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, een 10 gegolfde structuur, waarbij de golven zich zowel in de longitudinale richting als in de radiale richting kunnen uitstrekken.
In de voorbeeldèn strekt elk rotorblad zich in hoofdzaak in een plat vlak uit. Het is echter ook mogelijk dat een rotorblad zich bijvoorbeeld in een om de hartlijn getordeerd vlak uitstrekt dat de hartlijn in hoofdzaak 15 doorsnijdt. Een dergelijk getordeerd vlak wordt ook geacht zich in hoofdzaak parallel aan de hartlijn uit te strekken.
In de voorbeelden strekt elk rotorblad zich uit in een vlak dat zich in hoofdzaak parallel aan de hartlijn uitstrekt en bij voorkeur de hartlijn omvat. Het is tevens mogelijk dat ten minste een rotorblad zich uitstrekt in 20 een vlak dat een hoek insluit met de hartlijn. In een bijzondere variant kan de door het rotorblad en de hartlijn ingesloten hoek instelbaar zijn, bijvoorbeeld rond een zich dwars op de hartlijn uitstrekkende (eventueel virtuele) instel-as, bijvoorbeeld om de ingesloten hoek aan te passen aan een (tijdelijke) windrichting.
25 Dergelijke varianten worden alle geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.
t 031174(5

Claims (40)

1. Windenergieomzetter omvattende ten minste een gebouw en een windmolen voorzien van een om een hartlijn roteerbare rotor die is voorzien van drie rotorbladen, waarbij het ten minste ene gebouw een opneemruimte verschaft die naar boven toe open is, waarbij de rotor ten dele is verzonken in 5 de opneemruimte zodanig dat tijdens roteren van de rotor om de hartlijn de mate waarin ten minste een rotorblad van de drie rotorbladen is verzonken in de opneemruimte varieert.
2. Windenergieomzetter volgens conclusie 1, waarbij de rotorbladen zich elk in hoofdzaak uitstrekken in een vlak dat zich in hoofdzaak parallel aan de 10 hartlijn van de rotor uitstrekt en bij voorkeur de hartlijn omvat.
3. Windenergieomzetter volgens conclusie 1 of 2, waarbij de windmolen bij een dak van het ten minste ene gebouw is geplaatst.
4. Windenergieomzetter volgens conclusie 3, waarbij de opneemruimte is opgenomen in het dak van het ten minste ene gebouw.
5. Windenergieomzetter volgens conclusie 3 of 4, waarbij de hartlijn van de rotor zich in hoofdzaak uitstrekt in of onder een vlak waarin zich het dak uitstrekt en/of in of onder een virtueel vlak dat zich in het verlengde van het dak uitstrekt.
6. Windenergieomzetter volgens conclusie 35, waarbij de hartlijn van de 20 rotor zich in hoofdzaak parallel aan een rand van de opneemruimte uitstrekt, en zich bevindt op een gelijke verticale hoogte of lager dan de rand van de opneemruimte.
7. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het dak ten minste een schuin omhoog verlopend dakdeel omvat.
8. Windenergieomzetter volgens conclusie 7, waarbij het dak een nok omvat.
9. Windenergieomzetter volgens conclusie 8, waarbij de opneemruimte zich bevindt in de nok. 1031174
10. Windenergieomzetter volgens conclusie 9, waarbij de hartlijn zich in hoofdzaak parallel aan de nok uitstrekt.
11. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de windmolen is voorzien van een goot die zich in hoofdzaak parallel aan de 5 hartlijn uitstrekt langs een onderzijde van de rotor.
12. Windenergieomzetter volgens conclusie 11, waarbij een grootste horizontale breedte van de goot, in een richting dwars op de hartlijn, groter is dan een diameter van de rotor dwars op de hartlijn.
13. Windenergieomzetter volgens conclusie 12, waarbij de rotor ten dele is 10 verzonken in de goot.
14. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij ten minste een zich in hoofdzaak in de lengterichting van de rotor uitstrekkend zijvlak van ten minste een rotorblad van de rotor concaaf is.
15. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij ten 15 minste een rotorblad van het veelvoud van rotorbladen althans ten dele lichtdoorlatend is.
16. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij ten minste een rotorblad van het veelvoud van rotorbladen althans ten dele transparant is.
17. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de windmolen is voorzien van een as, voor het verbinden van de rotor met het ten minste ene gebouw, die zich uitstrekt langs de hartlijn.
18. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies waarbij de rotorbladen middels verende en/of trillingsdempende middelen zijn verbonden 25 met het ten minste ene gebouw.
19. Windenergieomzetter volgens conclusie 17 en 18, waarbij de verende en/of trillingsdempende middelen zijn opgenomen tussen de rotorbladen en de as en/of tussen de as en het ten minste ene gebouw.
20. Windenergieomzetter volgens conclusie 21, waarbij de rotorbladen zijn 30 verbonden met een hol rotorhuis dat zich uitetrekt rond de as, waarbij het rotorhuis middels de verende middelen en/of trillingsdempende middelen is verbonden met de as.
21. Windenergieomzetter volgens conclusie 20, waarbij de verende middelen en/of trillingsdempende middelen een rubberen element omvatten.
22. Windenergieomzetter volgens conclusie 21, waarbij het rubberen element is voorzien van ten minste een uitsparing en/of uitstulping die 5 correspondeert met ten minste een uitstulping en/of uitsparing van het rotorhuis, en van ten minste een uitsparing en/of uitstulping die correspondeert met ten minste een uitstulping en/of uitsparing van de as.
23. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de windmolen is voorzien van een rem voor het tot stilstand brengen en/of in 10 stilstand houden van de rotor.
24. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de windmolen is ingericht om de rotor in stilstand een vooraf bepaalde rotatiepositie te doen innemen.
25. Windenergieomzetter volgens conclusie 24, waarbij in de vooraf bepaalde 15 rotatiepositie ten minste een rotorblad in hoofdzaak verticaal naar boven wijst.
26. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de rotor is opgenomen tussen twee dakspanten van het dak.
27. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de windmolen is voorzien van een met de rotor verbindbaar of verbonden 20 belastingsapparaat voor het genereren van mechanische, thermische en/of elektrische energie.
28. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de windmolen voorts is voorzien van een met de rotor verbindbaar of verbonden vliegwiel.
29. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het ten minste ene gebouw een bedrijfshal of een stal omvat.
30. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de hartlijn van de rotor roteerbaar is rond een zich in hoofdzaak verticaal uitstrekkende rotatie-as.
31. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij ten minste een rotorblad zich uitstrekt in een vlak dat een hoek insluit met de hartlijn.
32. Windenergieomzetter volgens conclusie 31, waarbij de door het rotorblad en de hartlijn ingesloten hoek instelbaar is, bijvoorbeeld rond een zich dwars op de hartlijnuitstrekkende, eventueel virtuele, instel-ae.
33. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de 5 windenergieomzetter is voorzien van een veelvoud van rotors.
34. Windenergieomzetter volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de windenergieomzetter is voorzien van middelen voor het verwijderen van ijs en/of sneeuw van de rotor en/of de goot.
35. Windmolen van de windenergieomzetter volgens een der voorgaande 10 conclusies.
36. Windmolen omvattende een om een hartlijn roteerbare rotor voorzien van een veelvoud van rotorbladen en een goot die zich in hoofdzaak parallel aan de hartlijn uitstrekt langs een onderzijde van de rotor, waarbij de rotor ten dele is verzonken in de goot zodanig dat tijdens roteren van de rotor om de 15 hartlijn de mate waarin ten minste een rotorblad van het veelvoud van rotorbladen is verzonken in de goot varieert.
37. Windmolen volgens conclusie 36, waarbij ten minste een rotorblad van het veelvoud van rotorbladen zich in hoofdzaak uitstrekt in een vlak dat zich in hoofdzaak parallel aan de hartlijn uitstrekt en bij voorkeur de hartlijn omvat.
38. Windmolen omvattende een rotor voorzien van ten minste een rotorblad, met het kenmerk, dat het ten minste ene rotorblad althans ten dele lichtdoorlatend en/of transparant is.
39. Windmolen volgens conclusie 38, waarbij de windmolen is voorzien van een met de rotor verbindbaar of verbonden belastingsapparaat voor het 25 genereren van mechanische, thermische en/of elektrische energie.
40. Windmolen volgens conclusie 38 of 39, waarbij het ten minste ene rotorblad in hoofdzaak geheel lichtdoorlatend en/of transparant is. 1031174
NL1031174A 2006-02-16 2006-02-16 Windenergieomzetter en windmolen van de windenergieomzetter. NL1031174C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1031174A NL1031174C2 (nl) 2006-02-16 2006-02-16 Windenergieomzetter en windmolen van de windenergieomzetter.
EP07102597A EP1830062A1 (en) 2006-02-16 2007-02-16 Wind energy converter and windmill of the wind energy converter

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1031174 2006-02-16
NL1031174A NL1031174C2 (nl) 2006-02-16 2006-02-16 Windenergieomzetter en windmolen van de windenergieomzetter.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1031174C2 true NL1031174C2 (nl) 2007-08-17

Family

ID=37081666

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1031174A NL1031174C2 (nl) 2006-02-16 2006-02-16 Windenergieomzetter en windmolen van de windenergieomzetter.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP1830062A1 (nl)
NL (1) NL1031174C2 (nl)

Families Citing this family (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2444334A (en) * 2006-12-02 2008-06-04 Benjamin Christopher Collins Shrouded wind turbine
GB2450917A (en) * 2007-07-13 2009-01-14 Paul William Richards Wind turbine mounted within a pitched roof
SG152071A1 (en) * 2007-10-09 2009-05-29 Dragon Energy Pte Ltd Wind energy conversion system
WO2009083704A1 (en) * 2008-01-02 2009-07-09 Stephen Foster Wind turbine mounted on a pitched roof with a truncated region
CA2717392A1 (en) * 2008-03-04 2009-09-11 Giovanni Teglia Wind-operated torque generator for producing electric power, designed to be installed on top of roofs of both sloping and flat type
GB2475100A (en) * 2009-11-07 2011-05-11 Peadar O'dowd Modular roof ridge mounted turbine
DE102010005344B4 (de) * 2010-01-21 2016-02-25 Hans-Peter Rademacher Kleinenergieerzeuger
ITRM20110517A1 (it) 2011-09-30 2013-03-31 Enel Green Power Spa Pala per generatore eolico e metodo di assemblaggio di detta pala

Citations (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2050523A (en) * 1979-03-08 1981-01-07 Kenyon R W Utilising Wind Energy
DE3049624A1 (de) * 1980-12-31 1982-07-29 Gernot Dipl.-Ing. 6450 Hanau Thorn Windbetriebener generator
DE9314187U1 (de) * 1993-09-16 1993-12-09 Mc.Mahan, Joachim, 10965 Berlin Windkraftmaschine zur Anordnung auf Gebäuden
DE19644890A1 (de) * 1996-10-29 1998-04-30 Ralf Huber Dachgiebelintegriertes Windenergiekonvertersystem
WO2001061187A1 (de) * 2000-02-17 2001-08-23 Albert Blum Windenergiekonverter
EP1255932A1 (de) * 2000-01-31 2002-11-13 Jörn Krahmer Windkraftanlage für dächer zur energiegewinnung
WO2003027498A1 (en) * 2001-08-30 2003-04-03 Ricker Jonathan C Multiaxis turbine
DE10307240A1 (de) * 2003-01-11 2004-07-22 Schmoll, Robert SD-Brise Windkraft Maschine

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE459877A (nl) * 1900-01-01
US3073047A (en) * 1960-11-07 1963-01-15 Thomas C Jones Animated sign
FR2489892A1 (fr) * 1980-09-08 1982-03-12 Rignault Jean Turbine eolienne a deflecteur de flux orientable
FR2525696A1 (fr) * 1982-04-23 1983-10-28 Becart Serge Eoliennes toupie et faitiere
DE29704024U1 (de) * 1997-03-06 1997-06-05 Dürk, Günther, 33602 Bielefeld Windabschattungsleitschott (W.A.Leitschott) zur Leistungsverbesserung von Sovoniuswindrotoren und anderer Vertikalwindrädern
GB2404700A (en) * 2003-08-01 2005-02-09 Robin Matthew Hilder Roof mounted wind turbine

Patent Citations (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2050523A (en) * 1979-03-08 1981-01-07 Kenyon R W Utilising Wind Energy
DE3049624A1 (de) * 1980-12-31 1982-07-29 Gernot Dipl.-Ing. 6450 Hanau Thorn Windbetriebener generator
DE9314187U1 (de) * 1993-09-16 1993-12-09 Mc.Mahan, Joachim, 10965 Berlin Windkraftmaschine zur Anordnung auf Gebäuden
DE19644890A1 (de) * 1996-10-29 1998-04-30 Ralf Huber Dachgiebelintegriertes Windenergiekonvertersystem
EP1255932A1 (de) * 2000-01-31 2002-11-13 Jörn Krahmer Windkraftanlage für dächer zur energiegewinnung
WO2001061187A1 (de) * 2000-02-17 2001-08-23 Albert Blum Windenergiekonverter
WO2003027498A1 (en) * 2001-08-30 2003-04-03 Ricker Jonathan C Multiaxis turbine
DE10307240A1 (de) * 2003-01-11 2004-07-22 Schmoll, Robert SD-Brise Windkraft Maschine

Also Published As

Publication number Publication date
EP1830062A1 (en) 2007-09-05

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1031174C2 (nl) Windenergieomzetter en windmolen van de windenergieomzetter.
US8210817B2 (en) Wind turbine utilizing wind directing slats
US7946802B1 (en) Wind turbine utilizing wind directing slats
AU2006334695B2 (en) Device and system for producing regenerative and renewable hydraulic energy
US4269563A (en) Wind turbine
CN103221684A (zh) 具有优化的叶片形状的符合风力和/或水力的风/水(风***)的双涡轮***
WO2006083362A2 (en) Wind turbine
US20170201157A1 (en) Device for converting kinetic energy of a flowing medium to electrical energy
US20110318161A1 (en) Apparatus, system and method for a wind turbine
ES2303490A1 (es) Aerogenerador de velas desplazables.
KR101683261B1 (ko) 지중 구조물용 환기 겸용 자연 채광 장치 및 이 시공 방법
JPWO2013108878A1 (ja) 円筒状太陽光発電装置
JP3883067B2 (ja) 屋外に面した建具
WO2014006608A1 (en) Multi axis and wings wind turbine
ES2167701T3 (es) Dispositivo de captador solar fotovoltaico dotado de una estructura piramidal.
ES2254037A1 (es) Aerogenerador modular.
US8378282B2 (en) Device for increasing the luminous flux per unit area with the ability to reduce the light-taking distance in respect to the opposite light source
JP4989137B2 (ja) 照明表示塔
KR102485027B1 (ko) 하이브리드 난간 조명등
JP4457203B2 (ja) 防風板
KR102260981B1 (ko) 모래사장용 모래날림 저감장치
JP2007120091A (ja) 防雪柵
NL1026082C2 (nl) Tuinbouwkas met daglichtsysteem.
KR102581474B1 (ko) 하이브리드 가로등
ITVR20000045A1 (it) Mulino ad elevata resa aerodinamica.

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20110901