NL1028931C1 - Reinigingsinrichting voor een dak- of gevelconstructie van een gebouw. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Reinigingsinrichting voor een dak- of gevel constructie van een gebouw.

BESCHRIJVING

5 De uitvinding heeft betrekking op inrichting voor het reinigen van een dak- of gevel constructie van een gebouw omvattende tenminste één met een toevoerleiding voor de toevoer van een medium onder druk verbonden spuitmond.

Heden ten dage worden dak- of gevel construct!es veelal met 10 een spuitinrichting gereinigd, waarbij een spuitmond of spuitlans met de hand tegen de dak- of gevel constructie wordt gericht. Deze methodiek is niet alleen zeer arbeidsintensief maar ook weinig effectief omdat enkel dat deel van de dak- of gevel constructie gereinigd kan worden dat in direct zicht van het reinigingspersoneel is gelegen of door het 15 reinigingspersoneel kan worden bereikt.

De uitvinding beoogt deze nadelen te ondervangen en een inrichting volgens de aanhef te verschaffen, die op een effectieve, snelle maar bovenal veilig manier allerlei dak- en gevel constructies kan reinigen.

20 Teneinde dit doel te bereiken is overeenkomstig de uitvinding de tenminste ene spuitmond opgenomen in een gestel, dat over een geleiding langs de dak- of gevel constructie verplaatsbaar is. Zodoende kunnen ook op grote hoogtes reinigingswerkzaamheden plaatsvinden, waarbij personeel niet langer ter plaatse hoeft te zijn, maar op 25 veilige afstand de inrichting kan bedienen.

Voorts wordt met de onderhavige uitvinding een zeer effectieve inrichting verschaft, waarmee in korte tijd grote oppervlakken kunnen worden gereinigd, met name op locaties waar personeel niet eenvoudig of onder gevaarlijke omstandigheden kunnen werken.

30 Meer specifiek is de geleiding tegen de dak- of gevel constructie plaatsbaar, hetgeen de effectiviteit als ook het 1028931 2 gebruiksgemak verbeterd.

Voor een stabiele, maar vooral gecontroleerde verplaatsing van de inrichting langs de dak- of gevel constructie is overeenkomstig de uitvinding de geleiding opgebouwd uit tenminste twee op enige afstand van 5 elkaar parallel gelegen rails. Daarbij kan in het bijzonder het gestel zijn voorzien van meerdere, op de geleiding plaatsbare en om een as roteerbare wielen, die ten behoeve van een verbeterde plaatsing en verplaatsing over de geleiding in hun mantel oppervlak zijn voorzien van een groef.

10 Teneinde een van de geleiding loskomen van de inrichting te voorkomen - zulks ter vermijding van ongevallen - is tenminste één wiel voorzien van een aan de as bevestigd en om de geleiding reikende flens.

Meer specifiek is de inrichting overeenkomstig een uitvoeringsvorm voorzien van verplaatsingsmiddelen voor het over de 15 geleiding verplaatsen van het gestel. Een compacte constructie van de inrichting kan gerealiseerd worden, indien overeenkomstig de uitvinding de verplaatsingsmiddelen in het gestel zijn opgenomen en tenminste één van de wielen aandrijven.

Bij een andere uitvoeringsvorm, welke minder compact qua 20 inbouwafmetingen doch even veilig en effectief functioneert zijn overeenkomstig de uitvinding de verplaatsingsmiddelen in de geleiding zijn opgenomen en tenminste één met het gestel verbonden kabel omvatten.

Daarbij kan de kabel over één of meerdere in de geleiding opgenomen geleidingsrollen zijn aangebracht. Meer in het bijzonder 25 omvatten bij deze uitvoeringsvorm de verplaatsingsmiddelen een takelinrichting omvatten voor het op- en afwikkelen van de kabel.

Een stabiele en veilige montage van de geleiding op of tegen de dak- of gevel constructie kan overeenkomstig de uitvinding worden gerealiseerd, doordat de geleiding is voorzien van meerdere op de dak- of 30 gevel constructie afsteunbare steunen omvat.

Teneinde een verbeterde reiniging van de dak- of 1 π 9 aa a 1 3 gevel constructie te realiseren, omvat bij een specifieke uitvoeringsvorm het gestel meerdere, in een rij loodrecht op de verplaatsingsrichting georiënteerde spuitmonden omvat. Zo kan de inrichting ook gebruikt worden in het reinigen van grote oppervlakken.

5 Een zeer functionele reinigingsinrichting wordt verkregen, indien overeenkomstig de uitvinding tenminste één spuitmond onder een hoek ten opzichte van de dak- of gevel constructie instelbaar is. Dit biedt de mogelijkheid de inrichting op daken met verschillende hellingshoeken in te zetten.

10 Teneinde ook moeilijk bereikbare plaatsen op het dak te kunnen reinigen is bij een bijzondere uitvoeringsvorm tenminste één spuitmond in een richting loodrecht op de verplaatsingsrichting ten opzichte van het gestel verplaatsbaar is. Zodoende kan ook langs schoorstenen, dakkapellen, etc. reinigingswerkzaamheden worden verricht. 15 Teneinde omstanders als ook de dak- of gevel constructie te beschermen tegen loskomende verontreinigen is bij een functionele uitvoeringsvorm het gestel nabij tenminste één spuitmond voorzien van een afschermelement.

De uitvinding zal nu aan de hand van een tekening nader 20 worden toegelicht, welke tekening achtereenvolgens toont in:

Figuur 1 een eerste uitvoeringsvorm van een reinigingsinrichting overeenkomstig de uitvinding;

Figuren 2 tot en met 8 deel aanzichten van (verschillende) uitvoeringsvormen van een reinigingsinrichting overeenkomstig de 25 uitvinding.

Voor een beter begrip van de uitvinding worden in de navolgende figuurbeschrijving de in de verschillende figuren getoonde overeenkomende onderdelen met identieke referentie-cijfers aangeduid.

In figuur 1 wordt een eerste uitvoeringsvorm getoond van 30 een reinigingsinrichting overeenkomstig de uitvinding. Overeenkomstig de uitvinding beschikt de inrichting 10 over een gestel 13 voorzien van een .· n o on o 1 4 drager 14, waarin een spuitmond 11 is opgenomen. De spuitmond 11 geeft een jetstraal 12 van een medium onder druk (bijvoorbeeld lucht of water) af in de richting en onder hoek ten opzichte van een te reinigen dak- of gevel constructie 1-2. Bij deze uitvoeringsvorm wordt een dak 1 gereinigd 5 en meer in het bijzonder de op de dakconstructie 1 aanwezige dakpannen 2.

Teneinde verplaatsing van de spuitmond 11 en meer specifiek van de gehele inrichting 10 langs de dakconstructie 1-2 omvat de uitvinding een tegen de dakconstructie 1-2 plaatsbare geleiding 18a-18b. Zoals duidelijk getoond in figuur 3 en 7 is de geleiding opgebouwd uit 10 ten minste twee op enige afstand van elkaar gelegen en parallel verlopende rails 18a respectievelijk 18b die enerzijds door middel van niet weergegeven tussenstukken met elkaar zijn verbonden en anderzijds met behulp van voeten 19 afsteunen op de dakconstructie 1-2.

Ten behoeve van de verplaatsing van de inrichting 10 en de 15 in het gestel 13 opgenomen spuitmond 11 langs de dakconstructie 1-2 is het gestel 13 voorzien van meerdere wielen 15a-15b die om en as 16 roteerbaar zijn en op de geleiding en meer in het bijzonder op de rails 18a-18b plaatsbaar zijn. Zie figuur 3 en 4.

Ten behoeve van een goede geleiding over de rails 18a-18b 20 zijn de wielen 15a-15b voorzien van een groef 24, zodat de wielen over de rails 18a-18b vallen en zodat het gestel 13 tijdens de verplaatsing over de geleiding en langs de te reinigen dak- of gevel constructie niet "ontspoort".

Om een ontsporen of loskomen van de inrichting 10 van de 25 geleiding 18a-18b te voorkomen, in het bijzonder bij het reinigen van een onder een steile hellingshoek staande dak- of gevel constructie is ten minste één wiel en meer in het bijzonder zijn alle wielen 15a-15b van de inrichting 10 voorzien van een aan elke as 16 bevestigde flens 17 die op elke rails 18a-18b reikt. Deze specifieke beveiliging wordt getoond in 30 figuur 4. Met deze constructie kan het gestel 13 met zijn wielen 15a-15b om elke geleidingsrails 18a-18b worden gehaakt, waarbij de flens 17 1 n p «o o 1 i 5 althans gedeeltelijk de contouren van de rails 18a-18b volgt. Meer in het bijzonder zijn de rails 18a-18b uitgevoerd als cilindervormige pijpen waarbij de groef 24 in elk wiel 15a-15b is uitgevoerd als een half ronde groef, teneinde een goede aansluiting op de ci1indervormige 5 pijprails 18a-18b te realiseren.

Om een deugdelijk transport van de inrichting 10 langs de rails 18a-18b te realiseren, is elke steunvoet 19 waarop de geleiding op de dakconstructie afsteunt in zijwaartse richting gezien met elke rail 18a-18b verbonden. Zodoende wordt de flens 17 die althans 10 gedeeltelijk op de rails 18a-18b reikt, niet gehinderd door de steunvoet 19 tijdens het verplaatsen van de inrichting 10 over de geleiding.

De geleiding waarover de inrichting 10 zich langs de dak-of gevel constructie verplaatst, is opgebouwd uit een tweetal op enige 15 afstand van elkaar en parallel aan elkaar gelegen rails 18a-18b die onderling met elkaar door middel van steunelementen zijn verbonden. Om toepassing van de inrichting 10 en meer in het bijzonder de geleiding 18a-18b op met name onder een hellingshoek staande dak- of gevel constructies mogelijk te maken, is de geleiding 18a-18b voorzien van 20 een bevestigingsbalk 20 die zoals in figuur 2 getoond zich onder het door de geleidingsrails 18a-18b gevormde transportvlak van de inrichting 10 uitsteekt en af kan steunen op de nok 3 van de dakconstructie. De geleidingsrails 18a-18b strekken zich zodoende parallel aan en over de dakconstructie 1-2 uit.

25 Het gehele geleidingssysteem 18a-18b haakt met behulp van de uitstekende bevestigingsbalk 20 aan de nok 3 van de te reinigen dakconstructie 1-2. Evenzo is het geleidingssysteem 18a-18b voorzien van een als stootrand fungerende opstaande profiel balk 21, voorzien van een als stootnok fungerend verend element 21a dat in contact komt met een 30 overeenkomend op het gestel 13 aangebrachte stootnok 13a dat eveneens van een verend materiaal is vervaardigd, op het moment dat de inrichting 10 ^ n o Λ Λ Λ Λ i 6 over de geleiding 18a-18b naar de bovenste positie op de te reinigen dakconstructie 1-2 (zoals getoond in figuur 2) heeft bereikt.

De inrichting 10 kan zijn voorzien van meerdere spuitmonden 11 zoals getoond in het bovenaanzicht in figuur 3. In figuur 5 3 is de inrichting 10 en meer in het bijzonder het gestel 13 met de wielen 15a-15b op de twee parallel aan elkaar gelegen geleidingsrails 18a-18b geplaatst. Een ontsporen van het gestel 13 wordt voorkomen door de groeven 24 die in elk wiel 15a-15b zijn aangebracht.

In het gestel 13 is een drager 14-22 opgenomen waaraan 10 meerdere, bij deze uitvoeringsvorm vijf, spuitmonden lla-lle zijn gemonteerd. Bij voorkeur bezit de drager 14-22 een breedte die groter is dan de afstand van de twee geleidingsrails 18a-18b om zo een grotere oppervlakte te kunnen reinigen tijdens de verplaatsing van de inrichting 10 over de geleiding 18a-18b. Dit maakt de inrichting 10 veel 15 effectiever, omdat zo het totale oppervlak van de te reinigen dakconstructie 1-2 met minder reinigingsgangen kan worden uitgevoerd.

De drager 14-22 (zie bijvoorbeeld figuur 1) is bij voorkeur instelbaar in het gestel 13 opgenomen, zodat de hoek α waaronder de spuitmond(en) 11 naar de dakconstructie 1-2 zijn gericht instelbaar is, 20 mede afhankelijk van de hellingshoek van het dak, maar ook in afhankelijkheid van de uit te voeren reiniging.

Meer in het bijzonder is elke spuitmond lla-lle dusdanig uitgevoerd dat meerdere jetstralen 12a van het reinigingsmedium onder druk (water of lucht of een mengsel daarvan al dan niet voorzien van een 25 reinigingsproduct zoals zeep of schuim) als een brede waaier naar het te reinigen oppervlak van de dakconstructie 1-2 zijn gericht. De richting en kracht van de jetstralen is aanpasbaar aan de uit te voeren reinigingsmethodiek: een sterke, harde jetstraal voor het verwijderen van aanslag op de dakconstructie of een brede, vernevelende jetstraal voor 30 het met een waaier van reinigingsmedium afvoeren van losgeraakt vuil in de richting van de dakgoot, alwaar het vuil wordt opgevangen en wordt j i 7 afgevoerd.

Bij een bijzondere uitvoeringsvorm is de drager 14-22 verplaatsbaar in een richting dwars op de verplaatsingsrichting van de inrichting 10 langs de geleiding 18a-18b. Hiertoe is in het gestel 13 een 5 verplaatsingseenheid 23 opgenomen die met behulp van een overbrenging, bijvoorbeeld een tandheugel overbrenging, of door middel van een uitzetcilinder de drager 14-22 een dwarsverplaatsing ten opzichte van de verplaatsingsrichting kan opdringen bijvoorbeeld voor het ontwijken van direct naast één van de geleidingsrails 18a-18b geplaatste objecten, 10 zoals schoorstenen, dakkapellen of ontluchtingspijpen of om juist bepaalde oppervlakken van de te reinigen dakconstructie te bereiken die anders niet door de reinigingsinrichting 10 kunnen worden bestreken. Men moet hierbij denken aan dat deel van de dakconstructie dat direct boven of onder een dakkapel of een schoorsteen is gelegen.

15 In de figuren 5 en 6 worden twee uitvoeringsvormen getoond van de drager 14-22 voorzien van meerdere spuitmonden 11 die alle centraal zijn aangesloten op de toevoerleiding 25 voor het medium onder druk (water of lucht of een combinatie daarvan al dan niet voorzien van een reinigingsproduct zoals zeep of schuim). In figuur 5 bezitten de 20 spuitmonden 11 een smalle jetstraal 12 waarmee met relatief grote kracht het te reinigen oppervlak kan worden bestraald, terwijl in figuur 6 de spuitmonden 11 een breed uitwaaierende jetstraal 12 bezitten.

Meer specifiek is het gestel 13 zodanig uitgerust dat deze een snel en eenvoudig uitwisselen van verschillende spuitmonden 11 of 25 verschillende dragers 14-22 met meerdere spuitmonden 11 mogelijk maken.

Hiertoe kan de inrichting 10 en in het bijzonder het gestel 13 zijn voorzien van een klikkoppeling, waarmee enerzijds de drager 14-22 eenvoudig in en uit het gestel 13 wegneembaar is, maar waarbij voorts de toevoerleiding 25 eenvoudig ter plaatse van het referentiecijfer 25a met 30 de betreffende drager 14-22 gekoppeld kan worden.

Ten behoeve van de verplaatsing van het gestel 13 langs de 1 Π 9 «Q Q 1 8 geleidingsrails 18a-18b kan bij een eerste (niet weergegeven) uitvoeringsvorm in het gestel 13 een aandrijfeenheid zijn opgenomen die op een geschikte wijze één of meerdere wielen 15a-15b aandrijft. Daarbij kan het betreffende aangedreven wiel 15 voorzien zijn van een vertanding I 5 (niet weergegeven) die aangrijpt op een overeenkomende op één of beide geleidingsrailzen 18a-18b aangebrachte vertanding. Zodoende is het mogelijk om via een afstandsbesturing het gestel 13 willekeurig omhoog of omlaag langs de geleiding 18a-18b te verplaatsen.

Bij een andere in de figuren 7 en 8 weergegeven 10 uitvoeringsvorm is de aandrijving voor het verplaatsen van het gestel 13 langs de geleiding 18a-18b buiten het gestel 13 geplaatst en meer in het bijzonder maakt het deel uit van het geleidingssysteem 18a-18b.

Zoals getoond in figuur 7 is nabij de dakrand 2a (ter plaatse van de dakgoot) tussen de geleidingsraiIs 18a-18b een 15 steunbalk 26 geplaatst waarop een aandrijfmotor 27 is opgenomen voorzien van een opwikkel katrol 28 die door middel van de aandrijfas 28 roteerbaar is aan te drijven door de aandri jfmotor 27. Om het katrol 28 (of wikkel lichaam 28) is een kabel aangebracht in één of meerdere wikkelingen welke kabel 29 tussen de beide geleidingsraiIs 18a-18b voerbaar is in de 20 richting van de stootrand 21 van het geleidingssysteem 18a-18b (zie figuur 8 en figuur 1).

De kabel 29 is daarbij geleid over een aantal contactwielen 31 die roteerbaar zijn opgenomen in het geleidings-systeem 18a-18b. Daarbij is het einde van de kabel 29 verbonden met een oog 30 (zie figuur 25 8 en figuur 1) van het gestel 13.

Het met behulp van de aandri jfmotor 27 en het katrol 28 opwikkelen van de kabel 29 in meerdere wikkelingen om de katrol 28 resulteert in een omhoog verplaatsen van het gestel 13 langs het geleidingssysteem 18a-18b in de richting van de nok 3 van het dak (zie 30 figuur 1) waarbij de kabel 29 verbonden is met het oog 30 van het gestel 13 en via één of meerdere geleidingswielen 31 tussen de beide Λ Π 9 RQ Q 1 9 geleidingsrai1s 18a-18b is gevoerd. Evenzo kan het gestel 13 langs de geleidingsrails 18a-18b in neerwaartse richting worden verplaatst door de kabel 29 van het katrol 28 af te wikkelen door een dienovereenkomstige aansturing van de aandrijfmotor 27.

5 Op deze wijze wordt één strook van de te reinigen dakconstructie 1-2 door de inrichting 10 gereinigd, waarbij de breedte van de te reinigen dakstrook overeenkomt met de breedte van de drager 14-22 met daarin opgenomen meerdere spuitmonden 11. Door het gestel 13 een opgaande en weer neergaande verplaatsing te laten ondergaan over de 10 geleidingsrails 18a-18b wordt de betreffende strook van de dakconstructie 1-2 gereinigd met het uit de spuitmonden 11 gevoerde medium onder druk. Vervolgens kan met de hand het geleidingsgestel 18a-18b over de dakconstructie 1-2 worden verplaatst, waarna de daaronder gelegen strook van de dakconstructie 1-2 door de reinigingsinrichting 10 15 wordt gereinigd.

Het verplaatsen van het geleidingssysteem 18a-18b (al dan niet met het gestel 13 er nog op geplaatst) kan geschieden door de beide geleidingsrails 18a-18b nabij de dakrand beet te nemen, enigszins op te tillen zodat de steunvoeten 19 vrijkomen van de dakconstructie 1-2 en de 20 beide geleidingsrails 18a-18b te verschuiven naar een nieuw, nóg te reinigen gedeelte of strook van de dakconstructie 1-2.

Het moge duidelijk zijn dat met de reinigingsinrichting overeenkomstig de uitvinding effectiever en sneller grote oppervlakten van dakconstructies of gevel construct!es gereinigd kunnen worden, waarbij 25 een mogelijk gevaar voor ongelukken door de autonome inbedrijfstelling van de reinigingsinrichting wordt voorkomen. In principe hoeft er geen personeel het dak op voor het uitvoeren van de reinigingsinrichting, daar het gestel 13 op afstand over de geleidingsrails 18a-18b verplaatsbaar is.

30 Ook de toevoerleiding 25 wordt vanaf het gestel 13 tussen de beide geleidingsrails 18a-18b weggevoerd om elders aangesloten te 1 09 aa 1 10 worden op de toevoer voor het medium onder druk, bijvoorbeeld een op de grond geplaatste compressor met een voorraadvat met het reinigingsmedium.

5 1028931

Claims (17)

1. Inrichting voor het reinigen van een dak- of gevel constructie van een gebouw omvattende tenminste één met een 5 toevoer!ei ding voor de toevoer van een medium onder druk verbonden | spuitmond, met het kenmerk, dat de tenminste ene spuitmond is opgenomen ! in een gestel, dat over een geleiding langs de dak- of gevel constructie verplaatsbaar is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de 10 geleiding tegen de dak- of gevel constructie plaatsbaar is.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de geleiding is opgebouwd uit tenminste twee op enige afstand van elkaar parallel gelegen rails.

4. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande 15 conclusies, met het kenmerk, dat het gestel is voorzien van meerdere, op de geleiding plaatsbare en om een as roteerbare wielen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de wielen in hun mantel oppervlak zijn voorzien van een groef.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat 20 tenminste één wiel is voorzien van een aan de as bevestigd en om de geleiding reikende flens.

7. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van verplaatsingsmiddelen voor het over de geleiding verplaatsen van het 25 gestel.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de verplaatsingsmiddelen in het gestel zijn opgenomen en tenminste één van de wielen aandrijven.

9. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de 30 verplaatsingsmiddelen in de geleiding zijn opgenomen en tenminste één met het gestel verbonden kabel omvatten. .* r\ o o λ Λ

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de kabel over één of meerdere in de geleiding opgenomen geleidingsrollen is aangebracht.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat 5 de verplaatsingsmiddelen een takelinrichting omvatten voor het op- en afwikkelen van de kabel.

12. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de geleiding is voorzien van meerdere op de dak- of gevel constructie afsteunbare steunen omvat.

13. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het gestel meerdere, in een rij loodrecht op de verplaatsingsrichting georiënteerde spuitmonden omvat.

14. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tenminste één spuitmond onder een hoek 15 ten opzichte van de dak- of gevel constructie instelbaar is.

15. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tenminste één spuitmond in een richting loodrecht op de verplaatsingsrichting ten opzichte van het gestel verplaatsbaar is.

16. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het gestel nabij tenminste één spuitmond is voorzien van een afschermelement.

17. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tenminste één spuitmond uitwisselbaar in 25 het gestel opneembaar is. 1. o ad q 1