NL1025255C1 - Werkwijze en inrichting voor het kweken van schelpdieren en vaartuig, in het bijzonder bestemd voor toepassing bij deze werkwijze en inrichting. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het kweken van schelpdieren en vaartuig, in het bijzonder bestemd voor toepassing bij deze werkwijze en inrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1025255C1
NL1025255C1 NL1025255A NL1025255A NL1025255C1 NL 1025255 C1 NL1025255 C1 NL 1025255C1 NL 1025255 A NL1025255 A NL 1025255A NL 1025255 A NL1025255 A NL 1025255A NL 1025255 C1 NL1025255 C1 NL 1025255C1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
carrier
floating body
vessel
net
line
Prior art date
Application number
NL1025255A
Other languages
English (en)
Inventor
Gerke Houwer
Original Assignee
Pieter Van Ysseldijk
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Pieter Van Ysseldijk filed Critical Pieter Van Ysseldijk
Priority to NL1025255A priority Critical patent/NL1025255C1/nl
Priority to PCT/NL2005/000030 priority patent/WO2005067706A2/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1025255C1 publication Critical patent/NL1025255C1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K61/00Culture of aquatic animals
    • A01K61/50Culture of aquatic animals of shellfish
    • A01K61/54Culture of aquatic animals of shellfish of bivalves, e.g. oysters or mussels
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02ATECHNOLOGIES FOR ADAPTATION TO CLIMATE CHANGE
    • Y02A40/00Adaptation technologies in agriculture, forestry, livestock or agroalimentary production
    • Y02A40/80Adaptation technologies in agriculture, forestry, livestock or agroalimentary production in fisheries management
    • Y02A40/81Aquaculture, e.g. of fish

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Marine Sciences & Fisheries (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • Farming Of Fish And Shellfish (AREA)
  • Revetment (AREA)

Description

Werkwijze en inrichting voor het kweken van schelpdieren en vaartuig, in het bijzonder bestemd voor toepassing bij deze werkwijze en inrichting.
BESCHRIJVING
5 De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het kweken van schelpdieren, zoals mosselen en Sint Jacob schelpen, waarbij gebruik wordt gemaakt van met behulp van tenminste een drijflichaam ondersteunde in het water hangende 1ijn(en) en/of net(ten).
Bij de bekende werkwijze van bovengenoemde soort drijven de 10 drijflichamen op het wateroppervlak. Een dergelijke werkwijze heeft meerdere nadelen.
Zo zullen bij sterke wind tengevolge van de golfbewegingen de drijflichamen met de daar aanhangende lijnen of netten in aanzienlijke mate in beweging worden gebracht, hetgeen een aanzienlijk verlies van 15 zaad en/of schelpdieren, die zich aan de lijnen of netten hebben gehecht, tot gevolg kan hebben, doordat dit zaad of deze schelpdieren van de lijnen en/of netten worden afgeschud. Een verder nadeel is, dat de op het water drijvende drijflichamen worden gezien als het "waterlandschap" vervuilende objecten, waardoor het gebruik daarvan in het bijzonder in de 20 nabijheid van als recreatiegebied of natuurpark bestemde kustgebieden aan strikte regels is gebonden, indien al niet volledig verboden, waardoor de beschikbaarheid van te benutten en voor het kweken van schelpdieren geschikte locaties sterk beperkt wordt.
Volgens een verdere bekende werkwijze worden netten en/of 25 lijnen bevestigd aan kabels, die tussen op het oppervlak drijvende lichamen zijn aangebracht, en aan op de bodem geplaatste ankers. Het oogsten van schelpdieren is hierbij omslachtig en duur. Ook bij deze bekende werkwijze treedt veel verlies van zand en/of schelpdieren op.
Volgens de uitvinding wordt nu het drijflichaam op enige 30 afstand onder het wateroppervlak opgesteld.
Het opstellen van een drijflichaam op enige afstand onder ,10252 5 8 2 het wateroppervlak heeft op de eerste plaats het grote voordeel, dat het opkweken en oogsten van schelpdieren, in het bijzonder van mosselen en dergelijke, althans nagenoeg onafhankelijk van de weersomstandigheden kan worden uitgevoerd, daar het onder het wateroppervlak opgestelde 5 drijflichaam en de daardoor ondersteunde lijn(en) en/of net(ten) nagenoeg niet op ongunstige wijze worden beïnvloed door de optredende golfbewegingen. Verder zal het niet zichtbaar zijn van de drijflichamen een nadelige beïnvloeding van het "water!andschap" voorkomen.
Bij voorkeur zal daarbij het drijfvermogen van het 10 drijflichaam worden ingesteld in afhankelijkheid van het gewicht van de door het drijflichaam ondersteunde 1ijn(en) en/of net(ten) met de door de 1ijn(en) of (de) net(ten) ondersteunde schelpdieren, zodat een optimale instelling van de lijn(en) en/of net(ten) kan worden gehandhaafd.
Volgens een verder aspect van de uitvinding wordt een 15 doelmatige inrichting voor het kweken van schelpdieren, zoals mosselen en Sint Jacob schelpen, voorzien van tenminste een drijflichaam voor het ondersteunen van in het water hangende lijn(en) en/of net(ten), volgens de uitvinding daardoor verkregen, dat de inrichting is voorzien van middelen met behulp waarvan het drijflichaam op een gewenste afstand 20 onder of op het wateroppervlak kan worden opgesteld.
Op deze wijze is een eenvoudige inrichting te verkrijgen, waarbij het (de) drijflichaam(en) van de inrichting tijdens het kweken van de schelpdieren niet in het zicht zullen komen, terwijl verder het meedelen van ongewenste bewegingen aan het (de) drijf!ichaam(en) en de 25 daardoor ondersteunde 1ijn(en) en/of net(ten) kan worden vermeden.
Verder heeft de uitvinding betrekking op een vaartuig voor het verwerken van aan een drijflichaam met behulp van een drager opgehangen lijn(en) en/of net(ten), die in het water wordt(en) opgehangen voor het kweken van schelpdieren zoals mosselen en Jacobsschelpen.
30 Met de uitvinding wordt beoogd een dergelijk vaartuig te verkrijgen met behulp waarvan op eenvoudige wijze dragers met daaraan 1025255 3 bevestigde lijnen en/of netten uit het water kunnen worden gehaald resp. in het water kunnen worden geplaatst en verder de lijnen of netten in een geschikte stand boven het vaartuig kunnen worden opgesteld voor verdere behandeling.
5 Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, doordat het vaartuig is voorzien van hefmiddelen voor het in opwaartse resp. neerwaartse richting verplaatsen van de drager met de daaraan aangebrachte lijn(en) en/of net(ten), alsmede van middelen voor het dwars op zijn lengterichting over het vaartuig verplaatsen van de drager met de 10 daaraan aangebrachte lijn(en) en/of net(ten).
Daarbij kunnen bij toepassing van het vaartuig volgens de uitvinding lijnen en/of netten bijvoorbeeld op geschikte wijze boven een ruim van het vaartuig worden gebracht zodat aan de lijnen en/of netten hangende schaaldieren en dergelijke van de lijnen of netten kunnen worden 15 verwijderd en in het ruim kunnen worden opgevangen. Ten opzichte van tot nu toe bekende werkwijzen wordt hierbij een sterke vermindering van het verlies aan schelpdieren en/of zaad tijdens het oogsten bereikt.
De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren waarin mogelijke uitvoeringsvormen van 20 inrichtingen en een vaartuig volgens de uitvinding zijn weergegeven.
Figuur 1 toont schematisch in perspectief enige met elkaar gekoppelde drijflichamen, die verankerd zijn op de bodem van een waterlichaam.
Figuur 2 toont enige met elkaar gekoppelde drijflichamen, 25 die op een van figuur 1 afwijkende wijze zijn verankerd op de bodem van een waterlichaam..
Figuur 3 toont schematisch in perspectief een uitvoeringsvorm van een drijflichaam volgens de uitvinding.
Figuur 4 toont op grotere schaal een uiteinde van een 30 drijflichaam volgens de uitvinding.
Figuur 5 toont in perspectief met elkaar gekoppelde 1025255 4 uiteinden van een tweetal drijflichamen volgens de uitvinding.
Figuur 6 toont in perspectief enige met elkaar gekoppelde drijflichamen.
Figuur 7 toont een deel van een drijf orgaan met middelen 5 voor het regelen van het drijfvermogen van het drijflichaam.
Figuur 8 toont in perspectief een onderaanzicht op een deel van figuur 7.
Figuur 9 toont schematisch in perspectief een vaartuig voor het verwerken van een drager met daaraan gekoppelde lijn(en) en/of 10 net(ten).
Figuur 10 toont in perspectief het in figuur 9 weergegeven vaartuig gezien vanuit een andere richting.
Figuur 11 toont schematisch bij het vaartuig volgens figuren 9 en 10 toegepaste hefmiddelen.
15 Figuur 12 toont op grotere schaal een deel van de in figuur 11 weergegeven hefmiddelen.
Figuur 13 toont een deel van een bij het vaartuig volgens figuren 9 en 10 weergegeven transportketting.
Figuur 14 toont een met figuur 13 overeenkomend aanzicht 20 onder het verder weergeven van een schermplaat.
Figuur 15 toont schematisch in perspectief een tweede uitvoeringsvorm van drijflichamen met aan de drijflichamen gekoppelde netten.
Figuur 16 toont op grotere schaal de nabij elkaar gelegen 25 uiteinden van een tweetal in figuur 15 weergegeven drijflichamen.
Figuur 17 toont schematisch in perspectief een bij de uitvoeringsvorm van figuur 15 te gebruiken net.
Figuur 18 toont op grotere schaal in perspectief een uiteinde van een in figuur 15 afgebeeld drijflichaam.
30 In de figuur 1 zijn meerdere in eikaars verlengde gelegen en onderling gekoppelde drijflichamen 2 weergegeven, die met 102 52 £5 5 verankeringskabels 3 gekoppeld zijn met op de bodem van een waterlichaam rustende ankers, bijvoorbeeld in de vorm van betonblokken 4.
Zoals nader weergegeven in figuren 3-5 kan een drijflichaam zijn opgebouwd door een tweetal zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende 5 buizen 5 en 6, die onderling zijn verbonden door dwarsbuizen 7 en door een ligger 8.
Tussen de bijvoorbeeld uit kunststof bestaande buizen 5 en 6 is een zich evenwijdig aan de buizen 5 en 6 uitstrekkende as 9 aangebracht, die wordt ondersteund door een op de ligger 8 bevestigd 10 leger 10 en die geleid is in aan de liggers 7 bevestigde ringen 11.
De as 9 is aan een uiteinde voorzien van een zich dwars op de lengterichting van de as 9 uitstrekkende pen 12, die met zijn beide uiteinden buiten de as uitsteekt. Aan zijn andere uiteinde is de as 9 voorzien van een mof 13, waarin twee aan het uiteinde van de mof open, 15 diametraal tegenover elkaar gelegen sleuven 14 zijn aangebracht.
In het bijzonder uit figuur 5 zal het duidelijk zijn, dat twee in eikaars verlengde opgestelde drijflichamen 2 met elkaar kunnen worden verbonden door de aan de uiteinden van de buizen 5 en 6 bevestigde flenzen 15 met behulp van bouten of dergelijke aan elkaar te bevestigen. 20 Uiteraard zijn ook andere middelen toepasbaar voor het met elkaar verbinden van de buizen 5 en 6, zoals lassen, lijmen, mofverbindingen, de flenzen met elkaar verbindende klemmen etc. Daarbij zijn de in eikaars verlengde gelegen assen 9 van de met elkaar gekoppelde drijflichamen 2 met elkaar gekoppeld, doordat de uiteinden van de door een uiteinde van 25 de ene as 9 gestoken pen 12 zijn opgenomen in uitsparingen 14 van de aan de andere as 9 bevestigde mof 13.
Althans een van de met elkaar gekoppelde drijflichamen 2 is voorzien van een overbrengingskast 16, waardoor de as 9 van het desbetreffende drijflichaam is gevoerd (figuur 4). Met een ingaande as 30 van.de overbrengingskast is een uiteinde van een flexibele aandrijfkabel 17, zoals een Bowden kabel, bevestigd. Het andere einde van de 1025255 6 aandrijfkabel 17 is bevestigd aan een boei 18 of dergelijke. Tussen de boei 18 en de overbrengingskast 16 is verder een verbindingskabel 19 aangebracht, welke voorkomt, dat op de aandrijfkabel 17 ongewenste trekkrachten worden uitgeoefend.
5 Via een in de overbrengingskast 16 gelegen tandwielmechanisme of dergelijke is de aandrijfkabel 17 gekoppeld met de desbetreffende as 9.
Met het op de boei 18 aangesloten uiteinde van de aandri jfkabel 17 kan nu naar wens een niet nader weergegeven, 10 bijvoorbeeld op een vaartuig aangebrachte aandrijfbron worden gekoppeld voor het via de aandrijfkabel 17 en de overbrengingskast 16 al naar wens in de ene of de andere richting in draaiing brengen van de as 9 en van de eventueel met deze as 9 gekoppelde verdere assen 9.
Aan weerszijden van het leger 10 zijn aan de as 9 15 kabel trommels 20 bevestigd waarop de uiteinden van zich vanaf de beide kabel trommels in tegengestelde richting uitstrekkende ankerlijnen en/of kettingen 3 of dergelijke zijn gewikkeld. De uiteinden van de ankerlijnen 3 of dergelijke kunnen daarbij aan de as 9 worden vastgezet met behulp van bijvoorbeeld aan de uiteinden van de kabel trommels bevestigde kikkers 20 21. De lijnen 3 zijn daarbij geleid door aan de buizen 5 resp. 6 bevestigde ogen 22. De beide lijnen 3 zijn daarbij zodanig op de desbetreffende trommels 20 gewikkeld, dat bij draaien van de as 9 in de ene richting de lijnen 3 op de desbetreffende trommels 20 zullen worden opgewikkeld en bij draaiing van de as 9 in de tegengestelde richting de 25 lijnen 3 van de desbetreffende trommels zullen worden afgewikkeld.
Zoals in figuur 1 weergegeven kan de opstelling zodanig zijn, dat van ieder van de met elkaar gekoppelde drijflichamen 2 de met de desbetreffende assen 9 van de dri jflichamen gekoppelde kabels 3 ieder zijn verbonden met een anker 4.
30 Zoals verder weergegeven in figuur 1 is verder bij voorkeur de afstand tussen een tweetal ankers 4, die gelegen zijn in een zich 1025255 7 loodrecht op de lengterichting van de drijflichamen 2 uitstrekkend vlak groter dan de afstand tussen de desbetreffende buizen 5 en 6 van de drijflichamen 2, waardoor een betere stabiliteit tegen dwars op de lengterichting van de drijflichamen op de drijflichamen 2 inwerkende 5 krachten wordt verkregen.
Zoals verder nog uit figuur 1 blijkt zijn de ankerorganen 4 onderling gekoppeld door zich evenwijdig aan de drijflichamen 2 uitstrekkende kabels 23 en zich dwars op de lengterichting van de drijflichamen uitstrekkende kabels 24, hetgeen het juist positioneren van 10 de ankers 4 op de bodem van een waterlichaam vergemakkelijkt. Daarbij kunnen de lengtes van de kabels 23 en 24 eventueel worden aangepast aan eventuele bodemoneffenheden.
In figuur 2 is een ten opzichte van figuur 1 enigszins afwijkende opstelling weergegeven, waarbij slechts van enkele 15 drijflichamen 2 de ankerkabels 3, die verbonden zijn met de op de desbetreffende drijflichamen aangebrachte assen 9, met ankers 4 zijn verbonden, terwijl de met daartussen gelegen drijflichamen 2 in verbinding staande ankerkabels 3 met hun van de desbetreffende trommels 20 afgekeerde uiteinden zijn verbonden met zich tussen de desbetreffende 20 aan weerszijden van de drijflichamen opgestelde ankers 4 uitstrekkende kabels 25.
Overigens zal het duidelijk zijn, dat de kabel trommels 20 op andere plaatsen dan weergegeven in figuur 4 op de as 9 kunnen worden aangebracht en/of dat meer dan de twee weergegeven kabel trommels 10 op 25 een as 9 kunnen worden aangebracht.
Verder is ieder drijforgaan voorzien van een aantal ophangorganen 26, die gezien in de lengterichting van een drijforgaan in hoofdzaak aan de van elkaar afgekeerde zijden van de buizen 5 en 6 zijn gelegen.
30 In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn nabij het uiteinde van een drijflichaam waar ook de trorrcnels 20 zijn opgesteld aan 1025255 8 weerszijden van het drijflichaam een tweetal ophangorganen 26 aangebracht. Verder is nabij het andere uiteinde van het desbetreffende drijflichaam 2 aan weerszijden van het drijflichaam een enkel ophangorgaan 26 opgesteld, terwijl nabij het midden van het 5 desbetreffende drijflichaam 2 aan weerszijden nog een enkel verder ophangorgaan 26 is opgesteld. Uiteraard kunnen al naar gewenst meer of minder ophangorganen dan hierboven aangegeven worden aangebracht.
Ieder ophangorgaan 26 omvat een U-vormig gebogen gedeelte 27 (figuur 7) waarvan het nabij een desbetreffende buis 5 of 6 gelegen 10 boveneinde overgaat in een horizontaal gedeelte 28, waarmede het desbetreffende ophangorgaan 26 met het drijflichaam 2 is verbonden.
Het andere uiteinde van de U-vormige beugel 27 gaat over in een zich schuin omhoog in een van het drijflichaam 2 afgekeerde richting uitstrekkend been 29, dat aan zijn van het U-vormige deel 27 afgekeerde 15 uiteinde overgaat in een been 30, dat onder een kleinere hoek dan het deel 29 ten opzichte van de horizontaal zich schuin omhoog in een van het drijflichaam 2 afgekeerde richting uitstrekt en aan zijn uiteinde 31 omgekruld is.
Ter hoogte van de aansluiting van de beide delen 27 en 28 20 van het ophangorgaan 26 is het ophangorgaan 26 voorzien van een zich omhoog uitstrekkend been 32, dat met zijn ondereinde met het drijflichaam 2 is verbonden. Via een gebogen gedeelte 33 sluit op het been 32 een zich schuin omlaag in de richting van het been 29 uitstrekkend been 34 aan, dat aan zijn ondereinde overgaat in een zich nagenoeg verticaal 25 uitstrekkend been 35, dat in de in figuren weergegeven stand op enige afstand van het been 29 is gelegen.
Aan zijn ondereinde gaat het been '35 over in een horizontaal verlopend been 36, dat aan zijn van het been 35 afgekeerde uiteinde is voorzien van een uitstekend oor 37, dat aangrijpt op de van 30 het been 29 afgekeerde zijde van het ondereinde van het been 32. De een geheel met elkaar vormende delen 32-37 van het ophangorgaan 26 zijn bij 1025255 9 voorkeur uit verenstaal vervaardigd, zodanig, dat het uitstekende oor 37 met een zekere voorspanning aanligt tegen het ondereinde van het been 32.
Als alternatief zal het bijvoorbeeld ook mogelijk zijn om de boveneinden van de benen 32 en 34 met behulp van een scharnier of 5 dergelijke scharnierend met elkaar te verbinden en tussen de benen 32 en 34 een verend orgaan of dergelijke aan te brengen, zodanig, dat in de in de figuren weergegeven onbelaste stand van deze delen het oor 37 onder voorspanning zal aanliggen tegen het ondereinde van het been 32.
De aan een zijkant van het drijflichaam 2 aangebrachte 10 ophangorganen 26 zijn bestemd voor het opnemen van een bijvoorbeeld door een buis of dergelijke gevormde langgestrekte drager 38 (figuur 6) waaraan met op afstand van elkaar gelegen, ter wille van de duidelijkheid in de figuur niet nader weergegeven verbindingsorganen een net 39 is opgehangen, zodanig, dat, zoals uit figuur 6 duidelijk zal zijn de 15 bovenrand 40 van het net op enige afstand van de zich evenwijdig aan deze bovenrand 40 van het net uitstrekkende drager 38 zal zijn gelegen. Bij voorkeur is aan de onderrand van het net een staaf 41 of dergelijke bevestigd voor het verzwaren van het net, zodanig, dat deze normaal in ongeveer verticale stand in het waterlichaam zal staan.
20 De drager 38 kan in de ophangorganen 26 worden opgehangen door de drager 38 te geleiden langs de naar het drijflichaam 2 toegekeerde zijden van de benen 30 en 29 van het ophangorgaan, die door de ruimte tussen de drager 38 en de bovenrand 40 van het net 39 kunnen worden gestoken. Daarbij zal op een gegeven moment de drager 38 de benen 25 35 van de de drager 38 opnemende ophangorganen 26 tegen de voorspankracht in in de richting van het drijflichaam 2 terugduwen, zodat de drager 38 kan bewegen door de ruimte gelegen tussen de benen 35 en de benen 29 van de desbetreffende ophangorganen 26. Nadat de drager 38 de ondereinden van de benen 35 van de ophangorganen 26 heeft gepasseerd zullen de delen 34-30 37 van de ophangorganen terugkeren naar de in de figuren weergegeven stand waarin de borgorganen vormende delen 36 van de ophangorganen 26 een 1025255 10 opwaartse beweging van de desbetreffende drager 38 tegengaan.
Tijdens het ophangen van lijnen of netten ondersteunende dragers 38 in de drijf lichamen 2 zullen de drijflichamen ter hoogte van het wateroppervlak bij voorkeur een weinig onder het wateroppervlak zijn 5 opgesteld. Nadat het gewenste aantal dragers 38 met daaraan gekoppelde lijnen en/of netten is aangebracht kan door het opwikkelen van de kabels 3 op de desbetreffende trommels 20 het samenstel van drijflichamen 2 en daaraan hangende lijnen en/of netten omlaag worden bewogen door met behulp van het bovenbeschreven aandrijfmechanisme 16, 17 de assen 9 in 10 draaiing te brengen voor het opwikkelen van de kabels 3 op de trommels 20. Zodoende kunnen de drijflichamen op een gewenste afstand onder het wateroppervlak worden opgesteld, zodat de drijflichamen met de daarmee samenhangende onderdelen uit het zicht zijn en slechts de kleine boei 18 op het wateroppervlak zal drijven. De door de drijflichamen ondersteunde 15 lijnen en/of netten zullen zich dan in een nauwelijks door golfbewegingen beïnvloede omgeving bevinden, zodat zij in een gunstige positie zijn voor het daarop vastzetten van zaad en dergelijke, dat zich kan ontwikkelen tot schelpdieren.
Door het afzetten van zaad en/of door het opgroeien van 20 schelpdieren op de door de drijflichamen ondersteunde lijnen en/of netten zal het aan de drijflichamen 2 hangende gewicht geleidelijk toenemen. Mede in verband hiermede is het gewenst om het drijfvermogen van de drijflichamen 2 te kunnen beïnvloeden.
Voor het beïnvloeden van het drijfvermogen kunnen 25 bijvoorbeeld de buizen 5 en 6 zijn uitgevoerd als afgesloten compartimenten, waarin naar wens water kan worden ingevoerd en afgevoerd. Een andere mogelijkheid is om in de buizen 5 en 6 afgesloten compartimenten aan te brengen.
Zo is in figuur 7 schematisch weergegeven, dat in het 30 inwendige van een buis 5 en/of 6 een verdere buis 38 is ondersteund. In deze buis monden de uiteinden 39 en 40 van zich langs de onderzijde van 1025255 11 een desbetreffende buis 5 of 6 uitstrekkende leidingen 41 en 42 uit, welke leidingen bijvoorbeeld met behulp van slangen 41', 42' op de boei 18 zijn aangesloten. Via leiding 42 kan dan bijvoorbeeld naar wens water worden ingelaten in het door de buis 38 gevormde compartiment ter 5 vermindering van het drijfvermogen van het drijflichaam 2.
Indien gewenst kan water uit het compartiment 38 worden uitgedreven door onder druk staande lucht via de leiding 41 en het daarop aangesloten uiteinde 39 in het compartiment 38 te persen waardoor het in he compartiment 38 aanwezige water via de leiding 42 zal worden 10 afgevoerd.
Een andere mogelijkheid is de tussen de buitenomtrek van de buis 38 en de binnenomtrek van de buis 5 resp. 6 gelegen ruimte te benutten voor het invoeren en/of afvoeren van water ter beïnvloeding van het drijfvermogen.
15 Door de ruimte tussen de beide buizen 38 en 5 resp. 6 onder overdruk te brengen zal op de buitenzijde van de buis 5 resp. 6 uitgeoefende waterdruk worden overgebracht op de een kleinere straal bezittende en daardoor beter tegen druk bestendige buis 38, waardoor een ongewenste vervorming van de wand van de buis 5 resp. 6 kan worden 20 tegengegaan en de drijflichamen op grotere diepte kunnen worden geplaatst zonder gevaar voor zinken door ongewenste vervormingen en dergelijke.
Voor het verwerken van de drager 38 met de daaraan opgehangen lijnen of netten 40 kan gebruik worden gemaakt van een schematisch in de figuren 9 en 10 weergegeven vaartuig 43. Dit vaartuig 25 43 omvat een romp 44, waarin een ruim 45 is opgenomen. Nabij tegenover elkaar gelegen uiteinden van het ruim 45 is het vaartuig 43 voorzien van geleidingsrails 46, die zich in de weergegeven uitvoeringsvorm van de uitvinding dwars op de lengterichting van het vaartuig 43 uitstrekken. De rails 46 ondersteunen wagentjes of sleden 47, die de uiteinden steunen 30 van geleidingsrails 48, die zich in de weergegeven uitvoeringsvorm van de uitvinding in de lengterichting van het vaartuig uitstrekken. Over de 1025255 12 gel ei di ngsrai1s 48 is een op zich bekende en slechts schematisch weergegeven borstelmachine 49 of dergelijke aangebracht. Daarbij zijn de wagentjes of sleden 47 met de door deze wagentjes of sleden 47 ondersteunde rails 48 met behulp van niet nader weergegeven 5 aandrijfmiddelen dwars op de lengterichting van het vaartuig over de rails 46 heen en weer beweegbaar, terwijl de borstel machine 49 of dergelijke met behulp van niet nader weergegeven aandrijfmiddelen over de rails 48 heen en weer verplaatsbaar is en op gewenste wijze in werking te stellen is.
10 Nabij de hoekpunten van het ruim 45 zijn verticale staanders 50 aangebracht, waarvan de boveneinden zijn verbonden door zich in de lengterichting van het schip uitstrekkende balken 51 en zich dwars op de lengterichting van het schip uitstrekkende balken 52.
Langs de van elkaar af gekeerde zijden van de zich in de 15 lengterichting van het vaartuig en horizontaal uitstrekkende balken 51 zijn zich horizontaal uitstrekkende assen 53 aangebracht, die om hun hartlijnen draaibaar zijn ondersteund.
Op ieder van de assen 53 is een aantal kettingwielen 54 aangebracht en om ieder paar tegenover elkaar gelegen kettingwielen 54 op 20 de beide assen 53 is een eindloos transportorgaan in de vorm van een ketting 55 geleid.
De eindloze ketting omvat pennen 56, die aan een zijde van de kettingwielen 54 onderling zijn verbonden schakels 57 en aan de andere zijde afwisselend door schakels 58 en de basisgedeelten van haakvormige 25 organen 59.
De onderparten en de bovenparten van de kettingen 55 worden geleid door in doorsnede C-vormige profielen 60 resp. 61, die zich tussen de balken 51 uitstrekken. Hiertoe zijn op de pennen 56 rollen 62 aangebracht, die in de profielen 60 en 61 afrollen bij aandrijven van de 30 kettingen 55. De haken 59 bewegen daarbij door de sleuven 63 in de profielen 60 en 61.
1025255 13
De kettingwielen 54 zijn verschuifbaar op de assen 53 aangebracht, zodanig, dat de kettingen 55 enerzijds tegen elkaar liggend nabij een uiteinde van het ruim 45 kunnen worden opgesteld, zoals weergegeven in figuur 9, zodat daarbij het ruim 45 van bovenaf goed 5 toegankelijk is, en anderzijds in een stand, waarin de kettingen 55 op regelmatige afstand van elkaar boven het ruim zijn gelegen, zoals weergegeven in figuur 10.
Daarbij is, zoals in het bijzonder uit figuur 13 blijkt, een van de assen 53 voorzien van een zich in de lengterichting van de 10 desbetreffende as uitstrekkende groef 64, waarin met de kettingwielen 54 verbonden nokken schuifbaar zijn opgenomen. Zodoende kunnen door in draaiing brengen van de van de groef 64 voorziene as 53 met behulp van een niet nader weergegeven aandrijforgaan de kettingen 55 in beweging worden gebracht.
15 Op de uiteinden van de C-vormige balken 60 en 61 aansluitende geleidingsplaten 60' geleiden de kettingen bij hun beweging om de kettingwielen 54.
Het vaartuig 43 is verder voorzien van hefmiddelen, die een tweetal nabij de uiteinden van het ruim aan de zijkant van het schip 20 opgestelde zich omhoog uitstrekkende staanders 65 omvatten. Aan de boveneinden van deze staanders 65 zijn met behulp van zich horizontaal in de lengterichting van het schip uitstrekkende assen 66 de uiteinden bevestigd van armen 67, die met behulp van niet nader weergegeven aandrijfmiddelen ten opzichte van de staanders 65 om de assen 66 25 verzwenkbaar zijn. Daarbij zijn de armen 67 opgebouwd uit een tweetal met behulp van niet nader weergegeven aandrijfmiddelen telescopisch ten opzichte van elkaar verschuifbare delen 68 en 69.
In de vrije uiteinden van de in de delen 68 van de armen 67 verschuifbare delen 69 zijn de uiteinden van een zich tussen de delen 69 30 uitstrekkende langgestrekte balk of drager 70 draaibaar gelegerd. De balk 70 is daarbij met behulp van niet nader weergegeven verstelmiddel en om 1025255 14 zijn langsas verdraaibaar.
Een zich evenwijdig aan de drager 70 uitstrekkende langgestrekte balk of drager 71 is met de drager 70 gekoppeld met behulp van een aantal op afstand van elkaar gelegen pennen 72, die ieder met een 5 uiteinde zijn bevestigd aan de drager 71 en in hun lengterichting verschuifbaar zijn opgenomen in in de drager 70 aangebrachte boringen. Aan hun van de drager 71 afgekeerde uiteinden zijn de pennen 72 voorzien van uitstekende koppen 73, die verhinderen, dat de pennen 72 uit de in de drager 70 aangebrachte boringen schuiven. De pennen 72 zijn omgeven door 10 drukveren 74, die zijn gelegen tussen de beide dragers 70 en 71.
Aan de drager 71 zijn op regelmatige afstand van elkaar enige grijporganen 75 aangebracht. Ieder grijporgaan 75 omvat een vast aan de drager 71 bevestigde bek 76, welke wordt gevormd door een plaatvormig deel, dat zich over enige afstand onder de drager 71 15 uitstrekt. Verder omvat ieder grijporgaan 75 een beweegbare bek 77, die met behulp van niet nader weergegeven verstelmiddel en ten opzichte van de drager 71 verzwenkbaar is om een zich evenwijdig aan de lengterichting van de drager uitstrekkende scharnieras 78. De bek 77 heeft een in hoofdzaak L-vormige doorsnede en is zodanig uitgevoerd, dat in de in de 20 figuur 11 weergegeven gesloten stand van de grijporganen 75 de vrije uiteinden van de bekken 77 zich op enige afstand onder de drager 71 en tenminste nagenoeg loodrecht op de vaste klauw 76 uitstrekken.
Het bovenbeschreven vaartuig 43 is in het bijzonder geschikt voor samenwerking met de aan de hand van de figuren 1 tot 8 25 beschreven inrichting voor het kweken van schelpdieren. Voor het uit deze inrichting verwijderen van een lijn(en) of een net(ten) ondersteunende . drager 38 wordt de drager 71, met de grijporganen 75 in de geopende stand (figuur 12), door verzwenken en eventueel uitschuiven van de armen 67 van de op het vaartuig 43 aangebrachte hefmiddelen zodanig gemanipuleerd, dat 30 de drager 71 in de de desbetreffende drager 38 ondersteunende haakvormige organen 26 wordt ingebracht, hetgeen gemakkelijk wordt door de naar boven 1025255 ’ 15 open wijd uitlopende opèning van deze haakvormige organen 26. Bij het naar beneden bewegen van de drager 71 in de desbetreffende haakvormige organen 26 zullen de verende armen 34, 35 worden teruggeduwd voor het vrijgeven van een doortocht voor de drager 38. Nadat de dragers 71 en 38 5 nabij elkaar zijn gelegen zullen de klauwen 77 van de grijporganen naar de gesloten stand worden bewogen voor het opsluiten van de drager 38 tussen de drager 71 en de klauwen 76 en 77 van de grijporganen 75. Daarna worden door verzwenken en/of in- of uitschuiven van de armen 67 de drager 71 met de daaraan gekoppelde, lijnen en/of een net(ten) ondersteunende 10 drager 38 uit het water gelicht en in een stand worden gebracht, waarin de desbetreffende drager 38 in nabij de desbetreffende zijkant van het vaartuig opgestelde haakvormige organen 59 van de kettingen 55 kan worden gelegd. Om daarbij de drager 68 in een juiste stand te geleiden ten opzichte van de kettingen zijn aan de staanders 50 geleidingsplaten 79 15 bevestigd, die kunnen samenwerken met de uiteinden van een drager 38.
Bij het opnemen van de drager 38 uit de aan de hand van de figuren 1-8 beschreven inrichting zal deze inrichting door vieren van de ankerlijnen 3 bij voorkeur hoewel niet noodzakelijk zodanig worden opgesteld, dat de de drager 38 ondersteunende haken 26 nog juist op korte 20 afstand onder de waterspiegel zijn gelegen waarbij nog een verhoudingsgewijs stabiele stand van deze inrichting zal zijn gewaarborgd en de inrichting verhoudingsgewijs weinig invloed zal ondervinden van eventuele golfslag. Bewegingen van het vaartuig kunnen daarbij op effectieve wijze worden opgenomen door de met behulp van de veren 74 en 25 pennen 72 bewerkstelligende verende verbinding tussen de dragers 70 en 71.
Indien een drager 38 eenmaal in de haakvormige organen 59 van de op afstand van elkaar opgestelde kettingen 55 (figuur 10) is opgehangen kan door aandrijving van de kettingen met behulp van een as 53 30 de drager 38 met de daaraan hangende lijn(en) of net(ten) boven het ruim 45 van het vaartuig 43 worden gebracht waarna de aan de lijn(en) en/of 1025255 ‘ 16 net(ten) hechtende schelpdieren of schelpdierlarven met behulp van de borstel inrichting 49 kunnen worden verwijderd, waarbij zij in het ruim 45 van het schip 43 zullen vallen. Om daarbij een aan de drager 38 hangend net 39 strak te houden kan het vaartuig zijn voorzien van middelen met 5 behulp waarvan een trekkracht op de onderaan het net 39 bevestigde stang 41 kan worden uitgeoefend.
De borstelmachine 49 kan eventueel zodanig zijn uitgevoerd, dat slechts een deel van de schelpdieren en dergelijke bijvoorbeeld in enige op afstand boven elkaar gelegen gebieden worden verwijderd van het 10 net(ten) of lijn(en) om ruimte te verschaffen voor verdere groei van op het net 39 of dergelijke achterblijvende schelpdieren of schelpdierlarven.
Na bewerking met behulp van de borstel machine 49 kan de drager 38 met de daaraan hangende lijn(en) en/of net(ten) weer in het 15 waterlichaam worden teruggeplaatst door het uitvoeren van de bovenbeschreven manipulaties voor het uit het water uitnemen van de drager in een omgekeerde volgorde.
Om schade te voorkomen door met behulp van de borstelmachine 49 losgemaakte schelpdieren of schelpdierlarven, die in 20 het ruim 45 vallen, kan het ruim 45 op geschikte wijze met water zijn gevuld.
Los geborsteld materiaal, dat nog niet op de gewenste wijze is volgroeid kan worden verzameld in een lange van open mazen voorziene sok uit biologisch afbreekbaar materiaal, waarin zich een of meer lijnen 25 bevinden waaraan de schelpdierlarven en dergelijke zich kunnen gaan hechten. Een dergelijke sok kan ook weer worden opgehangen aan een drager 38 om vervolgens weer op. bovenbeschreven wijze in een waterlichaam te worden opgehangen. Een dergelijke sok valt dan ook onder het hierboven gebruikte begrip lijn en/of net.
30 Uiteraard zijn er binnen de beschermingsomvang van de uitvinding aanvullingen en variaties op de bovenbeschreven uitvoeringen 10252 5 5 17 denkbaar.
Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om het vaartuig aan beide zijden te voorzien van hefmiddelen waarbij transportkettingen in spiegelbeeld symmetrisch zullen zijn aangebracht.
5 Verder kunnen in plaats van de kettingen 55 ook andere eindloze transportorganen worden toegepast.
Nog een verdere mogelijke uitvoeringsvorm van drijflichamen met daaraan gekoppelde netten, lijnen of dergelijke is weergegeven in de figuren 15-18.
10 Daarbij zijn in deze figuren 15-18 die onderdelen, die overeenkomen met hierboven beschreven onderdelen voorzien van dezelfde verwijzingscijfers als gebruikt in de figuren 1-8 waarbij zal worden afgezien van een nogmaals uiteenzetten van de constructie resp. werking van deze onderdelen.
15 Bij deze tweede uitvoeringsvorm is ieder van de via de overbrengingskast 16 aan te drijven assen 9 omgeven door een drijflichaam 80 ten opzichte waarvan de desbetreffende zich door het drijflichaam 80 uitstrekkende as 9 al dan niet vrij draaibaar is.
De overbrengingskast 16 is daarbij zodanig uitgevoerd, dat 20 de aan weerszijden van de tandwielkast gelegen assen 9 bij aandrijving tegengesteld aan elkaar draaien, daar anders het gevaar bestaat dat de aandrijfkast 16 ten opzichte van de assen 9 gaat draaien.
Ieder drijflichaam 80 is omgeven door een aantal ringen 81. Aan iedere ring 81 is een zich naar beneden uitstrekkende arm 82 25 bevestigd, die de ring 81 verbindt met C-vormige ophangbeugels 83. Op de vrije uiteinden van een ophangbeugel 83 sluiten zich schuin naar beneden en in een van elkaar afgekeerde richting verlopende benen 84 aan.
Indien het drijflichaam 80 met de as 9 meedraait moeten de ringen 81 in ieder geval vrij draaibaar zijn ten opzichte van het 30 drijflichaam 80.
Zoals verder uit de figuren blijkt is(zijn) bij deze 1025255 18 uitvoeringsvorm het net(ten) 41 of lijnen of dergelijke bevestigd aan een langgestrekte drager of balk 85. Daarbij is de drager 85 opgesteld tussen een tweetal zich evenwijdig aan de drager 85 uitstrekkende langgestrekte hulpdragers 86 en 87. De aan weerszijden van de drager 85 gelegen 5 hulpdragers 86 en 87 zijn met de drager 85 verbonden met behulp van zich loodrecht op de dragers 85-87 uitstrekkende pennen 88, die zijn gevoerd door in de dragers 85-87 aangebrachte gaten. Daarbij zijn de pennen 88 aan hun buiten de hulpdragers 86 en 87 uitstekende uiteinden voorzien van koppen, die verhinderen dat de hulpdragers 86 en 87 van de pennen 88 10 kunnen afschuiven. Zoals verder uit de figuren blijkt zijn de pennen 88 omgeven door drukveren 89 en 90, die resp. zijn gelegen tussen de drager 85 en de hulpdrager 86 en de drager 85 en de hulpdrager 87.
Een drager 85 en een door de drager ondersteund net (ten) 41 of dergelijke kan aan een drijflichaam 80 worden opgehangen door de 15 drager 85 met de hulpdragers 86 en 87 te grijpen met een of meerdere tangen, die de hulpdragers 86-87 tegen de werking van de veren 89 en 90 in de richting van de drager 85 naar elkaar toe drukken, waarbij dan door geschikt manipuleren met de tangen de drager 85 met de hulpdragers 86 en 87 tussen de geleidingsbenen 84 omhoog in de met een drijflichaam 80 20 gekoppelde ophangbeugels 83 kan worden bewogen. Door vervolgens de tangen te openen voor het vrijgeven van de hulpdragers 86 en 87 zullen deze hulpdragers 86 en 87 in een van de drager 85 af gekeerde richting gaan bewegen om zo op de in het bijzonder in figuur 18 weergegeven wijze geschikt te worden ondersteund in de draagbeugels 83. Voor het 25 verwijderen van de drager 85 met het door de drager gedragen net(ten) 41 of dergelijke kan in omgekeerde volgorde te werk worden gegaan.
Daarbij kunnen de grijpers voor het koppelen resp. loskoppelen van een drager 85 met een drijflichaam 80 worden gekoppeld met hierboven aangegeven hefmiddelen van een vaartuig 43, zodat de aan 30 een drager 85 gekoppeld net(ten) 41 of dergelijke op soortgelijke wijze kan worden verwerkt als hierboven beschreven aan de hand van de 1025255 19 omschrijving van het vaartuig 43.
Verder zal het duidelijk zijn, dat de drijflichamen 80 door verdraaiing van de assen 9 op soortgelijke wijze als hierboven beschreven in hoogterichting in een waterlichaam kunnen worden verplaatst om de 5 drijflichamen nabij of op het. wateroppervlak of op enige afstand onder het wateroppervlak op te stellen.
Indien gewenst kunnen eventueel de drijflichamen 80 gekoppeld worden met verdere drijflichamen, zoals bijvoorbeeld de hierboven aangegeven drijflichamen 5 en 6.
10 1025255 '

Claims (27)

1. Werkwijze voor het kweken van schelpdieren, zoals mosselen en Sint Jacob schelpen, waarbij gebruik wordt gemaakt van met behulp van 5 tenminste een drijflichaam ondersteunde, in het water hangende lijn(en) en/of net(ten), met het kenmerk, dat het drijflichaam op enige afstand onder het wateroppervlak wordt opgesteld.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het drijfvermogen van het drijflichaam wordt ingesteld afhankelijk van het 10 gewicht van door het drijflichaam ondersteunende lijn(en) of net(ten) met de door de lijn(en) of het net(ten) ondersteunde schelpdieren.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het drijflichaam aan de bodem wordt verankerd met behulp van ankerorganen, die in verticale richting gezien aan weerszijden van het 15 drijflichaam op enige afstand van het drijflichaam zijn opgesteld.
4. Werkwijze volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de lijn (en) of net (ten) worden opgehangen aan een door het drijflichaam(en) ondersteunde langgestrekte afneembare drager.
5. Werkwijze volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, 20 dat een de lijn(en) of net(ten) dragende drager voor het verwijderen van de schelpdieren of dergelijke van de lijn(en) of net(ten) met behulp van aan boord van een vaartuig aangebrachte hefmiddelen uit het water wordt getild en boven een ruim van het vaartuig wordt opgesteld.
6. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de 25 drager met de hefmiddelen wordt gekoppeld terwijl de drager op een kleine afstand onder het wateroppervlak is gelegen.
7. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ligging van het drijflichaam ten opzichte van het wateroppervlak wordt geregeld door het vieren resp. inhalen van het 30 drijflichaam met ankers verbindende ankerlijnen.
8. Inrichting voor het kweken van schelpdieren zoals mosselen 1025255’ of Sint Jacob schelpen, voorzien van tenminste een drijflichaam voor het ondersteunen van in het water hangende 1ijn(en) en/of net(ten), met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van middelen met behulp waarvan het drijflichaam op een gewenste afstand onder het wateroppervlak kan 5 worden opgesteld.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van tenminste een met een anker te verbinden ankerlijn en van middelen voor het regelen van de lengte van het zich tussen het anker en de inrichting uitstrekkende deel van de ankerlijn.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een in twee richtingen in draaiing te brengen as, die voorzien is van een trommel waarop de ankerlijn afhankelijk van de draairichting van de as kan worden op- of afgewikkeld.
11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de as 15 aan te drijven is via een flexibele aandrijfkabel, die met een einde verbonden is met een boei.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 8-11, met het kenmerk, dat een drijflichaam tenminste een tweetal zich althans in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar uitstrekkende buizen omvat, die onderling 20 door dwarsstukken zijn verbonden.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 10-12, met het kenmerk, dat de van een trommel voorziene as wordt omgeven door een drijflichaam.
14. Inrichting volgens een der conclusies 8-13, met het 25 kenmerk, dat het drijflichaam zodanig uitgevoerd is, dat het met een verder drijflichaam te koppelen is.
15. Inrichting volgens een der conclusie 8-14, met het kenmerk, dat het drijflichaam is voorzien van een zich althans in hoofdzaak in de lengterichting van het drijflichaam uitstrekkende as waarop trommels voor 30 ankerlijnen zijn aangebracht, terwijl de as aan zijn uiteinden is voorzien van koppelorganen voor aankoppelen van een verdere as van een 1025255 verder drijflichaam.
16. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies» met het kenmerk, dat een drijflichaam is voorzien van ophangorganen voor het ondersteunen van een een lijn(en) of een net(ten) ondersteunende drager.
17. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de haakvormige ophangorganen zijn voorzien van verende borgorganen, die zodanig zijn uitgevoerd, dat zij bij het in de haakvormige ophangorganen invoeren van de drager door de drager kunnen worden teruggeduwd om nadat de drager de verende organen heeft gepasseerd terug te bewegen in een de 10 drager borgende stand.
18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat een drager is gekoppeld met een tweetal aan weerszijden van de drager gelegen hulpdragers, die ten opzichte van de drager dwars op de lengterichting van de drager verend kunnen uitwijken, en met een drijflichaam C-vormige 15 ophangorganen zijn gekoppeld voor het opnemen van de drager en de met de drager gekoppelde hulpdragers.
19. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 8-18, met het kenmerk, dat het drijflichaam is voorzien van tenminste een compartiment waarin naar keuze vloeistof en/of een onder druk staand gas, 20 in het bijzonder lucht, kan worden ingelaten of uitgelaten.
20. Inrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat uiteinden van met het compartiment in verbinding staande leidingen voor de toe- en afvoer van gas en vloeistof zijn verbonden met een boei.
21. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het 25 kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een tweetal assen met trommels voor het op- en afwikkelen van ankerkabels, waarbij de assen aansluiten op tegenover elkaar liggende zijden van een overbrengingskast via welke de assen in ten opzichte van elkaar tegengestelde draairichtingen aan te drijven zijn.
22. Vaartuig voor het verwerken van aan een drijflichaam met behulp van een drager opgehangen lijn(en) en/of net(ten), die in het 1025255 water worden opgehangen voor het kweken van schelpdieren zoals mosselen en Sint Jacob schelpen, met het kenmerk, dat het vaartuig is voorzien van hefmiddelen voor het in opwaartse resp. neerwaartse richting verplaatsen van de drager met de daaraan aangebrachte lijn(en) en/of net(ten), 5 alsmede van middelen voor het dwars op zijn lengterichting over het vaartuig verplaatsen van de drager met de daaraan aangebrachte lijn(en) en/of net(ten).
23. Vaartuig volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat het vaartuig is voorzien van een aantal eindloze transportorganen, die zijn 10 voorzien van haken voor het ondersteunen van lijnen en/of netten ondersteunende dragers.
24. Vaartuig volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de eindloze transportorganen dwars op hun lengterichting verschuifbaar zijn en in gewenste standen instelbaar zijn.
25. Vaartuig volgens een der conclusies 22-24, met het kenmerk, dat de hefmiddelen om om horizontale assen zwenkbare en telescopisch uitschuifbare armen omvatten.
26. Vaartuig volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de armen aan hun uiteinden een om zijn lengte-as draaibare drager 20 ondersteunen, waarmede met behulp van verende middelen een verdere drager is gekoppeld, die uitgerust is met grijporganen voor het grijpen van een een 1ijn(en) en/of net(ten) ondersteunende drager.
27. Vaartuig volgens een der voorgaande conclusies 22-26, met het kenmerk, dat het vaartuig is voorzien van een inrichting voor het 25 losmaken van schelpdieren en dergelijke van een lijn(en) en/of net(ten) welke inrichting in langsrichting en dwarsrichting van het vaartuig ten opzichte van het vaartuig verplaatsbaar is. 1025255
NL1025255A 2004-01-15 2004-01-15 Werkwijze en inrichting voor het kweken van schelpdieren en vaartuig, in het bijzonder bestemd voor toepassing bij deze werkwijze en inrichting. NL1025255C1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1025255A NL1025255C1 (nl) 2004-01-15 2004-01-15 Werkwijze en inrichting voor het kweken van schelpdieren en vaartuig, in het bijzonder bestemd voor toepassing bij deze werkwijze en inrichting.
PCT/NL2005/000030 WO2005067706A2 (en) 2004-01-15 2005-01-14 Method and device for cultivating bi-valve molluscs and vessel in particular intended for use with said method and device

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1025255 2004-01-15
NL1025255A NL1025255C1 (nl) 2004-01-15 2004-01-15 Werkwijze en inrichting voor het kweken van schelpdieren en vaartuig, in het bijzonder bestemd voor toepassing bij deze werkwijze en inrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1025255C1 true NL1025255C1 (nl) 2005-07-18

Family

ID=34793385

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1025255A NL1025255C1 (nl) 2004-01-15 2004-01-15 Werkwijze en inrichting voor het kweken van schelpdieren en vaartuig, in het bijzonder bestemd voor toepassing bij deze werkwijze en inrichting.

Country Status (2)

Country Link
NL (1) NL1025255C1 (nl)
WO (1) WO2005067706A2 (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2916939B1 (fr) * 2007-06-08 2010-08-20 Pascal Ensemble de culture et de recolte pour coquillages cultives sur des tables de culture
NO342970B1 (en) * 2016-09-20 2018-09-10 Pe Reefs As Artificial seabed, cultivation rig comprising said artificial seabed, and methods of moving the same.
EP3651570A2 (en) 2017-07-13 2020-05-20 Caganlar, Caglar Double pipe cultivation system for reducing losses occurring due to wind, wave and tide in mussel cultivation farms

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2525862B1 (fr) * 1982-04-30 1986-01-24 Leclanche Solange Procede de mytiliculture et installation et flotteurs pour sa mise en oeuvre
AU533828B3 (en) * 1982-12-07 1984-01-05 Edward Ernest Giddings Mussell farming
NO314282B1 (no) * 2000-02-11 2003-03-03 Bjoern Aspoey Skjellsamleranlegg
GB0202324D0 (en) * 2002-02-01 2002-03-20 Subsea Shellfish Ltd Cultivation and harvesting of shellfish
ES2197837B1 (es) * 2002-06-28 2005-04-01 Andres Quinta Cortiñas Vivero sumergible perfeccionado.

Also Published As

Publication number Publication date
WO2005067706A3 (en) 2006-03-16
WO2005067706A2 (en) 2005-07-28

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7621391B2 (en) Idler frame assembly
FI100654B (fi) Laivan purkauslaitteeseen kuuluvassa purkaussuulakkeessa olevan pystyk uljettimen tuenta ja ohjaus
US5400745A (en) Shellfish culture and harvesting system
US6564751B2 (en) Turkey loader
NL1025255C1 (nl) Werkwijze en inrichting voor het kweken van schelpdieren en vaartuig, in het bijzonder bestemd voor toepassing bij deze werkwijze en inrichting.
WO2012101390A1 (fr) Chalut pour la collecte de produits de type algues vertes, hydrocarbures et autres macrodechets
US5452788A (en) Device to facilitate the transport of bunches of bananas at the time of their harvest
US3693721A (en) Apparatus and technique for harvesting plants rooted in the ground
NL2034626B1 (en) Variable amplitude kelp harvesting device covered by container
FR3066678B1 (fr) Dispositif et procede d'elevage d'huitres
NL1023156C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het oogsten van schelpdieren.
EP1190620A1 (en) Cultivation system
NO345192B1 (en) System and apparatus for cultivating and harvesting aquatic biomass
NL2027810B1 (nl) Mobiel bandtransporteursysteem voor planthouders en werkwijzen voor het gebruik van een mobiel bandtransporteursysteem
WO2015185943A1 (en) Bulk material handling system and container therefor
NL8003088A (nl) Inrichting ten behoeve van champignonkwekerijen.
SU1494886A1 (ru) Устройство дл концентрации рыбы в рыбоуловител х
KR200377664Y1 (ko) 슬러지 수집장치
CN208699825U (zh) 升降刮板机
CN211225356U (zh) 笼养鸭自动出鸭设备
CN220200328U (zh) 一种兜料防落的带式输送设备
NL2010687C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het verzamelen van schelpdieren.
AU2006228069B2 (en) Idler frame assembly
WO2017035672A1 (es) Sistema de transporte portátil, tipo teleférico bicable, para la cosecha de frutos en huertos plantados en terrenos en pendiente, tal como cerros y similares
SU1229137A1 (ru) Конвейер отвалообразовател

Legal Events

Date Code Title Description
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20080801