NL1023916C2 - Werkwijze voor het vervaardigen van een kunststof schuimlichaam, inrichting voor het vervaardigen van kunststof schuimlichamen, alsmede een schuimlichaam. - Google Patents

Description

Titel: Werkwijze voor het vervaardigen van een kunststof schuimlichaam, inrichting voor het vervaardigen van kunststof schuimlichamen, alsmede een schuimlichaam

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een kunststof schuimlichaam.

Een dergelijke werkwijze is uit de praktijk bekend. Daarbij wordt het schuimlichaam uit een vloeibaar kunststof schuim vervaardigd. Nadat 5 het gevormde schuimlichaam is uitgehard kan het in een aantal eindproducten, bijvoorbeeld matrassen of dergelijke, worden verdeeld. Het gevormde schuimlichaam kan tevens op zichzelf, in ongescheiden toestand, worden toegepast.

Bij de bekende werkwijze wordt het schuimlichaam eenvoudig 10 gevormd door een vloeibaar kunststof schuim op een droogvlak te gieten, waarbij het schuim vervolgens op het droogvlak wordt gedroogd. Voordeel van deze werkwijze is haar eenvoud. Nadeel van deze werkwijze is, dat de eigenschappen van het daarmee gevormde schuimlichaam doorgaans relatief homogeen over het schuimlichaam zijn verdeeld. Dit is bij bepaalde 15 toepassingen ongewenst, bijvoorbeeld bij matrassen uit het oogpunt van comfort. Uit de praktijk is bekend om dit nadeel op te heffen door verschillende soorten gedroogd schuim aan elkaar te lijmen. Het blijkt echter relatief lastig te zijn om verschillende schuimdelen netjes, naadloos aan elkaar te lijmen. Bovendien neemt een dergelijke lijmbehandeling 20 relatief veel tijd in beslag.

De onderhavige uitvinding beoogt een werkwijze, waarmee een schuimlichaam op eenvoudige wijze kan worden gevormd, terwijl het schuimlichaam ten minste twee verschillende schuimen bevat.

Hiertoe wordt de werkwijze volgens de uitvinding gekenmerkt, 25 doordat een eerste vloeibaar schuim en een daarvan verschillend ten minste 1023916

2 I

tweede vloeibaar schuim op een droogvlak worden gebracht, zodanig dat I

deze schuimen gezamenlijk, althans na droging, het schuimlichaam vormen. I

Op deze manier wordt het schuimlichaam op verassend eenvoudige I

wijze uit ten minste twee verschillende kunststof schuimen gevormd. I

5 Daardoor kan het schuimlichaam op verschillende posities verschillende, I

eigenschappen bezitten, welke eigenschappen afhankelijk zijn van de I

samenstelling van de gebruikte schuimen. Het vormen van het I

schuimlichaam kan relatief snel worden uitgevoerd, zonder toepassing van I

bijvoorbeeld lijm om de verschillende schuimen aan elkaar te hechten. Het I

10 eerste en ten minste tweede schuim kunnen na droging bovendien I

verrassenderwijs goed aan elkaar hechten en relatief naadloos op elkaar I

aansluiten. Opgemerkt zij, dat onder de term 'vloeibaar schuim' ten minste I

een schuim dient te worden verstaan dat nog niet is uitgehard. I

Daarnaast heeft de uitvinding betrekking op een inrichting voor I

15 het vervaardigen van kunststof schuimlichamen, welke wordt gekenmerkt I

doordat de inrichting is voorzien van schuimtoevoermiddelen die zijn I

ingericht om ten minste een eerste en een tweede vloeibaar schuim op een I

droogvlak te brengen ten behoeve van vorming van de schuimlichamen. Met I

deze inrichting kan gemakkelijk een schuimlichaam uit ten minste twee I

20 verschillende schuimen worden vervaardigd, hetgeen bovengenoemde I

voordelen biedt. Met de inrichting gevormde schuimlichamen bevatten I

verschillende, goed aan elkaar hechtende schuimen. Derhalve zijn deze I

schuimlichamen relatief stevig. I

Nadere uitwerkingen van de uitvinding zijn beschreven in de I

25 volgconclusies. De uitvinding zal thans worden verduidelijkt aan de hand I

van een uitvoeringsvoorbeeld en de tekening. Daarin toont: I

fig. 1 een schematisch weergegeven bovenaanzicht van een I

uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; I

fig. 2 een schematisch doorsnede-aanzicht over lijn II-II van het in I

30 fig. 1 weergegeven bovenaanzicht; en I

1023916 I

r 3 fig. 3 een perspectief tekening van schuimtoevoermiddelen van het in fig. 1 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Figuur 1 toont een inrichting voor het vervaardigen van schuimlagen 11. De inrichting is voorzien van schuimtoevoermiddelen 1, 2, 5 3 die zijn ingericht om een eerste vloeibaar, uithardbaar schuim en een tweede vloeibaar, uithardbaar schuim in drie banen op een droogvlak V te brengen.

Het genoemde droogvlak V omvat een bovenzijde van een oneindige transporteur 5. Dit droogvlak V wordt tijdens gebruik in een 10 transportrichting bewogen, welke richting in fig. 1 met pijl T is aangegeven. Voor de vakman is duidelijk, dat een dergelijke transporteur op diverse manieren kan zijn uitgevoerd en bijvoorbeeld een transportband of dergelijke kan omvatten.

De genoemde schuimtoevoermiddelen omvatten een trog 3, 15 voorzien van een langwerpige, enigszins taps naar beneden toelopende binnenruimte 7. Deze binnenruimte 7 is door twee verticale tussenschotten 8 in drie opvangruimtes 7a, 7b, 7c gescheiden. Zoals figuren 1 en 3 verder tonen, is de inrichting voorzien van eerste aanvoerbuizen 1 om een eerste vloeibaar schuim, via een eerste vloeistofstroom A, aan de twee buitenste 20 opvangruimtes 7a, 7c van de trog 3 toe te voeren. Een tweede aanvoerbuis 2 is voorzien om de middelste opvangruimte 7b met een tweede vloeibaar schuim te vullen, via een tweede vloeistofstroom B.

De trog 3 is ingericht om de in de opvangruimtes 7a, 7b, 7c gegoten hoeveelheden vloeibare schuim gescheiden van elkaar op genoemd 25 droogvlak V te brengen. De trog 3 kan bijvoorbeeld in of nabij een trog-onderzijde 9 zijn voorzien van niet weergegeven uitstroommonden om vloeibaar schuim continu op het droogvlak V te laten stromen vanuit elke opvangruimte 7a, 7b, 7c. Daarnaast kan de trog 3 bijvoorbeeld kantelbaar om een zwenkas 10 zijn op gesteld, hetgeen met pijlen R in fig. 3 is 30 aangegeven, ten behoeve van het batchgewijs op het droogvlak V gieten van 1023916

I 4 I

I genoemd schuim via een vrije trogrand 6. In het laatste geval vormen de in I

I fig· 3 weergegeven bovenzijden van de opvangruimtes 7a, 7b, 7c de I

I gietopeningen van de trog 3. I

I Tijdens gebruik van de inrichting worden de twee buitenste trog- I

I 5 opvangruimtes 7a, 7c met het eerste schuim gevuld, terwijl de middelste I

I opvangruimte 7b met het tweede schuim wordt gevuld. Vervolgens worden I

I het eerste en tweede schuim vanuit de genoemde trog-opvangruimtes 7a, 7b, I

I 7c van de trog 3 geleidelijk naast elkaar op het droogvlak V gegoten, I

I bijvoorbeeld door kanteling van de trog 3 of via genoemde I

I 10 uitstroomopeningen. Gelijktijdig wordt het droogvlak V in de I

I transportrichting T onder de trog 3 door bewogen. Daardoor wordt op het I

I droogvlak V drie evenwijdige schuimstroken 11a, 11b, 11c gevormd. De twee I

I buitenste stroken 11a, 11c bevatten het eerste schuim, afkomstig uit de I

I respectieve buitenste trogkamers 7a, 7c, terwijl de middelste strook 11b het I

I 15 tweede schuim bevat dat uit de middelste trogruimte 7b is gestroomd. I

I Na het op het droogvlak V gieten raken de schuimstroken lla-llc I

I elkaar. In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld is dit bereikt doordat de I

I schuimen relatief dicht bij elkaar op het droogvlak V zijn gebracht. I

I Daarnaast kunnen de schuimen naar elkaar vloeien en/of elkaar raken via I

I 20 schuimuitzetting, afhankelijk van het soort schuim.Bij voorkeur vloeien de I

I drie schuimstroken 11a, 11b, 11c op het droogvlak V aaneen tot een in I

I hoofdzaak naadloze schuimlaag 11. Daarbij kunnen de schuimstroken 11a- I

I 11c een weinig in elkaar vloeien, hetgeen de hechting van de schuimstroken I

I ten goede komt. Vervolgens kunnen de drie schuimstroken op het droogvlak I

I 25 V uitharden tot één niet-vloeibare schuimlaag 11. Op deze manier kan I

I relatief gemakkelijk een sterke schuimlaag 11 worden verkregen die I

I verschillende schuimen bevat. I

I Bij voorkeur wordt het droogvlak V tijdens gebruik continu, met I

I een relatief constante snelheid, ten opzichte de trog 3 bewogen tijdens het I

I 30 gieten van het schuim om een schuimlaag 11 met een relatief constante I

I 1023916 I

5 laagdikte D, gemeten in een richting loodrecht op het droogvlak V, te verkrijgen. De transportsnelheid T van de het droogvlak V, de afmetingen van de opvangruimtes 7a, 7b, 7c, uitstroomdebieten van de schuimen alsmede de eigenschappen van de schuimen, bijvoorbeeld droogsnelheid, 5 viscositeit en dergelijke, worden tijdens gebruik bij voorkeur zodanig gekozen en op elkaar afgestemd, dat de gevormde schuimlaag 11 een gewenste dikte D heeft. De dikte D van de schuimlaag 11 is bijvoorbeeld groter dan circa 1 dm. Bij voorkeur is deze dikte D groter is dan circa 1 m.

Een dergelijke dikke schuimlaag is geschikt voor diverse toepassingen, 10 bijvoorbeeld om matrassen van te vervaardigen. De breedte W van de schuimlaag 11, gemeten langs het droogvlak V, is bij voorkeur eveneens relatief groot, in het bijzonder groter dan circa lm.

De op bovenbeschreven gevormde schuimlaag 11 bevat twee soorten schuim. Daardoor kan de schuimlaag bijvoorbeeld een bepaalde, i 15 gewenste inhomogeniteit bezitten. Zo kunnen het eerste en tweede schuim zodanig zijn gekozen dat de buitenste schuimstroken 11a, 11c en binnenste scbuimstrook 11b, na droging, bijvoorbeeld beschikken over een verschillende celstructuur, celgrootte, stijfheid, hardheid, veerkracht, vochtdoorlatendheid of degelijke eigenschappen.

20 Na droging kan de schuimlaag 11 bijvoorbeeld in een aantal schuimlichamen, in het bijzonder matrassen of dergelijke, worden verdeeld, bijvoorbeeld door die lichamen uit de schuimlaag 11 te snijden. De inrichting kan hiertoe van een snij-inrichting zijn voorzien. Door matrassen haaks uit de schuimlaag 11 te snijden, bevatten de matrassen elk delen van 25 de eerste, tweede en derde schuimstrook lla-llc. Het is dan voordelig, wanneer de middenstrook 11b, dat matras-middendelen levert, uit relatief veerkrachtig schuim is gevormd, hetgeen het comfort en de duurzaamheid van elke matras ten goede komt.

1 023916

I 6 I

I Het spreekt vanzelf dat de uitvinding niet is beperkt tot het I

I beschreven uitvoeringsvoorbeeld. Diverse wijzigingen zijn mogelijk binnen I

I het raam van de uitvinding zoals is verwoord in de navolgende conclusies. I

I Het eerste en ten minste tweede schuim kunnen op diverse I

I 5 manieren van elkaar verschillen, bijvoorbeeld qua chemische I

I schuimsamenstelling en dergelijke. Een verschil kan zijn gelegen in een I

I soort en/of hoeveelheid aan het schuim toegevoegde substantie, bijvoorbeeld I

I kleurstof, schuimharder of dergelijke. Het eerste en tweede schuim kunnen I

I diverse schuimen of combinaties van schuimsoorten omvatten. Het eerste I

I 10 schuim kan bijvoorbeeld veerkrachtig schuim omvatten. Het ten minste I

I tweede schuim kan bijvoorbeeld comfortabel schuim omvatten. I

I Daarnaast kunnen het eerste en ten minste tweede vloeibare I

I schuim bijvoorbeeld zodanig naast elkaar op het transportvlak V worden I

I gegoten, dat de schuimen elkaar in hoofdzaak direct raken op dat vlak V of I

I 15 pas na een schuimvloeiing over het vlak V. I

I Voorts kunnen het eerste en ten minste tweede schuim in I

I bijvoorbeeld hoofdzaak gelijktijdig en/of op verschillende momenten op het I

I droogvlak V worden gegoten. Voorts kunnen de schuimtoevoermiddelen op I

I verschillende manieren zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld met of zonder I

I 20 schuimopvangruimtes 7. I

I Verder kan het droogvlak V diverse vormen bevatten en zich in I

I verschillende richtingen uitstrekken. De inrichting kan verschillende I

I transporteurs omvatten om het droogvlak V te leveren. Voorts kunnen de I

I schuimen bijvoorbeeld in een matrijs of dergelijke worden gebracht ten I

I 25 behoeve van vorming van het schuimlichaam. I

I Daarnaast kan de inrichting droogmiddelen, bijvoorbeeld I

I verwarming, een UV-lichtbron of dergelijke, omvatten om het uitharden van I

I de schuimen te bewerkstelligen en/of versnellen. I

1023916 I

Claims (20)

1. Werkwijze voor het vervaardigen van een kunststof schuimlichaam, waarbij een eerste vloeibaar schuim en een daarvan verschillend ten minste tweede vloeibaar schuim in op een droogvlak (V) worden gebracht, zodanig dat deze schuimen gezamenlijk, althans na 5 droging, het schuimlichaam (11) vormen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het ten minste eerste en tweede schuim naast elkaar op het droogvlak (V) worden gebracht.

3. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het eerste schuim ten minste polyurethaan zachtschuim omvat.

4. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het ten minste tweede schuim ten minste polyurethaan zachtschuim met andere eigenschappen dan het eerste schuim omvat.

5. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het eerste en ten minste tweede schuim door schuimtoevoermiddelen (3) aan het 15 droogvlak (V) wordt toegevoerd, waarbij de schuimtoevoermiddelen (3) en het droogvlak continu (V) ten opzichte van elkaar worden bewogen.

6. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het droogvlak (V) door een oppervlak van ten minste één transporteur (5) wordt verschaft.

7. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het eerste en ten minste tweede schuim in hoofdzaak gescheiden van elkaar op het droogvlak (V) worden gebracht.

8. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het eerste en ten minste tweede schuim op een zodanige afstand van elkaar op 25 het droogvlak worden gebracht, dat het eerste en tweede schuim elkaar ten minste tijdens droging raken. 1 0239 1 6 I δ |

9. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het I gevormde schuimlichaam (11) in een aantal lichamen, in het bijzonder matrassen, wordt onderverdeeld.

10. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de I 5 dikte (D) van het schuimlichaam (11), gemeten in een richting loodrecht op I het droogvlak (V), groter is dan circa 1 dm.

11. Werkwijze volgens conclusie 10, waarbij de genoemde dikte (D) I groter is dan circa 1 m.

12. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de I 10 breedte van het schuimlichaam (11), gemeten langs het droogvlak, groter is dan circa lm.

13. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het I eerste en ten minste tweede schuim in hoofdzaak gelijktijdig op het I droogvlak (V) worden gegoten. I 15

14. Inrichting voor het vervaardigen van kunststof schuimlichamen, I I voorzien van schuimtoevoermiddelen (1, 2, 3) die zijn ingericht om ten I I minste een eerste en een tweede vloeibaar schuim op een droogvlak (V) te I I brengen ten behoeve van vorming van de schuimlichamen (11). I

15. Inrichting volgens conclusie 14, waarbij de schuimtoevoermiddelen I I . 20 (3) zijn ingericht om het eerste en ten minste tweede schuim gescheiden van I I elkaar op het droogvlak (V) te brengen. I

16. Inrichting volgens conclusie 14 of 15, waarbij de inrichting is I voorzien van verdeelmiddelen om de gevormde schuimlichamen verder I I onder te verdelen, in het bijzonder in matrassen. I

17. Inrichting volgens conclusie 16, waarbij de genoemde I verdeelmiddelen een snij-inrichting omvatten. I I

18, Inrichting volgens één van de conclusies 14-17, waarbij de I I inrichting is voorzien van ten minste één transporteur(5), waarbij een I oppervlak (V) van de transporteur (5) is ingericht om het droogvlak te I I 30 verschaffen. I I 1 023916 I '

19. Inrichting volgens één van de conclusies 14-18, waarbij de genoemde toevoermiddelen zijn voorzien van ten minste twee naast elkaar, boven het droogvlak opgestelde uitstroommonden om het ten minste eerste en tweede schuim op het droogvlak te brengen.

20. Schuimlichaam, kennelijk vervaardigd met een werkwijze volgens één van de conclusies 1-13 en/of met een inrichting volgens één van de conclusies 14-19. 1 023916