NL1023841C2

NL1023841C2 - Snelwisselsysteem, alsmede graafbak met een dergelijk systeem.

Info

Publication number: NL1023841C2
Application number: NL1023841A
Authority: NL
Inventors: Johannes Anthonius Janssen; Eduard Jozef Catharina Zeelen
Original assignee: Eurosteel B V
Priority date: 2003-07-07
Filing date: 2003-07-07
Publication date: 2005-01-10
Also published as: EP1496163A1

Description

Snelwisselsvsteem. alsmede eraafbak met een dereeliik systeem

De uitvinding betreft een snelwisselsysteem voor het koppelen van een uitrustingsstuk met een machine, bijvoorbeeld voor het koppelen van een graaibak met een 5 graafmachine, omvattende een kop aan de machine alsmede een ophanging aan het uitrustingsstuk, welke ophanging koppelbaar is met de kop, waarbij de kop een eerste paar in eikaars verlengde liggende steunen en een tweede paar in eikaars verlengde liggende steunen omvat dat evenwijdig tegenover het eerste paar steunen ligt, de ophanging een eerste paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen waarin het eerste 10 paar steunen opneembaar is en een tweede paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen omvat dat evenwijdig tegenover het eerste paar uitsparingen ligt en waarin het tweede paar steunen opneembaar is, alsmede grendelmiddelen voor het vergrendelen van de ophanging en de kop ten opzichte van elkaar in de gekoppelde toestand.

Een dergelijk snelwisselsysteem is bekend, en wordt bijvoorbeeld toegepast voor 15 het koppelen van de graafbak met de arm van een graafmachine. Daarbij wordt het voordeel verkregen dat op snelle en eenvoudige wijze van graafbak kan worden gewisseld. Indien de grendelmiddelen zodanig zijn uitgevoerd dat zij op afstand kunnen worden bediend, behoeft de bestuurder van de graafmachine zijn cabine zelfs niet te verlaten bij het wisselen van de graafbakken.

20 De graafbakken komen voor in twee verschillende varianten, die op verschillende manieren aan de graafmachine worden bevestigd, namelijk als zogenaamde dieplepel of als zogenaamde hooglepel. Bij een dieplepel is de opening van de graaibak gericht naar de graafmachine; bij een hooglepel is de opening van de graafbak afgekeerd van de graafmachine. Die laatste opstelling is nuttig bij bijvoorbeeld het rooien van bomen.

25 Nadeel van deze dieplepel en hooglepel is dat daarvoor verschillende graafbak ken moeten worden gebruikt. Doel van de uitvinding is daarom een snelwisselsysteem te verschaffen dat de mogelijkheid biedt om een en dezelfde graafbak zowel als dieplepel als hooglepel te gebruiken. Dat doel wordt bereikt doordat de ophanging een derde paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen bevat waarin het eerste paar steunen 30 opneembaar is en een vierde paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen dat evenwijdig tegenover het derde paar uitsparingen ligt en waarin het tweede paar steunen opneembaar is.

1023841¾ I 2

I Bij het snelwisselsysteem kan een graafbak die de ophanging volgens de uitvin- I

I ding bezit met de vier paren uitsparingen in twee veerschillende posities als dieplepel I

I dan wel als hooglepel worden gekoppeld met de kop van de graafmachine. Het is dus I

I niet nodig om een aparte bak gereed te houden bij het wisselen tussen dieplepel en I

I 5 hooglepel: daarbij kunnen eenvoudigweg andere paren uitsparingen worden gébruikt. I

Op bekende wijze bepalen twee tegenover elkaar liggende uitsparingen een een- I

terlijn die in wezen door het centrum van die uitsparingen loopt, waarbij die uitsparin- I

I gen gezien in de richting van de centerlijn dwars op elkaar zijn gericht. Het ene paar I

I steunen van de kop kan dan bij het aankoppelen als eerste in een paar uitsparingen I

I 10 worden gehaakt, die bij voorkeur een haakvorm bezitten. Door de kop te verdraaien kan I

I het tweede paar steunen in het tweede paar uitsparingen worden gebracht. Na vergren- I

I delen is de graafbak dan gereed voor gebruik. De zelfde graafbak kan nu op een over- I

eenkomstige wijze in een andere stand worden aangekoppeld door gebruik te maken I

I van het derde en vierde paar uitsparingen, die daartoe eveneens dwars op elkaar kunnen I

15 zijn gericht. I

De bekende ophanging heeft twee evenwijdige, zich op afstand van elkaar bevin- I

H dende platen; de uitsparingen van de verschillende paren zijn alle aangebracht in die I

I platen. Daarbij kan een zodanige uitvoering worden gekozen dat het eerste of tweede I

I paar de uitsparingen zich bevinden aan de van het uitrustingsstuk afgekeerde zijde van I

I 20 de platen, en het andere paar uitsparingen zich bevindt aan de naar het uitrustingsstuk I

gekeerde zijde van de platen. Van het derde en vierde paar bevinden de uitsparingen I

I zich dan aan de van het uitrustingsstuk afgekeerde zijde van de platen. I

De grendelmiddelen van het snelwisselsysteem kunnen een met de kop beweeg- I

baar verbonden grendelorgaan omvatten alsmede twee paren met de ophanging ver- I

I 25 bonden grendeluitsparingen, een van welke grendeluitsparingen is uitgevoerd voor het I

vergrendelen van de door het eerste en tweede paar uitsparingen met elkaar verbonden I

kop en ophanging, en de ander van welke grendeluitsparingen is uitgevoerd voor het I

I vergrendelen van de door het derde en het vierde paar uitsparingen met elkaar verbon- I

den kop en ophanging. Het grendelorgaan en de grendeluitsparingen kunnen wigvormig I

I 30 ten opzichte van elkaar verlopende oppervlakken bezitten. I

I De uitvinding betreft verder een uitrustingsstuk voor een snelwisselsysteem zoals I

I hiervoor beschreven en/alsook een ophanging als een bij een dergelijke ophanging toe- I

I gepaste plaat. I

I 1023841· 3

Vervolgens zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvooibeeld.

Figuur 1 toont een zijaanzicht van een graafmachine met een als dieplepel gekoppelde graafbak.

5 Figuren 2a en 2b tonen de graafbak in zijaanzicht en in achteraanzicht.

Figuur 3 toont op grotere schaal detail ΙΠ van figuur 2a.

Figuur 4 toont in perspectief de op zich bekende kop van het snelwisselsysteem.

Figuur S toont een zijaanzicht van de graafmachine met een als hooglepel gekoppelde graafbak.

10 Aan de in de figuur 1 weergegeven graafmachine 1 is door middel van de in zijn geheel met 3 aangeduide snelwisselsysteem een graafbak 2 gekoppeld. De graafbak 2 vormt een dieplepel die bij het graven van sleuven en dergelijk kan worden toegepast. Het snelwisselsysteem bestaat uit de aan de arm 4 van de graafmachine bevestigde kop 5 alsmede de aan de graafbak 2 bevestigde ophanging 6. De ophanging bestaat uit de 15 twee evenwijdige platen 9, 10 die gelast zijn aan de rest van de graafbak 2, zoals getoond in figuren 2a en 2b. Tussen deze platen 9,10 past de kop 5, met uitzondering van de paren steunen 7,8 waarvan in figuur 4 telkens een is te zien.

De steunen 7 zijn in de in figuur 1 weergegeven toestand opgenomen in de eerste, haakvormige uitsparingen 11 van de platen 9, 10, de steunen 8 in de tweede uitsparin- 20 gen 12; zie figuur 3. De graafbak 2 is dan als dieplepel gekoppeld. Om de graafbak 2 ook als hooglepel te kunnen koppelen met de kop 5, zijn in de platen 9,10 daarvan volgens de uitvinding de derde en vierde uitsparingen 13, 14 aangebracht. Zoals te zien in figuur 4 en 5, zijn de steunen 7 van de kop 5 dan in de derde haakvormige uitsparingen 13 opgenomen, en de steunen 8 in de vierde uitsparingen 14.

25 In verband met het vergrendelen van de kop 5 en de graafbak 2 zijn twee paren grendeluitsparingen 20,21 aangebracht aan de platen 9,10.

De grendeluitsparingen 20, 21 kunnen aan de van elkaar afgekeerde zijden afgesloten zijn door middel van de gelaste dekplaten 22, die voor aanvullende stevigheid voor de grendeluitsparingen 20,21 zorgen.

30 De kop 5 draagt een op zich bekend grendelorgaan 17, dat heen en weer beweeg baar is. In de dieplepel uitvoering volgens figuur 1 is het grendelorgaan opgenomen in de grendeluitsparingen 20; in de hooglepel uitvoering volgens figuur 5 in de grendeluitsparingen 21.

10238 41'i

I 4 I

I In figuur 4 is een op zich bekende, traditionele kop 5 weergegeven die toegepast I wordt bij een snelwisselsysteem volgens de uitvinding. Deze kop, die door middel van I de platen 24,25 schamierbaar bevestigd kan worden aan de arm 4 van de graafmachine I 1, is allereerst voorzien van de in eikaars verlengde liggende steunen 7 respectievelijk I 5 de in eikaars verlengde liggende steunen 8, waarvan telkens één te zien is. Verder bezit de kop 5 op bekende wijze een grendelstang 17 die evenwijdig loopt aan de in eikaars verlengde liggende steunen 7, 8. De grendelstang 17 is dwars op zijn langsrichting ver- I schuifbaar ondersteund door middel van de geleidingen 27. In de kop bevindt zich een hydraulische bedieningscilinder 28, die op op zich bekende, verder niet gedetailleerde I 10 wijzen de geleidingen 26, 27 en daarmee de grendelstang 17 heen en weer kan bewe- I gen. Ook mechanische of elektrische aandrijving is mogelijk.

I Aan zijn langseinden is de grendelstang 17 van grendelstukken 15, die beide wigvormig ten opzichte van elkaar verlopende wigvlakken 16 bezit. In de naar buiten bewogen positie van de grendelstang 17 kunnen deze wigvlakken 16 tegenover de wig- 15 vlakken 18 van de grendeluitsparingen 20 of 21 van de ophanging 6 worden gebracht.

Vervolgens kan de grendelstang 17 terug worden getrokken, zodanig dat de grendelop- pervlakken 16, 18 met elkaar in samenwerking komen en het uitrustingsstuk 2 is ver- I gréndeld ten opzichte van de graafmachine 1.

I 102384«·

Claims

1. Snelwisselsysteem voor het koppelen van een uitrustingsstuk met een machine, bijvoorbeeld voor het koppelen van een graafbak (2) met een graafmachine (1), omvat-5 tende een kop (5) aan de machine (1) alsmede een ophanging (6) aan het uitrustingsstuk (2), welke ophanging (6) koppelbaar is met de kop (5), waarbij de kop (5) een eerste paar in eikaars verlengde liggende steunen (7) en een tweede paar in eikaars verlengde liggende steunen (8) omvat dat evenwijdig tegenover het eerste paar steunen (7) ligt, de ophanging-(ö) een eerste .paar. in eikaars, verlengde liggende uitsparingen (11) omvat 10 waarin het eerste paar steunen (7) opneembaar is en een tweede paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen (12) dat evenwijdig tegenover het eerste paar uitsparingen ligt en waarin het tweede paar steunen (8) opneembaar is, alsmede grendelmiddelen (15-18) voor het vergrendelen van de ophanging (6) en de kop (5) ten opzichte van elkaar in de gekoppelde toestand, met het kenmerk dat de ophanging (6) een derde paar 15 in eikaars verlengde liggende uitsparingen (13) omvat waarin het eerste paar steunen (7) opneembaar is en een vierde paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen (14) waarin het tweede paar steunen (8) opneembaar is en dat evenwijdig tegenover het derde paar uitsparingen (13) ligt.

2. Snelwisselsysteem volgens conclusie 1, waarbij telkens twee tegenover elkaar liggende uitsparingen (11,12; 13,14) een centerlijn bepalen die in wezen door het centrum van die uitsparingen (11, 12; 13, 14) loopt, en die uitsparingen (11, 12; 13, 14) gezien in de richting van de centerlijn dwars op elkaar zijn gericht.

3. Snelwisselsysteem volgens conclusie 2, waarbij telkens twee snijdende center- lijnen een hoek insluiten die ten hoogste 15 graden absoluut is.

4. Snelwisselsysteem volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij de ophanging (6) twee evenwijdige, zich op afstand van elkaar bevindende platen (9, 10) omvat waarin de 30 uitsparingen (11-14) zijn opgenomen.

5. Snelwisselsysteem volgens conclusie 4, waarbij het eerste paar uitsparingen (11) zich bevindt aan de naar het uitrustingsstuk (2) toegekeerde zijde van de platen (9, 1023841· I 6 I 10), en het tweede paar uitsparingen (12) zich bevindt aan de van het uitrustingsstuk I (2) afgekeerde zijde van de platen (9,10). I

6. Snelwisselsysteem volgens conclusie 4 of 5, waarbij het derde en vierde paar I 5 uitsparingen (13,14) zich bevinden aan de van het uitrustingsstuk (2) afgekeerde zijde I I van de platen (7,8). I

7. Snelwisselsysteem volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de gren- I I delmiddelen een met de kop (5) beweegbaar verbonden grendelorgaan (17) omvatten I I 10 alsmede twee paar aan de ophanging (6) voorziene grendeluitsparingen (20, 21), een I I (20) van welke grendeluitsparingen is uitgevoerd voor het vergrendelen van de door het I I eerste en tweede paar uitsparingen (11,12) met elkaar verbonden kop (5) en ophanging I (6), en de ander (21) van welke grendeluitsparingen is uitgevoerd voor het vergrendelen I I van de door het derde en het vierde paar uitsparingen (13, 14) met elkaar verbonden I I 15 kop (5) en ophanging (6). I

8. Snelwisselsysteem volgens conclusie 7, waarbij de grendeluitsparingen (20, I I 21) elk zich bevinden in een respectievelijke plaat (9,10). I I 20 9. Snelwisselsysteem volgens conclusie 7 of 8, waarbij het grendelorgaan (17) en I de grendeluitsparingen (20, 21) wigvormig ten opzichte van elkaar verlopende opper- I vlakken (18) bezitten.

10. Snelwisselsysteem volgens conclusie 9, waarbij de kop (5) een grendelstang I 25 (17) omvat die evenwijdig is aan de in eikaars verlengde liggende steunen (7, 8) en aan I zijn beide einden grendelstukken (15) heeft met wigvormig ten opzichte van elkaar verlopende wigvlakken (16), welke grendelstang (17) dwars op zijn langsrichting heen I en weer beweegbaar is tussen een grendelpositie waarin de grendelstukken (15) zijn H opgenomen in een respectievelijk paar grendeluitsparingen (20,21), en een vrijgeeipo- I 30 sitie.

11. Uitrustingsstuk (2) voor een snelwisselsysteem volgens een der voorgaande H conclusies, omvattende een gereedschap, zoals een graafbak, waaraan een ophanging I 1023841'· (6) is bevestigd bestemd om in samenwerking te worden gebracht met de kop (5) van een machine, welke kop (5) een eerste paar in eikaars verlengde liggende steunen (7) omvat en een tweede paar in eikaars verlengde liggende steunen (8) dat evenwijdig tegenover het eerste paar steunen (7) ligt, de ophanging (6) een eerste paar in eikaars 5 verlengde liggende uitsparingen (11) omvat waarin het eerste paar steunen (7) opneembaar is en een tweede paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen (12) dat evenwijdig tegenover het eerste paar uitsparingen ligt en waarin het tweede paar steunen (8) opneembaar is, alsmede grendelmiddelen (15-18) voor het vergrendelen van de ophanging (6) en de kop (5) ten opzichte van elkaar in de gekoppelde toestand, welke ophan- 10 ging (6) een derde paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen (13) omvat waarin het eerste paar steunen (7) opneembaar is en een vierde paar uitsparingen (14) omvat dat evenwijdig tegenover het derde paar uitsparingen (13) ligt en waarin het tweede paar steunen (8) opneembaar is.

12. Uitrustingsstuk volgens conclusie 11, waarbij telkens twee tegenover elkaar liggende uitsparingen (11, 12; 13,14) een centerlijn bepalen die in wezen door het centrum van die uitsparingen (11, 12; 13, 14) loopt, en die uitsparingen (11, 12; 13, 14) gezien in de richting van de centerlijn dwars op elkaar zijn gericht.

13. Uitrustingsstuk volgens conclusie 12, waarbij telkens twee snijdende center- lijnen een hoek insluiten die ten hoogste 15 graden absoluut is.

14. Uitrustingsstuk volgens conclusie 11,12 of 13, waarbij de ophanging (6) twee evenwijdige, zich op afstand van elkaar bevindende platen (9, 10) omvat waarin de 25 uitsparingen (11-14) zijn opgenomen.

15. Uitrustingsstuk volgens conclusie 14, waarbij het eerste paar uitsparingen (11) zich bevindt aan de naar het uitrustingsstuk (2) toegekeerde zijde van de platen (9, 10) , en het tweede paar uitsparingen (12) zich bevindt aan de van het uitrustingsstuk 30 (2) afgekeerde zijde van de platen (9,10). 10238411·

16. Uitrustingsstuk volgens conclusie 14 of 15, waarbij het derde en vierde paar I uitsparingen (13,14) zich bevinden aan de van het uitrustingsstuk (2) afgekeerde zijde van de platen (7,8). I 5 17. Uitrustingsstuk volgens conclusies 11-16 voor samenwerking met een kop (5) I die een beweegbaar daaraan verbonden grendelorgaan (17) heeft, waarbij de ophanging I (6) twee paren grendeluitsparingen (20, 21) omvat, een paar (20) van welke grendeluit- sparingen is uitgevoerd voor het vergrendelen van de door het eerste en tweede paar — uitsparingen-(U ,~12)-met elkaar te verbinden-kop (5) en ophanging (6), en het andere 10 paar (21) van welke grendeluitsparingen is uitgevoerd voor het vergrendelen van de I door het derde en het vierde paar uitsparingen (13,14) met elkaar te verbinden kop (5) en ophanging (6).

18. Uitrustingsstuk volgens 17, waarbij de grendeluitsparingen (20, 21) elk zich 15 bevinden in een respectievelijke plaat (9,10).

19. Uitrustingsstuk volgens conclusie 17of 18, waarbij de grendeluitsparingen (20,21) wigvormig ten opzichte van elkaar verlopende oppervlakken (18) bezitten.

20. Ophanging voor een uitrustingsstuk volgens een der conclusies 11-19, omvat- tende een eerste paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen (11), een tweede paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen (12) dat evenwijdig tegenover het eerste paar uitsparingen, een derde paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen (13) en een vierde paar in eikaars verlengde liggende uitsparingen (14) dat evenwijdig tegenover H 25 het derde paar uitsparingen (13) ligt.

21. Ophanging volgens conclusie 20, waarbij twee evenwijdige, zich op afstand van elkaar bevindende platen (9,10) zijn voorzien waarin de uitsparingen (11-14) zijn H opgenomen.

22. Ophanging volgens conclusie 20 of 21, waarbij telkens twee tegenover elkaar liggende uitsparingen (11,12; 13,14) een centerlijn bepalen die in wezen door het een- I t023841· trum van die uitsparingen (11, 12; 13, 14) loopt, en die uitsparingen (11, 12; 13, 14) gezien in de richting van de centerlijn dwars op elkaar zijn gericht.

23. Ophanging volgens conclusie 22, waarbij telkens twee snijdende centerlijnen 5 een hoek insluiten die ten hoogste 15 graden absoluut is.

24. Plaat (9, 10) voor een ophanging volgens een der conclusies 20-23, omvattende eerste en tweede tegenover elkaar liggende uitsparingen (11, 12) alsmede derde en vierde tegenoverdkaar_liggende_uitsparingen (13, 14) die op gelijke afstand van 10 elkaar liggen als de eerste en tweede uitsparingen (11,12).

23. Plaat volgens conclusie 24, waarbij telkens twee tegenover elkaar liggende uitsparingen (11, 12; 13, 14) een centerlijn bepalen die in wezen door het centrum van die uitsparingen (11,12; 13,14) loopt, en die uitsparingen (11,12; 13,14) gezien in de 15 richting van de centerlijn dwars op elkaar zijn gericht.

26. Plaat volgens conclusie 25, waarbij telkens twee snijdende centerlijnen een hoek insluiten die ten hoogste 15 graden absoluut is. 1023841«