NL1018300C2 - Naaflagereenheid met afzonderlijke asstomp. - Google Patents

Description

Naaflagereenheid met afzonderlijke asstomp

De uitvinding betreft een naaflagereenheid omvattende een asstomp en een coaxiaal naaforgaan dat draaibaar is ondersteund met betrekking tot de asstomp door middel 5 van twee wentellagers.

Een dergelijke naaflagereenheid is bekend, en kan in het bijzonder worden toegepast in trucks. Het doel van de uitvinding is een naaflagereenheid van dit type te verschaffen dat vooraf kan worden samengesteld, en dat vervolgens als een eenheid op de voertuigas kan worden gemonteerd.

10 Dit doel wordt bereikt doordat de asstomp is voorzien van bevestigingsmiddelen voor het vast bevestigen van de asstomp aan een voertuigas. De betreffende bevestigingsmiddelen kunnen op verschillende manieren zijn uitgevoerd. Volgens een eerste mogelijkheid kan de asstomp een schroefeind bezitten ter bevestiging in een overeenkomstig schroefdraadgat van de voertuigas. In dat geval kan de eenheid worden ge-15 monteerd door de asstomp op de voertuigas te schroeven. Het andere eind van de asstomp kan bijvoorbeeld een zeskant aan zijn buiteneind bezitten.

Als alternatief kan de asstomp een taps eind bezitten ter bevestiging aan een overeenkomstig tapse boring van de voertuigas. Dat tapse eind kan integraal zijn gevormd met de asstomp; als alternatief kan het tapse eind worden gevormd door een afzonder-20 lijke tapse huls die is geplaatst op een cilindrisch eind van de asstomp. Die tapse huls kan in omtreksrichting worden vastgezet door middel van een spie/groefverbinding, en axiaal door middel van een cirkelvormige klem. Verder kan het schroefdraadeind zijn geïntegreerd in de tapse huls. De asstomp kan ook een cilindrisch eind bezitten.

Volgens een andere mogelijke uitvoering kan de asstomp een doorgaande boring 25 bezitten die aan zijn van het bevestigingseind afgekeerde eind uitmondt in een steun-vlak, welke boring bestemd is voor het opnemen van een bevestigingsstang met een kop aan zijn buitenste eind, alsmede bevestigingsmiddelen aan zijn binnenste eind, welke kop kan samenwerken met het steunvlak. Aan zijn naar de voertuigas gekeerde eind kan de asstomp een aanslagvlak bezitten dat kan samenwerken met een overeen-30 komstig vlak op de voertuigas. Verder kan de bevestigingsstang een schroefdraadeind bezitten dat kan samenwerken met een overeenkomstige schroefdraadboring van de voertuigas.

2

Ten minste één van de lagers kan een loopbaan bezitten die geïntegreerd kan zijn in de asstomp. Ook kan één van de lagers een binnenlagerring bezitten die is bevestigd op de asstomp. Een combinatie van een geïntegreerde loopbaan en een ring is ook mogelijk.

5 De asstomp kan aan zijn van het bevestigingseind afgekeerde eind een flens bezitten, welke flens is omgebogen in verband met het uitoefenen van een axiale voorbelasting op de aangrenzende binnenring. Volgens een andere uitvoeringsvorm kan de asstomp aan zijn van het bevestigingseind afgekeerde eind een vastzetmoer bezitten, welke moer een axiale voorbelasting uitoefent op de aangrenzende binnenring.

10 Verder kunnen de wentellagers een gemeenschappelijke buitenring bezitten. Een dergelijke gemeenschappelijke buitenring kan zijn voorzien van een bevestigingsflens. Als alternatief kan die gemeenschappelijke buitenring zijn opgenomen in een naafor-gaan dat is voorzien van een wielbevestigingsflens, en/of een remschijf.

De uitvinding zal nu verder worden beschreven onder verwijzing naar de tekenin- 15 gen.

Fig. 1-6 tonen verscheidene uitvoeringsvormen van een naaflagereenheid volgens de uitvinding.

De naaflagereenheden volgens fig. 1-5 zijn elk voorzien van een asstomp 1. Op de asstomp 1 is door middel van de twee conische wentellagers 3, 4 een coaxiaal 20 naaforgaan 2 draaibaar ondersteund. Volgens de uitvinding is de asstomp 1 volgens deze uitvoeringsvormen voorzien van bevestigingsmiddelen, die nu zullen worden beschreven.

In de uitvoeringsvorm van fig. 1 bezit de asstomp 1 een schroefdraadeind 5 ter bevestiging in een overeenkomstig schroefdraadboring van een (niet getoonde) voertui-25 gas. Verder bezit die asstomp 1 een taps eind 6 grenzend aan het schroefdraadeind 5. Dat tapse eind 6 moet worden bevestigd in een overeenkomstige tapse boring van de (niet getoonde) voertuigas. Met als doel het vergemakkelijken van het verwijderen van het tapse eind 6 uit zijn boring, is een olie-injectiekanaal 41 voorzien.

Een overeenkomstige uitvoering is getoond in fig. 4, in combinatie met de 30 voertuigas 7. Deze voertuigas 7 bestaat uit een voertuigasbuis 8 en een bevestigingsring 9 die door middel van de wrijvingslas 10 aan elkaar zijn bevestigd. In de in het onderste deel van fig. 4 weergegeven uitvoeringsvorm bezit de bevestigingsring 9 een tapse boring 11 alsmede een schroefdraadboring 12, die respectievelijk samenwerken met het 3 tapse eind 6 en het schroefdraad eind 5 van de asstomp 1. Verder omvat de bevesti-gingsring 9 een schroefdraadboring 14, waarin een borgschroef kan worden aangebracht die samenwerkt met de asstomp 1 ter hoogte van zijn omtreksgroef 15.

In de in het bovenste deel van fig. 1 weergegeven uitvoeringsvorm bezit de 5 bevestigingsring 9 een cilindrische boring 42 voorzien van een tapse huls 43. Het tapse eind 6 van de asstomp 1 is opgenomen in die tapse huls 43. Zijn schroefdraadeind 5 is geschroefd in de schroefdraadboring 14 van de bevestigingsring 9.

In de uitvoeringsvorm van fig. 2 bezit de asstomp 1 een cilindrisch eind 16 waarop de huls 17 is gemonteerd. Die huls omvat een schroefdraadeind 18 en een taps 10 eind 19, gescheiden door een omtreksgroef 15. Door middel van de spie/groefverbinding 20, is de huls gefixeerd in een draairichting met betrekking tot de asstomp 1.

De asstomp bezit een doorgaande boring 39 die kan worden gebruikt voor het opnemen van een wielaandrijfas (niet getoond). Verder kan, zoals in de uitvoerings-15 vorm van fig. 1, een zeskant 40 zijn voorzien voor het aanbrengen van een koppel.

In de uitvoeringsvorm van fig. 1 bezitten de twee conische wentellagers elk afzonderlijke binnenringen 20, 21 en een gemeenschappelijke buitenring 22 die de loopbanen dragen. De binnenringen 20, 21 zijn opgenomen tussen de flenzen 23, 24. De laatste flens 24 is omgebogen ter verschaffing van de gewenste voorbelasting in de 20 lagers 3,4.

In de uitvoeringsvorm van fig. 2 is een enkele afzonderlijke binnenring 20 voorzien voor het lager 3, terwijl het lager 4 samenwerkt met een loopbaan 25 die is geïntegreerd in de asstomp 1. De lagers 3, 4 werken weer samen met een gemeenschappelijke buitenring.

25 In de uitvoeringsvorm van fig. 3 is het coaxiale naaforgaan 2 voorzien van geïnte greerde loopbanen 26, 27. Verder is het coaxiale naaforgaan 2 voorzien van een beves-tigingsflens 28. De asstomp 1 omvat een bevestigingsflens 29, door middel waarvan de naaflagereenheid kan zijn bevestigd aan een (niet getoonde) voertuigas.

De uitvoeringsvormen van de fig. 1, 2 en 3 bezitten elk een flens 30 waaraan een 30 wiel kan worden gemonteerd. Verder draagt het coaxiale naaforgaan 2 een remschijf 31. In de uitvoeringsvorm van fig. 4 omvatten de conische wentellagers 3, 4 een gemeenschappelijke binnenring 32, die door middel van de moer 34 is bevestigd die is geschroefd op het schroefdraadeind 35 van de asstomp 1. De lagers 3, 4 bezitten ge- m, : } 4 scheiden buitenringen 36, 37 die op afstand van elkaar gehouden kunnen worden door middel van de afstandring 38.

De uitvoeringsvorm van fig. 5 bevat lagers 3, 4, waarvan de buitenringen 36, 37 aanliggen tegen een inwendige schouder 44 van het naaforgaan 2 (lagers met bij elkaar 5 passende onderdelen of "matched bearings").

Het tapse of cilindrische eind van de asstomp in de beschreven uitvoeringsvormen kan een bekleding bezitten ter vermijding van corrosie als gevolg van invreten.

Verder kan de asstomp door middel van een bout, die zich uitstrekt door een centrale boring daarvan, worden vastgezet.

10 Fig. 6 toont een uitvoeringsvorm die in grote lijnen overeenkomt met de uitvoe- ringsvoim van fig. 1. De asstomp 1 bezit nu slechts een taps eind 6 ter bevestiging. Door de asstomp 1 strekt zich een boring 45 uit voor het opnemen van een bevesti-gingsschroef (niet getoond), waarvan de kop steunt op het gebied 46. Door middel van die schroef en het tapse eind 6, kan de betreffende naaflagereenheid worden gemon-15 teerd op een voertuigas.

Claims (24)

1. Naaflagereenheid, omvattende een asstomp (1) en een coaxiaal naaforgaan (2) dat draaibaar is ondersteund met betrekking tot de asstomp (1) door middel van 5 twee wentellagers (3, 4), met het kenmerk, dat de asstomp (1) is voorzien van bevestigingsmiddelen (5, 6; 17; 29) voor het vast bevestigen van de asstomp (1) aan een voertuigas (7).

2. Eenheid volgens conclusie (1), waarbij de asstomp (1) een schroefdraad-10 eind (5; 18) bezit ter bevestiging aan een overeenkomstig van schroefdraad voorziene boring (12) van de voertuigas (7).

3. Eenheid volgens conclusie 1 of 2, waarbij de asstomp (1) een taps eind (6; 19. bezit ter bevestiging aan een overeenkomstig tapse boring (11) van de voertuigas 15 (7).

4. Eenheid volgens conclusie 3, waarbij het tapse eind (6) integraal gevormd met de asstomp (1).

5. Eenheid volgens conclusie 3, waarbij het tapse eind (19) is gevormd door een afzonderlijke tapse huls (17) die is gepositioneerd op een cilindrisch eind (16) van de asstomp (1).

6. Eenheid volgens conclusie 5, waarbij de tapse huls (17) door middel van 25 een spie/groefbevestiging (20) in omtreksrichting is bevestigd.

7. Eenheid volgens conclusie 2 en 5, waarbij het schroefdraadeind (18) geïntegreerd is met de tapse huls (17).

8. Eenheid volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de asstomp (1) massief is.

9. Eenheid volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de asstomp (1) een doorgaande boring (39) heeft die aan zijn van het bevestigingseind afgekeerde eind uitmondt in een steunvlak, welke boring (39) bestemd is voor het opnemen van een wielaandrijfas. 5

10. Eenheid volgens conclusie 9, waarbij de asstomp aan zijn naar de voertui-gas gekeerde eind een aanslagvlak bezit dat kan samenwerken met een overeenkomstig vlak op de voertuigas.

11. Eenheid volgens conclusie 9 of 10, waarbij de bevestigingsstang een schroefdraadeind bezit dat kan samenwerken met een overeenkomstige schroefdraad-boring van de voertuigas.

12. Eenheid volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij ten minste één 15 van de lagers (4) een loopbaan (25) bezit die is geïntegreerd in de asstomp (1).

13. Eenheid volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij ten minste één van de lagers (3, 4) een binnenlagerring (20, 21; 32) bezit die is bevestigd op de asstomp (1). 20

14. Eenheid volgens conclusie 13, waarbij de asstomp (1) een flens (24) bezit aan zijn van het bevestigingseind afgekeerde eind, welke flens (24) omgebogen is voor het uitoefenen van een axiale voorbelasting op de aangrenzende binnenring (20).

15. Eenheid volgens conclusie 13, waarbij de asstomp (1) een bevestigings- moer (34) bezit aan zijn van het bevestigingseind afgekeerde eind, welke moer (34) een axiale voorbelasting uitoefent op de aangrenzende binnenring (32).

16. Eenheid volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de wentella- 30 gers (3,4) een gemeenschappelijke buitenring (22) bezitten.

17. Eenheid volgens conclusie 16, waarbij de gemeenschappelijke buitenring is voorzien van een bevestigingsflens (28). o < o ' .

18. Eenheid volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de wentella-gers conische wentellagers (3,4) zijn.

19. Eenheid volgens één van de voorgaande conclusies 1 tot 17, waarbij de 5 wentellagers kogellagers zijn.

20. Eenheid volgens één van de voorgaande conclusies 1 tot 19, waarbij een combinatie van een conisch wentellager en een kogellager is voorzien.

21. Eenheid volgens conclusie 16, waarbij de gemeenschappelijke buitenlager- ring is opgenomen in een axiaal naaforgaan dat is voorzien van een wielbevestigings-flens (30), en/of een remschijf (31).

22. Eenheid volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de asstomp 15 twee asstompdelen omvat die permanent aan elkaar zijn bevestigd, bijvoorbeeld door energielassen of wrijvingslassen.

23. Eenheid volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij ten minste één sensor is voorzien voor het meten van een rotatiesnelheid, temperatuur of belasting, en 20 dergelijke.

24. Eenheid volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de asstomp ten minste één doorgang omvat voor vloeistof, gas of kabels.