NL1015890C2 - Explosieveilige verlichtingsinrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Explosieveilige verlichtingsinrichting

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een explosieveilige verlichtingsinrichting geschikt voor het verlichten van een explosiegevaarlijk gebied behorend tot zone nul/ omvattende een huis, een lichtbron die zich in het huis bevindt, een 5 lichtgeleider waarvan een uiteinde met het huis is verbonden, een lichtkop die aan het andere uiteinde van de lichtgeleider is aangebracht, en een energietoevoer naar het huis toe om ten minste de lichtbron van energie te voorzien.

Explosiegevaarlijke gebieden worden ingedeeld in verschillende 10 zones. Zone nul is daarbij de meest gevaarlijke zone. De daaropvolgende zone is zone één. Een lichtbron van een verlichtingsinrichting mag volgens veiligheidsvoorschriften, vanwege de warmte die een lamp af geeft, nooit in zone nul geplaatst worden. De lichtbron kan in zone één geplaatst worden mits het huis 15 explosieveilig is uitgevoerd. Het licht moet vanaf de lichtbron op een koude manier naar zone nul worden getransporteerd via een geleider.

Een voorbeeld van een zone nul gebied is een vliegtuigvleugel omdat daarin de brandstoftanks van het vliegtuig zijn ondergebracht. 20 Wanneer er inspectiehandelingen in de vleugel worden uitgevoerd, moeten de monteurs in de vleugel kruipen. Daarbij mogen ze bijvoorbeeld geen zaklamp meenemen. Het is daarom noodzakelijk om een lichtbron op afstand van de vliegtuigvleugel te plaatsen en een lichtgeleider mee te nemen om de vleugel aan de binnenzijde te kunnen 25 verlichten. In een lichtgeleider treedt altijd verlies van licht op afhankelijk van het gebruikte materiaal en de lengte van de geleider. Het is daarom wenselijk om de lichtbron toch zo dicht mogelijk bij de te verlichten ruimten op te stellen om de lengte van de lichtgeleider zo klein mogelijk te houden en daardoor het verlies van licht in de 30 lichtgeleider te beperken.

Een explosieveilige verlichtingsinrichting van het in de aanhef genoemde type is bekend uit EP-A-0 533 987. Bij toepassing van deze bekende inrichting wordt de lichtkop en een daarmee verbonden

1 ft UftQ A

- 2 - deel van de lichtgeleider in het zone nul gebied gebracht. Het huis en het daarmee verbonden andere deel van de lichtgeleider wordt buiten het zone nul gebied opgesteld. Om aan de eisen met betrekking tot explosieveiligheid te kunnen voldoen is het huis zwaar 5 uitgevoerd. Dit is nadelig.

De onderhavige uitvinding heeft tot doel een inrichting te verschaffen voor het verlichten van een zone nul gebied waarbij het huis met een lichtbron met een relatief grote lichtopbrengst in zone één mag worden geplaatst, zonder dat het huis zwaar uitgevoerd hoeft 10 te zijn.

Dit doel wordt bereikt door een verlichtingsinrichting van het in de aanhef genoemde type, waarbij het huis is voorzien van een luchttoevoerleiding voor het tijdens het in bedrijf zijn van de inrichting aan het huis toevoeren van lucht vanuit een op afstand van 15 het huis liggende luchtbron om in het huis een overdruk ten opzichte van de omgeving te handhaven.

Door het toevoeren van lucht van buiten de explosiegevaarlijke zones en het in het huis handhaven van een overdruk ten opzichte van de omgeving is er binnen het huis geen gevaar voor explosie. Bij 20 bijvoorbeeld falende afdichtingen is er geen gevaar voor het binnentreden van explosieve gassen of dampen via de lichtgeleider of via doorvoeren in het huis.

Voorkeursuitvoeringsvormen van de verlichtingsinrichting voglens de uitvinding zijn vastgelegd in de onderco’nclusies.

25 De uitvinding zal in de nu volgende beschrijving worden toegelicht aan de hand van de tekening waarin de enkele figuur schematisch een bepaalde uitvoeringsvorm van de verlichtingsinrichting volgens de uitvinding toont.

In de figuur zijn zone nul en zone één van een 30 explosiegevaarlijk gebied door een onderbroken lijn gescheiden weergegeven. In zone één bevindt zich een huis 1, waarin een lichtprojector 2 is geplaatst. Het huis 1 is bij voorkeur van metaal, in het bijzonder roestvrijstaal. In de projector 2 bevindt zich de lichtbron 3. Een lichtgeleider 4 is aangebracht om het licht van de 35 lichtbron 3 naar zone nul te leiden. Het ene uiteinde van de lichtgeleider 4 is nabij de lichtbron 3 aangebracht. Aan het andere uiteinde van de lichtgeleider 4 is een lichtkop 5 aangebracht, - 3 - waarmee in de zone nul het licht kan worden gebundeld en in een bepaalde richting worden gericht.

De lichtgeleider 4 is bij voorkeur een kunststofvezelkabel, maar kan ook een glasvezelkabel zijn. De lichtgeleider 4 is bij 5 voorkeur met een gewikkelde of gevlochten metalen ommanteling omgeven. Het toegepaste metaal is bij voorkeur roestvrijstaal, maar kan bijvoorbeeld ook koper zijn. De metalen ommanteling is geaard zodat een elektrostatische oplading van de lichtgeleider 4 wordt tegengegaan en eventuele vonkvorming wordt voorkomen. De metalen 10 ommanteling dient ook voor het beschermen van de lichtgeleider 4 tegen beschadiging. De lichtgeleider 4 met ommanteling kan flexibel zijn uitgevoerd, zoals een slang, zodat de lichtgeleider 4 ook in een nauwe complexe ruimte, zoals bijvoorbeeld een vliegtuigvleugel, kan worden gebruikt. Een ander voordeel is dat een gewikkelde of 15 gevlochten ommanteling lichtdoorlatend kan zijn, waardoor een persoon die zich met de lichtgeleider in een nauwe complexe ruimte bevindt, aan de hand van de over de lengte lichtgevende lichtgeleider de weg terug kan vinden.

Het huis 1 is voorzien van een energietoevoerleiding 6 voor 20 het toevoeren van energie voor onder meer de lichtbron 3 van buiten het explosiegevaarlijke gebied naar het huis 1.

Het huis 1 is verder voorzien van een luchttoevoerleiding 7 en een luchtuitlaat 8 met een beperkte doorlaat. Lucht wordt vanuit een gebied buiten het explosiegevaarlijke gebied via de 25 luchttoevoerleiding 7 naar het huis 1 getransporteerd om in samenwerking met de luchtuitlaat 8 het huis 1 op een overdruk ten opzichte van de omgeving te houden. Deze lucht kan afkomstig zijn van een compressor of van een persluchtsysteem.

De lichtprojector 2 is voorzien van een ventilator 9 om onder 30 meer de lichtbron 3 te koelen.

Het huis 1 is verder voorzien van een drukbewakingssysteem. Dit systeem omvat druksensoren (niet getoond) om de druk in het huis 1 te meten. Verder omvat het drukbewakingssysteem een besturingseenheid 10 en een houder 11 waarin zich een noodvoorraad 35 perslucht bevindt. Vanaf de houder 10 loopt een luchtleiding 12 naar de binnenzijde van het huis 1. De luchtleiding 12 heeft een monddeel 13 dat op de lichtbron 3 is gericht.

- 4 -

In de leidingen 7 en 12 zijn kleppen 14 resp. 15 aangebracht die een positie kunnen innemen tussen een gesloten stand en een open stand. Deze kleppen 14 en 15 zijn bij voorkeur electromagnetische kleppen. In de luchtuitlaat 8 is een klep 16 aangebracht.

5 In de energietoevoer 6 is een schakelaar 17 aangebracht. Met deze schakelaar 17 kan de energietoevoer naar de lichtbron 3 onderbroken worden.

De besturingseenheid 10 is electronisch verbonden met de kleppen 14, 15 en 16 en met de schakelaar 17. De druksensoren zijn 10 eveneens elektronisch op de besturingseenheid 10 aangesloten. De besturingseenheid 10 regelt tijdens normaal bedrijf via de kleppen 14 en 16 de luchtstroom en daarmee de overdruk in het huis 1. In het geval in het huis 1 de overdruk ten opzichte van de omgeving geheel of gedeeltelijk wegvalt, waarbij de druksensoren een sterk dalende 15 druk meten, stuurt de besturingseenheid 10 een stuursignaal naar de schakelaar 17 waardoor deze opengaat en de lichtbron 3 uitgeschakeld wordt. Tevens wordt er een stuursignaal naar de klep 15 gestuurd waardoor er lucht uit de houder 11 via de leiding 12 in het huis 1 wordt gebracht, zodat de lichtbron 3 direct wordt gekoeld en de 20 overdruk in het huis 1 zoveel mogelijk gehandhaafd blijft, totdat de lichtbron 3 een voldoende lage temperatuur heeft bereikt. Het wegvallen van de overdruk kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het ontstaan van een groot luchtlek in het huis 1 of het uitvallen van de reguliere luchttoevoer.

25 Ook bij het optreden van een te grote overdruk in het huis 1 wordt de lichtbron 3 uitgeschakeld.

Bij het opstarten van de inrichting wordt allereerst lucht door het huis 1 gecirculeerd, teneinde eventueel in huis 1 aanwezige gevaarlijke gassen te verwijderen, en een overdruk in het huis 1 30 opgebouwd. Daarna wordt pas de lichtbron 3 ontstoken. Het opstarten wordt eveneens door de besturingseenheid 10 bestuurd.

Het is duidelijk dat er nog andere uitvoeringsvormen van de verlichtingsinrichting mogelijk zijn. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk ( om de inrichting uit te voeren met meerdere lichtgeleiders. In 35 figuur 1 is de de lichtkop weergegeven als een soort lichtspot, maar deze kan ook een andere vorm hebben, bijvoorbeeld een TL-achtige vorm.

1 0 1 5 8 9 0 - 5 -

Bij de verlichtingsinrichting volgens de uitvinding kan het huis 1 met de lichtbron 3 in een zone één gebied worden geplaatst, waardoor met een beperkte lengte van de lichtgeleider 4 een zone nul gebied kan worden verlicht.

t;..V

< / · :> ;·" (j

Claims (13)

1. Explosieveilige verlichtingsinrichting geschikt voor het verlichten van een explosiegevaarlijk gebied behorend tot zone nul, 5 omvattende een huis, een lichtbron die zich in het huis bevindt, een lichtgeleider waarvan een uiteinde met het huis is verbonden, een lichtkop die aan het andere uiteinde van de lichtgeleider is aangebracht, en een energietoevoer naar het huis toe om ten minste de lichtbron van energie te voorzien, met het kenmerk, dat het huis is 10 voorzien van een luchttoevoerleiding voor het tijdens het in bedrijf zijn van de inrichting aan het huis toevoeren van lucht vanuit een op afstand van het huis liggende luchtbron om in het huis een overdruk ten opzichte van de omgeving te handhaven.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het huis is voorzien van een drukbewakingssysteem.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij het drukbewakingssysteem middelen voor het meten van de druk in het huis omvat, 20 alsmede ten minste een persluchthouder met een noodvoorraad perslucht en alsmede een besturingseenheid.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, waarbij het drukbewakingssysteem zodanig is ingericht dat in geval van een 25 drukval in het huis de lichtbron wordt uitgeschakeld.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij het drukbewakingssysteem zodanig is ingericht dat in geval van een drukval in het huis perslucht vanuit de persluchthouder in het huis 30 stroomt.

6. Inrichting volgens één van de conclusies 3-5, waarbij de persluchthouder is voorzien van een leiding voor uitstromende lucht die op de lichtbron is gericht. 35

7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de lichtgeleider flexibel is uitgevoerd. - 7 -

8. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de lichtgeleider gebundelde kunstofvezels omvat.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, waarbij de lichtgeleider 5 is omgeven door een gewikkelde metalen ommanteling.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de· metalen ommanteling van de lichtgeleider lichtdoorlatend is.

11. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting is aangesloten op een persluchtsysteem om de overdruk in het huis te handhaven.

12. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de 15 inrichting is aangesloten op een compressor om de overdruk in het huis te handhaven.

13. Werkwijze voor het inspecteren van een explosiegevaarlijk gebied behorend tot zone nul, gebruikmakend van een inrichting 20 volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de lichtgeleider met de lichtkop in zone nul wordt gebruikt en het huis buiten deze zone wordt geplaatst. n 1 ή « o n