NL1015778C2 - Inrichting voor het afscheiden van koolwaterstoffen uit water. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET AFSCHEIDEN VAN KOOLWATERSTOFFEN UIT WATER

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afscheiden van koolwaterstoffen uit water, omvattende een huis welke ten minste een scheidingsruimte met een inlaat voor een quasi-continue 5 stroom van een water-koolwaterstofmengsel en een uitlaat voor ten minste één van de afgescheiden componenten omvat, waarbij de uitlaat afsluitbaar is met behulp van een vlotterafsluiter.

Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld 10 bekend voor het scheiden van benzine of olie uit water. Hierbij wordt bijvoorbeeld de benzine uit het met benzine verontreinigde water afgescheiden en in de inrichting opgeslagen, terwijl water uit de inrichting wordt afgevoerd. Het water-koolwaterstofmengsel wordt bij bekende 15 inrichtingen quasi-continue in de afscheidingsruimte gebracht. De bekende inrichtingen zijn in het algemeen uitgevoerd in beton, waarbij gebruik wordt gemaakt van een bolvormige vlotterafsluiter uit metaal, welke de uitlaat afsluit voor de koolwaterstoffen. De koolwater-20 stoffen blijven achter in de afscheidingsruimte. Het metaal kan echter na verloop van tijd door inwerking van de koolwaterstoffen worden aangetast waardoor de vlotteraf sluiter niet goed meer werkt. Als gevolg hiervan zal het water dat uit de inrichting wordt afgevoerd nog 25 steeds een relatief grote hoeveelheid koolwaterstoffen bevatten.

Het doel van onderhavige uitvinding is het verschaffen van een inrichting als hiervoor beschreven, waarbij de hiervoorgenoemde bezwaren zijn ondervangen.

30 Dit doel wordt door de inrichting volgens de uitvinding bereikt doordat de vlotterafsluiter een hol vlotterlichaam uit een koolwaterstofbestendige kunststof omvat.

1015778 2

Met de inrichting volgens de uitvinding wordt een inrichting verschaft waarmee op eenvoudige wijze koolwaterstoffen uit het water kunnen worden afgescheiden en opgeslagen, en waarbij de vlotterafsluiter op betrouw-5 bare wijze gedurende een langdurige periode kan worden gebruikt.

Doordat koolwaterstoffen in het algemeen niet in water oplosbaar zijn zullen, nadat het water-kool-waterstofmengsel via de inlaat in de scheidingsruimte 10 komt, in de scheidingsruimte twee afzonderlijke vloeistoflagen worden gevormd. Koolwaterstoffen zijn lichter dan water zodat de laag koolwaterstoffen op de waterlaag drijft. De ingang van de uitlaat bevindt zich hierbij in het algemeen nabij de bodem van de scheidings-15 ruimte in de onderste vloeistoflaag, het water, zodanig dat het water via de uitlaat kan worden afgevoerd. Hierdoor zal echter de scheidingslijn tussen het water en de koolwaterstoffen dalen, waardoor de laag met koolwaterstoffen in de buurt van de ingang van de uitlaat komt. Om 20 ervoor te zorgen dat de koolwaterstoffen de inrichting niet via de uitlaat kunnen verlaten moet de vlotter de uitlaat dus afsluiten wanneer de koolwaterstoffen te dicht bij de ingang van de uitlaat komen. Hiertoe is de vlotterafsluiter zodanig uitgerust dat deze drijft op het 25 water, maar niet op de koolwaterstoffen. Zodra het water is afgevoerd, en de scheidingslijn tussen het water en de koolwaterstoffen tot onder de ingang van de uitlaat is gedaald, wordt de ingang door de vlotterafsluiter afgesloten zodat de koolwaterstoffen de scheidingsruimte 30 niet kunnen verlaten. De vlotterafsluiter zorgt er hierbij dus voor dat alleen water wordt afgevoerd en de koolwaterstoffen in de scheidingsruimte achterblijven en worden opgeslagen.

In een bijzondere voorkeursuitvoeringsvorm van 35 de inrichting omvat de koolwaterstofbestendige kunststof polyetheen van hoge dichtheid (HDPE). Deze kunststof is bijzonder geschikt door zijn sterke en koolwaterstof-bestendige eigenschappen.

1015778 3

Om het drijfvermogen van de vlotterafsluiter nauwkeurig in te kunnen stellen omvat in een verdere geschikte voorkeursuitvoeringsvorm het holle vlotter-lichaam een bepaalde hoeveelheid van een vulmateriaal 5 voor het instellen van een bepaald soortelijk gewicht van de vlotterafsluiter.

Bij voorkeur omvat hierbij het vulmateriaal zand. Hiermee kan op eenvoudige en goedkope wijze het soortelijk gewicht, en derhalve het drijfvermogen van de 10 vlotter worden bepaald.

In een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding ligt hierbij het bepaalde soortelijk gewicht van de vlotter tussen het soortelijk gewicht van water en het soortelijk gewicht 15 van de koolwaterstoffen. Hierdoor zal de vlotter op water blijven drijven, maar niet op de koolwaterstoffen, en de uitlaat voor de koolwaterstoffen afsluiten zoals hiervoor beschreven.

De vlotterafsluiter kan volgens de onderhavige 20 uitvinding op iedere geschikte wijze zijn uitgevoerd. Een bijzonder goed werkzame voorkeursuitvoeringsvorm wordt echter verkregen wanneer de vlotter een in hoofdzaak cilindervormig vlotterlichaam omvat met ten minste een aan de basis van het cilindervormige lichaam aangebracht 25 cirkelvormig afsluitvlak voor de uitlaat.

Om ervoor te zorgen dat het water op een rustige en gecontroleerde wijze via de uitlaat kan worden afgevoerd is in een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting de uitlaat in een met een overloopbare 30 scheidingswand van de scheidingsruimte gescheiden tweede ruimte aangebracht. Het met de koolwaterstoffen verontreinigde water komt hierbij via de inlaat in de eerste scheidingsruimte waar de scheiding in twee afzonderlijke lagen optreedt. Bij een bepaald niveau van 35 de vloeistof zal de vloeistof op rustige wijze via de overloopbare scheidingswand naar de tweede ruimte stromen, waarbij de scheiding tussen koolwaterstoffen en water gehandhaafd blijft. De scheidingswand dient hierbij 1015778 4 tevens als slibvanger doordat eventueel in het verontreinigde water aanwezig slib op de bodem van de eerste scheidingsruimte zal bezinken.

Hoewel de overige onderdelen van de inrichting 5 volgens de uitvinding van diverse materialen kunnen zijn gemaakt, zijn in een bijzondere voorkeursuitvoeringsvorm het huis, de in het huis aangebrachte scheidingsruimte, de inlaat, de uitlaat en de scheidingswand eveneens van een koolwaterstof-bestendige kunststof gemaakt. Hierdoor 10 wordt een sterke en betrouwbare inrichting verkregen welke door zijn lichte gewicht gemakkelijk kan worden gehanteerd.

Bij voorkeur omvat hierbij de koolwaterstof-bestendige kunststof polyetheen van een hoge dichtheid 15 (HDPE).

In een bijzonder efficiënte en eenvoudige voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting omvat de uitlaat een afvoerkanaal, welke ten minste een in hoofdzaak verticaal verlopend eerste gedeelte omvat, waarin 20 nabij de onderzijde daarvan een aantal openingen is aangebracht, en waarbij de vlotter in het verticale gedeelte is aangebracht en het cirkelvormige afsluitvlak van de vlotter samenwerkt met een in het afvoerkanaal aangebrachte afsluitring.

25 Om bijvoorbeeld het in de eerste scheidings ruimte opgevangen slib of de afgescheiden koolwaterstoffen te kunnen verwijderen, omvat de inrichting bij voorkeur verder ten minste een aan de bovenzijde van het huis aangebrachte afsluitbare opening.

30 Bij voorkeur omvat de inrichting verder ten minste een stankafsluiter voor het verminderen van onaangename geuren als gevolg van de in de inrichting opgevangen koolwaterstoffen en slib.

De uitvinding betreft en verschaft verder een 35 vlotter voor gebruik in de hiervoor beschreven inrichting.

De uitvinding wordt verder toegelicht aan de hand van de bijgevoegde figuren, waarin 101 5778 5

Figuur 1 een perspectivisch en gedeeltelijke weggebroken aanzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft; en

Figuur 2 een perspectivisch aanzicht van een 5 bijzondere voorkeursuitvoeringsvorm van een uitlaat en vlotterlichaam volgens de uitvinding toont.

Zoals getoond in figuur 1 omvat de inrichting volgens de uitvinding in een bijzondere voörkeursuitvoe-ringsvorm een huis 1, welke een eerste scheidingsruimte 2 10 met een inlaat 3 voor het water-koolwaterstofmengsel omvat. Het water-koolwaterstofmengsel komt via de inlaat 3 in de scheidingsruimte waar de scheiding tussen water en koolwaterstoffen optreedt. Hierbij worden twee afzonderlijk lagen gevormd waarbij de laag koolwater-stoffen 15 op de waterlaag drijft (niet getoond). De inrichting omvat verder een met een overloopbare scheidingswand 4 van de scheidingsruimte 2 gescheiden tweede ruimte 5, waarin een uitlaat 6 is aangebracht. De scheidingswand 4 dient hierbij tevens om de eventueel in het water-koolwa-20 terstofmengsel aanwezige vaste deeltjes, zoals bijvoorbeeld slib of zand vast te houden in de scheidingsruimte 2. Het slib of zand zal bezinken naar de bodem van de scheidingsruimte 2, en derhalve niet in de tweede ruimte 5 terechtkomen. De in de tweede ruimte 5 aangebrachte 25 uitlaat 6 omvat een afvoerkanaal 7, welke een verticaal verlopend eerste gedeelte 8 omvat, waarin nabij de onderzijde daarvan een aantal openingen 9 is aangebracht waardoor het water naar de ingang 10 van het afvoerkanaal 7 kan stromen. De ingang 10 is afsluitbaar met behulp van 30 een vlotterafsluiter 11, welke in het eerste verticale gedeelte 8 is aangebracht. Bij voorkeur zijn volgens de uitvinding zowel het huis 1, de in het huis aangebrachté scheidingsruimte 2, de inlaat 3, de uitlaat 6 en de scheidingswand 4, als de vlotteraf sluiter 11 van een 35 koolwaterstof-bestendige kunststof gemaakt, in het bijzonder van polyetheen van een hoge dichtheid (HDPE) .

In de in figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm omvat de inrichting verder een aantal aan de bovenzijde 1015778 6 van het huis 1 aangebrachte afsluitbare openingen 12, welke bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt om het in de eerste scheidingsruimte 2 achter de scheidingswand 4 opgevangen slib of zand uit het huis 1 te kunnen verwij-5 deren, of om de opgeslagen koolwaterstoffen uit de tweede opslagruimte 5 af te voeren. Verder is een stankafsluitwand 13 aangebracht om stankoverlast als gevolg van de koolwaterstoffen te voorkomen.

In een bijzondere voorkeursuitvoeringsvorm van 10 de inrichting volgens de uitvinding omvat de vlotteraf-sluiter 11, zoals getoond in figuur 2, een hol cilindervormig vlotterlichaam 14 met een aan de basis van het cilindervormige vlotterlichaam 14 aangebracht cirkelvormig afsluitvlak 15 voor het afsluiten van de ingang 10 15 van het afvoerkanaal 7. De vlotterafsluiter is in het verticaal verlopend eerste gedeelte 8 van het afvoerkanaal 7 aangebracht, waarin nabij de onderzijde een aantal instroomopeningen 9 is aangebracht. Het holle vlotterlichaam 14 omvat een bepaalde hoeveelheid van een vulma-20 teriaal, zoals bijvoorbeeld zand 17, voor het instellen van een bepaald soortelijk, gewicht van de vlotterafsluiter 11, zodanig dat het soortelijk gewicht van de vlotteraf sluiter 11 tussen het soortelijk gewicht van water en het soortelijk gewicht van de koolwater-stoffen ligt. 25 Hierdoor zal de vlotter wel op de laag water drijven maar niet op de laag koolwaterstoffen. Wanneer de scheidingslijn 18 tussen de waterlaag en de laag koolwaterstoffen zich ruim boven de in het afvoerkanaal 7 aangebrachte openingen 9 bevindt, zal de vlotter 11 doordat deze op 30 het water 19 drijft ook tot boven de openingen 9 worden omhoog geduwd, waarbij de ingang 10 van het afvoerkanaal 7 wordt geopend en het water 1.9 via de openingen 9 en ingang 10 in het afvoerkanaal 7 kan stromen en wordt afgevoerd. Doordat het water wordt afgevoerd zal de 35 scheidingslijn 18 en derhalve de vlotter 11 dalen, totdat de scheidingslijn 18 tot vlak boven de openingen 9 is gedaald en de vlotter 11 de ingang 10 van het afvoerkanaal 7 zal afsluiten. Hierbij werkt in de in de figuren 1015778 7 getoonde voorkeursuitvoeringsvorm het cirkelvormige af-sluitvlak 15 van de vlotterafsluiter 11 samen met de af-sluitring 16 om een goede afsluiting van de ingang 10 te verzekeren. Om het vlotterlichaam 14 met het vulmateriaal 5 te kunnen vullen is verder in de in figuur 2 getoonde uitvoeringsvorm aan de bovenzijde van het vlotterlichaam 14 een afsluitbare vulopening 21 aangebracht en een oog 22 om de vlotter 11 op eenvoudige wijze uit het verticale deel 8 van het afvoerkanaal 7 te kunnen nemen.

101 5778

Claims (13)

1. Inrichting voor het afscheiden van koolwaterstoffen uit water, omvattende een huis dat ten minste een scheidingsruimte met een inlaat voor een quasi-conti-nue stroom van een water-koolwaterstofmengsel en een 5 uitlaat voor ten minste één van de afgescheiden componenten omvat, waarbij de uitlaat afsluitbaar is met behulp van een vlotterafsluiter welke een hol vlotterlichaam omvat, met het kenmerk dat het holle vlotterlichaam een koolwaterstofbestendige kunststof omvat.

2. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de koolwaterstofbestendige kunststof polye-theen van hoge dichtheid (HDPE) omvat.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk dat het vlotterlichaam een bepaalde hoeveelheid 15 van een vulmateriaal omvat voor het instellen van een bepaald soortelijk gewicht van de vlotterafsluiter.

4. Inrichting volgens conclusie 3 met het kenmerk dat het vulmateriaal zand omvat.

5. Inrichting volgens één van de conclusies 1-4 20 met het kenmerk dat het bepaalde soortelijk gewicht van de vlotterafsluiter tussen het soortelijk gewicht van water en het soortelijk gewicht van de koolwaterstoffen ligt.

6. Inrichting volgens één van de conclusies 1-5 25 met het kenmerk dat de vlotterafsluiter een in hoofdzaak cilindervormig vlotterlichaam omvat met ten minste een aan de basis van het cilindervormige lichaam aangebracht cirkelvormig afsluitvlak voor de uitlaat.

7. Inrichting volgens één van de voorgaande 30 conclusies met het kenmerk dat de uitlaat in een met een overloopbare scheidingswand van de scheidingsruimte gescheiden tweede ruimte is aangebracht.

8. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat het huis, de in het huis 35 aangebrachte scheidingsruimte, de inlaat, de uitlaat en 1015778 de scheidingswand van een koolwaterstof-bestendige kunststof zijn gemaakt.

9. Inrichting volgens conclusie 8 met het kenmerk dat de koolwaterstof-bestendige kunststof 5 polyetheen van een hoge dichtheid (HDPE) omvat.

10. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat de uitlaat een afvoerkanaal omvat, welke ten minste een in hoofdzaak verticaal verlopend eerste gedeelte omvat, waarin nabij de onderzijde 10 daarvan een aantal openingen is aangebracht, en waarbij de vlotterafsluiter in het verticale gedeelte is aangebracht en het cirkelvormige afsluitvlak van de vlotteraf-sluiter samenwerkt met een in het afvoerkanaal aangebrachte afsluitring.

11. Inrichting volgens één van de voorgaande conclu sies 1-10 met het kenmerk dat de inrichting verder ten minste een aan de bovenzijde van het huis aangebrachte afsluitbare opening omvat.

12. Inrichting volgens één van de voorgaande 20 conclusies 1-11 met het kenmerk dat de inrichting verder ten minste een stankafsluiter omvat.

13. Vlotter voor gebruik in een inrichting volgens één van de conclusies 1-12. . 10 1 5778