NL1004047C2 - Inrichting voor het oprollen van bandvormige voorwerpen. - Google Patents

Description

Inrichting voor het oprollen van bandvormioe voorwerpen

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het oprollen van bandvormige voorwerpen, omvattende een steun, een 5 draaibaar aan die steun aangebrachte wikkelkern, welke voorzien is van bedieningsmiddelen voor het draaien daarvan, welke de wikkelkern een in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede heeft

Een dergelijke inrichting is bekend als uit het Amerikaanse oc-trooischrift 4.266.740. Daarbij bestaat de wikkelkern uit twee hoek-10 vormige profielen die met de open zijden naar elkaar toe gericht zijn waarbij daartussen een spleet begrensd wordt voor het opnemen van de op te wikkelen band. Spanbanden worden steeds meer in vrachtwagens toegepast, bijvoorbeeld voor het vastzetten van zeilen. Met dergelijke spanbanden kan men tevens lasten met verschillende grootte zonder 15 bijzondere aanpassingen met bijvoorbeeld vrachtwagens vervoeren. Zeker indien een groot aantal spanbanden gebruikt wordt is het probleem dat na het vervoeren van de last dergelijke banden weer opgewikkeld moeten worden. Dit is een tijdrovende werkzaamheid in het bijzonder bij lange en brede spanbanden vereist dit de nodige aandacht omdat anders een 20 zeer slordige wikkel ontstaat. Afgezien van het uiterlijk heeft dit als nadeel dat een dergelijke wikkel gemakkelijk uit elkaar valt en verwart met andere wikkels of losliggende spanbanden zodat na verloop van tijd één en ander bijzonder moeizaam hanteerbaar is.

Met de hierboven beschreven inrichting is het mogelijk dergelijke 25 spanbanden op te wikkelen. Hoewel een dergelijke inrichting in eerste instantie lijkt te voldoen, kleeft daaraan toch een aantal nadelen. Het belangrijkste nadeel is, dat na het opwikkelen het bijzonder moeilijk is de spanband van de kern te verwijderen. Tijdens het wikkelen zet deze zich steeds verder vast op de kern. Bovendien is het met de 30 getoonde constructie met de beschreven wikkelkern niet mogelijk spanbanden op te wikkelen waarvan het uiteinde van een haak is voorzien. Met name bij vrachtwagens is een dergelijk uiteinde haast zonder uitzondering als haak uitgevoerd.

Tot slot bestaat het probleem dat tijdens het wikkelen van lange 35 banden slingeren optreedt tijdens het oprollen met alle nadelen van dien.

Het doel van de hierboven beschreven uitvinding is de hierboven beschreven nadelen te vermijden.

1004047·* 2

Dit doel wordt bij een hierboven beschreven inrichting verwezenlijkt doordat de wikkelkern een stripvormig materiaaldeel omvat.

Gebleken is dat door gebruik van een wikkelkern die in hoofdzaak rechthoekig is de band minder vast gaat zitten op de kern dan bij een 5 cirkelronde uitvoering. Bovendien is het bij passende dimensionering van de wikkelkern mogelijk de haak op de wikkelkern te steken. Bij cirkelronde kern is dit niet mogelijk omdat deze over de kern zou glijden of niet past. In het bijzonder is dit mogelijk indien de wikkelkern een stripvormig materiaaldeel omvat.

10 Om het slingeren van de band bij het opwikkelen te vermijden, wordt volgens een verdere uitvoering van de uitvinding voorgesteld dat tussen de wikkelkern en de steun een met de wikkelkern verbonden en zich loodrecht daarop uitstrekkend plateau is aangebracht. Dit dient als aanslag voor de band.

15 Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is het plateau cirkelvormig uitgevoerd en is de diameter daarvan enigszins kleiner dan de diameter van de door opwinden ontstane wikkel. Daardoor wordt enerzijds het voldoende vlak zijn van de verkregen wikkel gewaarborgd en is het anderzijds op bijzonder eenvoudige wijze 20 mogelijk de wikkel van het plateau na het volledig opwinden af te nemen.

De steun kan op alle in de stand der techniek voorstelbare wijzen uitgevoerd zijn. Deze omvat bij voorkeur een in lengte verstelbaar deel en is bijvoorbeeld aan te brengen in een bevestiging op een 25 vrachtauto.

Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering omvat de wikkelkern een vlak plaatvormig deel.

De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van een in de tekening afgebeeld uitvoeringsvoorbeeld verduidelijkt worden. Daarbij 30 tonen: fig. 1 een perspectivisch aanzicht en gedeeltelijk opengewerkte inrichting volgens de uitvinding; fig. 2 de inrichting volgens fig. 1 tijdens het opwikkelen van een band; en 35 fig. 3 deze volgens de inrichting aangebracht op een slechts ge deeltelijk afgebeeld chassis van een vrachtwagen.

De inrichting volgens de uitvinding is in de figuren in zijn geheel met 1 aangegeven. Deze bestaat uit een steun 2 die nabij een 1004047-4 3 uiteinde voorzien is van een opname van een lager 9. Daarbinnen strekt zich een as 4 uit. Op het ene uiteinde van de as 4 is een slinger 5 aangebracht terwijl op het andere uiteinde een wikkelkern 7 geplaatst is. Deze wikkelkern 7 is verbonden met een plateau 3. Nabij het vrije 5 uiteinde is de wikkelkern 7 van een opening voorzien die deel uitmaakt van een sleuf 8.

In fig. 2 is de inrichting volgens fig. 1 tijdens de eindfase van het opwikkelen getoond. Daaruit blijkt dat de wikkel enigszins groter is dan de afmeting van het cirkelronde, vlakke plateau 3. Daardoor is 10 het op bijzonder eenvoudige wijze mogelijk de wikkel van de inrichting af te schuiven. Door het uitvoeren van de wikkelkern als vlak deel vindt enerzijds voldoende aangrijping met een bandvormig deel plaats terwijl anderzijds geen zodanige klemming veroorzaakt wordt dat losnemen onmogelijk of bijzonder moeilijk gemaakt wordt. Dit is bij een 15 constructie bestaande uit bijvoorbeeld drie delen vaak wel het geval.

In fig. 3 is met 10 een deel van een vrachtwagen afgebeeld. De onderzijde van het slechts gedeeltelijk afgebeelde chassis 11 is een opneemprofiel 12 voor steun 2 aangebracht. De gebruiker kan steun 2 in profiel 12 steken en dan op de hierboven beschreven wijze spanbanden 20 en dergelijke opwikkelen.

Indien spanbanden van een haak voorzien zijn is de sleuf 8 niet noodzakelijk. Voor algemene toepassing is het echter van voordeel indien een deel van een dergelijke band door sleuf 8 gestoken wordt.

Hoewel de uitvinding hierboven aan de hand van het opwikkelen van 25 spanbanden beschreven is dient begrepen te worden dat deze gebruikt kan worden voor het oprollen van elk langwerpig voorwerp zoals (brandweer) slangen, banddelen, zwachtels en dergelijke. Bovendien is het mogelijk het plateau 3 niet cirkelrond uit te voeren. Dit is met name van voordeel indien de afmeting van de wikkel die verkregen wordt 30 varieert. Indien bijvoorbeeld spanbanden met verschillende lengte gebruikt worden en het plateau ellipsvormig uitgevoerd wordt is het altijd mogelijk een deel van de wikkel aan te grijpen terwijl anderzijds gewaarborgd wordt dat de wikkel voldoende vlak is. Doordat het plateau uit een plat deel bestaat zal altijd een vlakke wikkel verkre-35 gen worden.

Hoewel de slinger elke in de stand der techniek bekende lengte kan hebben wordt er de voorkeur aan gegeven dat deze een lengte heeft die bij benadering overeenkomt met de diameter van de wikkel.

1 p O rf*·· t t 4 i 4

Degene bekwaam in de stand der techniek zal duidelijk zijn dat het op bijzonder eenvoudige wijze met name bij de constructie volgens fig. 3 mogelijk is de afgebeelde slinger 5 te vervangen door een motor die dan met behulp van het energietoevoersysteem van de betreffende 5 vrachtwagen gevoed wordt. Deze en verdere wijzigingen liggen voor degene bekwaam in de stand der techniek voor de hand na het lezen van bovenstaande en binnen het bereik van de bijgaande conclusies.

"i Ü U 4 ü 4 i *

Claims (6)

1. Inrichting (1 ) voor het oprollen van bandvormige voorwerpen, omvattende een steun (2), een draaibaar aan die steun aangebrachte wikkelkern (7), welke voorzien is van bedieningsmiddelen voor het 5 draaien daarvan, welke de wikkelkern een in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede heeft, met het kenmerk, dat de wikkelkern een stripvormig materiaaldeel omvat.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij tussen de wikkelkern en de steun een met de wikkelkern verbonden, en zich loodrecht daarop 10 uitstrekkend plateau is aangebracht.

3. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die bedieningsmiddelen een motor omvatten.

4. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies in combinatie met conclusie 3, waarbij het plateau cirkelvormig is uitgevoerd. Ί5

5. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de buitenafmeting van het plateau kleiner is dan de diameter van de wikkel van het bandvormige voorwerp.

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de steun een langwerpig in lengte verstelbaar deel omvat. 20 ******** 10 0 4 G 4 7