NL1001104C2 - Werkwijze voor het omleggen van een band om een velg alsmede een bandomleginrichting. - Google Patents

Description

WERKWIJZE VOOR HET OMLEGGEN VAN EEN BAND OM EEN VELG ALSMEDE EEN BANDOMLEGINRICHTING.

De uitvinding betreft een werkwijze voor het omleggen van een band om een velg waarbij de van spaken voorziene 5 velg door middel van een velgkleminrichting op een draaitafel wordt ingeklemd en een deel van de omtrek van de band tussen de benen van de velg wordt geplaatst, waarna gelei-demiddelen tegen de band worden aangebracht, welke geleide-middelen vervolgens door roteren van de draaitafel langs de 10 velg en de band worden bewogen, waardoor de band tussen de benen van de velg worden gebracht.

Een dergelijke werkwijze is bekend waarbij een velg van een fietswiel op een draaitafel wordt gelegd. Nadat de velg op de min of meer vlakke draaitafel is gelegd, wordt 15 deze daarop vastgeklemd. Vervolgens wordt een deel van de buitenband tussen de naar buiten gerichte benen van de velg geplaatst en worden geleidemiddelen aan de van de draaitafel af gekeerde zijde tegen de band geplaatst. Daarna wordt de draaitafel geroteerd en wordt de band door de geleide-20 middelen tussen de benen van de velg geleid.

Een nadeel van de bekende werkwijze is dat de velg slechts aan één zijde toegankelijk is, waardoor het inleggen van de band lastig is. Ook kan de velg vervormd worden door de eenzijdige belasting door de velgkleminrichting of 25 de geleidemiddelen.

De uitvinding beoogt hier verbetering in te brengen en daartoe wordt nadat de velg op de draaitafel is geklemd het tussen de benen van de velg geplaatste deel van de omtrek van de band tussen de geleidemiddelen gebracht, die vervol-30 gens aan weerszijden tegen de band worden geduwd.

1001 104.

2

Dat de band eerst in de velg geplaatst wordt en dit deel van de omtrek pas daarna tussen de geleidemiddelen wordt gebracht is een voordeel omdat op deze wijze de velg tijdens het plaatsen van beide zijden toegankelijk is. Deze 5 handeling is eenvoudig uit te voeren omdat de band goed vastgehouden en gepositioneerd kan worden en omdat de velg tijdens het aanbrengen van de band goed bereikbaar is. Door de geleidemiddelen aan weerszijden tegen de band te drukken wordt bereikt dat de band zoveel mogelijk gelijkmatig be-10 last wordt en in het midden van de velg geplaatst blijft.

Tevens betreft de uitvinding een bandomleginrichting voor het om een van spaken voorziene velg aanbrengen van een band, omvattende een fundatie met een roterend aangedreven draaitafel, een op de draaitafel bevestigde velg-15 kleminrichting alsmede met de fundatie verbonden geleidemiddelen, die nabij de benen van de in de velgkleminrich-ting bevestigd velg gebracht kunnen worden en waarmee tijdens het roteren van de draaitafel de band tussen de benen van de velg geleid kan worden.

20 Dergelijke bandomleginrichtingen zijn bekend en worden gebruikt bij het omleggen van banden om fietswielen. Daarbij kan de draaitafel roteren om een verticale as waarbij de velg op de draaitafel wordt gelegd en er op wordt vastgeklemd. De geleidemiddelen kunnen van boven naar beneden 25 op de band en de velg drukken.

Een nadeel van de bekende inrichting is dat het omleggen van de band, of van de banden omdat er bij fietswielen meestal ook sprake is van het tegelijkertijd omleggen van een binnenband, bijzonder inspannend is. De velg moet name-30 lijk op de vlakke tafel gelegd worden en vervolgens moet de band tussen de benen van de velg gebracht worden. Daarbij moet de operator over de draaitafel rijken, waarbij hij 10 0 1 1 0 4 .

3 zijn rug op ongunstige wijze belast. Ook is het lastig omdat de velg met één zijde op de tafel ligt en het lastig is om de band netjes tussen de benen te plaatsen. Een andere manier van werken met de bekende inrichting is om eerst 5 band en velg samen te brengen en vervolgens band en velg tezamen op de draaitafel te klemmen, waarbij eveneens over de tafel gereikt moet worden. Ook kunnen de band en de velg tijdens het omleggen eenzijdig belast worden hetgeen ongewenste vervormingen kan veroorzaken.

10 De bandomleginrichting volgens de uitvinding beoogt bovengenoemde nadelen weg te nemen en daartoe kan de draaitafel zodanig in twee posities geplaatst worden dat in de eerste positie de velg en de band in de velgkleminrichting geplaatst kunnen worden en in de tweede positie de geleide-15 middelen aan weerszijden tegen een deel van de omtrek van de band geplaatst kunnen worden.

Hierdoor wordt bereikt dat de operator de handelingen die hij zelf moet doen, namelijk het inleggen van de band in de velg, zoveel mogelijk in een voor hem makkelijk toe-20 gankelijke positie en bij voorkeur op ooghoogte kan doen. De mechanische handeling van het omleggen van de band door het roteren van de draaitafel gebeurt in een tweede positie, waarbij in de tweede positie voordat de draaitafel gaat roteren de geleidemiddelen de plaats kunnen innemen in de 25 buurt van de inlegpositie waar tijdens het inleggen de handen van de operator bezig zijn.

De uitvinding wordt toegelicht in de hiernavolgende beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld aan de hand van een tekening waarin: 30 Figuur 1 een schematische weergave toont van een zij aanzicht van de bandomleginrichting volgens de uitvinding, waarbij figuur IA toont hoe de draaitafel ten opzicht van 10 01 1 04.

t 4 de geleideraiddelen geplaatst is tijdens het omleggen van de band en waarbij figuur 1B de beweging toont waarmee de velg en band tussen de geleidemiddelen worden gebracht.

Figuur 2 een schematische weergave toont van een voor-5 aanzicht van de bandomleginrichting uit figuur 1.

Figuur 3 een perspectivisch detail toont van de velg-kleminrichting en bandklem van de bandomleginrichting uit figuur 1 en 2.

Figuur 4 een detail toont van de velgkleminrichting 10 van de bandomleginrichting uit figuur 1 en 2.

Figuur 5 schematisch de aandrijving toont van de velgkleminrichting van de bandomleginrichting uit figuur 1 en 2.

Figuur 6 een schematisch zijaanzicht toont van de 15 bandklem zoals in detail getoond in figuur 3.

Figuur 7 de doorsnede VII-VII toont uit figuur 6.

In de verschillende figuren zijn overeenkomstige onderdelen steeds voorzien van overeenkomstige verwijzings-cij fers.

20 In figuur IA is een bandomlegger 1 getoond, waarbij een draaitafel 2 om een rotatie-as 4 wordt aangedreven met een tandwielkast 3. De tandwielkast 3 is gemonteerd op een zwenkarm 5 en een middenstuk 10 van de draaitafel 2 is op de uitgaande as van de tandwielkast 3 gemonteerd. Het ver-25 ticale frame 8 is verbonden met een horizontaal frame 9 dat op de grond staat. Aan het verticale frame 8 zijn beugels 22 bevestigd, waarop bedieningsknoppen 23 zijn gemonteerd. In de bedieningskasten 24 is de besturing van de bandomlegger 1 ondergebracht.

1001 104 5

De zwenkarm 5 is met een draaipunt 6 gemonteerd in het verticale frame 8 en kan met een hefcilinder 7 een beperkte slag omhoog en omlaag maken, waarbij de draaitafel 2 in een inlegpositie 26 (zie figuur 1B) is gebracht als de rotatie-5 as 4 in de laagste stand staat en in een omlegpositie 25 (zie figuur 1B) is gebracht als de draaitafel 2 in de hoogste stand staat. Hierbij is in het uitvoeringsvoorbeeld de rotatie-as 4 zwenkbaar om draaipunt 6 en min of meer horizontaal in de hoogste stand. Er zijn echter ook uitvoerin-10 gen denkbaar waarbij de draaitafel 2 rechtlijnig omhoog en omlaag bewogen kan worden of waarbij de richting van de ro-tatie-as 4 in de verschillende posities anders is dan hier getoond.

In het middenstuk 10 zijn naar vier haaks op elkaar 15 staande richtingen steeds twee geleidestangen 11 gemonteerd, waarlangs een slede 12 verschoven kan worden met een aan de slede 12 bevestigde verstelband 13. Aan de slede 12 is een velgsteun 14 bevestigd.

Aan een bovenframe 16 dat verbonden is met het verti-20 cale frame 8 is een rollenframe 15 verstelbaar bevestigd op zodanige wijze dat het met een verstelschroef 17 in een richting A van en naar de rotatie-as 4 kan worden bewogen. Op het rollenframe 15 zijn om een draaipunt 18 zwenkbare zwenkarmen 19 aangebracht, waarbij op elke zwenkarm 19 een 25 geleiderol 20 is ingebracht. De zwenkarmen 19 kunnen worden bewogen met een klemcilinder 21.

In figuur 1B is getoond hoe de cilinder 21 de zwenkarmen 19 uit elkaar kan bewegen waardoor een op de velgsteun 14 geplaatste velg tussen de rollen 20 gebracht kan worden 30 door de draaitafel 2 in een richting B van de inlegpositie 26 naar de omlegpositie 25 te bewegen. Met de cilinder 21 looi iv * 6 kunnen de rollen weer naar elkaar en daarmee tegen een in de velg geplaatste band geduwd worden.

In figuur 2 is de bandomlegger 1 getoond met een in de bandomlegger 1 geplaatste velg 27 en een band 28, waarbij 5 de velg 27 is ingeklemd door de vier velgsteunen 14 naar buiten te bewegen. De spaken 37 (zie figuur 4) van de velg 27 rusten tegen de spaaksteunen 29, waarbij de vier velgsteunen 14 steeds tussen twee spaken kunnen liggen omdat het aantal spaken bij de meeste wielen een veelvoud van 10 vier is.

De werking van de bandomlegger 1 is als volgt: De draaitafel 2 wordt met de hefcilinder 7 in de inlegpositie 26 gebracht en de velg 27 wordt op de draaitafel 2 ingeklemd, door de spaken tegen de spaaksteunen 29 te laten 15 rusten, en op hierna te bespreken wijze alle vier de velgsteunen 14 gelijktijdig naar buiten te bewegen, waardoor de velg 27 vastgeklemd wordt. Doordat alle vier de velgsteunen 14 gelijktijdig bewegen wordt het midden van de velg 27 in het midden van de draaitafel 2 gebracht en treedt zo min 20 mogelijk vervorming in de velg 27 op. Vervolgens wordt een deel van de omtrek van de band 28, met eventueel een niet getoonde binnenband, tussen de benen 47 (zie figuur 4) van de velg 27 geplaatst.

De draaitafel 2 wordt vervolgens in de omlegpositie 25 25 gebracht en de geleiderollen 20 worden tegen de band 28 gedrukt. Daarna roteert de draaitafel 2 om zijn as in een richting C en wordt de band 28 door de geleiderollen 20 tussen de benen 47 van de velg 27 gedrukt. Daarbij kunnen er bijvoorbeeld meerdere stellen geleiderollen 20 zijn, 30 waarbij een stel geleiderollen 20 een trekkracht op de band 28 uitoefent doordat in de geleiderollen 20 een instelbare rem is gemonteerd, een stel geleiderollen 20 kan de rand 1 0 ö i i o 5 * 7 van de band 28 boven de benen van de velg 27 duwen en een derde stel geleiderollen kan de rand van de band 28 tussen de benen 47 van de velg dwingen. De hiervoor genoemde trekkracht is noodzakelijk teneinde de band 28 strak om de velg 5 27 te kunnen trekken, zodat er enige ruimte ontstaat om het laatste stuk van de band 28 ook over de benen van de velg 27 heen te kunnen duwen.

Doordat de geleiderollen 20 op scharnierende zwenkar-men 19 zijn geplaatst en steeds tegenover elkaar liggende 10 rollen 20 door een zelfde klemcilinder 21 worden bewogen is de aandrukkracht van de tegenover elkaar liggende rollen 20 gelijk. Het midden van de velg 27 ligt steeds nagenoeg in het midden boven de velgsteun 14. Dit resulteert in een symmetrische belasting van de band 28 en er worden geen 15 vervormende krachten op de velg 27 uitgeoefend. Eventueel kan een van de stellen de rollen ook afsteunen op de velg, waarbij tengevolge van de draaipunten 18 de kracht op de velg eveneens symmetrisch is.

Tijdens dit omleggen bestaat er de kans dat de band 28 20 uit de velg wipt of tengevolge van de hiervoor beschreven trekkracht langs de velg 27 gaat schuiven, hetgeen ongewenst is omdat dan het omleggen belemmerd wordt. Ook is er het bezwaar dat een in de buitenband geplaatste binnenband zal willen verschuiven waardoor het ventiel van de binnen-25 band scheef komt te staan. Om dit te voorkomen wordt na het inleggen van de band 28 met een bandklem 30 op hierna toe te lichten wijze een deel van de omtrek van de band 28 in een vaste positie ten opzichte van de velg 27 gehouden.

Teneinde te voorkomen dat de binnenband tussen de velg 30 27 en de buitenband 28 klem kan komen te zitten, wordt deze meestal licht opgeblazen en met een geleiderol 32 en een cilinder 33 in de buitenband gedrukt. Deze op een steun ge- 1001104.

* 8 plaatste geleiderol 32 wordt gedurende het laatste stuk van het omleggen tussen de band 28 en de velg 27 weggeduwd door de cilinder 33.

In figuur 3 is de bandklem 30 getoond, die geinte-5 greerd is in de velgsteun 14 waarop de velg 27 met een steunvlak 31 vastgeklemd kan worden. De bandklem 30 is opgebouwd uit een achterste beugel 35 en een voorste beugel 36, die met een cilinder 34 bewogen kunnen worden, en waarbij de band 28 tussen de voorste beugel 36 en de achterste 10 beugel 35 vastgeklemd wordt.

In figuur 4 is de velgsteun 14 getoond die bevestigd is aan de slede 12 en die langs de geleidestangen 11 bewogen kan worden met de om een rol 39 geleide verstelband 13. De rol 39 kan roteren om een as 38. Hier is ook zichtbaar 15 hoe steeds een spaak 37 tegen de spaaksteun 29 rust, waardoor het midden van de velg 27 steeds ongeveer in het midden van het steunvlak 31 geplaatst wordt en de geleiderol-len 20 steeds ook ongeveer symmetrisch ten opzichte van velg 27 en band 28 gepositioneerd zijn, onafhankelijk van 20 de breedte van de velg 27.

In figuur 5 is getoond hoe de van tanden voorziene verstelband 13 kan worden bewogen. De verstelband 13 wordt geleid langs de rollen 39 en langs aan het middenstuk 10 bevestigde geleiderollen 42. Op het middenstuk 10 is ook 25 een verstelrol 41 bevestigd, deze rol 41 is voorzien van tanden die in ingrijping zijn met de tanden op de verstelband 13. Door roteren van de verstelrol 41 in een richting E bewegen de sleeden 12 in een richting D. De verstelrol 41 wordt over een beperkte hoek geroteerd met een cilinder 40. 30 Door de positionering van een hefboom 46 met een pal of verende pen ten opzichte van de verstelrol 41 te veranderen, « 10 01 ί 0 4 .

9 kan de plaats van de slede 12 aangepast worden aan de diameter van de velg 27.

De bandomlegger 1 is eenvoudig omstelbaar op velgen en banden van verschillende diameters en breedtes door de 5 velgsteun 14 en het rollenframe 15 (zie figuren 1 en 2) op de hiervoor omschreven wijze met handinstelling aan te passen aan de afmetingen. De voor verschillende banden noodzakelijke aanpassing aan de geleiderollen 20, zoals bijvoorbeeld de remkracht die een rollenstel op de band uitoefent, 10 is eveneens op eenvoudige wijze met de hand instelbaar.

In de figuren 6 en 7 is de bandklem 30 getoond, waarbij de achterste beugel 35 in een aandrukrichting F wordt bewogen met de cilinder 34, waarbij een geleidestang 43 in een in de velgsteun bevestigde lagerbus 44 kan bewegen. De 15 rechtlijnige beweging van de achterste beugel 35 wordt met een hefboom 45 omgezet in een kantelbeweging G van de voorste beugel 36.

Vanzelfsprekend kan de bandomlegger 1 voorzien worden van middelen om de binnenband op te vullen met lucht, waar-20 door voor het omleggen een kleine hoeveelheid lucht in de binnenband wordt gedaan, en waarbij na het omleggen de band op druk gebracht wordt. Ook zijn er middelen denkbaar voor automatische toe- en afvoer van velgen, banden en wielen.

10 01 104.

9

Claims (10)

1. Werkwijze voor het omleggen van een band (28)om een velg (27) waarbij de van spaken voorziene velg door middel van een velgkleminrichting (12,14) op een draaitafel 5 (2) wordt ingeklemd en een deel van de omtrek van de band tussen de benen (47) van de velg wordt geplaatst, waarna geleidemiddelen (20,32) tegen de band worden aangebracht, welke geleidemiddelen vervolgens door roteren van de draaitafel langs de velg en de band worden bewogen, waardoor de 10 band tussen de benen van de velg worden gebracht met het kenmerk, dat nadat de velg (27) op de draaitafel (2) is ingeklemd het tussen de benen (47) van de velg geplaatste deel van de omtrek van de band (28) tussen de geleidemiddelen (20) wordt gebracht, die vervolgens aan weerszijden te-15 gen de band worden geduwd.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat alvorens de geleidemiddelen (20) langs de velg (27) en band (28) worden bewogen de band ten opzichte van de velg wordt vastgeklemd.

3. Bandomleginrichting (1) voor het om een van spa ken (37) voorziene velg (27) aanbrengen van een band (28), omvattende een fundatie (5,8,9) met een roterend aangedreven draaitafel (2), een op de draaitafel bevestigde velgkleminrichting (12,14) alsmede met de fundatie verbonden 25 geleidemiddelen (20,32), die nabij de benen (47) van de in de velgkleminrichting bevestigd velg gebracht kunnen worden en waarmee tijdens het roteren van de draaitafel de band tussen de benen van de velg geleid kan worden met het kenmerk, dat de draaitafel (2) zodanig in twee posities ge-30 plaatst kan worden dat in de eerste positie (26) de velg (27) en de band (28) in de velgkleminrichting (12,14) geplaatst kunnen worden en in de tweede positie (25) de ge- 10 01 1 ö-i · 9 leidemiddelen (20) aan weerszijden tegen een deel van de omtrek van de band geplaatst kunnen worden.

4. Bandomleginrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de draaitafel (2) kan roteren om een ongeveer 5 horizontale as (4) en de geleidemiddelen (20,32) boven de velg geplaatst zijn.

5. Bandomleginrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de velgkleminrichting (12,14) tevens voorzien is van een bandklem (30) waarmee de band (28) ten op- 10 zichte van de velg (27) vastgeklemd kan worden.

6. Bandomleginrichting volgens een der conclusies 3, 4, of 5 met het kenmerk, dat de velgkleminrichting (12,14) vier steunen (14,31) omvat die door middel van een gemeenschappelijke aandrijving (13,40,41,46) tegen de binnenzijde 15 van de velg (27) kunnen worde:! geduwd.

7. Bandomleginrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de bandklem (30) gemonteerd is op een van de steunen (14).

8. Bandomleginrichting volgens conclusie 6 met het 20 kenmerk, dat elke steun (14) "is voorzien van aanlegnokken (29) waartegen steeds één van twee naast elkaar liggende spaken (37) aan kan liggen.

9. Bandomleginrichting overeenkomstig een der conclusies 3-8, waarbij de geleidemiddelen (20) zijn uitge- 25 voerd als rollen die met een aandrukkracht tegen de band (28) kunnen worden gedrukt met het kenmerk, dat steeds twee tegen de band (28) geplaatste rollen (20) aan weerszijden tegenover elkaar staan en zodanig scharnierend verbonden zijn dat de aandrukkracht van beide rollen gelijk is. 1 0 0 'i s ü ‘v · t

10. Bandomleginrichting overeenkomstig een der conclusies 3-9, met het kenmerk, dat de geleidemiddelen (20,32) instelbaar verplaatsbaar zijn in de richting van de in de tweede positie (25) staande rotatie-as (4) van de 5 draaitafel (2). 9 10 01 1 (iH .