Stekkerverbindingen.
De uitvinding heeft betrekking op stekkerverbindingen zoals bijvoorbeeld deze dewelke gebruikt worden in rekken voor stekkerbare gedrukte stroomloopkaarten.
Bekende stekkerverbindingen voor stroomloopkaarten bestaan in hoofdzaak uit een stekkerlichaam uit isolerend materiaal voorzien van gleuven en openingen waarin op regelmatige afstanden kontaktelementen worden gemonteerd.
Deze kontaktelementen bevatten kontaktveren die aan hun onderzijde verlengd worden tot buiten het stekkerlichaam met verbindings- of soldeerpennen voor het verbinden van een elektrische bedrading.
<EMI ID=1.1>
volgens franse norm en sommige volgens DIN, enz.) strekken deze verbindingspennen zich uit in hetzelfde dwarsvlak als de <EMI ID=2.1>
pennen te bekomen, worden deze kontaktelementen dus beurtelings over 1800 ten opzichte van elkaar verdraaid. Hierdoor bekomt men aan de onderzijde van de stekkerverbinding een reeks pennen die dus telkens tegenover- elkaar verschoven liggen over een afstand L zoals afgebeeld op de figuur IA van de hierbij aangesloten tekeningen.
Deze gestaggerde opstelling van de verbindingspennen is niet optimaal, aangezien de beschikbare ruimte tussen de pennen te klein is voor automatische bedradingsmachines die de elektrische draden met de pennen verbinden door de techniek gekend onder de naam "automatic wire-wrapping
De huidige uitvinding heeft tot doel dit nadeel uit te schakelen.
Dit wordt bereikt doordat een rechte verbindingspen zodanig aan een recht gedeelte van de U-vormige kontaktveerbasis bevestigd is dat, wanneer de kontaktelementen paarsgewijs gemonteerd worden in het stekkerlichaam, de respektievelijke v�rbindingspennen in éénzelfde vlak liggen dat evenwijdig is met het vlak der kontaktveren.
Hierdoor bekomt men een schikking zoals afgebeeld op figuur 1B waarbij de pennen 14 recht tegenover elkaar liggen in een dwarsvlak P dat centraal gelegen is ten opzichte van twee naast elkaar liggende kontaktveren 12.
Verdere kenmerken en eigenschappen van deze uitvinding zullen verduidelijkt worden aan de hand van de hiernavolgende beschrijving van een uitvoeringsvorm waarin verwezen wordt naar de hierbij gevoegde tekeningen waarbij .
figuur 2 een aanzicht is in perspektief van een paar naast elkaar opgestelde kontaktelementen ; figuur 3 een gedeeltelijk vooraanzicht is van een stekkerlichaam met de daarin bevestigde kontaktelementen ; figuur 4 een dwarsdoorsnede is volgens de lijn IV-IV in de figuur 3 ; figuur 5 een gedeeltelijk uitgesneden aanzicht in perspektief is van een stekkerlichaam met kontaktelement volgens de uitvinding.
Zoals afgebeeld op de figuur 2 is het kontaktelement 10 samengesteld uit een U-vormige kontaktveerdrager met een vlak gedeelte 11 en twee veerbenen 12 die naar elkaar toegeplooid zijn. Deze parallel tegenover elkaar geplooide benen 12 vormen de eigenlijke verende kontaktvlakken.
Aan de onderzijde van het vlakke gedeelte 11 is een vlakke strook 13 voorzien dewelke zich zijdelings
naar onder uitstrekt.
Aan de zijde van deze strook 13, die gelegen is aan de tegenovergestelde kant van de plooirichting der kontaktveren 12, is een rechte verbindingspen 14 bevestigd.
Deze bevestiging kan bijvoorbeeld door puntlassen verwezenlijkt worden, onafgezien van andere bevestigingsvormen.
Deze verbindingspen 14 heef t in het algemeen een vierkante doorsnede, wat een optimale voorwaarde is voor automatische bedrading. Om dezelfde reden is zijn vrije uiteinde tot een stompe puntvorm 15 uitgesneden.
Op een korte afstand onder het gedeelte van
de pen 14 dat bevestigd is met de strook 13 van de kontaktveerdrager 11 is de verbindingspen op enkele plaatsen over een gedeelte 16 van zijn zijdelingse hoeken gevormd.
<EMI ID=3.1>
in het stekkerlichaam.
In een centraal gelegen vlak van de kontakt, veerdrager is tevens een langsvormige indeuking 17 voorzie� die tot doel heeft de kontaktveerdrager mechanisch te versterken.
Het stekkerlichaam kan allerlei uiterlijke vormen aannemen, naargelang de toepassing waarvoor ze bestemd is.
<EMI ID=4.1>
<EMI ID=5.1>
genormaliseerde afstand L komen te liggen.
<EMI ID=6.1>
zoals in fig.lB, vallen de verbindingspennen dus in een dwarsliggend vlak P dat centraal gelegen is ten opzichte van de kontaktveren (op een afstand L/2) .
<EMI ID=7.1>
<EMI ID=8.1>
<EMI ID=9.1>
vervaardigd en omvat twee langslopende zijwanden 21 en een basisgedeelte 22.
<EMI ID=10.1>
23 en zijn op regelmatige afstanden aan hun binnenzijde voorzien van afschermings- of versterkingsribben 24.
<EMI ID=11.1>
<EMI ID=12.1>
van de verbindingspennen 14.
De afschermings- of versterkingsribben 24 verdelen het stekkerlichaam 20 in zijn lengterichting in
vakjes 26 (fig.5), waarin telkens één paar kontaktelementen
10 bevestigd worden die 180[deg.] tegenover elkaar verdraaid zijn, zoals afgebeeld op de figuur 2.
De vlakke gedeelten 11 van de kontaktveerdragers van zulk een paar kontaktelementen worden van elkaar gescheiden door een vertikale steunrib 27 die deel uitmaakt
van het basisgedeelte 22 en die centraal gelegen is in elk vakje 26.
Twee tegenover elkaar liggende versterkings- ribben 24, die zich eveneens uitstrekken tot in het basis-
i gedeelte 22, worden op ongeveer dezelfde hoogte als de steunribben 27 met elkaar verbonden door ribben 28 die de vakjes 26 onderaan van elkaar afzonderen. Deze voorzieningen waarborgen een korrekte plaatsing en een doelmatige bescherming tegen mechanische vervorming tijdens het koppelen van de stekker.
Beide aangrenzende kontakten worden aldus
veilig of afstand gehouden en elektrisch geïsoleerd.
Vanaf een kleine afstand boven deze ribban 28
is iedere versterkingsrib 24 voorzien van een gedeeltelijke verbreding 29 die er voor zorgt dat de kontaktveren 12 na hun bevestiging in het stekkerlichaam 20 reeds een zekere voorspanning verkrijgen waarbij de kontaktveren over de
ganse lengte van het stekkerlichaam nauwkeurig in lijn staan.
De kontaktelementen 10 blijven stevig op hun plaats zitten na hun bevestiging in het stekkerlichaam 20
door middel van de zijdelingse uitstulpingen 16 van de verbindingspennen 14. Door deze vervormingen 16 klemmen de pennen 14 zodanig in de gaten 25 van het lichaam 20 dat de
Plug connections.
The invention relates to plug connectors such as, for example, those used in racks for pluggable printed circuit boards.
Known plug connections for current circuit cards consist essentially of a plug body of insulating material provided with slots and openings in which contact elements are mounted at regular intervals.
These contact elements contain contact springs which are extended on their underside beyond the plug body with connection or solder pins for connecting an electrical wiring.
<EMI ID = 1.1>
according to French standard and some according to DIN, etc.) these connecting pins extend in the same transverse plane as the <EMI ID = 2.1>
To obtain pins, these contact elements are thus rotated in turn through 1800 relative to each other. As a result, a series of pins are obtained on the underside of the plug connection, which pins are thus each time offset each other by a distance L as shown in Figure 1A of the attached drawings.
This staggered arrangement of the connecting pins is not optimal, as the space available between the pins is too small for automatic wiring machines that connect the electrical wires to the pins by the technique known as "automatic wire-wrapping.
The present invention aims to eliminate this drawback.
This is achieved in that a straight connecting pin is attached to a straight portion of the U-shaped contact spring base such that when the contact elements are mounted in pairs in the plug body, the respective connecting pins lie in a single plane that is parallel to the plane of the connector. contact springs.
This provides an arrangement as shown in figure 1B in which the pins 14 lie directly opposite each other in a transverse plane P which is centrally located with respect to two adjacent contact springs 12.
Further features and properties of the present invention will be elucidated on the basis of the following description of an embodiment, in which reference is made to the accompanying drawings in which.
Figure 2 is a perspective view of a pair of contact elements arranged side by side; Figure 3 is a partial front view of a plug body with the contact elements secured therein; Figure 4 is a cross-section along the line IV-IV in Figure 3; Figure 5 is a partially cutaway perspective view of a plug body with contact element according to the invention.
As shown in Figure 2, the contact element 10 is composed of a U-shaped contact spring carrier with a flat portion 11 and two spring legs 12 which are folded towards each other. These legs 12 folded parallel opposite each other form the actual resilient contact surfaces.
On the underside of the flat portion 11 a flat strip 13 is provided which extends laterally
extends downwards.
On the side of this strip 13, which is located on the opposite side of the crease direction of the contact springs 12, a straight connecting pin 14 is attached.
This fastening can be realized, for example, by spot welding, regardless of other fastening forms.
This connecting pin 14 generally has a square cross-section, which is an optimal condition for automatic wiring. For the same reason, its free end has been cut into a blunt point shape.
A short distance below the section of
the pin 14 which is attached to the strip 13 of the contact spring carrier 11, the connecting pin is formed in some places over a portion 16 of its lateral corners.
<EMI ID = 3.1>
in the plug body.
A longitudinal indentation 17 is also provided in a centrally located plane of the contact spring carrier. the purpose of which is to mechanically strengthen the contact spring carrier.
The plug body can take on all kinds of external shapes, depending on the application for which it is intended.
<EMI ID = 4.1>
<EMI ID = 5.1>
normalized distance L.
<EMI ID = 6.1>
Thus, as in Fig. 1B, the connecting pins fall in a transverse plane P that is centrally located to the contact springs (at a distance L / 2).
<EMI ID = 7.1>
<EMI ID = 8.1>
<EMI ID = 9.1>
and includes two longitudinal side walls 21 and a base portion 22.
<EMI ID = 10.1>
23 and are regularly spaced on their inside with shielding or reinforcing ribs 24.
<EMI ID = 11.1>
<EMI ID = 12.1>
of the connecting pins 14.
The shielding or reinforcing ribs 24 divide the plug body 20 in its longitudinal direction
compartments 26 (fig. 5), each containing one pair of contact elements
10 that are turned 180 [deg.] Opposite each other, as shown in Figure 2.
The flat portions 11 of the contact springs of such a pair of contact elements are separated from each other by a vertical support rib 27 forming part
of the base portion 22 and centrally located in each pocket 26.
Two opposite reinforcing ribs 24, which also extend into the base
The portion 22, at approximately the same height as the support ribs 27, are joined together by ribs 28 which separate the pockets 26 from each other at the bottom. These features ensure correct placement and effective protection against mechanical deformation during the coupling of the plug.
Both adjacent contacts thus become
kept safe or at a distance and electrically isolated.
From a small distance above this ribban 28
each reinforcing rib 24 is provided with a partial widening 29 which ensures that the contact springs 12, after their attachment in the plug body 20, already obtain a certain prestress, whereby the contact springs are
are accurately aligned throughout the length of the plug body.
The contact elements 10 remain firmly in place after their attachment in the plug body 20
by means of the lateral protrusions 16 of the connecting pins 14. As a result of these deformations 16, the pins 14 clamp in the holes 25 of the body 20 such that the