BE1027201A9 - In kaart brengen en inbedrijfstelling van elektrische apparaten in een geautomatiseerde thuisomgeving - Google Patents

In kaart brengen en inbedrijfstelling van elektrische apparaten in een geautomatiseerde thuisomgeving Download PDF

Info

Publication number
BE1027201A9
BE1027201A9 BE20195264A BE201905264A BE1027201A9 BE 1027201 A9 BE1027201 A9 BE 1027201A9 BE 20195264 A BE20195264 A BE 20195264A BE 201905264 A BE201905264 A BE 201905264A BE 1027201 A9 BE1027201 A9 BE 1027201A9
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
lighting
lighting device
pattern
control unit
lighting devices
Prior art date
Application number
BE20195264A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1027201B1 (nl
BE1027201A1 (nl
Inventor
Stephane Willaert
Original Assignee
Niko Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Niko Nv filed Critical Niko Nv
Priority to BE20195264A priority Critical patent/BE1027201A9/nl
Priority to DK20166964.5T priority patent/DK3726781T3/da
Priority to EP20166964.5A priority patent/EP3726781B1/en
Priority to PL20166964T priority patent/PL3726781T3/pl
Publication of BE1027201A1 publication Critical patent/BE1027201A1/nl
Publication of BE1027201B1 publication Critical patent/BE1027201B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1027201A9 publication Critical patent/BE1027201A9/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H04ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
    • H04LTRANSMISSION OF DIGITAL INFORMATION, e.g. TELEGRAPHIC COMMUNICATION
    • H04L12/00Data switching networks
    • H04L12/28Data switching networks characterised by path configuration, e.g. LAN [Local Area Networks] or WAN [Wide Area Networks]
    • H04L12/2803Home automation networks
    • H04L12/2807Exchanging configuration information on appliance services in a home automation network
    • H04L12/2809Exchanging configuration information on appliance services in a home automation network indicating that an appliance service is present in a home automation network
    • HELECTRICITY
    • H05ELECTRIC TECHNIQUES NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • H05BELECTRIC HEATING; ELECTRIC LIGHT SOURCES NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; CIRCUIT ARRANGEMENTS FOR ELECTRIC LIGHT SOURCES, IN GENERAL
    • H05B47/00Circuit arrangements for operating light sources in general, i.e. where the type of light source is not relevant
    • H05B47/10Controlling the light source
    • H05B47/175Controlling the light source by remote control
    • H05B47/19Controlling the light source by remote control via wireless transmission
    • H05B47/195Controlling the light source by remote control via wireless transmission the transmission using visible or infrared light
    • HELECTRICITY
    • H05ELECTRIC TECHNIQUES NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • H05BELECTRIC HEATING; ELECTRIC LIGHT SOURCES NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; CIRCUIT ARRANGEMENTS FOR ELECTRIC LIGHT SOURCES, IN GENERAL
    • H05B47/00Circuit arrangements for operating light sources in general, i.e. where the type of light source is not relevant
    • H05B47/10Controlling the light source
    • H05B47/175Controlling the light source by remote control
    • H05B47/196Controlling the light source by remote control characterised by user interface arrangements
    • H05B47/1965Controlling the light source by remote control characterised by user interface arrangements using handheld communication devices
    • HELECTRICITY
    • H05ELECTRIC TECHNIQUES NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • H05BELECTRIC HEATING; ELECTRIC LIGHT SOURCES NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; CIRCUIT ARRANGEMENTS FOR ELECTRIC LIGHT SOURCES, IN GENERAL
    • H05B47/00Circuit arrangements for operating light sources in general, i.e. where the type of light source is not relevant
    • H05B47/10Controlling the light source
    • H05B47/175Controlling the light source by remote control
    • H05B47/198Grouping of control procedures or address assignation to light sources
    • H05B47/199Commissioning of light sources

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Automation & Control Theory (AREA)
  • Computer Networks & Wireless Communication (AREA)
  • Signal Processing (AREA)
  • Circuit Arrangement For Electric Light Sources In General (AREA)

Abstract

Een werkwijze voor het inbedrijfstellen en in kaart brengen van een verlichtingssysteem omvattende meerdere verlichtingsapparaten omvattende: - het genereren (301) van een verzameling patronen met ten minste evenveel verschillende patronen als het aantal verlichtingsapparaten (201) in de meerdere daarvan,- het detecteren van de meerdere verlichtingsapparaten (201), - het toewijzen (302) van elk patroon van de verzameling aan een uniek verlichtingsapparaat van de meerdere daarvan, - het activeren (303) van elk verlichtingsapparaat overeenkomstig zijn toegewezen patroon, waarbij het patroon een volgorde van vermogenspulsen omvat, - het detecteren (311) van modulatie van licht gegenereerd door een verlichtingsapparaat, - het toewijzen (313) van een identificator van de lokalisatie van het verlichtingsapparaat aan het verlichtingsapparaat waarvan de modulatie van licht gedetecteerd wordt, - het opslaan (312) van de toegewezen identificator als lokalisatie-identificatie van het verlichtingsapparaat waarvan de modulatie van licht gedetecteerd wordt, - het herhalen van de stappen van het detecteren, toewijzen en opslaan voor elk verlichtingsapparaat (201).

Description

IN KAART BRENGEN EN INBEDRIJFSTELLING VAN ELEKTRISCHE APPARATEN IN EEN
GEAUTOMATISEERDE THUISOMGEVING Gebied van de uitvinding De huidige uitvinding heeft betrekking op het inbedrijfstellen van elektrische apparaten in een geautomatiseerde thuisomgeving. Meer in het bijzonder heeft ze betrekking op werkwijzen voor installatie en inbedrijfstelling van verlichtingsapparaten in een geautomatiseerde thuisomgeving, op regeleenheden die geprogrammeerd zijn voor het uitvoeren van dergelijke werkwijzen, en op dergelijke systemen.
Achtergrond van de uitvinding Slimme woning- en slim gebouw-technologieën zijn gebaseerd op het concept van automatisering en regeling op afstand. Verschillende functies van het gebouw zijn bijvoorbeeld geautomatiseerd, programmeerbaar en/of kunnen op afstand geregeld worden. Dit verbetert de energie-efficiëntie, het comfort en de veiligheid. Gewoonlijk slaat een programmeerbare regeleenheid alle instellingen van het gebouw op en regelt het alle daarmee verbonden slave- knooppunten, zoals elektrische apparaten, bijvoorbeeld verlichtingsapparaten en huishoudelijke apparaten. In het geval van slimme verlichtingsapparaten of -systemen kunnen detectiefuncties, dimopties en geprogrammeerde activering en deactivering opgenomen en geregeld worden door de regeleenheid, die ook op afstand kan worden geregeld of bewaakt kan worden, bijv. via internet.
Slimme woningsystemen vereisen vaak een hoog expertise- en kennisniveau om ze volledig te configureren, inclusief het configureren van elementair aan/uit-gedrag van verlichtingsapparaten. Het is vaak omslachtig en duur om over te gaan naar een volledige installatie van de slimme systeemtechnologie voordat de eigenlijke werkzaamheden in het gebouw voltooid zijn en/of andere systemen (bijv. telecommunicatiesystemen) ingeschakeld zijn. Het alternatief is om het verlichtingssysteem niet in te schakelen tot een late of laatste stap, wat niet wenselijk is, omdat inbedrijfstelling en testen of het systeem goed werkt, in een vroeg stadium gedaan moeten worden, om latere herstelwerkzaamheden te voorkomen.
Technische ondersteuning vereist ook dat de exacte configuratie in een woning of gebouw bekend is, waardoor een installateur vaak fysiek in het gebouw aanwezig moet zijn om het systeem opnieuw te configureren of te testen, wat verdere expertise vereist, wat het hele proces tijdrovend en duur maakt.
Samenvatting van de uitvinding Het is een doel van uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding om een snelle en eenvoudige mapping van een verlichtingssysteem en inbedrijfstelling van elektrische apparaten en meer in het bijzonder verlichtingsapparaten in een geautomatiseerd gebouw te verschaffen zonder de noodzaak van een ingewikkelde of langdurige programmering van een regeleenheid die het verlichtingssysteem regelt.
In een eerste aspect verschaft de huidige uitvinding een werkwijze voor het in kaart brengen van een verlichtingssysteem inclusief verlichtingsapparaten.
De werkwijze omvat: -het genereren van een verzameling patronen met ten minste evenveel verschillende patronen als het aantal verlichtingsapparaten in de meerdere daarvan, - het toewijzen van elk patroon van de verzameling aan een uniek verlichtingsapparaat van de meerdere daarvan, - het activeren van elk verlichtingsapparaat overeenkomstig zijn toegewezen patroon, waarbij het patroon een volgorde van vermogenspulsen omvat, - het detecteren van modulatie van licht gegenereerd door een verlichtingsapparaat, - het toewijzen van een identificator van de lokalisatie van het verlichtingsapparaat aan de verlichtingsapparaat waarvan de modulatie van licht gedetecteerd wordt, - het opslaan van de toegewezen identificator als lokalisatie-identificatie van het verlichtingsapparaat waarvan de modulatie van licht gedetecteerd wordt, en - het herhalen van de stappen van het detecteren, toewijzen en opslaan voor elk verlichtingsapparaat.
Het is een voordeel van uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding dat de toewijzing van een identificator met een lokalisatie op een intuïtieve manier voor een uniek verlichtingsapparaat gedaan kan worden, zonder dat de informatie vooraf moet worden opgeslagen, bijvoorbeeld in een tabel.
Het is een verder voordeel dat verlichtingsapparaten tegelijkertijd op functionaliteit getest worden.
Een werkwijze volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan verder het uitzenden van de identificator naar een regeleenheid en/of naar een externe gegevensbank omvatten.
Het is een voordeel van uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding dat de identificator in een gegevensbank op afstand opgeslagen kan worden voor dienstverlening en technische ondersteuning op afstand.
In een werkwijze volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan het activeren van elk verlichtingsapparaat overeenkomstig zijn toegewezen patroon het cyclisch activeren van het verlichtingsapparaat omvatten, in een cyclus met een tijdvenster zodat de pulsen onzichtbaar voor het menselijk oog zijn. Dit voorkomt flikkering, waardoor het potentiële risico voor lichtgevoelige gebruikers beperkt wordt.
In een tweede aspect verschaft de huidige uitvinding een werkwijze voor het inbedrijfstellen van een verlichtingssysteem in een woning of gebouw door het koppelen van meerdere perifere interfaces met meerdere verlichtingsapparaten in een elektrisch netwerk. De werkwijze omvat het in kaart brengen van het verlichtingssysteem volgens uitvoeringsvormen van het eerste aspect, en omvat verder - het repliceren van het patroon van een bepaald verlichtingsapparaat door het bedienen van een perifeer interface om met dat specifieke verlichtingsapparaat gekoppeld te worden, en - bij het detecteren van activering van de perifeer interface volgens een patroon van de verzameling patronen, het koppelen van de geactiveerde perifeer interface met het verlichtingsapparaat waaraan dat patroon toegewezen is.
Het is een voordeel van uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding dat het inbedrijfstellen van een verlichtingssysteem gemakkelijk zonder vereiste programmeerkennis uitgevoerd kan worden, en in een vroeg stadium van de bouw.
Een werkwijze volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan verder het verschaffen van toegang tot een externe database omvatten om de informatie van de gekoppelde verlichtingsapparaten en perifere interfaces te verkrijgen. Het is een voordeel van uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding dat na inbedrijfstelling een externe dienst op afstand het verlichtingssysteem kan configureren.
In een werkwijze volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan detectiemodulatie door een optische sensor uitgevoerd worden, en het detecteren van activering van de perifeer interface volgens een patroon van de verzameling patronen het weergeven van het patroon toegewezen aan het verlichtingsapparaat op een weergave- apparaat kan omvatten, zodat het patroon gerepliceerd kan worden. Het patroon kan duidelijk weergegeven in bijv. een uitvoereenheid weergegeven worden, waardoor het risico van verkeerde koppelingen (mislabeling) verkleind wordt.
Een werkwijze volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan verder het uitzenden van een detecteerbaar signaal omvatten wanneer alle verlichtingsapparaten met ten minste één perifeer interface gekoppeld zijn en/of wanneer alle perifere interfaces aan een verlichtingsapparaat gekoppeld zijn. Op deze manier kan ervoor gezorgd worden dat er geen verlichtingsapparaat zonder gekoppelde interface overblijft, zodat elk verlichtingsapparaat adresseerbaar is. Het is een verder voordeel dat elke interface functionaliteit kan hebben. Een werkwijze volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan bijvoorbeeld het uitschakelen van alle verlichtingsapparaten omvatten wanneer alle perifere interfaces gekoppeld zijn en/of wanneer alle verlichtingsapparaten gekoppeld zijn. Het is een voordeel van uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding dat het proces automatisch eindigt wanneer elk verlichtingsapparaat met ten minste één interface en/of alle interfaces aan een verlichtingsapparaat gekoppeld zijn.
In een verder aspect verschaft de huidige uitvinding een regeleenheid voor het inbedrijfstellen van een verlichtingssysteem omvattende meerdere verlichtingsapparaten en meerdere perifere interfaces, waarbij de regeleenheid een invoerpoort voor het ontvangen van informatie heeft. De regeleenheid is geprogrammeerd voor het uitvoeren van de stappen van: -het genereren van een verzameling patronen met ten minste evenveel verschillende patronen als het aantal verlichtingsapparaten in de meerdere daarvan, - het toewijzen van elk patroon van de verzameling aan een uniek verlichtingsapparaat van de meerdere daarvan, - het activeren van elk verlichtingsapparaat overeenkomstig zijn toegewezen patroon, waarbij het patroon een volgorde van vermogenspulsen omvat, - het ontvangen van informatie over een gedetecteerde meting van het geactiveerde verlichtingsapparaat en een gekoppelde identificator van de locatie van dat verlichtingsapparaat, en - het opslaan van genoemde identificator als een lokalisatie-identificatie van dat verlichtingsapparaat.
Het is een voordeel van uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding dat een modulaire regeleenheid zonder de noodzaak voor programmering voor of tijdens de inbedrijfstelling verkregen kan worden.
Een regeleenheid volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan verder een invoerpoort omvatten voor het ontvangen van een invoer vanaf ten minste één perifeer interface. De regeleenheid kan geprogrammeerd zijn voor, bij het detecteren van activering van de perifeer interface volgens een patroon van de verzameling patronen, het verschaffen van een koppeling tussen de geactiveerde perifeer interface met het verlichtingsapparaat waaraan dat patroon toegewezen is. Het voordeel is dat de regeleenheid inbedrijfstelling mogelijk maakt, die gemakkelijk uitgevoerd kan worden zonder dat er programmeerkennis vereist is.
Een regeleenheid volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan verder een 5 verbinding met een externe gegevensbank omvatten voor het opslaan van ten minste de identificator als een lokalisatie-identificatie van het verlichtingsapparaat, en optioneel om toe te staan dat de externe gegevensbank de informatie van de gekoppelde verlichtingsapparaten en perifere interfaces verkrijgt. Op deze manier kan verdere configuratie van het verlichtingssysteem omvattende een dergelijke regeleenheid, op afstand uitgevoerd worden.
In weer een ander aspect verschaft de huidige uitvinding een verlichtingssysteem voor een woning of gebouw, inclusief - meerdere verlichtingsapparaten voor het uitzenden van continu licht wanneer ingeschakeld, - meerdere perifere interfaces voor het bedienen van de voeding van de verlichtingsapparaten, - een regeleenheid volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding, waarbij de regeleenheid elektrisch met elk van de meerdere verlichtingsapparaten en met elk van de meerdere perifere interfaces verbonden is.
Het is een voordeel van uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding dat een woning of gebouw met een dergelijk verlichtingssysteem in bedrijf gesteld kan worden en in een vroeg bouwstadium functionerende lichten kan hebben.
In een verlichtingssysteem volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kunnen de perifere interfaces en/of de verlichtingsapparaten met de regeleenheid via bedrade bussen verbonden worden. Het is een voordeel van uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding dat geen draadloze verbinding en internet noodzakelijk is, bijv. tijdens inbedrijfstelling.
Bepaalde en voorkeursaspecten van de uitvinding worden uiteengezet in de bijgaande onafhankelijke en afhankelijke conclusies. Kenmerken van de afhankelijke conclusies kunnen worden gecombineerd met kenmerken van de onafhankelijke conclusies en voor zover van toepassing met kenmerken van andere onafhankelijke conclusies.
Deze en andere aspecten van de uitvinding zullen duidelijk worden uit en toegelicht worden met verwijzing naar de uitvoeringsvorm(en) die hierna worden beschreven.
Korte beschrijving van de tekeningen FIG 1 illustreert een verlichtingssysteem volgens de stand van de techniek zonder regeleenheid.
FIG 2 illustreert een verlichtingssysteem met een regeleenheid waarbij de verlichtingsapparaten door perifere interfaces via een regeleenheid geregeld worden.
FIG 3A en FIG 3B is een stroomdiagram met stappen en optionele stappen van een werkwijze volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
FIG 4, FIG 5 en FIG 6 illustreren drie alternatieve patronen geïmplementeerd als volgordes van "uit"-pulsen volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
FIG 7 illustreert een woning met verlichtingsapparaten in verschillende gebieden die gevoed worden met verschillende pulsreeksen.
FIG 8 toont een voorbeeld van inbedrijfstelling met behulp van lichtflikkering en replicatie van de flikkeringsvolgorde op een knop of schakelaar, volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
FIG 9 en FIG 10 tonen een voorbeeld van inbedrijfstelling met behulp van een applicatie en een mobiel apparaat volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
De tekeningen zijn uitsluitend schematisch en zijn niet beperkend. In de tekeningen kan de afmeting van sommige elementen voor illustratieve doeleinden zijn overdreven en niet op schaal zijn getekend.
Eventuele verwijzingstekens in de conclusies mogen niet worden opgevat als beperkend voor de beschermingsomvang.
In de verschillende tekeningen hebben dezelfde verwijzingstekens betrekking op dezelfde of analoge elementen.
Gedetailleerde beschrijving van illustratieve uitvoeringsvormen De huidige uitvinding zal worden beschreven met betrekking tot bepaalde uitvoeringsvormen en met verwijzing naar bepaalde tekeningen, maar de uitvinding is niet daartoe beperkt, maar uitsluitend door de conclusies. De afmetingen en de relatieve afmetingen komen niet overeen met werkelijke reducties uit de praktijk van de uitvinding.
De termen eerste, tweede en dergelijke worden in de beschrijving en in de conclusies gebruikt om onderscheid te maken tussen soortgelijke elementen en niet noodzakelijk voor het beschrijven van een volgorde, hetzij tijdelijk, ruimtelijk, in rangschikking of op een andere wijze. Het is wel verstaan dat de op deze wijze gebruikte termen onder gepaste omstandigheden onderling verwisselbaar zijn en dat de uitvoeringsvormen van de hierin beschreven uitvinding in andere volgorden kunnen werken dan hierin is beschreven of geïllustreerd.
Bovendien worden de termen boven, onder en dergelijke in de beschrijving en de conclusies gebruikt voor beschrijvende doeleinden en niet noodzakelijk voor het beschrijven van relatieve posities. Het is wel verstaan dat de op deze wijze gebruikte termen onder gepaste omstandigheden onderling verwisselbaar zijn en dat de uitvoeringsvormen van de hierin beschreven uitvinding in andere oriëntaties kunnen werken dan hierin is beschreven of geïllustreerd.
Er dient te worden opgemerkt dat de term "omvattend", zoals gebruikt in de conclusies, niet mag worden opgevat als beperkend voor het middel dat daarna is vermeld; het sluit geen andere elementen of stappen uit. Het moet dus worden geïnterpreteerd als het specificeren van de aanwezigheid van de genoemde kenmerken, gehele getallen, stappen of componenten waarnaar wordt verwezen, maar zonder de aanwezigheid of toevoeging uit van één of meer andere kenmerken, gehele getallen, stappen of componenten, of groepen daarvan uit te sluiten. De term "omvattend" dekt daarom de situatie waarin alleen de genoemde kenmerken aanwezig zijn en de situatie waarin deze kenmerken en één of meer andere kenmerken aanwezig zijn. Daarom mag de omvang van de uitdrukking “een apparaat omvattende middelen A en B" niet geïnterpreteerd worden beperkt zijnde tot apparaten die uitsluitend bestaan uit componenten A en B. Het betekent dat met betrekking tot de huidige uitvinding, de enige relevante componenten van het apparaat A en B zijn.
De verwijzing in deze specificatie naar "één uitvoeringsvorm" of "een uitvoeringsvorm" betekent dat een bepaalde eigenschap, structuur of kenmerk die in verband met de uitvoeringsvorm is beschreven in ten minste één uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding is opgenomen. Dus verwijzen verschijningen van de uitdrukkingen "in één uitvoeringsvorm" of "in een uitvoeringsvorm" op verschillende plekken in deze specificatie niet noodzakelijk allemaal naar dezelfde uitvoeringsvormen, maar dat kan wel. Bovendien kunnen de bepaalde eigenschappen, structuren of karakteristieken op elke geschikte wijze gecombineerd worden, zoals voor een deskundige in het vakgebied duidelijk zal zijn vanuit deze openbaarmaking, in één of meer uitvoeringsvormen.
Evenzo moet worden begrepen dat in de beschrijving van uitvoeringsvoorbeelden van illustratieve uitvoeringsvormen van de uitvinding, verschillende eigenschappen van de uitvinding soms gegroepeerd worden in één uitvoeringsvorm, afbeelding of beschrijving daarvan ten behoeve van het stroomlijnen van de openbaarmaking en het helpen begrijpen van één of meer van de verschillende inventieve aspecten uitvinding. Deze werkwijze van openbaarmaking mag echter niet worden opgevat als een intentie dat de geclaimde uitvinding meer eigenschappen vereist dan uitdrukkelijk in elke conclusie is opgenomen. In plaats daarvan, zoals de volgende conclusies aangeven, liggen de inventieve aspecten in minder dan alle eigenschappen van één voorgaande openbaargemaakte uitvoeringsvorm. Dus worden de conclusies na de gedetailleerde beschrijving hierbij uitdrukkelijk opgenomen in deze gedetailleerde beschrijving, waarbij elke conclusie op zichzelf staat als een afzonderlijke uitvoeringsvorm van deze uitvinding.
Bovendien, hoewel sommige hierin beschreven uitvoeringsvormen enkele maar geen andere eigenschappen omvatten die in andere uitvoeringsvormen zijn opgenomen, zijn combinaties van eigenschappen van verschillende uitvoeringsvormen bedoeld om binnen de omvang van de uitvinding te vallen en vormen ze verschillende uitvoeringsvormen, zoals door deskundigen zal worden begrepen. In de volgende conclusies kan elk van de geclaimde uitvoeringsvormen bijvoorbeeld in elke combinatie gebruikt worden. In de hierin gegeven beschrijving worden verschillende specifieke details uiteengezet. Het is echter welteverstaan dat uitvoeringsvormen van de uitvinding zonder deze specifieke details uitgevoerd kunnen worden. In andere gevallen zijn algemeen bekende werkwijzen, structuren en technieken niet in detail afgebeeld om het begrip van deze beschrijving niet onduidelijk te maken. Doorgaans wordt het elektrische netwerk van een gebouw (inclusief verlichtingsapparatuur, schakelaars en andere elektrische elementen) geïnstalleerd gedurende de constructie van het gebouw, bijv. de elektrische verbindingen en bedrading zijn aangelegd en de verlichtingsapparaten en schakelaars (of knoppen, dimmers en soortgelijke randapparatuur) zijn aangesloten op de externe voedingslijn. Het netwerk, inclusief het verlichtingssysteem, moet getest worden en naar een werkende conditie gebracht worden, met vooraf bepaalde minimumvereisten (inbedrijfstelling) voordat ze geconfigureerd worden met de opties en functies die op de voorkeuren van de eindgebruiker afgestemd zijn. Hoewel de inbedrijfstelling plaatsvindt na installatie, vindt configuratie meestal plaats in de laatste stadia van de bouw of nadat de constructie voltooid is. De huidige uitvinding verschaft inbedrijfstelling van elektrische apparaten, zoals verlichtingsapparaten, voorafgaand aan het configureren van het systeem, in een geautomatiseerd gebouw of woning, op een eenvoudige wijze en in een vroeg stadium, inclusief het introduceren van de locatie van de apparaten in het verlichtingssysteem (bijv. het type ruimte waar het verlichtingsapparaat geplaatst is), bijvoorbeeld onmiddellijk na installatie.
In traditionele huizen en gebouwen, en zoals gerepresenteerd in FIG 1, zijn één of meer verlichtingsapparaten 101 bedraad en elektrisch verbonden met het elektrische netwerk 102 via schakelaars 103 fysiek geïnstalleerd op voedingsdraden 104. Het netwerk 102 kan met het externe netwerk of met een generator via een schakelkast 105 verbonden zijn. De schakelaar 103 opent of sluit de draad 104, waardoor de verlichtingsapparaten 101 respectievelijk uit- of aangezet worden. Het inbedrijfstellen van dergelijke traditionele verlichtingsapparaten 101 is zeer eenvoudig: de draden 104 moeten met de schakelaars 103 en de verlichtingsapparaten 101, en met de schakelkast 105 verbonden worden. Indien er geen fouten of verkeerde verbindingen gemaakt worden, zal het activeren en deactiveren van de schakelaar 103 het overeenkomstige verlichtingsapparaat 101 respectievelijk aan- en uitzetten. Zodra de schakelaar 103 aan een verlichtingsapparaat 101 gekoppeld is, om veranderingen aan te brengen en een ander of aanvullend, verschillend verlichtingsapparaat die op die schakelaar 103 reageert te verschaffen, is het noodzakelijk om de schakelaar 103 naar het andere verlichtingsapparaat 106 te bedraden, wat complexer is.
Geautomatiseerde systemen volgen daarentegen een verschillend schema. Een voorbeeld van een dergelijk schema wordt getoond in FIG 2. Ze bevatten meestal interface- randapparatuur 203, 207, meestal knoppen. Deze randapparatuur zendt signalen via een bussysteem 202 (dat gegevensdraden 204 en/of een draadloos systeem met bijv. een zendontvanger 205 kan omvatten) bij activering, naar een regeleenheid 206. Verder omvatten zij een verlichtingssysteem met verlichtingsapparaten 201 die activeren volgens instructies verzonden als signalen via een voedingsdraad, door de regeleenheid 206, die ook een zendontvanger of ontvanger 216 kan omvatten. Communicatie tussen zendontvangers 205, 216 kan gebaseerd zijn op elk geschikt protocol, bijv. wifi, radiocommunicatie, infrarood, Bluetooth, Zigbee, etc. Dit verschilt van het direct openen of sluiten van een voedingslijn om stroom doorheen die draad mogelijk te maken, zoals in FIG 1. De koppeling tussen de verlichtingsapparaten 201 en de randapparatuur 203, 207 is niet fysiek, maar geprogrammeerd in de regeleenheid 206. De regeleenheid 206 regelt de voeding van de verlichtingsapparaten 201 via een voedingslijnnetwerk 212, bijvoorbeeld via schakel- en/of dimeenheden (niet afgebeeld) verbonden met de verlichtingsapparaten 201 via draden 213. Wanneer het doorgeven van stroom naar een verlichtingsapparaat 201 door de regeleenheid 206, geregeld wordt, wordt gezegd dat het verlichtingsapparaat met de regeleenheid 206 verbonden is, omdat de schakel- en dimeenheden integraal onderdeel van de regeleenheid 206 kunnen zijn, of daarmee verbonden kunnen zijn. De voeding wordt ook vanaf het externe netwerk of een generator verkregen, bijv. via een schakelkast 105 zoals beschreven met betrekking tot FIG 1. De functionele koppeling tussen verlichtingsapparaten 201 en randapparatuur 203, 207, geprogrammeerd in de regeleenheid 206 maakt (de)activering van de verlichtingsapparaten 201 mogelijk door (de)activering van de randapparatuur.
In vergelijking met het systeem van FIG. 1, als een interface, bijv. een schakelaar, aan een verlichtingsapparaat 201 gekoppeld is, om een ander of aanvullend, verschillend verlichtingsapparaat 201 reagerend op die interface te maken, is het noodzakelijk om alleen de regeleenheid 206 te herprogrammeren, wat minder inspanning vereist dan bedrading zoals is beschreven met betrekking tot FIG. 1.
Daarentegen is inbedrijfstelling moeilijker dan in het systeem van FIG 1. Hoewel het koppelingsinterface-verlichtingsapparaat 201 op afstand geprogrammeerd kan worden, is dit meestal niet mogelijk in vroege bouwstadia, omdat doorgaans het telecommunicatiesysteem (telefoonlijn, internet) op dat moment niet geïnstalleerd is. Optioneel kan de regeleenheid 206 zelf in situ geprogrammeerd worden, bijvoorbeeld tijdens het aanleggen van de elektrische installatie van het gebouw, door bijvoorbeeld een installateur zoals een elektricien. Programmeren vereist echter meestal een deskundigheidsniveau dat buiten het bereik valt van wat van een installateur verwacht wordt. Dit leidt tot dure, tijdrovende en soms onbetrouwbare inbedrijfstelling.
De huidige uitvinding verschaft een eenvoudige en elementaire functionaliteit op inbedrijfstellingsniveau van het verlichtingssysteem, waarin alle verlichtingsapparaten 201 op betrouwbare wijze in- en uitgeschakeld kunnen worden, en alle knoppen 203, 207 reageren, zonder complexe programmering te hoeven uitvoeren, zelfs zonder kennis van informatica. Omdat dit door een eindgebruiker uitgevoerd en opnieuw ingesteld kan worden, maakt het al personalisatie in enige mate mogelijk, voorafgaand aan de volledige configuratie. De inbedrijfstelling van het verlichtingssysteem kan bij vroege bouwstadia gedaan worden, bijvoorbeeld onmiddellijk na installatie, en voorafgaand aan verdere werkzaamheden zoals het leggen van vloeren, het egaliseren en verven van wanden, of het installeren van telefoon- of datalijnen. Dit is in het bijzonder voordelig in het geval van geautomatiseerde thuisomgevingen, waarbij de huidige uitvinding een elementaire functionaliteit van het — verlichtingssysteem verschaft in een geautomatiseerde woning zonder de noodzaak van modems of andere verbindingen met gegevensnetwerken (zoals internet), die zelden in vroege bouwstadia geïnstalleerd worden. De basisfunctionaliteit kan het mogelijk maken het verlichtingssysteem vroegtijdig te testen, en het vermogen om de lichten in en uit te schakelen kan helpen bij verdere stadia van het bouwproces, zoals het installeren van meubels of het schilderen van muren en dergelijke, wat meestal onderworpen is aan onbetrouwbaar zonlicht indien het verlichtingssysteem niet werkt.
In de huidige uitvinding genereert de regeleenheid 206 digitale patronen, en wijst het een verschillend patroon aan elk verlichtingsapparaat 201 van de meerdere verlichtingsapparaten 201 toe die in een woning of gebouw aanwezig zijn. Daarna detecteert de regeleenheid 206 de meerdere verlichtingsapparaten 201 in het netwerk en voedt elk verlichtingsapparaat 201 van de meerdere verlichtingsapparaten 201 op een specifieke, unieke wijze, overeenkomend met het patroon toegewezen aan het verlichtingsapparaat 201. Volgens één uitvoeringsvorm ontvangt (ziet) de installateur het patroon toegewezen aan het verlichtingsapparaat 201 als invoer vanaf de regeleenheid 206 en repliceert het toegewezen patroon door het activeren van een interface (bijv. knop 203, 207) gekozen door de installateur, volgens dat patroon. De regeleenheid 206 genereert daarna automatisch de koppeling tussen de knop 203, 207 die volgens het patroon geactiveerd is, en het verlichtingsapparaat 201 met het toegewezen patroon. Hier is maar één persoon voor nodig en het proces kan snel uitgevoerd worden. Volgens andere uitvoeringsvormen, bijv. wanneer het patroon niet voor een menselijk oog zichtbar is, ontvangt een optische sensor op bijvoorbeeld een slimme telefoon, een tablet, een beeldscherm of dergelijke het patroon en repliceert dit patroon. Het repliceren van het patroon op de slimme telefoon, de tablet, het beeldscherm en dergelijke kan door de installateur, elektricien of andere gebruiker gedaan worden of kan automatisch gedaan worden in een app of programma aanwezig op de slimme telefoon, de tablet, het beeldscherm en dergelijke. In sommige uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding wordt de invoer naar de gebruiker gezonden door de voeding van verlichtingsapparaten 201 zelf. De regeleenheid 206 voedt de verlichtingsapparaten 201 met een reeks pulsen volgende het toegewezen patroon, als een gecodeerd signaal, dat voor de installateur zichtbaar is. In uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding detecteert de installateur de reeks pulsen met een apparaat (bijv. een mobiel apparaat, een tablet, een beeldscherm en dergelijke), wijst de installateur via het apparaat een identificator van de lokalisatie van het verlichtingsapparaat toe, en communiceert het apparaat met de identificator en de resultaten van de meting naar de regeleenheid 206, die de informatie opslaat. Dit zal in onderstaande uitvoeringsvormen in detail verder besproken worden. De huidige uitvinding verschaft een werkwijze voor het inbedrijfstellen van een verlichtingssysteem omvattende meerdere verlichtingsapparaten 201 in een woning of gebouw, inclusief het identificeren en toewijzen van lokalisatie van de verlichtingsapparaten, wat ook wel in kaart brengen genoemd kan worden. Volgens uitvoeringsvormen van de uitvinding kan het inbedrijfstellen van het verlichtingssysteem door het koppelen van meerdere verlichtingsapparaten 201 met ten minste één perifeer interface, bijv. een knop 203, 207 uitgevoerd worden, voor het inbedrijfstellen van functionaliteit van een gebouw- of huisautomatiseringssysteem. De werkwijze, geschetst in FIG 3A, omvat eerst het starten 300 van inbedrijfstelling, bijv. door de regeleenheid 206 in de inbedrijfstellingsmodus te plaatsen door bijv. een knop op die regeleenheid 206 in te drukken. Vervolgens wordt een verzameling patronen gegenereerd 301. Een patroon kan een reeks opeenvolgende vermogenspulsen in een bepaalde volgorde omvatten. Elk patroon is uniek en onderscheidt zich van de andere patronen van de verzameling. De regeleenheid 206 detecteert dan alle verlichtingsapparaten 201 in het netwerk. Eén patroon wordt dan toegewezen 302 aan elk van meerdere verlichtingsapparaten 201, zodat elk verlichtingsapparaat 201 een uniek patroon heeft. De regeleenheid 206 zendt vervolgens het juiste patroon naar het juiste verlichtingsapparaat 201 om deze met zijn patroon 303 te activeren. De reeks vermogenspulsen gebruikt om een gegeven verlichtingsapparaat te activeren correspondeert op een één-op-één-basis met het patroon toegewezen aan dat verlichtingsapparaat 201. De reeks vermogenspulsen kan vanuit de regeleenheid 206 naar de apparaten verzonden worden via bijv. het voedingslijnnetwerk 212, waardoor de noodzaak van een draadloos internetnetwerk of aanwezigheid van andere draadloze protocollen verminderd wordt.
Op dat moment, wanneer alle verlichtingsapparaten 201 geactiveerd 303 zijn of, met andere woorden, hun toegewezen patroon hebben ontvangen, beginnen ze allemaal te "flikkeren" overeenkomstig dat toegewezen patroon. Een installateur, elektricien of andere gebruiker loopt vervolgens rond het gebouw of woning en merkt dit flikkeren op. De installateur kan dan beginnen met het in kaart brengen, en volgens uitvoeringsvormen van de uitvinding, ook de keuze maken of de perifere knop 203, 207 toegewezen wordt voor het regelen van een specifiek verlichtingsapparaat 201.
De huidige uitvinding verschaft de mogelijkheid om de verlichtingsapparaten te bestempelen volgens hun lokalisatie in het gebouw en/of hun functie. Dit in kaart brengen wordt afgebeeld in FIG 3A in combinatie met FIG 3B. Na het genereren 301 van de verzameling patronen en het toewijzen 302 van één daarvan aan elk verlichtingsapparaat, maakt het activeren 303 van de verlichtingsapparaten mogelijk dat de modulatie van licht, geproduceerd door de reeks vermogenspulsen, gedetecteerd 311 wordt (bijv. door een detectie-element gedragen door de installateur). Zodra de modulatie van licht gedetecteerd is, kan het verlichtingsapparaat 313 een identificator van de lokalisatie van het verlichtingsapparaat toewezen krijgen, en kan deze toegewezen lokalisatie-identificator opgeslagen 312 worden.
Dit kan parallel met de rest van de inbedrijfstelling gedaan worden, of op een ander moment in de tijd. Nadat aan alle apparaten een lokalisatie-identificator toegewezen is, kan het proces eindigen 314.
Volgens uitvoeringsvormen van de uitvinding bepaalt de installateur, tijdens het in kaart brengen van het verlichtingssysteem, of op een verschillend moment in de tijd, welk randapparaat of knop 203, 207 gekozen is om een specifiek verlichtingsapparaat 201 te regelen. Twee knoppen 203, 207 in een hal naast de trap kunnen bijvoorbeeld achter elkaar geprogrammeerd worden, waarbij een eerste knop met het verlichtingsapparaat 201 van de huidige verdieping gekoppeld wordt waar de knoppen 203, 207 zich bevinden, en een tweede knop 203, 207 met een verlichtingsapparaat 201 van een verdieping hoger gekoppeld wordt, waarvan de volgorde door het trappenhuis gezien kan worden (of door de installateur, elektricien of gebruiker onthouden of genoteerd kan worden). Een randapparaat of knop 203, 207 bij de bovenverdieping kan ook geprogrammeerd worden om datzelfde verlichtingsapparaat op die verdieping te activeren. Aldus kunnen verschillende randapparaten of knoppen 203, 207 op hetzelfde verlichtingsapparaat 201 functioneren.
Na het bepalen welk randapparaat of knop 203, 207 welk verlichtingsapparaat 201 zou moeten regelen, imiteert of repliceert de installateur, elektricien of gebruiker het flikkeringspatroon van een bepaald verlichtingsapparaat 201 door het randapparaat of de knop 203, 207 te activeren waarmee hij of zij dat specifieke verlichtingsapparaat 201 wil regelen. Imitatie of replicatie van het flikkeringspatroon moet identiek zijn met betrekking tot het aantal pulsen, de duur van de pulsen, de tijd tussen twee opeenvolgende pulsen, enzovoort.
De regeleenheid 206 detecteert 304 dan de invoer van de volgorde van pulsen vanaf die knop 203, 207. Het detecteren 304 van de volgorde van pulsen kan het detecteren van het aantal pulsen, hun relatieve duur, de tijdsduur tussen de volgende pulsen, etc. omvatten. Bij patronen met een verschillend aantal flikkeringen kan de regeleenheid 206 bijvoorbeeld lezen hoeveel invoeren (of flikkeringsimitaties) in een tijdsperiode geïntroduceerd wordt (bijvoorbeeld vijf seconden), en/of kan de duur van één puls met de anderen binnen een vooraf bepaald bereik vergeleken worden, indien het patroon korte en lange pulsen omvat. Indien de gedetecteerde volgorde door de regeleenheid 206 herkend wordt als zijnde een pulssequentie die aan een verlichtingsapparaat 201 toegewezen is, dan komt de regeleenheid 206 functioneel overeen met of koppelt 305 deze het randapparaat of de knop 203, 207 met dat verlichtingsapparaat 201 en wijst het die knop 203, 207 aan dat verlichtingsapparaat 201 toe. In een volgende stap, volgens uitvoeringsvormen van de uitvinding, kan de tot stand gebrachte combinatie van verlichtingsapparaat/randapparaat of knop in een geheugeneenheid opgeslagen worden.
Volgens uitvoeringsvormen van de uitvinding kan de regeleenheid 206 een soort terugkoppeling aan de installateur, elektricien of gebruiker geven om te bevestigen dat toewijzing van de knop 203, 207 aan het verlichtingsapparaat 201 voltooid is. Deze terugkoppeling kan bijvoorbeeld een visueel teken zijn, zoals bijvoorbeeld het stoppen van het flikkeren om aan te geven dat de overeenkomst voltooid is, of flikkeren in een verschillend, korter patroon. Op die manier kunnen alle knoppen 203, 207 in het gebouw of woning aan ten minste één van de meerdere verlichtingsapparaten 201 toegewezen worden. Het bovenstaande inbedrijfstellingsproces kan verdergaan totdat ten minste één beëindigingstoestand plaatsvindt, waardoor het proces beëindigd 306 wordt. Anders blijft de regeleenheid 206 wachten op het ontvangen van een activeringssignaal van een randapparaat of knop 203, 207.
In uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding wordt voor elk verlichtingsapparaat 201 die met het netwerk gekoppeld is één patroon gegenereerd. Zoals hierboven beschreven, wordt dit door de regeleenheid 206 gedaan. Daarom is elk patroon met een enkel verlichtingsapparaat 201 gekoppeld. Wanneer alle verlichtingsapparaten 201 met ten minste één randapparaat of knop 203, 207 gekoppeld zijn en optioneel alle randapparaten of knoppen 203, 207 aan een verlichtingsapparaat toegewezen zijn, en dus wanneer alle verlichtingsapparaten 201 voordelig bedienbaar zijn en optioneel ook alle randapparaten of knoppen 203, 207 bedienbaar zijn, kan het proces automatisch eindigen 306. Om aan de installateur of gebruiker aan te geven dat het proces beëindigd is, kan opnieuw een visueel teken of een waarneembaar signaal als feedback gegeven worden. Dit visuele teken of waarneembare signaal kan verschillend zijn van het visuele teken om aan te geven dat een verlichtingsapparaat aan een knop 203, 207 gekoppeld is. Wanneer het visuele signaal dat alle verlichtingsapparaten 201 aan ten minste één knop 203, 207 gekoppeld zijn ontvangen wordt, kan de installateur of gebruiker dan besluiten of hij of zij nog steeds aanvullende knoppen 203, 207 wil koppelen aan één of meer verlichtingsapparaten 201 die al aan een andere knop 203, 207 gekoppeld zijn.
Verdere voorbeelden van beëindigingsvoorwaarden kunnen zijn (in FIG 3 aangegeven met de stippellijnen): - een vooraf bepaalde tijd verstrijkt (time-out) 307, en/of - een speciaal patroon, vooraf toegewezen door de regeleenheid 206, wordt gebruikt op elk randapparaat (bijv. het continu indrukken van een knop gedurende één cyclus of meer), waardoor het proces afgedwongen wordt.
Volgens uitvoeringsvormen van de uitvinding, en in het bijzonder in het geval van gebouwen, zoals bijv. fabrieken die geen of slechts één of enkele centrale randapparaten of knoppen 203, 207 hebben, kan het inbedrijfstellen het detecteren van het flikkeren van de verlichtingsapparaten door middel van een detectie-element omvatten, bijv. een optische sensor op een slimme telefoon, een tablet, een beeldscherm en dergelijke, gedragen door de installateur, elektricien of andere gebruiker. De slimme telefoon, de tablet, het beeldscherm en dergelijke kunnen dan een app of programma omvatten die in staat is om de verlichtingsapparaten 201 gereed voor gebruik te maken, d.w.z. in staat te zijn om aan of uit gezet te worden, bijv. door op een centraal randapparaat te duwen of via de schakelkast.
Volgens uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen de lengte van het patroon toegewezen aan de verlichtingsapparaten 201 en zijn type volgens het aantal verlichtingsapparaten 201 aanwezig in het netwerk gekozen worden en dus in het verlichtingssysteem dat geprogrammeerd moet worden. Met andere woorden, worden de lengte van het patroon en zijn type gekozen volgens het totale aantal patronen vereist om alle verlichtingsapparaten 201 in het verlichtingssysteem in bedrijf te stellen. Figuren 4 tot 6 illustreren exemplarische patronen voor gebruik met uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding. De voorbeelden van figuren 4 tot 6 omvatten allemaal drie bits of "flikkeringen", en elke flikkering kan een lange puls of een korte puls omvatten. Met drie flikkeringen kan elk flikkering met één van twee waarden (bijv. lang of kort), 2° = 8 patronen vormen, waarmee 8 verschillende verlichtingsapparaten 201 geadresseerd kunnen worden. Met vier flikkeringen kunnen tot 16 verlichtingsapparaten 201 geadresseerd worden. Voor het inbedrijfstellen van een hoger aantal verlichtingsapparaten 201, kunnen verschillende patronen gebruikt worden, bijvoorbeeld vergelijkbaar met een morsecode.
Het patroon van FIG. 4 omvat bijvoorbeeld drie UIT-pulsen 401 van een vooraf bepaalde duur gescheiden door AAN-perioden 402. Het patroon wordt geïntroduceerd als een voedingssequentie volgende het patroon, door het licht driemaal uit en weer in te schakelen. De volgorde kan cyclisch herhaald worden, bijvoorbeeld elke 5 seconden. Dit patroon kan aan een verlichtingsapparaat 201 toegewezen worden. Om het verlichtingsapparaat 201 met een gegeven randapparaat of knop 203, 207 te koppelen, activeert de installateur, elektricien of gebruiker het gekozen apparaat driemaal, waarbij rekening wordt gehouden met de tijd tussen de pulsen en de tijd tussen de cycli van drie pulsen in.
In sommige uitvoeringsvormen omvatten de volgorden UIT-pulsen van verschillende duur, bijvoorbeeld met korte pulsen (snel flikkeren) en met lange pulsen (langere uit- perioden).
FIG. 5 en FIG. 6 tonen bijvoorbeeld twee verschillende patronen 500, 600 (die aan twee verschillende verlichtingsapparaten 201 toegewezen kunnen worden) met een mengeling van korte en lange uit-perioden. Het patroon 500 van FIG 5 heeft, elke cyclus van 5 seconden, een lange uit-periode 501 voorafgaand aan twee korte uit-perioden 502. Het patroon 600 van FIG 6 toont een lange uit-periode 601 tussen twee flikkeringen of korte uit-perioden 602. Deze patronen worden elke cyclus herhaald. De lange uit-periode kan bijvoorbeeld twee of drie keer langer dan een flikkering zijn. Het flikkeren kan bijvoorbeeld 0,4 seconden duren, terwijl de lange uit-periode 1,2 seconden kan duren. De huidige uitvinding wordt niet door deze exemplarische perioden beperkt, en ze kunnen met het oog op het aantal verlichtingsapparaten en het aantal benodigde patronen aangepast worden, zodat de periode korter dan 5 seconden kan zijn als het aantal verlichtingsapparaten laag is. lemand die geschoold is in het vakgebied zou een cyclus in gelijke tijdsperioden kunnen verdelen en verschillende aan/uit-volgorden kunnen toepassen, hoewel het de voorkeur heeft dat de patronen onderscheiden kunnen worden aan de volgorde van lange en korte uit-pulsen, waarbij de lange pulsen dezelfde duur en de korte pulsen dezelfde duur in de cyclus hebben, in plaats van onderscheid te moeten maken tussen korte, middellange en lange pulsen. Hierdoor kunnen de patronen eenvoudig door een gebruiker gerepliceerd worden: het is gemakkelijker om een interface te activeren met een volgorde van pulsen van twee verschillende lengten dan om een interface te activeren door te proberen de duur van een puls te repliceren. In uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding laat de cyclus een constante periode die lang genoeg is tussen cycli, zodat de start van één patroon niet met het einde van het vorige patroon verward wordt. Er kan bijvoorbeeld een pauze van 2 of 3 seconden tussen herhaling van cycli zijn (waarbij het verlichtingsapparaat 201 bij voorkeur aan is), bijv. in het geval de cyclus 5 seconden duurt, waardoor voldoende onderbreking tussen volgorden gewaarborgd wordt.
In sommige uitvoeringsvormen worden alle verlichtingsapparaten 201 in een gebouw tijdens de inbedrijfstelling gevoed door volgorden. FIG 7 toont een woning waarin de verlichtingsapparaten 201 volgens hun toegewezen volgorde gevoed worden.
Vergelijkbaar met wat eerder beschreven is, loopt de installateur, elektricien of gebruiker rond in de verschillende kamers en gebieden van het gebouw, activerende bijv. door het indrukken, van het randapparaat of de knoppen 203, 207 volgens, of replicerende, de pulssequentie van de verlichtingsapparaten 201 in het gebouw dat geregeld moet worden met dat randapparaat of die knop 203, 207.
Zoals hierboven reeds genoemd is, kunnen in sommige uitvoeringsvormen de veranderingen van verlichting of de patronen uitgezonden door elk van de verlichtingsapparaten 201, door een sensor, bijv. een camera van een slimme telefoon, die bij het proces helpt, gedetecteerd worden. Dit wordt afgebeeld in FIG. 8, wat hieronder in de voorbeelden van inbedrijfstelling in een grotere mate uitgelegd zal worden.
De in FIG 3B afgebeelde werkwijze van mapping kan met behulp van een dergelijke sensor gerealiseerd worden. Een apparaat 902, zoals een slimme telefoon, een tablet, een beeldscherm of iets dergelijks, inclusief een sensor 912, kan bijvoorbeeld de modulatie detecteren als de volgorde 801 gegenereerd door een verlichtingsapparaat 201. De installateur 802 wijst 313 een lokalisatie-identificator toe aan het verlichtingsapparaat 201 die het gedetecteerde gemoduleerde licht uitzendt (bijvoorbeeld "badkamer" indien dat is waar het verlichtingsapparaat 201 geïnstalleerd is) en slaat 312 de toegewezen lokalisatie-identificator op als een lokalisatie-identificatie van het verlichtingsapparaat 201 waarvan de modulatie van licht gedetecteerd is. De informatie kan lokaal in het apparaat 902 opgeslagen 312 worden en daarna naar de regeleenheid 206 verzonden worden, of kan direct naar de regeleenheid 206 verzonden worden via gegevensoverdracht zoals IR, Bluetooth of andere bij voorkeur draadloze wijzen (indien internet is ingeschakeld, kan dit via wifi zijn).
Bovendien, en zoals hierboven reeds genoemd, kan het apparaat 902 helpen bij de inbedrijfstelling en toewijzing van randapparatuur 203, 207 of andere middelen voor het activeren van de verlichtingsapparaten 201, zoals via de schakelkast. De aflezing van de camera kan bijvoorbeeld naar een centrale eenheid verzonden worden, die het afgelezen patroon vervolgens naar een weergave-apparaat uitzendt, bijvoorbeeld het beeldscherm van de slimme telefoon. Als alternatief kunnen de veranderingen door de sensor, bijv. de camera van een slimme telefoon, gelezen worden en kan het patroon duidelijk op een weergave-apparaat, bijv. het beeldscherm van de slimme telefoon, weergegeven worden of in geluid of dergelijke omgezet worden.
Een voordeel is dat het patroon in een duidelijke vorm opgehaald kan worden, waardoor de kans op fouten verkleind wordt. Het kan bijvoorbeeld als een patroon van geluiden, of als een visueel beeld (bijvoorbeeld een beeld van een punt, een lijn en een punt) op het communicatie-apparaat opgehaald worden, in plaats van als een cyclische volgorde van aan-en-uit-uitbarstingen vanaf het verlichtingsapparaat 201.
In sommige uitvoeringsvormen kunnen de cycli zo snel zijn dat het menselijk oog de uit-perioden niet waarneemt. In dit geval is een fotosensor noodzakelijk om flikkerende lichtveranderingen te detecteren. De patronen kunnen zoals voorheen gebruikt worden, waarbij verlichtingsapparaten in een volgorde van pulsen geactiveerd worden, maar bij een hoge frequentie, zodat de verlichting als continu ervaren wordt.
In dit geval kan ook, zoals afgebeeld in FIG. 9 en FIG. 10, de sensor 912 van het apparaat 902 de veranderingen detecteren en kan een verwerkingseenheid de snelle volgorde verwerken, het patroon verkrijgen en het patroon 1001 op een scherm weergeven dat deel van het apparaat 902 kan uitmaken, op een duidelijke wijze, bijvoorbeeld als stippen en lijnen, waardoor de installateur het patroon op één van de interfaces kan repliceren.
Het voordeel is dat tijdens de werkwijze geen flikkering van lichten wordt gezien, wat voordelig is in het geval andere mensen in dezelfde ruimte werken als waar de installateur of elektricien de verlichtingsapparaten 201 mapt of inbedrijfstelt, of in het geval de in het gebouw aanwezige installateur of mensen lichtgevoelig zijn.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze niet alleen het genereren van een verzameling patronen en het toewijzen van één patroon aan elk verlichtingsapparaat 201, maar omvat deze verder het genereren van een unieke pulsreeks 901 per patroon toegewezen aan elk verlichtingsapparaat, en het activeren van het overeenkomstige verlichtingsapparaat met de puls met een tijdelijk schema, bijvoorbeeld cyclisch herhaald in een tijdskader zodanig dat deze niet voor het oog te onderscheiden is. De werkwijze omvat verder het detecteren van de vermogenspulsen met een sensor 912 zoals hiervoor, en het ophalen van een patroon (bijvoorbeeld het uitzenden van het resultaat van de detectie naar de regeleenheid 206 en het verkrijgen van het patroon van de regeleenheid, of het ophalen van het patroon vanuit een gegevensbank, waarbij de gegevensbank ook door de regeleenheid gebruikt wordt). Vervolgens kan de installateur het randapparaat activeren volgens het opgehaalde patroon. In sommige uitvoeringsvormen is de pulsreeks niet zichtbaar voor het menselijk oog.
Een verder voordeel is dat de sensor 912 in een communicatie-apparaat 902, bijv. een slimme telefoon geïntegreerd kan worden. Gegevenscommunicatie tussen de regeleenheid 206 en het communicatie-apparaat 902 kan draadloos zijn, bijvoorbeeld via infrarood, radiocommunicatie (bijv. Bluetooth-communicatie), etc., waardoor de regeleenheid niet met een extern gegevensnetwerk verbonden hoeft te zijn. Het communicatie-apparaat kan ook het uitzenden van informatie over de distributie van de verlichtingsapparaten in het gebouw naar een centrale, bijv. externe, gegevensbank mogelijk maken. Bovendien kan het adres van het gebouw verkregen worden (bijv. door geolocatie, GPS-systemen, etc. in het communicatie- apparaat) en naar de centrale gegevensbank verzonden worden. De informatie kan vervolgens gebruikt worden om de configuratie van het verlichtingssysteem op afstand voort te zetten of zelfs te voltooien, zodra het gebouw of ten minste de regeleenheid met een gegevensnetwerk verbonden is (bijvoorbeeld een MAN, WAN of in het algemeen, het internet) en de informatie in de gegevensbank kan met de informatie in de centrale eenheid vergeleken worden.
Die informatie in de centrale eenheid kan bijvoorbeeld een plattegrond van de woning of gebouw waarin het verlichtingssysteem aanwezig is en dus waarin de verlichtingsapparaten in bedrijf gesteld moeten worden zijn. In dat geval loopt een installateur, elektricien of gebruiker nog steeds rond en activeert, bijv. duwt, hij/zij de knoppen volgens een volgorde, imiterende het patroon van het verlichtingsapparaat waarmee de knop gekoppeld moet worden. De installateur, elektricien of gebruiker kan echter op de plattegrond op zijn slimme telefoon of tablet aangeven in welke kamer hij zich op het moment dat hij aan het activeren is bevindt, bijvoorbeeld door op de knop te duwen. Deze informatie kan opgeslagen worden (bijv. in de cloud) en later, wanneer de inbedrijfstelling voltooid is, kan de informatie gecombineerd worden, bijv. op een computer of een laptop, om de inbedrijfgestelde verlichtingsapparaten met hun locatie te koppelen. Deze werkwijze maakt de mogelijkheid van technisch onderhoud op afstand mogelijk, omdat de noodzaak van een expert die fysiek in het gebouw aanwezig is voor herconfiguratie of testen verminderd wordt.
In een tweede aspect verschaft de huidige uitvinding een programma dat, wanneer uitgevoerd in een regeleenheid 206, in staat is om stappen volgens de werkwijze van het eerste aspect uit te voeren. In het bijzonder kan het programma een verzameling unieke en differentiërende patronen genereren en elk patroon aan één van meerdere verlichtingsapparaten 201 toewijzen. Het kan ook elk verlichtingsapparaat 201 met ten minste één randapparaatinterface of knop 203, 207 koppelen of doen overeenkomen, wanneer de interface geactiveerd wordt volgens het patroon toegewezen aan het verlichtingsapparaat
201.
In sommige uitvoeringsvormen verschaft de huidige uitvinding een patroon voor elk adres representerende een verlichtingsapparaat, waarbij de adressen in een geheugen opgeslagen worden.
De regeleenheid kan, via een invoer, activeringen uitgevoerd op een randapparaatinterface, bijv. het indrukken van een knop detecteren. In sommige uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding omvat het algoritme instructies voor het onderscheiden van korte activering van lange activering van een perifeer interface met een vooraf bepaalde of aanpasbare tolerantie. Het kan bijvoorbeeld de ene puls met de andere vergelijken en beschouwen dat ze hetzelfde zijn indien het verschil in activering binnen een fouttolerantie ligt die in de regeleenheid geprogrammeerd is. Het programma kan ook alle adressen van de verlichtingsapparaten 201 verkrijgen en het patroon voorbereiden volgens het aantal verlichtingsapparaten 201. Het programma kan ook alle adressen van de perifere interfaces verkrijgen.
Het programma kan instructies omvatten om een signaal uit te zenden of een actie uit tevoeren wanneer een verlichtingsapparaat 201 met ten minste één perifeer interface of knop 203, 207 gekoppeld is. Het programma kan verder instructies omvatten om een verder signaal uit te zenden of een actie uit te voeren wanneer alle verlichtingsapparaten 201 met ten minste één randapparaat 203, 207 gekoppeld zijn. De acties kunnen het stoppen van het flikkeren, het uitschakelen van de verlichtingsapparaten, het uitzenden van een akoestisch signaal, het uitzenden van een bericht naar een communicatie-apparaat, etc. omvatten. Bij voorkeur kan het signaal om aan te geven dat alle verlichtingsapparaten 201 met ten minste één randapparaat 203, 207 gekoppeld zijn verschillen van het signaal aangevende dat een verlichtingsapparaat met een randapparaat 203, 207 gekoppeld is. Het programma kan bijvoorbeeld instructies omvatten om het flikkeren van de verlichtingsapparaten 201 voor enkele cycli te stoppen, om te signaleren dat alle verlichtingsapparaten 201 gekoppeld zijn, en om het proces daarna voort te zetten (flikkeren hervatten) indien er nog steeds randapparaten zijn die gekoppeld moeten worden. Wanneer alle verlichtingsapparaten 201 met ten minste één randapparaat 203, 207 gekoppeld zijn kan een installateur, elektricien of andere gebruiker besluiten om ten minste één verlichtingsapparaat 201 met een verder randapparaat 203, 207 te koppelen. Wanneer daarna alle randapparaten of knoppen 203, 207 met alle vereiste randapparatuur 203, 207 gekoppeld zijn, kan het programma instructies omvatten om verdere actie te ondernemen, bijv. om de verlichtingsapparaten 201 uit te schakelen en/of om een akoestisch signaal uit te zenden, of in het algemeen om een ander waarneembaar signaal uit te zenden. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat alle verlichtingsapparaten 201 met ten minste één randapparaat 203, 207 gekoppeld zijn.
Het programma kan als software in een regeleenheid 206 geïmplementeerd worden.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de huidige uitvinding twee programma's geïmplementeerd in software in respectievelijk een regeleenheid 206 en een communicatie- apparaat 902, waarbij de programma's via het communicatie-apparaat 902 met elkaar kunnen communiceren. De regeleenheid 206 kan gegevens ontvangen van het communicatie-apparaat 902 opslaan en informatie van het communicatie-apparaat 902 (bijv. identificatoren van een verlichtingsapparaat) koppelen met informatie gegenereerd en ontvangen door de regeleenheid 206 (bijv. informatie gerelateerd aan het patroon van een verlichtingsapparaat en/of randapparatuur gekoppeld met het verlichtingsapparaat). Een toepassing voor een mobiele apparaat zoals bijvoorbeeld een slimme telefoon kan bijvoorbeeld een programma volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding omvatten.
Het programma in het communicatie-apparaat 902 kan instructies bevatten om toegang te verkrijgen tot een sensor 912 in het apparaat 902 en het detecteren van het verlichtingspatroon van de verlichtingsapparaten 201, en om de gedetecteerde volgorde naar een uitvoer van de communicatie-eenheid te sturen, of de volgorde te decoderen en het resulterende patroon naar de regeleenheid 206 uit te zenden. Als alternatief kan de volgorde voor decodering naar de regeleenheid 206 verzonden worden, wat een langzamere transmissie en/of decodering kan vereisen maar minder verwerkingsvermogen aan de zijde van het communicatie-apparaat 902 vereist. De uitvoer van de communicatie-eenheid, voor het uitvoeren van informatie ontvangen van de regeleenheid (zoals een patroon) kan een weergave zijn, of een akoestische uitvoer of dergelijke zijn.
In een derde aspect verschaft de huidige uitvinding een regeleenheid 206, bijv. een regeleenheid, inclusief het programma van de huidige uitvinding. De regeleenheid 206 kan in het gebouw opgenomen zijn, en kan aangepast zijn voor het regelen van voedingslijnen, bijvoorbeeld door het opnemen of bedienen van schakelaars, dimmers of dergelijke die met een voedingslijn van een verlichtingsapparaat 201 verbonden zijn. De regeleenheid 206 kan ook ingericht zijn om signalen van randapparatuur 203, 207 op een bekabelde wijze of draadloos te ontvangen. De regeleenheid 206 kan bijvoorbeeld invoeren van de randapparatuur 203, 207 omvatten. Het heeft geen externe verbinding met een gegevensnetwerk nodig om het programma uit te voeren. Een voordeel van een centrale regeleenheid 206 volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding is dat de inbedrijfstelling uitgevoerd kan worden, zodat alle verlichtingsapparaten 201 en randapparatuur of knoppen 203, 207 in een gebouw ten minste een vereiste elementaire functionaliteit hebben (ze kunnen allemaal gebruikt worden en kunnen in- en uitschakelen), zonder dat er een verbinding met een externe eenheid, of met het internet, tot stand gebracht hoeft te zijn. De huidige uitvinding is echter niet beperkt tot een in-situ centrale regeleenheid 206 van het gebouw of woning, en deze kan een externe verbinding met een gegevensnetwerk hebben of daaraan verbindbaar zijn, bijv. met het internet, het kan bijv. een afstandsbediening omvatten. De regeleenheid kan opzoektabellen, geheugen, een verwerkingseenheid en dergelijke omvatten.
De regeleenheid 206 kan een middel omvatten om het proces handmatig te starten en optioneel te onderbreken. Op deze manier kan het te allen tijde gereset worden, bijv. indien herdecoratie of herdistributie van het gebouw of woning nodig is, of in het geval van verandering van bewoner of eigenaar. Dit kan voordelig met gemak gedaan worden zonder noodzaak tot herbedrading, zelfs door de eindgebruiker.
In een vierde aspect verschaft de huidige uitvinding een verlichtingssysteem omvattende een regeleenheid 206 volgens uitvoeringsvormen van het derde aspect, verder omvattende meerdere verlichtingsapparaten 201 die met elementen verbonden zijn die direct geregeld worden door, of integraal deel uitmaken van, de regeleenheid 206 . De regeleenheid (na instructies ontvangen van randapparatuur of knoppen 203, 207) regelt direct de voeding van de verlichtingseenheid door deze elementen te regelen.
De voeding kan verkregen worden vanaf een generator of vanaf een extern netwerk. Er kunnen ook zekeringen, verbindingen met bussen en voedingslijnen, etc. verschaft worden. De regeleenheid 206 kan opgenomen zijn in of verbonden zijn met een schakelkast 105, om het externe netwerk (of de generator) met het voedingsnetwerk van de woning of gebouw te verbinden.
In sommige uitvoeringsvormen kunnen de verlichtingsapparaten 201 ingericht zijn om een modulatie van verlichting (bijv. een uitbarsting van pulsen of dergelijke) te verschaffen bij een frequentie zodat de modulatie niet direct met het menselijk oog waargenomen kan worden. De verlichtingsapparaten 201 kunnen bijvoorbeeld ingericht zijn om volgorden van 90 pulsen per seconde, of hoger, te verschaffen bijvoorbeeld 400 pulsen per seconde, of 2000 pulsen per seconde. Dergelijke snelheden zijn nauwelijks waarneembaar of op te merken met het menselijk oog. De verlichtingsapparaten kunnen bijvoorbeeld LED's zijn. De huidige uitvinding is echter niet beperkt tot deze verlichtingsapparaten, en er kunnen gloeilampen,
spaarlampen, halogeenlampen en dergelijke gebruikt worden.
Het systeem kan verder meerdere perifere interfaces of knoppen 203, 207 omvatten. Deze zijn via communicatieprotocollen met de regeleenheid 206 verbonden, bijv. via gegevensbussen, via draadloze verbinding, etc. Invoer en uitvoer voor de bussen en zenders, ontvangers en/of zendontvangers kunnen opgenomen worden om deze communicatie mogelijk te maken.
In uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan elk verlichtingsapparaat 201 verbonden met de regeleenheid 206 met ten minste één perifeer interface of knop 203, 207 verbonden worden. Op deze manier kan, na de inbedrijfstelling elk verlichtingsapparaat 201, in- en uitgeschakeld worden en kan elke interface een functie hebben.
De perifere interfaces 203, 207 kunnen knoppen, schakelaars, digitale of tactiele sensoren, bewegingssensoren, foto-elektrische sensoren, etc. omvatten.
De regeleenheid 206 kan voorgeprogrammeerd zijn, en alle apparaten (verlichtingsapparaten 201 en interfaces 203, 207) verbonden met de regeleenheid 206 kunnen geïdentificeerd en/of geprogrammeerd zijn en opgeslagen in een geheugen, zodat geen apparaat zonder een functie blijft.
De huidige uitvinding verschaft een gemakkelijke manier voor inbedrijfstelling van een verlichtingssysteem omvattende meerdere verlichtingsapparaten 201, door elk verlichtingsapparaat 201 (bijv. lamp) overeen te laten komen met ten minste één gekozen perifeer interface 203, 207 (bijv. knop), door de gekozen interface 203, 207 te activeren volgens een volgorde van pulsen uitgezonden door het verlichtingsapparaat 201.
In wat volgt worden voorbeelden van inbedrijfstelling uitgelegd.
Een voorbeeld van inbedrijfstelling wordt afgebeeld in FIG. 8, waar slechts één verlichtingsapparaat 201 afgebeeld wordt. Het geeft een elementaire en eenvoudig herconfigureerbare functionaliteit aan de verlichtingsapparaten en interfaces in een vroeg stadium van de bouw. De regeleenheid 206 wijst aan elk verlichtingsapparaat een patroon toe, wat in het geval van het afgebeelde verlichtingsapparaat 201 bijvoorbeeld het patroon 500 van FIG. 5 kan zijn (inclusief een lange uit-periode gevolgd door twee korte uit-perioden). De regeleenheid introduceert het patroon 500 als een voedingssequentie doorheen het voedingslijnnetwerk 212, waarbij de voedingssequentie een lange uit-periode gevolgd door twee korte uit-perioden is, gescheiden door aan-perioden (die bij voorkeur dezelfde duur hebben, om overmatige complexiteit in de volgorden en lichtregeling te voorkomen). De volgorde kan cyclisch herhaald worden, waardoor het verlichtingsapparaat gedurende enkele seconden aan blijft staan om aan te geven waar de volgorde start, zoals uitgelegd met verwijzing naar FIG. 5. De installateur 802 ziet het verlichtingsapparaat 201 cyclisch in- en uitschakelen met volgorde 801 "lang uit - flikkeren - flikkeren" (of, nauwkeuriger, "lang aan - lang uit - aan - kort uit - aan - kort uit - lang aan"). De installateur besluit welke interface 207 (bijv. knop) aan het verlichtingsapparaat 201 toegewezen zal worden, en voert een eerste lang indrukking uit, gevolgd door twee korte indrukkingen van de knop 207. De regeleenheid 206 detecteert en identificeert de volgorde 500 ingedrukt in die specifieke knop, en brengt de verbinding tussen de knop 207 en het verlichtingsapparaat 201 tot stand, waardoor het in een intern geheugen blijft, waardoor een elementaire regeling van het verlichtingsapparaat 201 via de knop 207 mogelijk gemaakt wordt. De volgorde 801 wordt ook gedetecteerd door het detectie-element 912 van het draagbare apparaat 902 van de installateur. Het programma in het apparaat 902 kan de installateur vragen om de lokalisatie te identificeren (een identificator toe te wijzen 313 van) en deze op te slaan 312, ofwel in de regeleenheid 206 (indien directe communicatie tussen het apparaat 902 en de regeleenheid 206 bestaat) of in het geheugen van het draagbare apparaat 902 zelf. Deze informatie kan later naar de regeleenheid 206 verzonden worden of zelfs naar een externe gegevensbank. De informatie van de identificator van het verlichtingsapparaat 201 kan aan de informatie van het patroon gekoppeld worden dat exclusief aan dat verlichtingsapparaat in de regeleenheid 206 toegewezen is. Met andere woorden, kan de regeleenheid 206 twee invoeren ontvangen: één gerelateerd aan het randapparaat 203, 207 die aan het verlichtingsapparaat 201 gekoppeld moet worden, en een andere gerelateerd aan de identificator (bijv. naam van de locatie) van het verlichtingsapparaat
201. Beide invoeren kunnen in beide gevallen bepaald worden door het patroon toegewezen aan het verlichtingsapparaat 201. Daardoor kan het verlichtingsapparaat 201 functioneel gekoppeld zijn met ten minste één randapparaat 203, 207 gekozen door de installateur, en kan ook geïdentificeerd worden door de lokalisatie geïntroduceerd door de installateur.
De installateur kan naar een ander verlichtingsapparaat 201 en/of interface 203, 207 bewegen en de bewerking herhalen totdat alle verlichtingsapparaten 201 van het gebouw functioneel zijn en aan- en uitgezet kunnen worden en hun locaties geïdentificeerd zijn. Optioneel kunnen alle interfaces 203, 207 van het gebouw functioneel gemaakt worden (waardoor elk daarvan een verlichtingsapparaat 201 kan in- of uitschakelen). Dit kan door slechts één installateur gedaan worden en het kan gedaan worden zodra de bedrading, interfaces, verlichtingsapparaten 201, en regeleenheid 206 geïnstalleerd zijn en met het voedingsnetwerk verbonden zijn, zonder dat een gegevensnetwerkverbinding, draadloze verbinding, wifi-signaal, modems en dergelijke nodig is.
Een ander voorbeeld van inbedrijfstelling is afgebeeld in FIG 9 en FIG 10. Een pulsreeks 901, niet detecteerbaar met het menselijk oog, wordt in een bepaalde ruimte geproduceerd. De installateur voert met een slimme telefoon 902 uitvoerende een toepassing volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding. De sensor 912 van de slimme telefoon detecteert de pulsreeks 901, en decodeert de reeks en zendt de resultaten naar een regeleenheid 206, of zendt de resultaten van de detectie direct naar de regeleenheid 206 voor decodering. De regeleenheid 206 komt overeen met de pulsreeks 901 met het patroon dat eraan toegewezen is en zendt, zoals afgebeeld in FIG 10, het patroon in een gemakkelijke en leesbare vorm 1001 (bijv. stip-lijn-stip) naar de slimme telefoon 902 voor weergave. De installateur kan ook, zoals hierboven beschreven is, specificeren welke ruimte correspondeert met het geïdentificeerde verlichtingsapparaat 201, door er een identificator aan toe te wijzen (bijv. de hal). De installateur introduceert het patroon 1001 door het activeren van de gekozen perifeer interface 207 volgens een reeks 1003 volgende het patroon 1001 (korte activering - lange activering - korte activering).
In een alternatieve uitvoeringsvorm kan de pulsreeks 901 met het menselijk oog detecteerbaar zijn, maar kan de installateur nog steeds gebruikmaken van het draagbare apparaat 902 om het patroon in de weergave van het draagbare apparaat 902 van de regeleenheid 206 op te halen, waardoor complexere patronen door de regeleenheid 206 gebruikt kunnen worden, die nog steeds een gemakkelijke en leesbare vorm van het lezen van het patroon kunnen verschaffen. Dit verlaagt de kans op fouten.
De informatie over de identificatie van de kamer en het patroon dat eraan is toegewezen kan (via de slimme telefoon) via internet naar een externe gegevensbank 1002 verzonden worden, evenals de situatie en het adres van de woning, bijvoorbeeld gelokaliseerd door de slimme telefoon via GPS . Als alternatief kan de informatie van de identificatie lokaal in de slimme telefoon opgeslagen worden en later naar de regeleenheid 206 en/of de gegevensbank 1002 gedownload worden.
De slimme telefoon kan elk ander apparaat zijn zoals een tablet, een speciaal apparaat of iets dergelijks, of in het algemeen een apparaat met een lichtsensor, een interface waarmee deinstallateur identificatoren kan toewijzen (bijv. een fysiek of virtueel toetsenbord, waardoor veel vrijheid mogelijk is voor het toewijzen van identificatoren), een optionele sensorische uitvoer zoals een beeldscherm, gegevensverbinding (draadloos of bedraad, bijv. via een poort) met de regeleenheid 206 en, optioneel, met een externe gegevensbank, en geschikte software.
In een later bouwstadium, wanneer de regeleenheid 206 toegang tot externe netwerken heeft (bijvoorbeeld wanneer het gebouw met gegevenslijnen zoals telefoonlijnen of glasvezelcommunicatie verschaffende verbinding met bijv. internet omvat), kan het alle informatie van de externe gegevensbank 1002 (adres, de verlichtingsapparaten 201 gekoppeld met perifere interfaces 203, 207 en de ruimten waar de verlichtingsapparaten 201 geïnstalleerd zijn) met de informatie opgeslagen in de regeleenheid 206 koppelen.
Daardoor kan de configuratie van het verlichtingssysteem, met alle gebruikersvoorkeuren, of ten minste een deel daarvan op afstand voltooid worden, vanaf een centrale eenheid met toegang tot de gegevensbank 1002 en tot de regeleenheid 206. Bovendien maakt dit mogelijk dat een extern ondersteuningscentrum in staat is om informatie te verkrijgen over de configuratie van het verlichtingssysteem voor technische ondersteuning of iets dergelijks, zonder dat een specialist naar het fysieke verlichtingssysteem gestuurd hoeft te worden (bijv. de woning met een dergelijk systeem). Indien op enig moment een herconfiguratie nodig is, kan dit door een gebruiker gedaan worden door de inbedrijfstelling simpelweg opnieuw te starten of, indien nodig, op afstand door de technische dienst.

Claims (13)

CONCLUSIES
1. Een werkwijze voor het inbedrijfstellen en in kaart brengen van een verlichtingssysteem omvattende meerdere verlichtingsapparaten (201), waarbij de werkwijze omvat: - het genereren (301) van een verzameling patronen met ten minste evenveel verschillende patronen als het aantal verlichtingsapparaten (201) in de meerdere daarvan, - het detecteren van de meerdere verlichtingsapparaten (201), - het toewijzen (302) van elk patroon van de verzameling aan een uniek verlichtings- apparaat (201) van de meerdere daarvan, - het activeren (303) van elk verlichtingsapparaat (201) overeenkomstig zijn toegewezen patroon, waarbij het patroon een volgorde van vermogenspulsen omvat, - het detecteren (311) van modulatie van licht gegenereerd door een verlichtingsapparaat (201), - het toewijzen (313) van een identificator van de lokalisatie van het verlichtingsapparaat aan het verlichtingsapparaat waarvan de modulatie van licht gedetecteerd wordt, - het opslaan (312) van de toegewezen identificator als een lokalisatie-identificatie van het verlichtingsapparaat waarvan de modulatie van licht gedetecteerd wordt, - het herhalen van de stappen van het detecteren, toewijzen en opslaan voor elk verlichtingsapparaat (201).
2. De werkwijze volgens de voorgaande conclusie, verder omvattende het uitzenden van de identificator naar een regeleenheid (206) en/of naar een externe gegevensbank (1002).
3. De werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het activeren van elk verlichtingsapparaat overeenkomstig zijn toegewezen patroon het cyclisch activeren (323) van het verlichtingsapparaat omvat, in een cyclus met een tijdskader zodat dat de pulsen onzichtbaar voor het menselijk oog zijn.
4. De werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, verder omvattende het koppelen van elk verlichtingsapparaat (201) met ten minste één van meerdere perifere interfaces (203, 207) in een elektrisch netwerk, waarbij de werkwijze het in kaart brengen van het verlichtingssysteem volgens één van conclusie 1 of conclusie 2 omvat, verder omvattende - het repliceren van het patroon van een bepaald verlichtingsapparaat (201) door het bedienen van een perifeer interface (203, 207) om met dat specifieke verlichtingsapparaat (201) gekoppeld te worden, en - bij het detecteren (304) van activering van de perifeer interface (203, 207) volgens een patroon van de verzameling patronen, het koppelen (305) van de geactiveerde perifeer interface (203, 207) met het verlichtingsapparaat (201) waaraan dat patroon toegewezen is.
5. De werkwijze volgens conclusie 4, verder omvattende het verschaffen van toegang tot een externe gegevensbank (1002) om de informatie van de gekoppelde verlichtingsapparaten (201) en perifere interfaces (203, 207) te verkrijgen.
6. De werkwijze volgens één van conclusies 4 of 5, - waarbij detectiemodulatie door een optische sensor uitgevoerd wordt, en - waarbij het detecteren van activering van de perifeer interface volgens een patroon van de verzameling patronen het weergeven van het patroon toegewezen aan het verlichtingsapparaat op een weergave-apparaat omvat, zodat het patroon gerepliceerd kan worden.
7. De werkwijze volgens één van conclusies 4 tot 6, verder omvattende het uitzenden van een detecteerbaar signaal wanneer alle verlichtingsapparaten (201) met ten minste één perifeer interface (203, 207) gekoppeld zijn en/of alle perifere interfaces (203, 207) met een verlichtingsapparaat (201) gekoppeld zijn.
8. De werkwijze volgens conclusie 7, omvattende het uitschakelen van alle verlichtingsapparaten (201) wanneer alle perifere interfaces gekoppeld zijn, en/of alle verlichtingsapparaten gekoppeld zijn.
9. Een regeleenheid (206) voor het inbedrijfstellen van een verlichtingssysteem omvattende meerdere verlichtingsapparaten (201), waarbij de regeleenheid (206) een invoerpoort voor het ontvangen van informatie heeft, waarbij de regeleenheid (206) geprogrammeerd is voor het uitvoeren van de stappen van: - het genereren (301) van een verzameling patronen met ten minste evenveel verschillende patronen als het aantal verlichtingsapparaten (201) in de meerdere daarvan, - het toewijzen (302) van elk patroon van de verzameling aan een uniek verlichtingsapparaat (201) van de meerdere daarvan, - het activeren (303) van elk verlichtingsapparaat (201) overeenkomstig zijn toegewezen patroon, waarbij het patroon een volgorde van vermogenspulsen omvat, - het ontvangen van informatie over een gedetecteerde meting van het geactiveerde verlichtingsapparaat en een gekoppelde identificator van de locatie van dat verlichtingsapparaat, - het opslaan van genoemde identificator als een lokalisatie-identificatie van het verlichtingsapparaat.
10. De regeleenheid (206) volgens de voorgaande conclusie, verder omvattende een invoerpoort voor het ontvangen van een invoer vanaf ten minste één perifeer interface (203, 207), waarbij de regeleenheid geprogrammeerd is voor, bij het detecteren (304) van activering van de perifeer interface (203, 207) volgens een patroon van de verzameling patronen, het verschaffen van een koppeling tussen de geactiveerde perifeer interface (203, 207) met het verlichtingsapparaat (201) waaraan dat patroon toegewezen is.
11. De regeleenheid (206) volgens één van conclusies 9 of 10, verder omvattende een verbinding met een externe gegevensbank (1002) voor het opslaan van ten minste de identificator als een lokalisatie-identificatie van het verlichtingsapparaat, en om optioneel mogelijk te maken dat de externe gegevensbank (1002) de informatie van de gekoppelde verlichtingsapparaten (201) en perifere interfaces (203, 207) verkrijgt.
12. Een verlichtingssysteem voor een woning of gebouw, omvattende - meerdere verlichtingsapparaten (201) voor het uitzenden van continu licht wanneer ingeschakeld, - meerdere perifere interfaces (203, 207) voor het bedienen van de voeding van de verlichtingsapparaten (201), - een regeleenheid (206) volgens één van conclusies 9 tot 11, waarbij de regeleenheid (206) elektrisch met elk van de meerdere verlichtingsapparaten (201) en met elk van de meerdere perifere interfaces (203, 207) verbonden is.
13. Het verlichtingssysteem volgens conclusie 12, waarbij de perifere interfaces (203, 207) en/of de verlichtingsapparaten (201) via bedrade bussen (204) met de regeleenheid (206) verbonden zijn.
BE20195264A 2019-04-19 2019-04-19 In kaart brengen en inbedrijfstelling van elektrische apparaten in een geautomatiseerde thuisomgeving BE1027201A9 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20195264A BE1027201A9 (nl) 2019-04-19 2019-04-19 In kaart brengen en inbedrijfstelling van elektrische apparaten in een geautomatiseerde thuisomgeving
DK20166964.5T DK3726781T3 (da) 2019-04-19 2020-03-31 Kortlægning og idriftsættelse af elektriske anordninger i et automatiseret hjemmemiljø
EP20166964.5A EP3726781B1 (en) 2019-04-19 2020-03-31 Mapping and commissioning of electrical devices in an automated home environment
PL20166964T PL3726781T3 (pl) 2019-04-19 2020-03-31 Mapowanie i uruchamianie urządzeń elektrycznych w zautomatyzowanym środowisku domowym

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20195264A BE1027201A9 (nl) 2019-04-19 2019-04-19 In kaart brengen en inbedrijfstelling van elektrische apparaten in een geautomatiseerde thuisomgeving

Publications (3)

Publication Number Publication Date
BE1027201A1 BE1027201A1 (nl) 2020-11-13
BE1027201B1 BE1027201B1 (nl) 2020-12-01
BE1027201A9 true BE1027201A9 (nl) 2020-12-07

Family

ID=67470352

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20195264A BE1027201A9 (nl) 2019-04-19 2019-04-19 In kaart brengen en inbedrijfstelling van elektrische apparaten in een geautomatiseerde thuisomgeving

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP3726781B1 (nl)
BE (1) BE1027201A9 (nl)
DK (1) DK3726781T3 (nl)
PL (1) PL3726781T3 (nl)

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
KR101688159B1 (ko) * 2014-11-28 2016-12-20 엘지전자 주식회사 조명 시스템 및 조명 장치 등록방법
US10218529B2 (en) * 2017-07-11 2019-02-26 Philipp Roosli Automation system for deployment in a building

Also Published As

Publication number Publication date
PL3726781T3 (pl) 2022-02-21
DK3726781T3 (da) 2022-01-24
EP3726781A1 (en) 2020-10-21
BE1027201B1 (nl) 2020-12-01
BE1027201A1 (nl) 2020-11-13
EP3726781B1 (en) 2021-10-27

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US12010780B2 (en) Commissioning and controlling load control devices
CN108391340A (zh) 用于创建和/或扩展网络的照明***、光源、传感器和方法
JP6839103B2 (ja) 照明システム内の装置を設定するための方法
JP2006511054A (ja) ワイヤレス制御された照明システムを構成する方法
EP1966625A1 (en) Method and apparatus for lighting control
WO2020028788A1 (en) Camera-based commissioning
US10701781B2 (en) Programming rules for controlling lighting based on user interactions with one or more actuators in one or more zones
CN109315053B (zh) 存在模仿***和方法
EP3266283A1 (en) Presence request via light adjustment
EP3245850A1 (en) An identification device for a lighting system
CN113273141A (zh) 可由控制设备配置的照明控制***
BE1027201A9 (nl) In kaart brengen en inbedrijfstelling van elektrische apparaten in een geautomatiseerde thuisomgeving
US11076467B1 (en) Linked security lighting system and methods
BE1027206B1 (nl) Inbedrijfstelling van elektrische apparaten in een geautomatiseerde thuisomgeving
KR101922291B1 (ko) 조명시스템 및 제어방법

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20201201

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20220430