BE1023160B1

BE1023160B1 - Krimp meetapparaat

Info

Publication number: BE1023160B1
Application number: BE2015/5778A
Authority: BE
Inventors: Luc Sneyders
Original assignee: Exmore Benelux Bvba
Priority date: 2015-12-02
Filing date: 2015-12-02
Publication date: 2016-12-05
Also published as: WO2017093815A1; HUE038948T2; EP3191790A1; PL3191790T3; JP6291630B1; EP3191790B1; US20170307356A1; CN107532876A; US9903706B2; JP2018507384A; MX2017003668A

Abstract

De uitvinding in kwestie heeft betrekking op een meetinrichting voor het bepalen van de hoogte van een krimp in een krimp-connector aan een geleider, zoals bij een kabelschoen of adereindhuls. Daartoe wordt de uitvinding gekenmerkt door aanpassingen in het mes zoals gebruikt in een micro- metrische meetinrichting. In de meetinrichting volgens de vinding is het meetmes voorzien van een verend opgesteld hulpmiddel, waarbij dit hulpmiddel bestaat uit een plaatvormig hulpmiddel hetwelke centraal zit in het meetmes en hetwelke haaks staat op de orientatie van het meetmes.

Description

KRIMP MEETAPPARAAT

GEBIED VAN DE UITVINDING

De uitvinding in kwestie heeft betrekking op een meetinrichting voor het bepalen van de hoogte van een krimp in een krimp-connector / contact aan een geleider, zoals bij een kabelschoen of adereindhuls.

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Automatische krimppersen zijn lang gebruikt in de connectorindustrie om supersnelle Crimpverbindingen van diverse kabels en kabelbomen uit te voeren, zoals bijvoorbeeld op het gebied van elektronica, telecommunicatie en automobiel-elektronica. Bij het krimpproces wordt een elektrische en mechanische verbinding gerealiseerd door onder druk de geleider in een krimbus samen te persen. De krimphoogte van het gekrompen contact is een centraal criterium om de kwaliteit van de gevormde krimpverbinding te beoordelen. Verbindingen die niet aan de voorgeschreven krimphoogte voldoen kunnen niet verder verwerkt worden. Vandaag worden de krimphoogtes vaak manueel gemeten, ofwel rechtstreeks op de draad-crimpmachine of op een afzonderlijke meetlocatie, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een micrometer of met een meetinrichting die is uitgerust met een digitale meetklok. Ongeacht van de gebruikte methode, kan de krimphoogte slechts nauwkeurig bepaald worden door de juiste plaatsing en oriëntatie van de krimp in de meetinrichting. Een foutieve plaatsing en/of oriëntatie geeft aanleiding tot ongewenste meetfouten, op zich geen probleem ware het niet dat het voor de gebruiker vandaag niet mogelijk is deze door fouten (ten gevolge van een foutieve manipulatie) als dusdanig te herkennen.

Het mag dan ook niet verwonderen dat er vandaag de dag reeds gezocht is om tegemoet te komen aan voornoemde problemen bij het bepalen van de krimphoogte van een krimpverbinding. In een eerste aanpak, zoals bijvoorbeeld beschreven in EP 1 780 846, is de meetinrichting voorzien van mechanische hulpmiddelen die de te meten krimpverbinding vastgrijpen en zorgen voor een correcte oriëntatie en positionering van de krimpverbinding tussen de meetkop. In EP 1 780 846, bevat de bovenzijde van de meetkop armen die zich om de krimpverbinding sluiten en zodoende de horizontale oriëntatie verzekeren. Om er vervolgens voor te zorgen dat de krimp centraal tussen de meetkop gepositioneerd wordt, is de onderzijde van de meetkop voorzien van een centreerpunt hetwelk slechts bij contact met de voornoemde armen een meeting toelaat. In een andere benadering, zoals beschreven in US 2012/0263344 gaat men optisch het plaatsen van de krimp in de meetinrichting volgen en feed-back geven aan de gebruiker. De optische meeting zal tevens in staat zijn beperkte fouten in oriëntatie en plaatsing te corrigeren. Het nadeel van deze optische methodes is de afwezigheid van een tactiele feedback naar de gebruiker. In de eerste benadering neemt de meetinrichting de correcte plaatsing volledig over van de gebruiker. Dit laatste is bijzonder nuttig in het licht van de miniaturisatie waarbij de te manipuleren verbindingen steeds kleiner worden en er nood is aan een maximale automatisatie.

Neemt niet weg dat er nog steeds nood is aan eenvoudige meetinrichtingen die voornoemde problemen aanpakken. De onderhavige vinding heeft dan ook als doel een eenvoudige meetinrichting te bieden om op een reproduceerbare wijze de krimphoogte van een krimp te bepalen.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

Met specifieke verwijzing nu naar de afbeeldingen wordt benadrukt dat de getoonde bijzonderheden een vorm van voorbeeld zijn en enkel ten behoeve van illustratieve bespreking van de verschillende verwijzingen van de uitvinding in kwestie. Ze zijn de oorzaak van het verschaffen van wat wordt aangenomen als de meest nuttige en gemakkelijke beschrijving van de principes en conceptuele aspecten van de uitvinding. In dit opzicht wordt geen poging gedaan om structurele details van de uitvinding in meer detail te tonen dan nodig is voor een fundamenteel begrip van de uitvinding. De beschrijving is genomen met de tekeningen, die duidelijk maken aan de vaklui hoe de verschillende vormen van de uitvinding in de praktijk belichaamd kunnen worden.

Afb. 1: Is een dwarsdoorsnede van een krimpconnector (3) met centraal de geleider (6) van de kabel dewelke in de kabelconnector geplaatst is. De dwarsdoorsnede toont het profiel hetwelke tijdens het krimpen gevormd werd, met aan de bovenzijde de vorming van een groef (22) en aan de onderzijde een paar krimpranden (9). Tevens aangegeven is de krimphoogte CH.

Afb. 2: Is perspectief tekening van een meetinrichting volgens de stand der techniek. Deze afbeelding toont een elektrisch geïsoleerde kabel (5) met aan een het vrije kabeluiteinde een krimp met een kabelschoen (4). Het geïsoleerde kabeluiteinde (8) wordt middels een isolatiekrimp (7) met de kabelschoen verbonden en het geleider uiteinde (6) zit geperst in de krimpconnector (3). De hoogte van de krimp wordt bepaald door de krimpconnector haaks en centraal tussen een meetmes (1) en meetpunt (2) te plaatsen.

Afb. 3: Toont in dwarsdoorsnede het verschil in meetopstelling tussen de stand der techniek (B) en de meetinrichting volgens de onderhavige vinding (A). Het hulpmiddel (12) grijpt in de groef van de krimpconnector en zorgt zodoende voor een correcte positionering.

Afb. 4: Is een perspectief tekening van de opbouw van een meetmes (1) volgens de onderhavige vinding. Het toont de haakse en centrale aanwezigheid van een groef (14) waarin een plaatvormig hulpmiddel (12) past. Nokken (21) aan de onderzijde gaan voorkomen dat het hulpmiddel volledig uit het meetmes zou geduwd worden door de veer (23).

Afb. 5: Is een perspectief tekening van de opbouw van een meetmes (1) volgens de onderhavige vinding en de bijhorende houder (17). Deze afbeelding toont een holte (15) in het mes voor het hulpmiddel (12) en veer (23), met onderaan een verwijderbare bodem (16). Dit gedeelte past in een excentrische uitsparing (18) in de cilindrische houder (17), waarbij het mes met blokkeermiddel (20) in de houder wordt vastgezet.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE UITVINDING

Zoals reeds hierin vermeld is het een doel van de uitvinding in kwestie een meetinrichting te bieden om op een reproduceerbare wijze de krimphoogte van een krimp te bepalen. Daartoe wordt de uitvinding gekenmerkt door aanpassingen in het mes zoals gebruikt in een micro-metrische meetinrichting.

Zoals getoond in de dwarsdoorsnede in afbeelding 1, zal er bij het krimpen door de krimppers middels een krimpstempel een profiel gedrukt worden in de krimpconnector (3) van bv. de kabelschoen. Typisch vormt zich daarbij aan één zijde een groef (22), hierna ook de geleider groef genoemd. Aan de tegenoverliggende zijde vormen zich typisch krimpranden (9) die het gevolg zijn van de nodige spelling tussen de krimpstempel en aambeeld. Per verwijzing naar afbeelding 2, zal de hoogte van een krimp (CH) vervolgens gemeten worden door de zijde met de groef, hierna ook de groefzijde genoemd, op een meetmes (1) te plaatsten en een meetpunt (2) centraal te laten rusten op de krimp-connector aan de tegenoverliggende zijde, hierna ook de basis van de krimpconnector genoemd. De krimphoogte komt dan overeen met de afstand tussen de contactpunten aan de groefzijde (10) en het contactpunt aan de basis (11 ) zoals getoond in afbeelding 1.

Een juiste positionering van de krimp tussen het mes en meetpunt is essentieel om een goede meeting te krijgen. Zoals getoond in afbeelding 3 zal een excentrische plaatsing aanleiding geven tot meetfouten. Om hieraan te verhelpen is het meetmes van de meetinrichting volgens de onderhavige vinding voorzien van een verend opgesteld hulpmiddel (12) (een plaatvormige element) voor de correcte positionering van de te meten krimp. Het plaatvormig hulpmiddel zit centraal in en haaks op de oriëntatie van het meetmes. Bij plaatsing van de te meten krimp komt het hulpmiddel in de geleider groef terecht, en zorgt zodoende niet enkel voor het correct centreren van de krimp maar tevens voor een plaatsing onder een correcte hoek, met name orthogonaal, ten overstaande van het meetmes.

Om het nulpunt te bepalen, zijnde de contacthoogte tussen het meetpunt en mes, is het mes in een houder (17) geplaatst dewelke en laterale verplaatsing van het mes mogelijk maakt, en derhalve toelaat dat het meetpunt naast het hulpmiddel op het meetmes contact maakt om het nulpunt in te stellen. In een specifieke uitvoeringsvorm is de houder cilindrisch en het mes er excentrisch in opgesteld.

Zoals getoond in afbeelding 4 is het mes voorzien van een groef (14) waarin het hulpmiddel (12) en verend element (13) past. Verder zien we in afbeelding 5 een verwijderbare bodem (16) dewelke toelaat het hulpmiddel en verend element (13) in het meetmes (1) te plaatsen. Deze verwijderbare bodem doet aan de binnenzijde tevens dienst als afzetpunt voor de veerkracht van het verend element waardoor dit laatste naar buiten wordt geduwd. Nokken (21) aan de basis van het hulpmiddel zorgen ervoor dat het hulpmiddel niet volledig uit het meetmes uitgeduwd wordt.

In een specifieke uitvoeringsvorm bestaat het verend element uit een veer (23). Deze veer (23) gelokaliseerd in een voorziene holte (17) in het meetmes, duwt het hulpmiddel tot tegen de nok(ken) uit het meetmes. Het hulpmiddel (12) is plaatvormig en passend in een overeenkomstige groef (14) in het meetmes. In een specifieke uitvoeringsvorm is het plaatvormig hulpmiddel te vergelijken met de kling (lemmet) van een zwaard, hetwelke aan de bovenzijde uitloopt in een scherpe rand. Dus in een voorkeursvorm van de onderhavige vinding, loopt de bovenzijde van het plaatvormig hulpmiddel uit in een scherpe rand (i.e. dunner aan de bovenzijde). De vorm aan de bovenzijde van het plaatvormig hulpmiddel kan elke gangbare vorm zijn die centraal uitloopt in een dunner gedeelte, zoals de slijphoeken Scandi, High flat, Füll Flat, High Convex of Füll Convex gebruikt bij het lemmet van een mes. Het uitlopen in een scherpe rand zorgt dat het plaatvormig hulpmiddel diep past in te geleider groef wat de positionering ten goede komt. De groef in het meetmes is centraal en tegenoverliggende aan het meetpunt als de houder zich in de meetpositie bevindt. In de getoonde uitvoeringsvorm kan de houder (17) gedraaid worden door middel van de bout (19) aan de onderzijde. In de getoonde uitvoeringsvorm is de houder voor het meetmes cilindrisch en zorgt en excentrische uitsparing (18) ervoor dat er een laterale verplaatsing van het meetmes ten overstaande van het meetpunt kan gerealiseerd worden door de houder eenvoudigweg te verdraaien.

Samen met de verdere details van het meetmes en de houder illustreert deze beschrijving de uitvindingen, zoals gedefinieerd in de volgende conclusies.

Claims

CONCLUSIES

1. Een meetinrichting voor het meten van de krimphoogte (CH) van een krimp in een krimpconnector, omvattende een meetmes voorzien van een verend opgesteld hulpmiddel, waarbij dit hulpmiddel bestaat uit een plaatvormig hulpmiddel hetwelke centraal zit in het meetmes en hetwelke haaks staat op de oriëntatie van het meetmes
2. De meetinrichting volgens conclusie 1, waarbij de krimpinrichting tevens een houder voor het meetmes bevat.
3. De meetinrichting volgens conclusie 2, waarin het meetmes middels de houder lateraal verplaatsbaar is ten overstaande van het meetpunt.
4. De meetinrichting volgens conclusies 2 of 3, waarbij de houder cilindrisch is.
5. De meetinrichting volgens conclusie 4, waarbij het meetmes excentrisch in de houder is opgesteld.
6. De meetinrichting volgens één van de conclusies 2 tot 5, waarbij de houder een aangrijp punt bevat om de houder lateraal te verplaatsen, in het bijzonder een bout om de houder te verdraaien.
7. De meetinrichting volgens één der voorgaande conclusies waarbij het meetmes voorzien is van een groef voor het hulpmiddel.
8. De meetinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het meetmes voorzien is van een holte voor een verend element, in het bijzonder een veer.
9. De meetinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het meetmes voorzien is van een verwijderbare bodem.
10. De meetinrichting volgens één der voorgaande conclusies waarbij het plaatvormig hulpmiddel aan de bovenzijde uitloopt in een scherpe punt.
11. De meetinrichting volgens één der voorgaande conclusies waarbij het plaatvormig hulpmiddel aan de onderzijde voorzien is van één of meerdere nokken.