BE1023007B1 - Dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen - Google Patents

Dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen Download PDF

Info

Publication number
BE1023007B1
BE1023007B1 BE2015/0074A BE201500074A BE1023007B1 BE 1023007 B1 BE1023007 B1 BE 1023007B1 BE 2015/0074 A BE2015/0074 A BE 2015/0074A BE 201500074 A BE201500074 A BE 201500074A BE 1023007 B1 BE1023007 B1 BE 1023007B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
upright
carrier device
arm
tubular
opening
Prior art date
Application number
BE2015/0074A
Other languages
English (en)
Inventor
Roy Gerardus Theodorus Heuts
Gerardus Wilhelmus Johannes Raes
Original Assignee
Valmont Nerderland B.V.
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Valmont Nerderland B.V. filed Critical Valmont Nerderland B.V.
Priority to BE2015/0074A priority Critical patent/BE1023007B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1023007B1 publication Critical patent/BE1023007B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01FADDITIONAL WORK, SUCH AS EQUIPPING ROADS OR THE CONSTRUCTION OF PLATFORMS, HELICOPTER LANDING STAGES, SIGNS, SNOW FENCES, OR THE LIKE
    • E01F9/00Arrangement of road signs or traffic signals; Arrangements for enforcing caution
    • E01F9/60Upright bodies, e.g. marker posts or bollards; Supports for road signs
    • E01F9/696Overhead structures, e.g. gantries; Foundation means specially adapted therefor

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Road Signs Or Road Markings (AREA)

Abstract

Een dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen omvat een staander (10) en een daarmee door tussenkomst van verbindingsmiddelen (150,220) verbonden draagarm (20). De draagarm (20) strekt zich op hoogte zijwaarts ten opzichte van de staander uit en is bestemd en ingericht om daaraan verkeersgeleidingsmiddelen (21,22) te ontvangen. Eén van de staander (10) en de draagarm (20) omvat een hol kokerdeel (100) dat afgesloten, althans afsluitbaar is, en dat een ander van de staander (10) en de draagarm (20) met een uiteinde (200) binnen het kokerdeel (100) wordt ontvangen. Binnen het kokerdeel is de onderlinge verbinding tussen de draagarm en de staander door tussenkomst van de verbindingsmiddelen tot stand gebracht.

Description

Dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen omvattende ten minste één staander en een daarmee door tussenkomst van verbindingsmiddelen verbonden draagarm, die zich op hoogte zijwaarts ten opzichte van de ten minste ene staander uitstrekt en die bestemd en ingericht is om daaraan de verkeersgeleidingsmiddelen althans ten dele te ontvangen.
Een dergelijke constructie wordt gewoonlijk ook wel aangeduid als portaal en dient ter bevestiging van bijvoorbeeld verkeerslichten en wegbewijzeringsborden boven (snel)wegen en op andere plaatsen, zoals vliegvelden en parkeerterreinen. Veelal gaat het daarbij om een mast waarvan de draagarm in hoofdzaak dwars uitgaat met een vrij uiteinde. Voor grotere overspanningen wordt echter de toevlucht genomen tot constructies met masten aan weerszijden om beide uiteinden van de draagarm te ondersteunen. Aldus kunnen dragerinrichtingen worden gerealiseerd met een overspanning van typisch tussen 1 en 40 meter, waaraan één of meer signaleringsborden, verkeerslichten of dergelijke kunnen worden opgehangen.
Bij een bekende dragerinrichting van de in de aanhef genoemde soort i£de draagarm op hoogte aan een mast gekoppeld doordat een buisdeel dat in hoofdzaak haaks buiten de mast uitsteekt en dat nauwsluitend wordt ontvangen in een axiale lichaamsholte van de draagarm, wanneer de draagarm over het buisdeel heen wordt geschoven. Vervolgens wordt de draagarm op het buisdeel gefixeerd door middel van een stel bouten ter hoogte van het buisdeel door een wand van de draagarm in het buisdeel worden vastgeschroefd.
Een bezwaar van deze bekende constructie is dat de voor de fixatie toegepaste bouten van buiten zichtbaar blijven en daarmee ontsierend werken. Bovendien worden de bouten aldus blootgesteld aan weer en wind, waardoor het risico ontstaat dat een bout zich onwrikbaar vastzet en naderhand niet meer normaal kan worden losgedraaid. Ook draagt het volle gewicht van de draagarm aldus volledig op het buisdeel dat buiten de mast uitsteekt, waardoor dit een aanzienlijk moment moet kunnen weerstaan en dus navenant zwaar zal dienen te zijn gedimensioneerd. Bovendien vergt de nauwsluitende passing van de draagarm over het buisdeel de nodige precisie en behendigheid bij een positionering van de draagarm ten opzichte van de staander.
Met de onderhavige uitvinding wordt onder meer beoogd te voorzien in een dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen die aan één of meer van deze bezwaren althans in belangrijke mate tegemoet komt.
Om het beoogde doel te bereiken heeft een dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen van de in de aanhef beschreven soort volgens de onderhavige uitvinding als kenmerk dat één van de ten minste ene staander en de draagarm een hol kokerdeel omvat dat afgesloten, althans afsluitbaar is, dat een ander van de ten minste ene staander en de draagarm met een uiteinde binnen het kokerdeel wordt ontvangen, en dat binnen het kokerdeel de onderlinge verbinding tussen de draagarm en de staander door tussenkomst van de verbindingsmiddelen is tot stand gebracht. Aldus bevinden de bevestigingsmiddelen, die voor de verbinding tussen de staander en de draagarm zorgen, zich binnenin een hol kokerdeel dat afsluitbaar is om de verbindingsmiddelen aldus niet alleen aan het oog te onttrekken maar bovendien de verbindingsmiddelen te beschermen tegen weersinvloeden.
Bovendien kan aldus een voordeliger krachtenspel ter plaatse van de onderlinge verbinding van de draagarm en de betreffende staander worden bereikt, wat met name bij aan één uiteinde vrij hangende draagramen van groot belang is. Een voorkeursuitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding heeft daartoe als kenmerk dat het kokerdeel van de ten minste ene staander uitgaat en aan tegenoverliggende open uiteinden door een althans in hoofdzaak passende opening in een wand van de staander wordt ontvangen, dat de verbindingsmiddelen ten minste een busdeel omvat dat van de draagarm uitgaat en dat althans in hoofdzaak co-axiaal in het kokerdeel wordt ontvangen, en dat de verbindingsmiddelen ten minste één handmatig losneembare schroefverbinding tussen het kokerdeel en het busdeel omvat. Aldus is het kokerdeel althans nagenoeg volledig in de staander geïntegreerd en wordt het kokerdeel aan de genoemde weerszijden door de rand van de betreffende opening opgevangen. Het door de draagarm binnen het kokerdeel uitgeoefende krachtenspel kan hierdoor bijzonder evenwichtig binnen de constructie worden opgenomen en verdeeld, waarbij bovendien het op de onderlinge verbinding resulterende mechanische moment relatief beperkt wordt gehouden.
In een bijzondere uitvoeringsvorm heeft de dragerinrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de ten minste ene schroefverbinding een centrale schroefverbinding omvat waarvan een schroeflijn zich helisch voortplant rondom een althans nagenoeg gemeenschappelijke hartlijn van het kokerdeel en het busdeel. Door de centrale schroefverbinding aan te halen, zal het busdeel aldus rechtstandig althans nagenoeg volgens de gemeenschappelijk hartlijn binnen het kokerdeel worden getrokken, waardoor een onbedoelde scheefstand en frictie met het kokerdeel tot een minimum worden beperkt.
Om een eenvoudige montage en assemblage in het veld te bevorderen heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de dragerconstructie volgens de uitvinding als kenmerk dat het busdeel ten opzichte van een binnenwand van het kokerdeel een tussenruimte bewaart en dat het kokerdeel aan een invoerzijde een kraag omvat die zich althans nagenoeg volledig over de genoemde tussenruimte uitstrekt. Doordat althans het busdeel van de draagarm hierbij een tussenruimte bewaart ten opzichte van een binnenwand van het kokerdeel, bijvoorbeeld doordat de draagarm hier verjongt of überhaupt een kleiner maatvoering kent, kan het busdeel betrekkelijk zelfstandig zoekend binnen het kokerdeel worden gebracht, daarbij geholpen en gericht door de kraag die het busdeel daarbij volgens de bedoelde hartlijn dwingt. De kraag dient bovendien uiteindelijk ter ondersteuning van het busdeel en de daarmee verbonden draagarm opdat een krachtmoment daarvan niet of nauwelijks op de schroefverbinding met de staander zal worden uitgeoefend.
Met het oog op een spelingvrije onderlinge verbinding en een verdere distributie van de statische en dynamische krachten waaraan de verbinding tussen de draagarm en de staander in de praktijk zal kunnen worden onderworpen, heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat het busdeel een schouder omvat die, althans in onderling verbonden toestand, althans nagenoeg aanligt op de kraag die van het kokerdeel uitgaat. De schouder stuit hierbij spelingvrij tegen de kraag tot een onderling opgesloten geheel waardoor de genoemde krachten bijzonder gelijkmatig zullen worden verdeeld en opgevangen in de constructie.
Een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding heeft als kenmerk dat een hartlijn van het kokerdeel zich althans nagenoeg haaks uitstrekt ten opzichte van en een hartlijn van de staander. Het kokerdeel steekt daarbij althans nagenoeg dwars door de staander heen om daarin het busdeel te ontvangen dat van de draagarm uitgaat. Op voor een eventueel doorhangen van een vrij hangende draagarm te compenseren, kan daarbij een geringe scheefstand van voorbij 90 graden ten opzichte van een bodem worden toegepast om uiteindelijk een nagenoeg haakse opstelling te verkrijgen.
Een bijzonder praktische uitvoeringsvorm van de dragerinrichting is volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de schroefverbinding een schroefbout omvat die gangbaar van een binnen het kokerdeel geplaatste tussenwand uitgaat om passend te worden ontvangen in een inwendige schroefdraad die van een eindwand van het busdeel uitgaat, en meer in het bijzonder doordat de inwendige schroefdraad uitgaat van een moer die aan een van de tussenwand afgewende zijde van de eindwand rondom een daarin voorziene opening hecht met de eindwand is verbonden, in het bijzonder daaraan is gelast. Aldus wordt de schroefverbinding tussen de tussenwand van het kokerdeel en de eindwand van het busdeel uitgeoefend, in het bijzonder totdat beide op elkaar stuiten. Dit levert een bijzonder solide en betrouwbare onderlinge verbinding, zelfs indien daarvoor louter een enkele, centrale schroefverbinding worden toegepast die afdoende is gedimensioneerd.
De draagarm is niet slechts geschikt voor een ophanging van passieve verkeersborden en bewegwijzeringsborden, maar kan ook worden toegepast om daaraan actieve componenten zoals verkeerslichten, matrixborden, camerasystemen en verlichtingseenheden te monteren. Om de daarvoor noodzakelijke elektrische en elektronische bekabeling te kunnen geleiden, heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de eindwand en de tussenwand beiden een kabeldoorvoeropening omvatten om te samen met een kabeldoorvoeropening in een buitenmantel van het kokerdeel een doorvoerkanaal te bieden tussen een axiale lichaamsholte in de ten minste ene staander een axiale lichaamsholte in de draagarm. Aldus kan een in dat geval uit de holle draagarm ontwijkende bekabeling via de genoemde doorvoeropeningen in de eveneens holle staander worden geleid om nabij een basis daarvan de worden aangesloten of verder te worden weggeleid.
De onderhavige uitvinding is niet slechts toepasbaar voor een aan één zijde vrij hangende draagarm, maar kan tevens worden toegepast in een dragerinrichting waarbij de draagarm aan weerszijden door een staander worden ondersteund. Met het oog op een dergelijk portaal heeft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat het kokerdeel deelbaar is en aldus ten minste een eerste kokerdeel alsmede een tweede kokerdeel omvat, dat een mantel van het kokerdeel ten minste één opening omvat die zich uitstrekt aan weerszijden van een onderling deelvlak tussen het eerste kokerdeel en het tweede kokerdeel, dat een uiteinde van de draagarm althans nagenoeg passend binnen de ten minste ene opening in de mantel van het kokerdeel wordt ontvangen, en dat de verbindingsmiddelen uitgaan van het eerste kokerdeel en het tweede kokerdeel om deze onderling te verbinden onder althans nagenoeg spelingvrije insluiting van het uiteinde van de draagarm in de opening. Aldus kan de draagarm volgens de hartlijn van de betreffende staander worden opgelegd om vervolgens door middel van het tweede kokerdeel en de verbindingsmiddelen daarmee te worden verenigd.
Om een juiste passing en onderlinge afdichting te verzekeren en bovendien een eventuele corrosie werende toplaag op de draagarm te beschermen, heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding daarbij als kenmerk dat tussen een rand van de opening en een omtrek van de draagarm een afdichting is aangebracht. Voor de afdichting kan met voordeel een pakking van synthetisch of natuurlijk rubber of een andere geschikte kunststof worden toegepast.
Een bijzonder praktische uitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding heeft als kenmerk dat de verbindingsmiddelen een schroefdraadeind omvatten dat gangbaar uitgaat van een eerste tussenwand binnen het eerste kokerdeel en die passend wordt ontvangen in een inwendige schroefdraad die uitgaat van een tweede tussenwand binnen het tweede kokerdeel, en dat tussen beide tussenwanden het schroefdraadeind zich door het uiteinde van de draagarm heen uitstrekt. Aldus fixeren de verbindingsmiddelen niet alleen beide kokerdelen ten opzichte van elkaar maar ook de kokerdelen ten opzichte van de draagarm. Het resultaat is een bijzonder hecht, onwrikbaar samenstel. Meer in het bijzonder heeft een uitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding daartoe als kenmerk dat de inwendige schroefdraad uitgaat van een moer die aan een van de tussenwand afgewende zijde van de eindwand rondom een daarin voorziene opening hecht met de eindwand is verbonden, in het bijzonder daaraan is gelast.
Om eventuele bekabeling die uit het uiteinde van de draagarm ontwijkt te kunnen doorgeleiden, heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de tweede tussenwand en een binnen het tweede kokerdeel gelegen deel van een wand van het uiteinde van de draagarm een kabeldoorvoeropening omvatten om een doorvoerkanaal te bieden tussen een axiale lichaamsholte in de staander en een axiale lichaamsholte in de draagarm. De doorvoeropening in de wand van de draagarm kan daarbij samenvallen met die voor de onderlinge schroefverbinding tussen beide delen van het kokerdeel. In een verdere bijzondere uitvoeringsvorm vallen een hartlijn van het kokerdeel en een hartlijn van de staander althans nagenoeg samen, waarbij het tweede kokerdeel een uiteinde van de ten minste ene staander vormt.
Ter bevordering van een evenwichtige krachtenspreiding over de constructie heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de dragerinrichting als kenmerk dat het kokerdeel tegenover de opening van een overeenkomstige tweede opening is voorzien en dat het uiteinde van de draagarm zich door beide openingen uitstrekt. Aldus wordt het uiteinde van de draagarm door overstaande wanddelen van de staander ondersteunt en ingesloten.
Ten behoeve van een eventuele inwendige inspectie van het uiteinde van de draagarm of eventueel daarin aanwezige bekabeling, heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding daarbij als kenmerk dat het uiteinde van de draagarm afsluitbaar is door middel van een herplaatsbaar deksel.
Vanuit een vergelijkbaar oogpunt, maar ook met het oog op een montage en eventuele demontage van de dragerinrichting als geheel, heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat het kokerdeel aan een van het busdeel en de verbindingsmiddelen afgewende zijde afsluitbaar is door middel van een herplaatsbaar deksel. Dankzij het wegneembare karakter van het toegepaste deksel blijven de bevestigingsmiddelen die de draagarm en de staander onderling verenigen eenvoudig bereikbaar. Hetzelfde geldt voor een eventuele bekabeling die vanuit de draagarm via het kokerdeel volledig inwendig in de constructie naar de staander wordt geleid.
Hoewel voor de ten minste ene staander uiteenlopende constructies kunnen worden toegepast die daarbij desgewenst op één of meer punten op een ondergrond kunnen afsteunen, heeft een bijzonder praktische uitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de ten minste ene staander een holle mast omvat. De mast kan daarbij al of niet zijn samengesteld opeenvolgende buisdelen van naar een top toe stapsgewijs afhemende diameter of anderszins, bijvoorbeeld conisch, verjongen.
Met het oog op toepassingen in de open lucht heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de dragerinrichting volgens de uitvinding daarbij voorts als kenmerk dat de mast uit één of meer buisdelen is samengesteld, welke buisdelen zijn gevormd van een materiaal uit een groep omvattende aluminium, roestvast staal en verduurzaamd staal. Voor de verduurzaming van staal kan daarbij bijvoorbeeld een toplaag galvanisch worden voorzien, bijvoorbeeld door thermisch of nat verzinken, of het staal worden gelakt of anderszins chemisch worden gecoat, zoals bijvoorbeeld door poeder coaten. Met voordeel wordt een basisdeel van de staander tot een hoogte van de orde van 50-150 centimeter van een dubbele bescherming voorzien.
Navolgend zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een aantal uitvoeringsvoorbeelden en een bijbehorende tekening. In de tekening toont: figuur 1 een schematische weergave van een eerste uitvoeringsvoorbeeld van een dragerinrichting volgens de uitvinding; figuur 2 een detaildoorsnede van de onderlinge verbinding van een draagarm en staander in de dragerinrichting van figuur 1 in samengestelde toestand; figuur 3 een detaildoorsnede van de onderlinge verbinding van de draagarm en staander in de dragerinrichting van figuur 1 in uiteengenomen toestand; figuur 4A-4F aanzichten van werkzame onderdelen in de onderlinge verbinding van de draagarm en staander in de dragerinrichting van figuur 1 ; figuur 5 een schematische weergave van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een dragerinrichting volgens de uitvinding; figuur 6A-6B respectievelijk een bovenaanzicht en een detaildoorsnede van de onderlinge verbinding van een draagarm en staander in de dragerinrichting van figuur 5 in samengestelde toestand; figuur 7 een detaildoorsnede van de onderlinge verbinding van een draagarm en staander in de dragerinrichting van figuur 5 in uiteengenomen toestand;
Figuur 8 een aanzicht van een werkzaam onderdeel in de onderlinge verbinding van de draagarm en staander in de dragerinrichting van figuur 5; en figuur 9 een partiele doorsnede en aanzicht van een uiteinde van de draagarm van de dragerinrichting van figuur 5.
De figuren zijn schematisch en niet steeds op eenzelfde schaal getekend. Met name kunnen terwille van de duidelijkheid sommige dimensies in meer of mindere mate overdreven zijn weergegeven. Overeenkomstige delen zijn in het algemeen met eenzelfde verwijzingscijfer aangeduid.
De in figuur 1 weergegeven dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen omvat een enkele staander in de vorm van een opgaande mast 10 en een daarmee verbonden, vij hangende draagarm 20. De draagarm draagt in dit voorbeeld een aantal verkeerslichten 21,22, maar kan ook worden ingezet voor de montage van bewegwijzeringsborden, camerasystemen, matrixborden en overige verkeersgeleidingsmiddelen in de breedste zin des woords. Al naar gelang een lokale bodemgesteldheid kan ten behoeve van de staander een geschikte fundering 1, bijvoorbeeld een al of niet in het werk gestorte betonpoer, worden toegepast om de gehele constructie vast met een ondergrond 5 te verbinden. Voor zowel de staander 10 als de draagarm 20 is in dit voorbeeld uitgegaan van dikwandige, bijvoorbeeld 5-10 millimeter, buisdelen van staal dat galvanisch of thermisch werd verzinkt en vervolgens afgelakt of van een poeder coating voorzien. Aldus wordt niet alleen een dubbele bescherming tegen corrosie voorzien, maar kan de constructie tevens naar wens in een willekeurige kleurstelling worden uitgevoerd.
De onderlinge verbinding II tussen de staander 10 en de draagarm 20 is in figuur 2-4 in meer detail weergegeven. De staander 10 heeft in dit voorbeeld ter hoogte van deze verbinding een buisdiameter van de orde van 245 millimeter. Dit biedt de mogelijkheid om in de staander een doorgaande boring aan te brengen die zich van wand tot wand uitstrekt om daarin een cilindrisch kokerlichaam 100 te ontvangen met een uitwendige diameter van circa 220 millimeter en een inwendige diameter van de orde van 200, bij een wanddikte van circa 5 millimeter. Dit kokerlichaam 100 strekt zich volledig door en zelfs aan weerszijden een weinig voorbij de staander 10 uit. Het kokerdeel 100 is in de staander 10 vast gel ast om aldus een kokerdeel te vormen waarin de draagarm 20 met een uiteinde kan worden ontvangen.
Het kokerdeel 100 is aan een van de draagarm 20 afgewende zijde afgesloten, althans afsluitbaar, met een praktisch deksel 110 dat in figuur 4A nader is weergegeven. Het deksel wordt in de kokerdeel 100 bevestigd door middel van een tweetal schroefbouten 105, bijvoorbeeld M8, die worden ontvangen in een montageraam 120 dat inwendig in het kokerdeel 100 is aangebracht. De schroefbouten steken hierbij gangbaar door een stel openingen 115 dat daartoe in het deksel 110 is voorzien.
Figuur 4B toont het montageraam 120 in vooraanzicht met daarin schroefgaten 125 waarin de schroefbouten 105 passend worden ontvangen. Het deksel 110 is rond uitgevoerd met een diameter die is afgestemd op de inwendige diameter van het kokerdeel 100 zodat het juist daarbinnen valt. Desgewenst wordt daarbij tussen het deksel 110 en het montageraam 120 een niet nader getoonde geschikte pakking, bijvoorbeeld een o-ring, toegepast voor een stof- en vochtdichte afdichting.
In het kokerdeel 100 is verder en tussenwand 130 aangebracht die is uitgevoerd met een centrale boring 135 alsmede een daarvan afzonderlijke kabeldoorvoeropening 137. Deze tussenwand 130 is in figuur 4C nader weergegeven. De centrale boring 135 dient om daarin een centrale schroefbout 150 met pasring 155 gangbaar te ontvangen die deel uitmaakt van verbindingsmiddelen om de draagarm 20 hecht met de staander 10 te verbinden. De kabeldoorvoeropening kan worden gebruikt om een elektrische en/of elektronische bekabeling ten behoeve van de verkeerslichten 21, 22 vanuit een centrale lichaamsholte 25 van de draagarm via het kokerdeel 100 neerwaarts naar een centrale lichaamsholte 15 in de staander te leiden, zodat deze aan een basis daarvan kan worden opgepakt om verder te worden aangesloten. Daartoe circa ter plaatse van de tussenwand 130 eveneens een doorvoeropening in de wand van het kokerdeel 100 voorzien.
Aan een van het deksel 110 afgewende zijde is het kokerdeel 100 open om daarin een busdeel 200 van de draagarm 20 te ontvangen. Het busdeel omvat in dit voorbeeld een afzonderlijk inzetdeel dat vakkundig in een uiteinde van de draagarm is vastgelast, maar kan in plaats daarvan ook een al of niet verjongd integraal einddeel van de draagarm omvatten. In dit voorbeeld is voor het busdeel uitgegaan van een cilindrisch staaldeel dat met een uitwendige diameter van circa 150-180 millimeter aanmerkelijk slanker is uitgevoerd dan een inwendige maat van een lichaamsholte in het kokerdeel 100. Aldus kan het daarin met een relatief geringe precisie moeiteloos worden ontvangen. Daartoe draagt verder bij dat het busdeel 200 verjongt van een diameter van circa 180 millimeter aan een basis daarvan naar de orde van 150 millimeter nabij het vrije uiteinde. Hierdoor zal het zelfstandig een weg zoeken als het in het kokerdeel 100 wordt geschoven. Een wanddikte van het busdeel is met 8 millimeter vergelijkbaar met die van de andere onderdelen van de constructie.
Het busdeel 200 is afgesloten met een circa 10 millimeter dikke, stalen eindwand 210 waarin een centrale boring 215 is voorzien, zie ook figuur 4E, om daarin de schroefbout 150 gangbaar te ontvangen. Ten behoeve van de hiervoor reeds beschreven kabelgeleiding is in de eindwand 210 tevens een kabeldoorvoeropening 217 aangebracht.
Aan een van de tussenwand 130 afgewende zijde is rondom de opening 215 een moer 220 op de eindwand vast gelast. Van de moer gaat een inwendige schroefdraad uit waarin de centrale schroefbout 150 passend wordt ontvangen. Aldus kan tussen de tussenwand 130 en de eindwand 210 een schroefverbinding tot stand worden gebracht die de draagarm en de staander door tussenkomst van het kokerdeel 100 met elkaar verenigt. Om de schroefverbinding 150 daarbij niet of nauwelijks statisch en dynamisch te belasten met het aanzienlijk gewicht van de draagarm 20 is aan het uiteinde van het kokerdeel 100 een kraagrand 140 voorzien die een tussenruimte tussen een binnenwand van het kokerdeel 100 en een buitenwand van het busdeel 200 lokaal althans nagenoeg volledig inneemt.
Het busdeel 200 steunt aldus af op deze kraagrand 140 in plaats van de schroefbout 150 te belasten. Hieraan wordt verder bijgedragen door een verdere kraagrand 240 die aan het aangrenzende uiteinde van de draagarm is vast gelast en aldus hier een schouder vormt die aanligt op de kraagrand 140 van het kokerdeel, althans bij een volledig aangehaalde toestand van de schroefbout. De kraagranden 140,240 zijn respectievelijk in figuur 4D en 4F is een frontaal aanzicht nader weergegeven en omvatten elk een stalen ring met een dikte van de orde van 10 millimeter en een uitwendige en inwendige diameter die nauw aansluit bij een uitwendige diameter van het kokerdeel 100 c.q. de draagarm 20 respectievelijk een uitwendige diameter van het busdeel 200.
In plaats van een afzonderlijk kokerlichaam dat dwars of anderszins in de staander wordt voorzien om daarbinnen een uiteinde van de draagarm te ontvangen teneinde daarmee binnen het kokerdeel een verbinding aan te gaan door middel van de daarin voorziene verbindingsmiddelen, kan het kokerdeel ook meer integraal uitgaan van de staander en daarmee althans ten dele één geheel vormen. Figuur 5 geeft daar een voorbeeld van waarbij bovendien is uitgegaan van een verkeersgeleidingsportaal dat aan weerszijden met een staander op een bodem afsteunt. Aldus kan daarmee een grotere overspanning en/of een lichtere constructie worden toegepast. De staanders omvatten ook in dit voorbeeld cilindrische masten 10,30 van eenzelfde, althans soortgelijke aard als die van het eerste uitvoeringsvoorbeeld. Een daartussen aangebrachte draagarm 20 draagt een tweetal bewegwijzeringsborden 23,24, maar kan tevens worden ingezet voor de bevestiging van verkeerslichten, matrixborden, camerasystemen en dergelijke.
Desgewenst kunnen geschikte funderingslichamen 1 worden ingezet voor een solide bevestiging in de bodem 5.
Aan een eerste zijde is een verbinding II met de staander 10 gerealiseerd op eenzelfde, althans soortgelijke wijze als in het eerste uitvoeringsvoorbeeld. De draagarm 20 wordt daarbij zijdelings naar binnen het kokerlichaam gebracht dat daartoe in de staander 10 werd voorzien. Aan de overstaande zijde is een verbinding met de tweede staander 30 niet goed mogelijk en daarom is hier uitgegaan van een alternatieve verbinding V conform de uitvinding, welke in figuur 6A en 6B in nader detail is weergegeven.
Bij de in figuur 6A en 6B getoonde verbinding wordt de draagarm 20 opgelegd op de staander 30. De staander omvat hiertoe een kokerdeel dat deelbaar is in een eerste kokerdeel 101 en een tweede kokerdeel 102 aan weerszijden van een opening 103 die zijwaarts in de staander 20 werd aangebracht. In de opening 103 wordt een uiteinde van de draagarm 20 althans nagenoeg passend ontvangen. Desgewenst wordt mede daartoe tussen een rand van de opening en de wand van de draagarm rondom een, niet nader getoonde, pakking aangebracht die tevens een eventuele beschermende coating of toplaag op de draagarm voor beschadiging behoedt.
Figuur 7 toont de koppeling van figuur 6B in losgenomen toestand. In deze toestand wordt de draagarm 20 op de staander 30 opgelegd en ontvangen in de kom die door het tweede kokerdeel 102 wordt gevormd. De draagarm is nu nog zijwaarts gangbaar. Nadat de draagarm 20 aan het tegenoverliggende uiteinde op de aan de hand van het eerste uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding beschreven wijze met de aldaar voorziene 10 staander werd verbonden, wordt het eerste kokerdeel 101 op het tweede kokerdeel 102 aangebracht om de opening 103 te sluiten en aldus het uiteinde van de draagarm 20 in te sluiten. Dit is in figuur 6A in bovenaanzicht en in figuur 6B in dwarsdoorsnede weergegeven.
In het eerste kokerdeel 101 is een tussenwand 330 voorzien met een boring 335, zie ook figuur 8, waarin een draadeind 350 vrij gangbaar wordt ontvangen. In het tweede kokerdeel 102 is eenzelfde tussenwand 340 aangebracht, waarbij aan een van het eerste kokerdeel 101 afgewende zijde daarvan een schroefmoer 320 rondom de boring 335 is vast gelast om daarin een uiteinde van het draadeind 350 passend te ontvangen. Aan het proximale uiteinde draagt het draadeind een dubbele moer 360 met sluitring 355 om daarmee, als een schroefbout, in de moer 320 te kunnen worden geschroefd en vervolgens stevig aangehaald. Het draadeind 350 steekt hierbij door sleufopeningen 250 die in het uiteinde van de draagarm werden voorzien, zie ook figuur 9. Met voordeel is een lengte daarvan afgestemd op een afstand waarover de draagarm met zijn busvormige uiteinde in de andere staander 10 steekt, opdat dit kan worden uitgenomen en aangebracht terwijl het draadeind 350 door de sleufopeningen 250 steekt.
De draagarm 20 is nu onwrikbaar, spelingvrij met de tweede staander 30 verbonden. De beide tussenwanden 330,340 zijn, naast de centrale boring 335, voorzien van kabeldoorvoeropeningen 345 ten behoeve van een eventuele bekabeling naar de borden 23,24 of dergelijke. Tot slot wordt het uiteinde van de draagarm 20 afgesloten met een wegneembaar deksel 312 dat met een stel schroefbouten 314 (M8) wordt vastgezet in een montageraam 310 dat daartoe inwendig in het uiteinde van de draagarm 20 werd gelast. Het montageraam is van eenzelfde aard als het montageraam 120 dat in figuur 4B is weergegeven.
Op een vergelijkbare wijze wordt ook het eerste kokerdeel 101 afgesloten met een wegneembaar deksel 315. Hiertoe werd ook het eerste kokerdeel 101 inwendig voorzien van een montageraam 318, waarin montagebouten 316 passend worden ontvangen. Om toetreding van regen en vocht tot het kokerdeel 101 en de daarin voorziene verbindingsmiddelen 350,360 tegen te gaan is tussen het deksel 315 en de vrije rand van het eerste kokerdeel 101 een geschikte pakking voorzien in de vorm van een o-ring 317 en valt het deksel 315 over deze rand in plaats van daarbinnen, zoals het andere deksel 312 dat overigens desgewenst eveneens van een dergelijke pakking kan worden voorzien.
Aldus wordt een esthetisch fraai geheel verkregen van een draagarm 20 die bijzonder doeltreffend en praktisch onwrikbaar met beide staanders 10,30 is gekoppeld.
Hoewel de uitvinding hiervoor aan de hand van louter enkele uitvoeringsvoorbeelden nader werd toegelicht, moge het duidelijk zijn dat de uitvinding daartoe geenszins is beperkt. Integendeel zijn binnen het kader van de uitvinding nog vele variaties en verschijningsvormen mogelijk voor een gemiddelde vakman.
Zo is in de uitvoeringsvoorbeelden uitgegaan van staanders en een draagarm in de vorm van buisdelen, maar kunnen daarvoor ook andersgevormde kokerelementen worden toegepast, in het bijzonder holle balkdelen met een rechthoekige doorsnede. In plaats van een enkelvoudige staander kan ook, ten behoeve van een verhoogde stabiliteit en stijfheid van de constructie, een meervoudige staander worden toepast, bijvoorbeeld een stel in v-vorm geplaatste, onderling verbonden kokerdelen die elk in de ondergrond zijn verankerd.

Claims (20)

  1. Conclusies:
    1. Dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen omvattende ten minste één staander en een daarmee door tussenkomst van verbindingsmiddelen verbonden draagarm, die zich op hoogte zijwaarts ten opzichte van de ten minste ene staander uitstrekt en die bestemd en ingericht is om daaraan de verkeersgeleidingsmiddelen althans ten dele te ontvangen, met het kenmerk dat één van de ten minste ene staander en de draagarm een hol kokerdeel omvat dat afgesloten, althans afsluitbaar is, dat een ander van de ten minste ene staander en de draagarm met een uiteinde binnen het kokerdeel wordt ontvangen, en dat binnen het kokerdeel de onderlinge verbinding tussen de draagarm en de staander door tussenkomst van de verbindingsmiddelen is tot stand gebracht.
  2. 2. Dragerinrichting volgens conclusies 1 met het kenmerk dat het kokerdeel van de ten minste ene staander uitgaat en aan tegenoverliggende open uiteinden door een althans in hoofdzaak passende opening in een wand van de staander wordt ontvangen, dat de verbindingsmiddelen ten minste een busdeel omvat dat van de draagarm uitgaat en dat althans in hoofdzaak co-axiaal in het kokerdeel wordt ontvangen, en dat de verbindingsmiddelen ten minste één handmatig losneembare schroefverbinding tussen het kokerdeel en het busdeel omvat.
  3. 3. Dragerinrichting volgens conclusie 2 met het kenmerk dat de ten minste ene schroefverbinding een centrale schroefverbinding omvat waarvan een schroeflijn zich helisch voortplant rondom een althans nagenoeg gemeenschappelijke hartlijn van het kokerdeel en het busdeel.
  4. 4. Dragerinrichting volgens conclusie 2 of 3 met het kenmerk dat het busdeel ten opzichte van een binnenwand van het kokerdeel een tussenruimte bewaart en dat het kokerdeel aan een invoerzijde een kraag omvat die zich althans nagenoeg volledig over de genoemde tussenruimte uitstrekt.
  5. 5. Dragerinrichting volgens conclusie 4 met het kenmerk dat het busdeel een schouder omvat die, althans in onderling verbonden toestand, althans nagenoeg aanligt op de kraag die van het kokerdeel uitgaat.
  6. 6. Dragerinrichting volgens één of meer der conclusies 2 tot en met 5 met het kenmerk dat een hartlijn van het kokerdeel zich althans nagenoeg haaks uitstrekt ten opzichte van en een hartlijn van de staander.
  7. 7. Dragerinrichting volgens één of meer der conclusies 2 tot en met 6 met het kenmerk dat de schroefverbinding een schroefbout omvat die gangbaar van een binnen het kokerdeel geplaatste tussenwand uitgaat om passend te worden ontvangen in een inwendige schroefdraad die van een eindwand van het busdeel uitgaat.
  8. 8. Dragerinrichting volgens conclusie 7 met het kenmerk dat de inwendige schroefdraad uitgaat van een moer die aan een van de tussenwand afgewende zijde van de eindwand rondom een daarin voorziene opening hecht met de eindwand is verbonden, in het bijzonder daaraan is gelast.
  9. 9. Dragerinrichting volgens conclusie 7 of 8 met het kenmerk dat de eindwand en de tussenwand beiden een kabeldoorvoeropening omvatten om te zamen met een kabeldoorvoeropening in een buitenmantel van het kokerdeel een doorvoerkanaal te bieden tussen een axiale lichaamsholte in de ten minste ene staander een axiale lichaamsholte in de draagarm.
  10. 10. Dragerinrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat het kokerdeel deelbaar is en aldus ten minste een eerste kokerdeel alsmede een tweede kokerdeel omvat, dat een mantel van het kokerdeel ten minste één opening omvat die zich uitstrekt aan weerszijden van een onderling deelvlak tussen het eerste kokerdeel en het tweede kokerdeel, dat een uiteinde van de draagarm althans nagenoeg passend binnen de ten minste ene opening in de mantel van het kokerdeel wordt ontvangen, en dat de verbindingsmiddelen uitgaan van het eerste kokerdeel en het tweede kokerdeel om deze onderling te verbinden onder althans nagenoeg spelingvrije insluiting van het uiteinde van de draagarm in de opening.
  11. 11. Dragerinrichting volgens conclusie 10 met het kenmerk dat tussen een rand van de opening en een omtrek van de draagarm een afdichting is aangebracht.
  12. 12. Dragerinrichting volgens conclusie 10 of 11 met het kenmerk dat de verbindingsmiddelen een schroefdraadeind omvatten dat gangbaar uitgaat van een eerste tussenwand binnen het eerste kokerdeel en die passend wordt ontvangen in een inwendige schroefdraad die uitgaat van een tweede tussenwand binnen het tweede kokerdeel, en dat tussen beide tussenwanden het schroefdraadeind zich door het uiteinde van de draagarm heen uitstrekt.
  13. 13. Dragerinrichting volgens conclusie 12 met het kenmerk dat de inwendige schroefdraad uitgaat van een moer die aan een van de tussenwand afgewende zijde van de eindwand rondom een daarin voorziene opening hecht met de eindwand is verbonden, in het bijzonder daaraan is gelast.
  14. 14. Dragerinrichting volgens conclusie 12 of 13 met het kenmerk dat de tweede tussenwand en een binnen het tweede kokerdeel gelegen deel van een wand van het uiteinde van de draagarm een kabeldoorvoeropening omvatten om een doorvoerkanaal te bieden tussen een axiale lichaamsholte in de staander en een axiale lichaamsholte in de draagarm.
  15. 15. Dragerinrichting volgens één of meer der conclusies 10 tot en met 14 met het kenmerk dat het tweede kokerdeel een uiteinde van de ten minste ene staander vormt.
  16. 16. Dragerinrichting volgens één of meer der conclusies 10 tot en met 15 met het kenmerk dat het kokerdeel tegenover de opening van een overeenkomstige tweede opening is voorzien en dat het uiteinde van de draagarm zich door beide openingen uitstrekt.
  17. 17. Dragerinrichting volgens conclusie 16 met het kenmerk dat het uiteinde van de draagarm afsluitbaar is door middel van een herplaatsbaar deksel.
  18. 18. Dragerconstructie volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat het kokerdeel aan een van het busdeel en de verbindingsmiddelen afgewende zijde afsluitbaar is door middel van een herplaatsbaar deksel.
  19. 19. Dragerconstructie volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat de ten minste ene staander een holle mast omvat.
  20. 20. Dragerconstructie volgens conclusie 19 met het kenmerk dat de mast uit één of meer buisdelen is samengesteld, welke buisdelen zijn gevormd van een materiaal uit een groep omvattende aluminium, roestvast staal en verduurzaamd staal.
BE2015/0074A 2015-02-18 2015-02-18 Dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen BE1023007B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2015/0074A BE1023007B1 (nl) 2015-02-18 2015-02-18 Dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2015/0074A BE1023007B1 (nl) 2015-02-18 2015-02-18 Dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1023007B1 true BE1023007B1 (nl) 2016-11-03

Family

ID=53396110

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2015/0074A BE1023007B1 (nl) 2015-02-18 2015-02-18 Dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1023007B1 (nl)

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
KR100847518B1 (ko) * 2006-11-30 2008-07-21 안승범 전선유도관이 내장된 신호등 지주 및 이의 제작방법
KR20100022333A (ko) * 2008-08-19 2010-03-02 김상원 교통신호등 설치구조물
KR101085031B1 (ko) * 2011-03-18 2011-11-18 (주) 조영 가로 시설물 설치대

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
KR100847518B1 (ko) * 2006-11-30 2008-07-21 안승범 전선유도관이 내장된 신호등 지주 및 이의 제작방법
KR20100022333A (ko) * 2008-08-19 2010-03-02 김상원 교통신호등 설치구조물
KR101085031B1 (ko) * 2011-03-18 2011-11-18 (주) 조영 가로 시설물 설치대

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20060150572A1 (en) Pole assembly
US9722401B2 (en) Conduit
US5396739A (en) Guard rail assembly
BE1023007B1 (nl) Dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen
NL2012277C2 (nl) Dragerinrichting voor verkeersgeleidingsmiddelen.
US20230263301A1 (en) System and Associated Methods For Advertising From A Traffic Signal Control Cabinet
US8276322B2 (en) Integrated mounting pole system for communication and surveillance infrastructures
KR100853719B1 (ko) 깃대가 내장된 가로등주
ATE266173T1 (de) Vorrichtung zur befestigung einer aufhängeeinrichtung an einem träger, insbesondere an einer raumdecke
US6988704B2 (en) Base frame for use with a base station in mobile communication
JP7075960B2 (ja) カバー組立体
CN208690784U (zh) 一种一体成型配电箱
KR20170008964A (ko) 방향 표시대
US6439799B1 (en) Assembly collar, in particular for street fixtures
DE60205116D1 (de) Vorrichtung zur wartung eines flugzeugs am boden
KR101422654B1 (ko) 표지판 구조물의 구조
AU2013100488C4 (en) A conduit
CA2407922A1 (en) Ballast box attachment and method of mounting said ballast box
KR102074442B1 (ko) 표시구조물 고정부재 및 이를 이용한 신호등 지주의 표시구조물 연결 구조
JP2011019297A (ja) 設置物保護具
NL1029330C2 (nl) Secundaire verkeerslantaarn.
CN206973225U (zh) 光缆接头盒用壁挂安装摆臂结构
AU2006233173A1 (en) A telecommunications tower
US20140190121A1 (en) Pole assembly with transition ring
KR200161157Y1 (ko) 광케이블 접속함체 고정장치

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20161103

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20170228