BE1022414B1 - Sensoropstelling voor maaidorser voor het detecteren van het schoongraanverlies - Google Patents

Sensoropstelling voor maaidorser voor het detecteren van het schoongraanverlies Download PDF

Info

Publication number
BE1022414B1
BE1022414B1 BE2014/0760A BE201400760A BE1022414B1 BE 1022414 B1 BE1022414 B1 BE 1022414B1 BE 2014/0760 A BE2014/0760 A BE 2014/0760A BE 201400760 A BE201400760 A BE 201400760A BE 1022414 B1 BE1022414 B1 BE 1022414B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
loss
sieve
screen
grain
blow
Prior art date
Application number
BE2014/0760A
Other languages
English (en)
Inventor
Karel M.C. Viaene
Thomas Mahieu
Dré W.J. Jongmans
Glenn Aesaert
Original Assignee
Cnh Industrial Belgium Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Cnh Industrial Belgium Nv filed Critical Cnh Industrial Belgium Nv
Priority to BE2014/0760A priority Critical patent/BE1022414B1/nl
Priority to US15/519,081 priority patent/US10194585B2/en
Priority to PCT/EP2015/073154 priority patent/WO2016058890A1/en
Priority to EP15775707.1A priority patent/EP3206472B1/en
Priority to BR112017007346-3A priority patent/BR112017007346B1/pt
Application granted granted Critical
Publication of BE1022414B1 publication Critical patent/BE1022414B1/nl
Priority to US16/257,628 priority patent/US10820507B2/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D41/00Combines, i.e. harvesters or mowers combined with threshing devices
    • A01D41/12Details of combines
    • A01D41/127Control or measuring arrangements specially adapted for combines
    • A01D41/1271Control or measuring arrangements specially adapted for combines for measuring crop flow
    • A01D41/1272Control or measuring arrangements specially adapted for combines for measuring crop flow for measuring grain flow
    • A01D41/1273Control or measuring arrangements specially adapted for combines for measuring crop flow for measuring grain flow for measuring grain loss
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D41/00Combines, i.e. harvesters or mowers combined with threshing devices
    • A01D41/12Details of combines
    • A01D41/127Control or measuring arrangements specially adapted for combines
    • A01D41/1276Control or measuring arrangements specially adapted for combines for cleaning mechanisms
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01FPROCESSING OF HARVESTED PRODUCE; HAY OR STRAW PRESSES; DEVICES FOR STORING AGRICULTURAL OR HORTICULTURAL PRODUCE
    • A01F12/00Parts or details of threshing apparatus
    • A01F12/44Grain cleaners; Grain separators
    • A01F12/444Fanning means
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01FPROCESSING OF HARVESTED PRODUCE; HAY OR STRAW PRESSES; DEVICES FOR STORING AGRICULTURAL OR HORTICULTURAL PRODUCE
    • A01F12/00Parts or details of threshing apparatus
    • A01F12/44Grain cleaners; Grain separators
    • A01F12/446Sieving means
    • A01F12/448Sieve adjusting means

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Measuring Volume Flow (AREA)
  • Harvesting Machines For Specific Crops (AREA)

Abstract

Deze uitvinding heeft meer bepaald betrekking op een oogstvoertuig, zoals een maaidorser voor het verzamelen van gewassen van een veld en het verwerken van de gewassen om graankorrels van oogstrestanten, zoals stengels en bladeren, te scheiden. Het oogstvoertuig volgens de uitvinding is uitgerust met een reinigingssectie die een blazer en minstens één zeef bevat, gewoonlijk een set van een bovenste en een onderste zeef. De zeven zijn geconfigureerd om een laag die een mengsel graankorrels en oogstrestanten bevat naar een rand aan de uitgang van de zeef te transporteren zodat korrels door de zeefopeningen vallen en restanten op de zeef blijven liggen tot ze uit de zeef gestoten worden bij het passeren van de rand aan de uitgang van de zeef. De zeef kan onderhevig zijn aan graanverlies, bestaande uit een zeefverlies en een uitblaasverlies, waarbij de verliezen zich respectievelijk voordoen doordat graankorrels samen met de rest via de rand aan de uitgang van de zeef uitgestoten worden of in de lucht gaan zweven en door de blazer uit de reinigingssectie geblazen worden. In een oogstmachine volgens de uitvinding is de reinigingssectie verder uitgerust met detectiemiddelen die geconfigureerd zijn om te bepalen of het het uitblaasverlies dan wel het zeefverlies is dat de grootste bijdrage levert aan het totale graanverlies. De detectiemiddelen kunnen verder uitgerust zijn met een graanverliesdetector die geconfigureerd is om het zeefverlies en tenminste een gedeelte van het uitblaasverlies te meten. De uitvinding heeft meer bepaald betrekking op uitvoeringsvormen waarbij het detectiemiddel geconfigureerd is om een drukverschil te meten dat verkregen wordt door een geschikte rukmeetconfiguratie of een meting van het uitblaasverlies, ten opzichte van het totale graanverlies of het zeefverlies, door een inslagsensor die boven op de zeef is aangebracht.

Description

SENSOROPSTELLING VOOR MAAIDORSER VOOR HET DETECTEREN VAN
HET SCHOONGRAANVERLIES
Toepassingsgebied van de uitvinding
Deze uitvinding heeft betrekking op oogstmachines voor gebruik in de landbouw, zoals maaidorsers of veldhakselaars, voor het verzamelen en verwerken van oogstmateriaal van een veld, meer bepaald op een oogstmachine die uitgerust is met een sensoropstelling voor het bewaken van verliezen van oogstmateriaal in de reinigingssectie van de oogstmachine.
Stand van de techniek
Maaidorsers zijn uitgerust met een dors/scheidingsmiddel, dat aangebracht is voor het dorsen van geoogste gewassen en het scheiden van een mengsel van korrels en kleinere restanten uit de gewassen, en met een reinigingssectie om de korrels verder te scheiden uit de restanten. In heel wat actuele oogstmachines gebeurt het dorsen en scheiden door een paar in de lengte aangebrachte dors- en scheidingsrotoren. De reinigingssectie bevat een voorbereidingsmiddel, bijvoorbeeld een heen-en-weer bewegende graanschaal, dat geconfigureerd is om een mengsel van graan en restanten aan een stel zeven af te leveren, gewoonlijk een bovenste en een onderste zeef, die gelijkmatig bewegen in een heen-en-weergaande beweging. Korrels vallen door de zeven, terwijl restanten naar de achterkant van de machine worden geblazen door een blazer of verzameld worden aan het uiteinde van de zeven waar ze uit de oogstmachine afgevoerd worden door een haksel- en strooiopstelling. De reinigingssectie is gewoonlijk onder de dorsrotoren aangebracht, nl. tussen de voorwielen of rupsbanden van de oogstmachine.
Een belangrijke factor voor het optimaliseren van de verwerkingscapaciteit is de passende meting van parameters van het gewasbehandelingsproces om de gemeten waarden te gebruiken als ingangssignalen voor verschillende regellussen die toegepast worden in de oogstmachine. Eén belangrijke parameter is het effectieve verlies van graankorrels in de reinigingssectie. Deze graankorrels (hierna ook gewoon "korrels" genoemd) worden verondersteld door de zeven te vallen wanneer een mengsel van korrels en oogstrestanten door de reinigingssectie passeert. Niettemin gaat een percentage van de korrels verloren om twee hoofdredenen: korrels kunnen in de lucht zweven en door de blazer door de reinigingssectie heen geblazen worden, samen met lichte oogstrestanten, of korrels kunnen op de zeef blijven liggen zonder door de zeefopeningen te vallen. Deze graanverliezen worden respectievelijk wegblaasverlies en zeefverlies genoemd.
Moderne oogstmachines zijn uitgerust met een zeefverliessensoropstelling die stroomafwaarts van de reinigingssectie is aangebracht. Dit is gewoonlijk een inslagplaat waarop een piëzo-elektrische omvormer is aangebracht om de inslagen van de korrels die op de plaat vallen te registreren en te tellen. Het probleem met deze of elk bestaand type graanverliessensoropstelling is dat deze geen onderscheid kan maken tussen uitblaasverlies en zeefverlies. Aangezien deze types verliezen verschillende oorzaken hebben, is het wenselijk om in staat te zijn een onderscheid te maken tussen de twee. Dit zou een betere regeling mogelijk maken van de operationele parameters die het verlies beïnvloeden.
Document EP-A-2022312 beschrijft een oogstmachine die uitgerust is met vier druksensors onder de bovenste zeef. Het uitgangssignaal van de sensor wordt gebruikt om een schattingsgrootheid L voor de zeefbelasting te bepalen die gebruikt kan worden als een indicatie van het totale graanverlies. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen uitblaasverlies en zeefverlies.
Samenvatting van de uitvinding
Deze uitvinding heeft betrekking op een oogstmachine voor gebruik in de landbouw (verder kortweg oogstmachine genoemd) en een werkwijze zoals ze onthuld wordt in de bijgevoegde conclusies. Deze uitvinding heeft meer bepaald betrekking op een oogstvoertuig, zoals een maaidorser voor het verzamelen van gewassen van een veld en het verwerken van de gewassen om graankorrels van oogstrestanten, zoals stengels en bladeren, te scheiden. Het oogstvoertuig volgens de uitvinding is uitgerust met een reinigingssectie die een blazer en minstens één zeef bevat, gewoonlijk een set van een bovenste en een onderste zeef. De zeven zijn geconfigureerd om een laag die een mengsel van graankorrels en oogstrestanten bevat naar een rand aan de uitgang van de zeef te transporteren zodat korrels door de zeefopeningen vallen en restanten op de zeef blijven liggen tot ze uit de zeef gestoten worden door de rand aan de uitgang te passeren. De zeef kan onderhevig zijn aan graanverlies, bestaande uit een zeefverlies en een uitblaasverlies, waarbij de verliezen zich respectievelijk voordoen doordat graankorrels samen met de rest via de rand aan de uitgang van de zeef uitgestoten worden of in de lucht gaan zweven en door de blazer uit de reinigingssectie geblazen worden. In een oogstmachine volgens de uitvinding is de reinigingssectie verder uitgerust met een detectiemiddel dat geconfigureerd is om te bepalen of het het uitblaasverlies dan wel het zeefverlies is dat de grootste bijdrage levert aan het totale graanverlies. Het detectiemiddel kan verder uitgerust zijn met een graanverliesdetector die geconfigureerd is om het zeefverlies en tenminste een gedeelte van het uitblaasverlies te meten. De uitvinding heeft meer bepaald betrekking op uitvoeringsvormen waarbij het detectiemiddel geconfigureerd is om een drukverschil te meten dat verkregen wordt door een geschikte drukmeetconfiguratie of een meting van het uitblaasverlies, ten opzichte van het totale graanverlies of het zeefverlies, door een inslagsensor die boven op de zeef is aangebracht.
Korte beschrijving van de figuren
Figuren 1a en 1b tonen de zij- en bovenaanzichten van de reinigingssectie van een oogstmachine volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding. Figuur 1c toont een detail van een drukopnemer volgens een voorkeursuitvoeringsvorm.
Figuur 2 toont een typische grafiek van het totale graanverlies in functie van de druk die gemeten wordt door een druksensor in een drukmeetconfiguratie volgens de uitvinding.
Figuur 3 illustreert de plaats van een referentiedrukmeting boven de zeef.
Figuur 4 illustreert een voorkeursuitvoeringsvorm van een drukmeetconfiguratie volgens de uitvinding.
Figuren 5a en 5b tonen zij- en bovenaanzichten van de reinigingssectie van een oogstmachine volgens een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Gedetailleerde beschrijving van voorkeursuitvoerinqsvormen van de uitvinding
Voorkeursuitvoeringsvormen zullen nu beschreven worden met verwijzing naar de tekeningen. De gedetailleerde beschrijving beperkt de reikwijdte van de uitvinding niet, die alleen gedefinieerd wordt door de bijgevoegde conclusies. Figuren 1a en 1b tonen een zij- en vooraanzicht van een maaidorser volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding. Alleen de reinigingssectie op zich wordt weergegeven; de oogstmachine als geheel is bekend volgens de stand van de tëchniek. De bewegingsrichting van de oogstmachine is naar links. Een mengsel van graan en materiaal dat geen graan is, waarbij dit laatste in het Engels vaak "MOG" wordt genoemd (material other than grain = materiaal dat geen graan is), valt uit de dorsrotoren (niet weergegeven) op een graanschaal 1, vanwaar het voortbeweegt in de tegenovergestelde richting van de bewegingsrichting van de oogstmachine, bij voorkeur voorwaarts aangedreven door een heen-en-weergaande beweging van de schaal 1, naar een eerste zeef 2, en tot op de bovenste hoofdzeef 3. Het materiaal dat door de eerste zeef 2 valt, wordt opgevangen door een tweede graanschaal 4, die het aan de onderste zeef 5 aflevert, die zich onder het grootste gedeelte van het oppervlak van de bovenste hoofdzeef 3 uitstrekt (hier gewoon de "bovenste zeef' genoemd). Bij voorkeur bewegen de zeven het mengsel voorwaarts d.m.v. een heen-en-weergaande beweging, eventueel gekoppeld aan de beweging van de schaal 1, op een manier die op zich gekend is volgens de stand van de techniek. Een reinigingssectie volgens de uitvinding bevat minstens één zeef. De meeste reinigingsystemen zijn echter uitgerust met een bovenste zeef 3 en een onderste zeef 5, aangebracht ten opzichte van elkaar op de manier die weergegeven is op de figuren. De uitvinding zal beschreven worden met betrekking tot de bovenste zeef 3, maar kan ook toegepast worden op de andere zeven in een reinigingssectie met meerdere zeven.
Alle zeven zijn bij voorkeur uitgerust met draaibare lamellen 6 die zich dwars uitstrekken ten opzichte van de verplaatsingsrichting van het mengsel, en die zo gedraaid kunnen worden dat de grootte van de zeefopeningen waardoor het materiaal mag vallen, geregeld kan worden. Een blazer 10 is aangebracht om een luchtdebiet op te wekken, waarbij de lucht door de lamellen van de zeven passeert, vanaf het gebied onder een zeef naar het gebied erboven. De luchtstroom werkt het samendrukken tegen van de zich verplaatsende laag materiaal dat geen graan is en graankorrels op de zeven, en terzelfder tijd blaast deze lucht stof en licht materiaal dat geen graan naar het uiteinde van de reinigingssectie.
Onder de onderste zeef 5 is er een graanslede 11 die de graankorrels transporteert die door de zeefopeningen gevallen zijn naar een vijzel 12 die de korrels dwars ten opzichte van de rijrichting van de oogstmachine transporteert naar een graanelevator (niet weergegeven, maar bekend aan vakkundige personen). Aan het uiteinde van de onderste zeef 5 wordt een mengsel van materiaal dat geen graan is en een percentage van niet-gezeefde korrels overgedragen naar een slede 13 voor materiaal dat geen graan is, waarbij dit naar een tweede vijzel 14 geleid wordt vanwaar het mengsel teruggevoerd wordt naar de ingang van de reinigingssectie.
Aan het uiteinde van de bovenste zeef 3 wordt een mengsel van materiaal dat geen graan is en graankorrels toegevoerd aan de sectie van de oogstmachine voor de behandeling van het materiaal dat geen graan is, en niet in detail is weergegeven, maar toegepast kan worden volgens bekende technologie. Deze sectie voor het behandelen van materiaal dat geen graan is bevat gewoonlijk rotoren voor het gelijkmatig uitstrooien van oogstrestanten over het veld achter de voortrijdende oogstmachine.
De stroom materiaal dat over de rand 16 aan de uitgang van de bovenste zeef 3 passeert, valt op een standaardgraanverliesdetector 15 Dit is een sensoropstelling die bekend is volgens de stand van de techniek en aangebracht is om het graanverlies aan het uiteinde van de reinigingssectie te meten, met andere woorden het aantal graankorrels (bij voorkeur uitgedrukt als een aantal korrels per tijdseenheid) dat niet door de openingen van de bovenste zeef 3 gevallen is. De graanverliesdetector 15 is geconfigureerd om korrels te detecteren die verloren gaan wegens het zeefverlies. en minstens een gedeelte van de korrels die verloren gaan wegens het uitblaasverlies. De graanverliesdetector 15 kan een inslagplaat bevatten die evenwijdig aangebracht is met de rand 16 aan het uiteinde van de bovenste zeef, zodat het mengsel dat van de bovenste zeef 3 komt, op de inslagplaat valt. De inslagplaat en reinigingssectie op zich zijn zo geconfigureerd dat ten minste een percentage van de korrels die samen met het materiaal dat geen graan is worden uitgeblazen (d.w.z. het uitblaasverlies) ook op de inslagplaat valt. Een (niet weergegeven) piëzo-elektrische opnemer is in contact met de inslagplaat en bij voorkeur erop aangebracht en detecteert de inslagen van de graankorrels op de bovenkant van de plaat, en er wordt elektronische meetapparatuur verschaft voor het registreren en tellen van deze inslagen. De term "(standaard)graanverliesdetector 15" zoals die gebruikt wordt in deze beschrijving en in de bijgevoegde conclusies verwijst naar een configuratie die één of meer sensors bevat, bijvoorbeeld één of meer inslagplaten zoals getoond in Figuur 1, die geconfigureerd zijn om het zeefverlies en ten minste een gedeelte van het uitblaasverlies van een bepaalde zeef te meten.
Zoals gesteld in de inleiding, is deze bekende graanverliesdetectie niet in staat om te detecteren of het totale graanverlies hoofdzakelijk te wijten is aan zeefverliezen dan wel aan uitblaasverlies. Deze uitvinding heeft betrekking op een oogstmachine die uitgerust is met een detectiemiddel om te detecteren of het totale graanverlies van een zeef hoofdzakelijk te wijten is aan uitblaasverlies dan wel aan zeefverlies. Wanneer een standaardgraanverliesdetector aanwezig is in de oogstmachine, is deze detector een deel van het detectiemiddel. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is het detectiemiddel in staat om de relatieve bijdrage van het zeefverlies en van het uitblaasverlies aan het totale graanverlies te bepalen of op zijn minst te schatten.
In de context van deze uitvinding zijn de termen "totaal graanverlies", "zeefverlies" en "uitblaasverlies" gedefinieerd met betrekking tot een bepaalde zeef. Het totale graanverlies van een zeef is gedefinieerd als de som van het zeefverlies en het uitblaasverlies m.b.t. die zeef, met andere woorden, het totale graanverlies bestaat uit een percentage uitblaasverlies en een percentage zeefverlies, waarbij de som van de twee percentages gelijk is aan 100%. Dit betekent dat het bepalen of schatten van het totale graanverlies en minstens één van de twee verliezen, het uitblaasverlies en het zeefverlies, het mogelijk maakt om te bepalen of het zeefverlies dan wel het uitblaasverlies het meeste bijdraagt aan het totale graanverlies. Zo maakt het apart bepalen van het zeefverlies en het uitblaasverlies het ook mogelijk het totale graanverlies te bepalen en maakt het ook mogelijk om te bepalen welke van de twee het meeste bijdraagt.
In een eerste uitvoeringsvorm volgens de uitvinding die geïllustreerd is in de Figuren 1a en 1b, is een paar druksensors 20 aangebracht onder de bovenste zeef 3, in de buurt van de rand 16 aan de uitgang van de zeef. De sensors zijn dichtbij de zijranden van de bovenste zeef 3 aangebracht, en stroomafwaarts van de rand 17 aan de uitgang van de onderste zeef (waarbij "stroomafwaarts" gebruikt wordt met verwijzing naar de verplaatsingsrichting van een mengsel van materiaal dat geen graan is en graan in de reinigingssectie).
Deze druksensors 20 maken deel uit van een drukmeetconfiguratie die op de plaats van de sensors het luchtdrukverschil, nl. het verschil tussen de druk op de plaats van de sensors en de referentiedruk, meet. De referentie kan de druk zijn van stilstaande lucht op atmosferische druk. Een mogelijke opstelling voor het verkrijgen van deze drukmeting wordt hierna beschreven, nog altijd met betrekking tot Figuren 1a, 1b en 1c.
In de uitvoeringsvorm van Figuur 1 bevat de drukmeetconfiguratie verder een centrale elektronische meeteenheid 21, die centraal geplaatst is op een referentieplaats, bijvoorbeeld onder de slede 13 van het materiaal dat geen graan is, waar de windsnelheid verwacht wordt laag te zijn. De sensors 20 zelf worden in deze bepaalde uitvoeringsvorm beter omschreven met de term drukopnemers, aangezien ze de eigenlijke apparatuur voor de drukmeting niet bevatten, maar zijn in eerste instantie toestellen om de lucht op de te meten druk te leiden naar de meeteenheid 21, die de meetapparatuur bevat. Een detail van één opnemer 20 die speciaal geschikt is voor de uitvinding is weergegeven in Figuur 1c. De opnemer is gebouwd als een overlangs gevormd balkvormig element 25, met meerdere dwarse toegangskanalen 26 die aangebracht zijn in het lichaam van het balkvormige element. Het element is aangebracht aan de zijkant van de reinigingssectie zodat de kanalen 26 naar de binnenkant van de reinigingssectie gericht zijn. Binnen het element zijn luchtkanalen 27 gevormd die de toegangskanalen 26 verbinden met een overlangs kanaal 28 dat naar de uitlaatopening 29 van het opnemerelement leidt. Vandaar verlaat een luchtbuis 30 de opnemer en verbindt deze met de centrale meeteenheid 21. De toegangskanalen 26 kunnen gevuld worden met een poreus keramisch inzetstuk 31 dat fungeert als dempingsmiddel om drukmetingen te beperken die hoofdzakelijk te wijten zijn aan de luchtsnelheid ter plaatse van de opnemer. Op die manier wordt een stabiele meting van de statische druk ter plaatse van de opnemer mogelijk. Het is dus lucht die de luchtkanalen binnenkomt die in de meeteenheid 21 moet worden gemeten. Dit kan een standaardeenheid zijn, die verkrijgbaar is bij bekende leveranciers, en in staat is om een klein drukverschil te meten, bv. in de orde van grootte van 0- 50 Pa, tussen de druk op de plaats van de opnemers 20 en de referentiedruk. Zoals te zien is in Figuur 1b bevat de meeteenheid 21 in deze bepaalde uitvoeringsvorm dus drie luchtdrukinlaten, één voor elke opnemer 20, en een derde inlaat 32 voor de referentiedruk. De referentiedruk kan gemeten worden op de plaats van de meeteenheid zelf, of op een andere plaats die via een luchtbuis verbonden is met de meeteenheid. In de weergegeven uitvoeringsvorm is de referentieplaats de plaats van de meeteenheid zelf. Een geschikt type meeteenheid is verkrijgbaar bij de leverancier SensorTechnics. Een elektrische kabel 33 komt uit de meeteenheid en vervoert een signaal dat evenredig is met het gemeten drukverschil naar een elektronisch verwerkingstoestel dat niet weergegeven is op de tekeningen en als zodanig bekend is volgens de stand van de techniek.
Het drukverschil dat verkregen wordt via elke drukopnemer 20 kan afzonderlijk geëvalueerd worden of de twee signalen kunnen gecombineerd worden tot één enkel signaal, bv. door het gemiddelde te nemen of de som van de twee. Figuur 2 toont een typische meetkromme van het totale graanverlies in functie van het uitgangssignaal van één van de drukopnemers 20, nl. het drukverschil op de meetplaats ten opzichte van de referentie. Het totale graanverlies wordt gemeten door de standaardgraanverliesdetector 15 en wordt bijvoorbeeld uitgedrukt als het aantal korrelinslagen op de inslagplaat van de graanverliesdetector 15 per tijdseenheid. Zelfs wanneer de graanverliesdetector 15 slechts een gedeelte van het uitblaasverlies meet, kan het uitgangssignaal van de graanverliesdetector gebruikt worden om de kromme van Figuur 2 te bepalen, aangezien dit uitgangssignaal hoe dan ook rechtstreeks in verband zal staan met het effectieve totale graanverlies.
Zoals te zien is in Figuur 2, vertoont de kromme een minimum. Overdreven graanverlies zal dus in verband staan met een drukaflezing die ofwel te laag ofwel te hoog is. Een hoge druk geeft aan dat het graanverlies hoofdzakelijk te wijten is aan zeefverliezen: een dichte laag van het mengsel van materiaal dat geen graan is en graan wordt op de zeef gevormd en een verhoging van de druk onder de zeef veroorzaakt, aangezien lucht uit de blazer 10 niet door de zeefopeningen kan passeren. De dichte laag bevat een hoeveelheid graankorrels die de bodem van de laag niet kunnen bereiken en die daarom samen met het materiaal dat geen graan is afgevoerd worden. Wanneer de druk te laag is, geeft dit aan dat de lucht die door de zeefopeningen stroomt, onvoldoende weerstand ondervindt van de laag met het materiaal dat geen graan is en graan, zodat graankorrels in de lucht gaan zweven en weggeblazen worden tot voorbij de rand 16 aan het uiteinde van de zeef 3. Met andere woorden is het graanverlies hoofdzakelijk te wijten aan uitblaasverlies. De drukmeetconfiguratie in een oogstmachine volgens de uitvinding is zo geconfigureerd dat de kromme die een verband legt tussen het totale graanverlies en de gemeten druk een duidelijk gedefinieerd minimum vertoont, op de wijze die getoond is in Figuur 2. Dit kan bereikt worden door een aantal factoren, waarvan één de keuze is van een geschikte plaats voor de opnemers van de sensors 20 in de verplaatsingsrichting van het mengsel binnen de reinigingssectie. Het te veel stroomopwaarts meten, zal over het algemeen resulteren in hoge drukaflezingen ongeacht het graanverlies, aangezien de laag met materiaal dat geen graan is en graan dikker is wanneer hij op de zeef begint vooruit te bewegen. Het te ver stroomafwaarts meten zal leiden tot lage drukaflezingen ongeacht het graanverlies. Een ander aspect is het type drukmeting, dat bij voorkeur de hierboven beschreven drukverschilmeting is, aangezien deze meting heel gevoelig is voor wijzigingen in de omstandigheden die het graanverlies bepalen. Ook het type sensors en drukopnemers, en de plaats van de druk- en referentiedrukmetingen kunnen een invloed uitoefenen. Voorkeursuitvoeringsvormen van de drukopnemer 20 en referentie-eenheid 21 werden hierboven beschreven. Verdere uitvoeringsvormen, meer bepaald de plaats van de referentiemeting en het aantal toe te passen referenties, zullen hierna worden beschreven.
Wanneer de graanverlieskromme van Figuur 2 bepaald wordt op een oogstmachine door een aantal testen uit te voeren onder verschillende omstandigheden, kan deze kromme gebruikt worden om te bepalen of een overmatig graanverlies voornamelijk te wijten is aan het uitblaasverlies dan wel aan het zeefverlies. Rond het minimum kan een zone 35 gedefinieerd worden door kritieke niveaus Li en l_2 van het totale graanverlies te definiëren. Als alternatief kanéén enkel kritiek niveau gedefinieerd worden. De zone 34 is gelegen tussen een lager en een hoger drukniveau, respectievelijk pi en p2 en stelt een totaal aanvaardbaar graanverlies voor, nl. lager dan elk van de niveaus U en L2. Wanneer het totale graanverlies, zoals gemeten door de graanverliesdetector 15, minstens één van de kritieke niveaus overschrijdt, geeft de drukaflezing aan of het verlies hoofdzakelijk te wijten is aan uitblaasverlies (wanneer p < pi) of aan zeefverlies. (wanneer p > p2). Passende metingen kunnen gedaan worden om het graanverlies te beperken, waarbij de metingen verschillen naargelang het feit of het verlies afkomstig is van uitblaasverlies dan wel van zeefverlies. Bijvoorbeeld, wanneer uitblaasverliezen overheersen, kunnen de blazersnelheid verlaagd en/of de zeefopeningen verkleind worden. Wanneer de zeefverliezen domineren, kunnen de blazersnelheid verhoogd en/of de zeefopeningen vergroot worden.
De bovenstaande werkwijze voor het bepalen - door vergelijking van de afgelezen druk met vooraf gedefinieerde vaste niveaus pi en p2 - of er al dan niet een overdreven totaal graanverlies is dat hoofdzakelijk te wijten is aan uitblaasverlies of zeefverlies, kan niet onder alle omstandigheden mogelijk zijn. De waarden van pi en p2 kunnen bijvoorbeeld afhangen van de weersomstandigheden en het gewastype of de vochtigheidsgraad. Wanneer pi en p2 niet duidelijk gekend zijn, kan het drukverschil dat gemeten wordt wanneer het totale graanverlies een kritieke waarde overschrijdt, vergeleken worden met één enkele waarde, bijvoorbeeld een waarde van de drukverschilmeting of een gemiddelde van drukverschilmetingen die verkregen worden wanneer het graanverlies kleiner is dan de kritieke waarde(n). Wanneer het drukverschil (gemeten wanneer het totale verlies boven de kritieke waarde is) kleiner is dan de enkele waarde, wordt besloten dat het verlies » hoofdzakelijk te wijten is aan uitblaasverlies. Wanneer het verlies hoger is dan de enige waarde, wordt het geacht hoofdzakelijk te wijten te zijn aan zeefverlies.
Volgens een uitvoeringsvorm is het detectiemiddel niet alleen in staat te schatten of het totale graanverlies hoofdzakelijk te wijten is aan uitblaasverlies of aan zeefverlies, maar eveneens om op basis van het uitgangssignaal van de drukmeetconfiguratie 20/21 en het uitgangssignaal van de graanverliesdetector 15, de relatieve inbreng van het uitblaasverlies en van het zeefverlies op het totale graanverlies te bepalen of op zijn minst dit te schatten Deze bijdragen zouden bijvoorbeeld afgeleid kunnen worden van de plaats van het meetpunt op de kromme van Figuur 2, op voorwaarde dat van de kromme geweten is dat deze representatief is voor de effectieve omstandigheden waarin de oogstmachine werkt. Een meetpunt, bijvoorbeeld pm (zie Figuur 2), geeft een punt aan waar het totale graanverlies kleiner is dan de kritieke waarden, maar waar uitblaasverlies duidelijk meer bijdraagt tot het totale graanverlies dan zeefverlies. Een schatting van de percentages uitblaasverlies en zeefverlies kan gebeuren op basis van de lengten van de lijnen pmpb en papm ten opzichte van de lijn papb- De relatieve bijdragen kunnen gebruikt worden voor de fijnregeling van de reinigingsopstelling, zelfs wanneer het totale graanverlies kleiner is dan de kritieke waarde(n).
Wanneer de kromme van Figuur 2 betrouwbaar is, is de standaardgraanverliessensor 15 niet strikt vereist en kan hij weggelaten worden. Het gemeten drukverschil kan daarna gewoon vergeleken worden met de limietwaarden p1 en p2 om te bepalen of het totale graanverlies al dan niet overdreven is. Wanneer p < p1 wordt daaruit besloten dat het totale graanverlies overdreven is en hoofdzakelijk te wijten aan het uitblaasverlies, en wanneer p > p2 wordt daaruit besloten dat het graanverlies overdreven is en hoofdzakelijk te wijten aan zeefverlies.. Wanneer p tussen p1 en p2 ligt, kan geconcludeerd worden dat het totale graanverlies aanvaardbaar is. Wanneer de schatting van de bijdragen papm en PmPb van het zeefverlies en het uitblaasverlies betrouwbaar is, kan het totale graanverlies (onder of boven de limietwaarden L1/L2) bepaald worden als de som van de twee bijdragen. Als alternatief of naast het werken met de limietwaarden p1 en p2 voor het drukverschil, kan of kunnen de drukverschilmeting(en) vergeleken worden met de minimumwaarde pmin (zie Figuur 2), waarbij het uitblaasverlies de belangrijkste bijdrage levert aan het totale graanverlies wanneer p < pmin en het zeefverlies de belangrijkste bijdrage levert wanneer p > pmjn. Zoals hierboven gemeld, kan de referentiemeting 21 gebeuren op andere plaatsen dan die welke is weergegeven op de tekeningen. Ook kunnen meerdere referentieplaatsen worden toegepast, bijvoorbeeld één voor elke drukmeting. Volgens één uitvoeringsvorm is de referentieplaats een plaats buiten de reinigingssectie, waar de windsnelheid minimaal is. Volgens één specifieke uitvoeringsvorm, is de referentieplaats een plaats waar de windsnelheid vergelijkbaar is met die op de meetplaats. Het kenmerk "windsnelheid vergelijkbaar met die op de meetplaats" is een fysiek kenmerk van de oogstmachine en hangt af van de structurele karakteristieken van het voertuig en het gebied waar de verschillende sensors geïnstalleerd zijn. Dat kan bijvoorbeeld nagegaan worden door de windsnelheidsmetingen op verschillende plaatsen uit te voeren. Het feit dat de invloed van de wind op de meting en op de referentie vergelijkbaar is, resulteert in een drukverschilmeting waarbij de invloed van de wind tot een minimum wordt herleid.
Voorkeursreferentieplaatsen die aan windsnelheidsomstandigheden blootstaan die vergelijkbaar zijn met de meetplaats(en) bevinden zich boven de bovenste zeef 3, zoals geïllustreerd in Figuur 3. De referentieplaats is geïllustreerd door de plaats van de meeteenheid 21, hoewel het niet noodzakelijk is dat deze eenheid fysiek op deze plaats aanwezig is. Een luchtbuis zou een drukopnemer 20 die op de referentieplaats is aangebracht, kunnen verbinden met de meeteenheid 21 die elders aangebracht is en verbonden is met de drukopnemer via een luchtbuis. Geschikte fysieke bevestigingsmiddelen zijn aangebracht voor het bevestigen van de eenheid 21 en/of een drukopnemer 20 boven de zeef en bijvoorbeeld bevestigd aan het plafond van de reinigingssectie.
De exacte referentieplaats die de minimale invloed van de windsnelheid oplevert, kan afhangen van structurele details van de reinigingssectie, alsook van het type sensors of drukopnemers dat gebruikt wordt. Eén voorkeursopstelling is geïllustreerd in Figuur 4, die één kant toont van de bovenste zeef 3. Ook zichtbaar is de zijwand 35 van de reinigingssectie. Een drukopnemer 20 is onder de bovenste zeef 3 aangebracht zoals in de uitvoeringsvorm van Figuur 1. Een tweede opnemer 20' is boven de bovenste zeef 3 aangebracht. Bij voorkeur zijn de onderste opnemer 20 en de bovenste opnemer 20' van het filterbloktype dat weergegeven is in Figuur 1 c. Bij voorkeur zijn deze filterblokken in de zijwand 35 van de reinigingssectie ingebouwd, d.w.z. dat de inlaatsecties van de filterelementen 31 zo in de filterblokken zijn ingebouwd zodat de bovenkant ervan in hetzelfde vlak ligt als de zijwand, zoals geïllustreerd in Figuur 4. Het filterblok 20' is boven de zeef aangebracht en bepaalt de plaats waar de referentiemeting plaatsvindt. Het bovenste en het onderste filterblok 20/20' zijn verbonden via luchtbuizen 36 met een meeteenheid 21 die bijvoorbeeld aangebracht is op de achterkant van de zijwand 35. Aan de tegenovergestelde kant van de zeef 3 (niet weergegeven), is een ander paar drukopnemers 20/20' op dezelfde manier aangebracht, verbonden via luchtbuizen met een andere meeteenheid 21, nl. een afzonderlijke meeteenheid 21 die aan weerskanten van de zeef 3 is aangebracht. Dit verzekert de betrouwbaarheid van de meting aan weerskanten van de zeef, in termen van minimalisering van de invloed van de wind, zoals hierboven uitgelegd. Als alternatief kunnen de opnemers 20/20' verbonden worden met de zeef zelf, op voorwaarde dat de zeef structureel geschikt is voor de montage van de opnemers op dezelfde plaats als geïllustreerd in Figuur 4, ten opzichte van oppervlak dat de zeef ondersteunt.
Volgens een tweede uitvoeringsvorm, die geïllustreerd is in Figuur 5, is de reinigingssectie uitgerust met één of meerdere inslagsensors 37 die boven de bovenste zeef 3 zijn aangebracht, in de buurt van de rand 16 aan het uiteinde van de zeef, ofwel uitgelijnd met deze zand of lichtjes stroomopwaarts of stroomafwaarts ervan. Deze inslagsensor of -sensors is of zijn aangebracht op een geschikte plaats voor het detecteren van de aanwezigheid van graankorrels die ter plaatse van de sensor in de lucht zweven, en die daardoor noodzakelijkerwijze aan het uitblaasverlies bijdragen. Het aantal per tijdseenheid gedetecteerde inslagen is een maat voor het uitblaasverlies op zich. Vanaf nu worden deze sensors 37 hierna uitblaassensors genoemd. In de uitvoeringsvorm van Figuur 5 zijn de uitblaassensor of-sensors 37 aanwezig naast de standaardgraanverliesdetector 15 die aan het uiteinde van de bovenste zeef 3 is aangebracht. Volgens één uitvoeringsvorm is de graanverliesdetector 15 geconfigureerd om effectief in wezen alle korrels te detecteren die door het uitblaasverlieseffect verloren gaan. Met andere woorden vallende korrels die gedetecteerd worden door de uitblaassensor(s) 37 uiteindelijk ook op de graanverliesdetector 15, zodat de combinatie van de twee signalen (van uitblaassensor(s) enerzijds en standaarddetector 15 anderzijds) het mogelijk maakt om te bepalen of een overdreven graanverlies in eerste instantie te wijten is aan uitblaasverliezen dan welk aan zeefverliezen. Dit kan gebeuren door het bewaken van het totale graanverlies met de standaardverliesdetector 15, en het bepalen van de bijdrage van het uitblaasverlies aan dit totale graanverlies op basis van het uitgangssignaal van de uitblaassensor of -sensors 37. Eventueel wordt deze vaststelling alleen gedaan wanneer het totale graanverlies een voorafbepaalde kritieke waarde overschrijdt. Het uitgangssignaal van de uitblaassensor(s) 37 en van de standaarddetector 15 kan verkregen worden als een aantal korrelinslagen per tijdseenheid. Rekening houdend met de oppervlakte van de inslagplaten van de uitblaassensor(s) en de standaarddetector 15, ten opzichte van de breedte van de reinigingssectie, kunnen de resultaten berekend worden om het uitblaasverlies en het totale graanverlies in termen van aantal korrels per tijdseenheid te verkrijgen. Daarna wordt nagegaan of het uitblaasverlies meer of minder dan 50% van het totale graanverlies vertegenwoordigt, zodat op dat moment een geschikte regelactie kan worden ondernomen (bij voorkeur alleen wanneer het totale graanverlies een voorafbepaalde kritieke waarde overschrijdt).
In een andere uitvoeringsvorm die de uitblaassensor(s) 37 bevat, meet de standaardgraanverliesdetector 15 het zeefverlies en slechts een percentage van het uitblaasverlies, bijvoorbeeld doordat de inslagplaat niet gepositioneerd is op een manier waardoor het zeker is dat alle korrels die uit de reinigingssectie geblazen worden ontvangen worden. In dit geval kan het uitgangssignaal van de graanverliesdetector 15 niet op de bovenstaande wijze gebruikt worden om de bijdrage van het uitblaasverlies aan het totale graanverlies numeriek te bepalen of te schatten. De uitblaassensor levert echter nog altijd een schatting van het uitblaasverlies op zich, en in de meeste omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer het verschil tussen het uitgangssignaal van de uitblaassensor(s) 37 en de graanverliessensor 15 heel groot of heel klein is, zullen de uitgangssignalen het nog altijd mogelijk maken om te bepalen of het uitblaasverlies dan wel het zeefverlies het meeste bijdraagt aan het totale graanverlies.
In een andere uitvoeringsvorm is de oogstmachine uitgerust met de uitblaassensor(s) 37 en met een detector die in wezen alleen het zeefverlies meet. Deze laatste kan een inslagplaat zijn die stroomafwaarts van de zeef is geplaatst, maar zo gepositioneerd dat de korrels die uit de reinigingssectie worden geblazen niet op de plaat inslaan. Dit kan verder verwezenlijkt worden door de reinigingssectie zo te ontwerpen dat de uitgeblazen korrels van deze inslagplaat weg geleid worden. In deze uitvoeringsvorm verschaffen de uitblaassensor(s) 37 en de zeefdetector afzonderlijke metingen van respectievelijk het uitblaasverlies en het zeefverlies, waardoor het eveneens mogelijk is om te bepalen welk van de twee het meest aan het totale graanverlies bijdraagt. In de laatste uitvoeringsvorm bevat de oogstmachine geen "standaardgraanverliesdetector" zoals hierboven gedefinieerd, aangezien ze een middel bevat om het uitblaasverlies en het zeefverlies apart te bepalen.
Het voordeel van de uitvoeringsvormen die één of meer uitblaassensors 37 bevatten, is dat de bijdragen van het uitblaasverlies en zeefverlies op zich of ten minste schattingen ervan, gemakkelijk beschikbaar zijn of gemakkelijk berekend kunnen worden, zodat het gemakkelijker is om de reinigingssectie fijn af te regelen op basis van het uitgangssignaal van de meetconfiguratie, zelfs wanneer het totale graanverlies kleiner is dan een kritieke waarde. Eén voorkeursplaats voor een uitblaassensor 37 is weergegeven in het bovenaanzicht dat getoond is in Figuur 5b. In deze uitvoeringsvorm is de sensor op een zijwand 35 van de reinigingssectie aangebracht. Het is voordelig als de sensor gebouwd is in de vorm van een inslagplaat 38 die verticaal tegen de zijwand 35 is aangebracht, met de voorkant van de plaat loodrecht op de verplaatsingsrichting van het mengsel van materiaal dat geen graan is en graan in de reinigingssectie. Een piëzo-elektrische opnemer 39 is aangesloten verbonden met de achterkant van plaat 38 om de inslagen te registreren en bijbehorende signalen via een kabel 40 naar een verwerkingstoestel te versturen, op de manier die op zich bekend is voor de graanverliesdetector 15 die hierboven is beschreven. Eén uitblaassensor 37 van dit type kan volstaan, maar een tweede sensor kan aan de tegenovergestelde kant van de zeef 3 geplaatst worden. De gecombineerde signalen van deze twee sensors kunnen een nauwkeuriger schatting van het uitblaasverlies verschaffen ingeval een laag van het mengsel van materiaal dat geen graan is en graan ongelijkmatig verspreid wordt over de breedte van de bovenste zeef 3. Een andere mogelijkheid is om één inslagplaat horizontaal aan te brengen, boven het midden van de zeef, indien mogelijk zich gelijkmatig uitstrekkend over de hele breedte van de zeef.
In een of meerdere van de hierboven beschreven uitvoeringsvormen bevat de oogstmachine verder een middel om te bepalen of het uitblaas- dan wel het zeefverlies bepalend is voor het totale graanverlies en (indien mogelijk) hoeveel elk ervan daaraan bijdraagt. Dit middel kan eender welk geschikte signaalverzamel- en behandelingsvoorziening bevatten, die geconfigureerd is om gemeten parameters te vergelijken (bv. drukverschilmetingen of aantal inslagen op de uitblaassensor 37) met vooraf gedefinieerde limietwaarden en om resultaten te berekenen en door te sturen naar een controller die geconfigureerd is om het graanverlies te regelen door in te werken op één of meerdere machineparameters (zie verder) en zo mogelijk naar een geschikt uitvoertoestel zoals een computerscherm.
Eender welke van de hierboven beschreven meetconfiguraties met betrekking tot de bovenste zeef 3 kan ook toegepast worden op de onderste zeef 5 of op een aanvullende zeef die in de reinigingssectie aanwezig is. Zoals gemeld, moeten de termen "graanverlies", "zeefverlies" en "uitblaasverlies" begrepen worden m.b.t. een bepaalde zeef, namelijk als de hoeveelheid graankorrels in een mengsel van graan en materiaal dat geen graan is dat op de zeef vooruit beweegt, die niet door de zeefopeningen valt, en dus afgevoerd wordt tot voorbij de rand aan het uiteinde van de zeef, hetzij door uitgeblazen te worden, hetzij door in de laag met graan en materiaal dat geen graan is te blijven zitten. In de reinigingssectie van Figuur 1a is het "graanverlies" van de onderste zeef 5 geen graanverlies van de oogstmachine op zich, aangezien het grootste deel van het verlies van de onderste zeef teruggevoerd wordt via de slede 13 met het materiaal dat geen graan is en terugvoervijzel 14. De meetopstelling van de uitvinding, wanneer aangebracht op de onderste zeef 5, verschaft dus een manier voor het controleren en regelen van de hoeveelheid graan die teruggevoerd wordt naar het begin van de reinigingssectie. Dit is nuttig aangezien zo blokkeringen in het terugvoerpad wegens overmatige "verliezen" van de onderste zeef 5 worden vermeden.
Ongeacht welke druksensors of inslagsensors worden gebruikt, kan het uitgangssignaal van een meetconfiguratie volgens de uitvinding gebruikt worden als ingangssignaal van een proces voor het regelen van operationele parameters van de oogstmachine. Dit uitgangssignaal kan een signaal zijn dat eenvoudigweg betekent dat er overdreven veel graanverlies plaats vindt, waarbij het signaal een eerste waarde heeft wanneer het graanverlies hoofdzakelijk te wijten is aan uitblaasverlies (bv. p < p1) en een tweede waarde wanneer het graanverlies hoofdzakelijk te wijten is aan zeefverlies (bv. p > p2). Daarnaast zou het uitgangssignaal specifieker kunnen zijn en een geschatte bijdrage opgeven (bv. een percentage) van het uitblaasverlies en het zeefverlies aan het totale graanverlies. De belangrijkste parameters die een weerslag hebben op het graanverlies zijn de blazersnelheid en de zeefopeningen van de zeef, waarbij deze laatste geregeld worden door het regelen van de positie van de draaibare lamellen 6. Bijvoorbeeld, wanneer het uitblaasverlies te groot wordt, kan dit in eerste instantie verholpen worden door de blazersnelheid te verlagen en/of door de zeefopeningen van de zeef te verkleinen. Wanneer het zeefverlies te groot wordt, kan dit verholpen worden door de blazersnelheid te verhogen en/of door de zeefopeningen te vergroten. Het is daarom duidelijk dat er verschillende acties nodig zijn wanneer het uitblaasverlies of het zeefverlies de overheersende bijdrage levert aan het totale graanverlies. Deze uitvinding maakt het mogelijk om te bepalen welke acties het meest geschikt zijn om het verlies op elk ogenblik tijdens de werking van de oogstmachine te minimaliseren. De parameters die gecontroleerd worden zijn niet noodzakelijk beperkt tot de blazersnelheid en de openingen in de bovenste zeef, maar kunnen andere machineparameters bevatten, bv. de snelheid van de heen-en-weergaande beweging van de zeven. Het precieze besturingsalgoritme dat gebruikt kan worden op basis van de metingen afkomstig van de drukmeetconfiguratie 20/21 of van de uitblaassensor(s) 35, gecombineerd met het uitgangssignaal van de standaardgraanverliessensor 15, maakt geen deel uit van deze beschrijving en kan bekende procedures en schema's bevatten, bv. vergelijkbaar met de benadering met behulp van "fuzzy" logica zoals uiteengezet in octrooiaanvraag EP2022312.
De werkwijze voor het regelen van het graanverlies van een zeef in de reinigingssectie van een oogstmachine volgens de uitvinding bevat de volgende stappen: het bepalen, op basis van het uitgangssignaal van het detectiemiddel, van de waarde van een parameter die in verband staat met uitblaasverlies en het zeefverlies, het bepalen, op basis van de gemeten parameter, of het graanverlies hoofdzakelijk te wijten is aan het uitblaasverlies of aan het zeefverlies, door de gemeten parameter te vergelijken met één of meer limietwaarden.
In het geval van uitvoeringsvormen van de drukverschilmeetsystemen, kan de parameter het drukverschil zijn op één meetplaats of een gemiddelde of de som van het drukverschillen op meerdere meetplaatsen. De limietwaarden kunnen de waarden P1+P2 en/of pmin zijn. In de uitvoeringsvormen met een uitblaassensor kan de parameter de verhouding zijn van het uitgangssignaal van de uitblaassensor 37 en het uitgangssignaal van de standaardgraanverliessensor 15 die geconfigureerd is om het totale graanverlies te meten, waarbij deze verhouding vergeleken wordt met de limietwaarde van 50%, of de verhouding van het uitgangssignaal van de uitblaassensor 37 en het uitgangssignaal van een sensor die geconfigureerd is om alleen het zeefverlies te meten, waarbij de limietwaarde 1 is.

Claims (18)

  1. CONCLUSIES:
    1. Oogstmachine voor gebruik in de landbouw die een reinigingssectie bevat die uitgerust is met een blazer (10) en minstens één zeef (3, 5) die zeefopeningen bevat, waarbij de blazer geconfigureerd is om een luchtstroom op te wekken door de zeefopeningen van de zeef vanaf het gebied onder een zeef naar het gebied erboven, waarbij de zeef geconfigureerd is om een laag die een mengsel van graankorrels en oogstrestanten bevat naar een rand (16) aan de uitgang van de zeef te transporteren zodat korrels door de openingen van de zeef vallen en restanten op de zeef blijven liggen tot ze uit de zeef gestoten worden door rand (16) aan de uitgang te passeren en waarbij de zeef onderhevig kan zijn aan een totaal graanverlies, bestaande uit een zeefverlies en een uitblaasverlies, waarbij de verliezen zich respectievelijk voordoen doordat graankorrels samen met de rest via de rand aan de uitgang van de zeef uitgestoten worden (16), of in de lucht gaan zweven en door de blazer uit de reinigingssectie geblazen worden (10), waarbij de reinigingssectie verder uitgerust is met detectiemiddelen (20, 21, 37) die geconfigureerd zijn om: op basis van het uitgangssignaal van de detectiemiddelen, een parameter te bepalen die verband houdt met het uitblaasverlies en het zeefverlies, en om op basis van de parameter, te bepalen of het uitblaasverlies dan wel het zeefverlies de grootste bijdrage levert aan het totale graanverlies.
  2. 2. Oogstmachine volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat het detectiemiddel verder een graanverliesdetector (15) bevat, geconfigureerd om een graanverlies te meten, bestaande uit zeefverlies en ten minste een gedeelte van het uitblaasverlies.
  3. 3. Oogstmachine volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt doordat het meetmiddel een drukmeetconfiguratie (20, 21) bevat, dat geconfigureerd is om een drukverschil te meten tussen een luchtdruk op de meetplaats onder de zeef (3, 5) en een luchtdruk op een referentieplaats.
  4. 4. Oogstmachine volgens conclusie 3, gekenmerkt doordat de referentieplaats een plaats is buiten de reinigingssectie.
  5. 5. Oogstmachine volgens conclusie 3, gekenmerkt doordat de referentieplaat een plaats is boven de zeef (3).
  6. 6. Oogstvoertuig volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies 3 tot 5, gekenmerkt doordat de drukmeetconfiguratie één of meerdere drukopnemers bevat (20), die verbonden zijn d.m.v. externe luchtbuizen (30) met één of meerdere meeteenheden (21), waarbij de opnemers aangebracht zijn op de meetplaats of -plaatsen en/of op de referentieplaats of -plaatsen, en de opnemers één of meerdere toegangkanalen (26) bevatten die dwars gericht zijn ten opzichte van de verplaatsingsrichting van het voortbewegende mengsel van korrels en restanten, waarbij de kanalen onderling verbonden zijn door interne luchtbuizen (27, 28) binnen in de opnemer, en waarbij de inwendige luchtbuizen verbonden zijn met een externe luchtbuis (30) die de opnemer (20) met de meeteenheid (21) verbindt.
  7. 7. Oogstmachine volgens conclusie 6, gekenmerkt doordat de toegangskanalen (26) ten minste gedeeltelijk gevuld zijn met een poreus inzetstuk (31).
  8. 8. Oogstmachine volgens conclusie 6 of 7, gekenmerkt doordat de zeef (3, 5) aangebracht is tussen zijwanden (35) van de reinigingssectie, en doordat de meetconfiguratie ten minste aan een zijde van de reinigingssectie het volgende bevat: een eerste opnemer (20), aangebracht op een eerste plaats onder de zeef (3, 5), een tweede opnemer (20') aangebracht op een tweede plaats boven de zeef (3, 5), en een meeteenheid (21), die geconfigureerd is om het verschil tussen de druk op het eerste en de tweede plaats te meten, waarbij beide opnemers verbonden zijn via luchtbuizen (36) met de meeteenheid (21).
  9. 9. Oogstmachine volgens conclusie 8, gekenmerkt doordat de eerste en de tweede opnemer (20, 20') bevestigd zijn aan één zijwand (35) van de reinigingssectie.
  10. 10. Oogstmachine volgens conclusie 6 of 7, gekenmerkt doordat één centrale meeteenheid (21) aangebracht is voor meerdere drukopnemers (20), waarbij de centrale eenheid bovendien een middel bevat voor het meten van de referentiedruk.
  11. 11. Oogstmachine volgens conclusie 10, gekenmerkt doordat twee opnemers (20) aangebracht zijn aan een van beide kanten van de zeef (3), in de buurt van de rand 16 aan het uiteinde van de zeef.
  12. 12. Werkvoertuig volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies 3 tot 11, gekenmerkt doordat de referentieplaats een plaats is waar de windsnelheid vergelijkbaar is met die op de meetplaats.
  13. 13. Oogstmachine volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat het detectiemiddel: één of meer inslagsensors (37) bevat die aangebracht zijn boven de zeef (3) om inslagen gemaakt door graankorrels die bijdragen aan het uitblaasverlies te registreren, en een graanverliesdetector (15), geconfigureerd is om een graanverlies te meten, bestaande uit zeefverlies en minstens een gedeelte van het uitblaasverlies.
  14. 14. Oogstmachine volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat het detectiemiddel één of meer inslagsensors (37) bevat die aangebracht zijn boven de zeef (3), om inslagen gemaakt door graankorrels die bijdrageh aan het uitblaasverlieste registreren, en een detector die geconfigureerd is om het zeefverlies te meten.
  15. 15. Oogstmachine volgens conclusie 13 of 14, gekenmerkt doordat één of meerdere inslagsensors (37) een inslagplaat (38) bevatten die aangebracht is op een zijwand (35) van de reinigingssectie, in de buurt van de rand (16) aan het uiteinde van de zeef (3), waarbij de inslagplaat wijst naar het verder bewegende mengsel van graankorrels en restanten op de zeef (3), en doordat een inslagopnemer (39) op de inslagplaat (38) is aangebracht.
  16. 16. Werkwijze het voor regelen van het graanverlies van een zeef (3, 5) in de reinigingssectie van een oogstvoertuig, volgens een of meerdere van de conclusies 1 tot 15, die uit de volgende stappen bestaat: het bepalen, op basis van het uitgangssignaal van het detectiemiddel, van de waarde van een parameter die in verband staat met uitblaasverlies en het zeefverlies, het bepalen, op basis van de gemeten parameter, of het graanverlies hoofdzakelijk te wijten is aan het uitblaasverlies of aan het zeefverlies, door de gemeten parameter te vergelijken met één of meer limietwaarden, en indien nodig, in te werken op één of meerdere operationele voorwaarden van de oogstmachine om het graanverlies van de zeef te regelen.
  17. 17. Werkwijze volgens conclusie 16, die verder uit de stap bestaat waarin de bijdrage van het uitblaasverlies en het zeefverlies aan het totale graanverlies wordt bepaald of ten minste geschat.
  18. 18. Werkwijze volgens conclusie 15 of 16, voor het regelen van het graanverlies van een zeef in de reinigingssectie van een oogstmachine volgens een of meerdere van de conclusies 3 tot 12, gekenmerkt doordat de parameter het drukverschil is tussen de druk op een meetplaats en de druk op een referentieplaats en waarbij beslist wordt: dat het graanverlies hoofdzakelijk te wijten is aan het uitblaasverlies als het gemeten drukverschil onder een eerste limietwaarde (p1) ligt, en dat het graanverlies hoofdzakelijk te wijten is aan het zeefverlies als het gemeten drukverschil boven een tweede limietwaarde (p2) ligt.
BE2014/0760A 2014-10-14 2014-10-14 Sensoropstelling voor maaidorser voor het detecteren van het schoongraanverlies BE1022414B1 (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2014/0760A BE1022414B1 (nl) 2014-10-14 2014-10-14 Sensoropstelling voor maaidorser voor het detecteren van het schoongraanverlies
US15/519,081 US10194585B2 (en) 2014-10-14 2015-10-07 Cleaning loss sensor arrangement for combine harvester
PCT/EP2015/073154 WO2016058890A1 (en) 2014-10-14 2015-10-07 Cleaning loss sensor arrangement for combine harvester
EP15775707.1A EP3206472B1 (en) 2014-10-14 2015-10-07 Cleaning loss sensor arrangement for combine harvester
BR112017007346-3A BR112017007346B1 (pt) 2014-10-14 2015-10-07 veículo de colheita agrícola e método para controlar a perda de grãos de uma peneira na seção de limpeza de um veículo de colheita
US16/257,628 US10820507B2 (en) 2014-10-14 2019-01-25 Cleaning loss sensor arrangement for combine harvester

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2014/0760A BE1022414B1 (nl) 2014-10-14 2014-10-14 Sensoropstelling voor maaidorser voor het detecteren van het schoongraanverlies

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1022414B1 true BE1022414B1 (nl) 2016-03-24

Family

ID=54260761

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2014/0760A BE1022414B1 (nl) 2014-10-14 2014-10-14 Sensoropstelling voor maaidorser voor het detecteren van het schoongraanverlies

Country Status (5)

Country Link
US (2) US10194585B2 (nl)
EP (1) EP3206472B1 (nl)
BE (1) BE1022414B1 (nl)
BR (1) BR112017007346B1 (nl)
WO (1) WO2016058890A1 (nl)

Families Citing this family (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1022889B1 (nl) * 2015-05-29 2016-10-07 Cnh Industrial Belgium Nv controller voor een oogstmachine
US10729065B2 (en) * 2015-09-10 2020-08-04 Deere & Company Augmented crop loss sensing
US10091943B2 (en) * 2016-09-06 2018-10-09 Deere & Company Round module weighing using differential pressure sensing
DE102017220037A1 (de) 2017-11-10 2019-05-16 Deere & Company Sensorzusammenbau für ein Mähdreschersieb
US11013175B2 (en) * 2018-07-26 2021-05-25 Deere & Company Grain loss apparatus for a grain harvesting vehicle
US10820505B2 (en) * 2018-09-11 2020-11-03 Deere & Company Self-learning grain sensing system
GB201820708D0 (en) * 2018-12-19 2019-01-30 Agco Int Gmbh Grain cleaning system and method of controlling such
GB201820714D0 (en) * 2018-12-19 2019-01-30 Agco Int Gmbh Grain cleaning system and method of controlling such
US12016257B2 (en) 2020-02-19 2024-06-25 Sabanto, Inc. Methods for detecting and clearing debris from planter gauge wheels, closing wheels and seed tubes

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1468477A (en) * 1975-08-18 1977-03-30 Rds Ltd Comine-harvester provided with grain sensing means
US4481756A (en) * 1983-07-15 1984-11-13 Schartz Charles O Combine harvester
EP2022312A2 (en) * 2007-08-01 2009-02-11 CNH Belgium N.V. A biomass cleaner with improvements in crop harvesting machines and related methods
US20130029734A1 (en) * 2011-07-29 2013-01-31 Willi Behnke Method for controlling a crop separating process of a combine harvester
WO2015028437A1 (en) * 2013-08-27 2015-03-05 Cnh Industrial Belgium Nv A cleaning assembly for a harvester

Family Cites Families (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2753505C2 (de) 1977-12-01 1983-02-24 Sperry N.V., 8210 Zedelgem Mähdrescher mit Kontrolleinrichtung für die Reinigungsanlage
GB2098446B (en) 1981-05-20 1985-06-12 Sperry Naamloze Venootschap Combine harvesters
US6591145B1 (en) 2000-09-21 2003-07-08 Bechtel Bwxt Idaho, Llc Systems and methods for autonomously controlling agricultural machinery
EP1516522B2 (de) 2003-09-19 2023-03-29 CLAAS Selbstfahrende Erntemaschinen GmbH Verfahren und Vorrichtung zur Ermittlung der Überkehrerntegutmenge
DE502005000636D1 (de) 2004-04-06 2007-06-14 Claas Selbstfahr Erntemasch Mähdrescher
US7367880B2 (en) * 2004-07-08 2008-05-06 Battelle Energy Alliance, Llc Method and apparatus for monitoring characteristics of a flow path having solid components flowing therethrough
DE102005014278A1 (de) * 2005-03-24 2006-10-05 Claas Selbstfahrende Erntemaschinen Gmbh Verfahren zur Ermittlung eines Ziel-Einstellwerts
US8469784B1 (en) * 2010-04-16 2013-06-25 U.S. Department Of Energy Autonomous grain combine control system

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1468477A (en) * 1975-08-18 1977-03-30 Rds Ltd Comine-harvester provided with grain sensing means
US4481756A (en) * 1983-07-15 1984-11-13 Schartz Charles O Combine harvester
EP2022312A2 (en) * 2007-08-01 2009-02-11 CNH Belgium N.V. A biomass cleaner with improvements in crop harvesting machines and related methods
US20130029734A1 (en) * 2011-07-29 2013-01-31 Willi Behnke Method for controlling a crop separating process of a combine harvester
WO2015028437A1 (en) * 2013-08-27 2015-03-05 Cnh Industrial Belgium Nv A cleaning assembly for a harvester

Also Published As

Publication number Publication date
WO2016058890A1 (en) 2016-04-21
EP3206472B1 (en) 2020-03-11
US10820507B2 (en) 2020-11-03
US20170231156A1 (en) 2017-08-17
BR112017007346B1 (pt) 2021-03-09
EP3206472A1 (en) 2017-08-23
BR112017007346A2 (pt) 2017-12-19
US10194585B2 (en) 2019-02-05
US20190150361A1 (en) 2019-05-23

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1022414B1 (nl) Sensoropstelling voor maaidorser voor het detecteren van het schoongraanverlies
EP3498075B1 (en) Harvester with electromagnetic plane crop material flow sensor
BR112020014441A2 (pt) controle autônomo de uma plataforma de corte de colheitadeira
US8282453B1 (en) Tailings distribution control for harvester
RU2350067C2 (ru) Способ и устройство для получения данных о массе схода с решета зерноуборочного комбайна
US8118649B1 (en) Grain distribution sensor and control
BE1024460A1 (nl) Maaidorserverbetering
CA2422280C (en) Device for detecting the presence of a crop flow in a harvesting machine
BR112016006133B1 (pt) sistema de controle de agitação lateral de colheitadeira para uso com uma colheitadeira
BR102019008291B1 (pt) Veículo para colheita de grãos, método para determinar a perda de grãos dentro de um veículo para colheita de grãos, e, aparelho de perda de grãos
US20150080069A1 (en) Arrangement for Loss Measurement in a Combine Harvester
RU2658981C2 (ru) Система выявления рабочего состояния для рабочей машины с объединением, учитывающим достоверность значений датчиков
EP3563660B1 (en) Return pan grain presentation to a sensor
EP4088559A1 (en) Grain loss sensing
EP3148311A1 (en) System and method of controlling a cleaning sieve in an agricultural harvester
BR102019010146A2 (pt) Sistema sensor de grão de autoaprendizagem para uma colheitadeira agrícola, e, sistema sensor autossintonizável para uma combinada agrícola
AU2017101791B4 (en) Process Condition Monitoring Apparatus
EP4353071A1 (en) Header automation system utilizing front feeder drum position variation over time
US20230200298A1 (en) System for detecting a condition indicative of plugging of an agricultural combine
EP4088560A1 (en) Grain loss sensing
EP4144202A1 (en) Active loss monitor for a harvester
EP4212004A1 (en) Controller for and method of controlling a harvester
BR102023021120A2 (pt) Colheitadeira agrícola e método para ajustar automaticamente um ou mais parâmetros de uma plataforma
BR102023019285A2 (pt) Monitoramento de condição de uma montagem de faca contínua de uma colheitadeira agrícola
JPH09257536A (ja) 脱穀装置における穀粒流量測定装置の誤検出防止装置