BE1021113B1

BE1021113B1 - Zwenkwielgeheel van een opraper voor een landbouwmachine

Info

Publication number: BE1021113B1
Application number: BE2012/0650A
Authority: BE
Inventors: Lukasz Ziembicki
Original assignee: Cnh Industrial Belgium Nv; Cnh Belgium N.V.
Priority date: 2012-10-01
Filing date: 2012-10-01
Publication date: 2015-12-18
Also published as: EP2903409A1; US9433151B2; US20150250100A1; WO2014053426A1; EP2903409B1

Abstract

Een Zwenkwielgeheei van een opraper voor een landbouwmachine, bestaande uit een wiel (11,41) op een drageras (14.24.34.44) die draaibaar aangebracht is in een bus (13,23,33,43) van een opraaparm (10,20,40). Het wiel wordt door een veer (16,26,36,46) gedwongen te draaien in een voorafbepaalde richting ten opzichte van de opraaparm. De veer is een spiraalveer die coaxiaal met de drageras tussen het wiel en de opraaparm is aangebracht.

Description

Zwenkwielgeheel van een opraper voor een landbouwmachine Toepassingsgebied van de uitvinding

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een zwenkwielgeheel van een opraper dat gebruikt kan worden met een landbouwmachine zoals een rondebalenpers, een vierkantebalenpers, een veldhakselaar of een maaidorser.

Achtergrond van de uitvinding

Bepaalde landbouwmachines, zoals balenpersen en veldhakselaars, zijn nodig om oogstmateriaal op te rapen dat werd afgesneden, maar nog op de grond ligt. Het mechanisme dat gebruikt wordt om het oogstmateriaal van de grond op te rapen en voor verwerking in de machine te voeren, staat bekend als een opraper en in deze beschrijving wordt er als dusdanig ook zo naar verwezen.

Een opraper bevat gewoonlijk een draaibare trommel die is aangebracht op een frame met radiaal uitstekende tanden om het oogstmateriaal omhoog te stuwen, voorbij een geleiding (windscherm genoemd) tot in een toevoerkanaal waardoor het oogstmateriaal tot in de machine verplaatst wordt om het te verwerken. Voor deze uitvinding is de constructie van de opraper van geen belang en werd dan ook enkel beschreven bij wijze van algemene achtergrond.

Het is bekend dat een opraper steunt op twee op de grond rustende wielen (grondwielen) en dat deze verstelbaar kunnen zijn om de vrije ruimte tussen de opraper en de grond te kunnen veranderen. Doordat de grondwielen enkel ter ondersteuning voorzien zijn en niet gebruikt worden voor het sturen, worden ze gewoonlijk casters of zwenkwielen genoemd aangezien ze zichzelf automatisch uitlijnen ten opzichte van de rijrichting van de machine. Zoals welbekend is een zwenkwiel scharnierbaar over een algemeen gezien verticaal lopende as, die algemeen gekend is als zwenkwielas en in deze beschrijving wordt er als dusdanig ook zo naar verwezen. Gewoonlijk ligt het contactpunt van het wiel met de grond niet op de zwenkwielas. Als gevolg daarvan doet de sleepkracht het wiel zo draaien dat het contactpunt met de grond altijd uitgelijnd wordt achter de zwenkwielas in de rijrichting en er zo voor zorgt dat het wiel automatisch in de juiste richting wijst.

Een probleem doet zich voor met deze wielconstructie wanneer de opraper over de openbare weg getransporteerd wordt met de wielen omhoog gedraaid ten opzichte van de grond. Wanneer ze niet in contact komen met de grond kunnen de zwenkwielen vrij draaien en bewegen naar een positie waar ze zijdelings kunnen uitsteken tot voorbij de zijkanten van de opraper. In een dergelijke positie kunnen ze de breedte van de opraper vergroten tot voorbij de wettelijk toegelaten limieten voor transport over de openbare weg.

Octrooi EP 1 362 506 beschrijft een gewas opraper en een hoogtemeter regeling, bestaande uit aan de ene zijde van een pivoterende zwenkarm een glijschoen en aan de andere zijde een wiel. Het wiel wordt ondersteund door de zwenkarm om te draaien over een horizontale as waarbij de zwenkarm zelf aangebracht is op de opraper om over een tweede horizontale as te scharnieren. Deze opstelling, die op dezelfde manier werkt als een schommelarmophanging van een motorfiets, maakt het mogelijk de hoogte van het wiel in te stellen, maar het wiel heeft geen naspoorwerking en wordt dus niet automatisch uitgelijnd in de rijrichting.

Octrooi EP 2 113 396 beschrijft een steunwiel voor een opraper dat aangebracht is op een drager die bevestigd is op een scharnieras die de zwenkwielas van het wiel vormt. De scharnieras kan omhoog en omlaag bewegen ten opzichte van het frame van de opraper en, wanneer hij zijn maximumslag heeft gemaakt, werkt een nokoppervlak in op een pen die uit de scharnieras steekt waardoor het wiel in een gewenste positie draait. Tijdens de normale werking van de opraper is er evenwel geen interactie tussen de pen en de nok.

Octrooi WO 2012/072436 toont een opraper voor een landbouwmachine met een frame dat een opraapmechanisme draagt en op de grond ondersteund wordt door twee steunwielen, waarbij elk steunwiel aangebracht is om te draaien rond een over het algemeen horizontale as op een drager die verbonden is met het frame van de opraper om te draaien over een over het algemeen gezien verticaal lopende zwenkwielas, waarbij de projectie van de zwenkwielas de grond snijdt in een punt dat verschoven ligt ten opzichte van het contactpunt van het wiel met de grond. Elke drager is via een overeenkomstige veer verbonden met een vast punt ten opzichte van het frame van de opraper, waarbij de veer de drager dwingt het steunwiel te richten in een vooraf bepaalde richting ten opzichte van het frame van de opraper. In de voorgestelde uitvoeringsvorm is de veer onder een arm van het frame van de opraper aangebracht. Wanneer de steunwielen omhoog bewogen zijn tegenover de grond, dwingen de veren die inwerken op hun dragers de steunwielen in hun voorafbepaalde richting, ook gekend als de parkeerstand, waarin ze niet ontoelaatbaar ver onder het frame van de opraper uitsteken. De veer is evenwel zo aangebracht dat hij het rotatiebereik van het wiel beperkt. Meer bepaald is het wiel niet in staat veel meer dan 180 graden te draaien vanuit zijn beginpositie, wat problemen kan veroorzaken bij het achterwaarts manoeuvreren op oneffen terrein, wanneer het wiel in een positie gedwongen wordt die 180 graden gedraaid is ten opzichte van de gedwongen positie bij het voorwaarts manoeuvreren.

Daarom is er nood aan een verbeterd zwenkwielgeheel van een opraper voor een landbouwmachine dat het wiel dwingt in een voorafbepaalde richting, maar dat een grotere vrijheid van draaibeweging van het wiel biedt tijdens het voorwaarts en achterwaarts manoeuvreren.

Samenvatting van de uitvinding

Het voorwerp van de uitvinding is een zwenkwielgeheel van een opraper voor een landbouwmachine, bestaande uit een wiel op een drageras die draaibaar aangebracht is binnen een bus van een opraaparm, waarbij het wiel door een veer gedwongen wordt te draaien in een voorafbepaalde richting ten opzichte van de opraaparm, gekenmerkt doordat de veer een spiraalveer is die coaxiaal met de drageras tussen het wiel en de opraaparm is aangebracht.

Bij voorkeur is de spiraalveer aan een uiteinde bevestigd aan de drageras en aan het tweede uiteinde aan de bus.

Bij voorkeur is de spiraalveer aangebracht boven de opraaparm.

Bij voorkeur is de spiraalveer aangebracht onder de opraaparm.

Bij voorkeur is de spiraalveer aangebracht in de drageras.

Bij voorkeur is de spiraalveer aangebracht buiten de drageras.

Bij voorkeur wordt de spiraalveer beschermd door een deksel.

Bij voorkeur is de spiraalveer in het huis van de bus aangebracht.

Bij voorkeur is de spiraalveer losmaakbaar aangebracht.

Bij voorkeur stelt de spiraalveer het wiel in staat over minstens 270 graden te draaien, bij voorkeur over minstens 360 graden.

Bij voorkeur ligt het contactpunt tussen het wiel en de grond op één lijn met de projectie van de as van de drageras.

Bij voorkeur is het contactpunt tussen het wiel en de grond verschoven ten opzichte van het punt (49A) van de projectie van de as van de drageras op de grond.

Het zwenkwielgeheel volgens de uitvinding maakt de demping mogelijk van de beweging van het wiel gedurende het werken op het veld en lijnt het zwenkwiel uit tijdens het transport op de weg in een gewenste positie> terwijl het de mogelijkheid biedt om de richting van het wiel aan te passen bij het manoeuvreren van de opraper, zowel voorwaarts als achterwaarts.

Bijzondere en voorkeursaspecten van de uitvinding zijn uiteengezet in de bijbehorende onafhankelijke conclusie en de vervolgconclusies. Kenmerken van de vervolgconclusies kunnen gecombineerd worden met kenmerken van andere vervolgconclusies indien toepasselijk en zijn niet beperkt tot wat louter expliciet is uiteengezet in de conclusies.

Korte beschrijving van de figuren

Het voorwerp van de uitvinding is geïllustreerd door middel van tekeningen van een voorbeeld van een uitvoeringsvorm, waarin:

Figuur 1 een zijaanzicht toont van een eerste uitvoeringsvorm van het zwenkwielgeheel;

Figuur 2 een zijaanzicht toont van een tweede uitvoeringsvorm van het zwenkwielgeheel;

Figuur 3 een zijaanzicht toont van een derde uitvoeringsvorm van het zwenkwielgeheel.

Figuur 4 een zijaanzicht toont van een vierde uitvoeringsvorm van het zwenkwielgeheel.

Gedetailleerde beschrijving van de uitvinding

Het zwenkwielgeheel zoals weergegeven in Fig. 1 en 2 bevat een wiel 11 dat aangebracht is op een drager 12 met een drageras 14 die draaibaar aangebracht is in een bus 13 die op zijn beurt bevestigd is op een opraaparm 10. De opraaparm 10 maakt deel uit van het frame van de opraper. De opraaparm 10 kan scharnierend bewogen worden om de hoogte tijdens het rijden van de opraper te veranderen.

Zoals getoond in de eerste uitvoeringsvorm van Fig. 1 ligt het contactpunt 19 tussen het wiel 11 en de grond in een lijn met de projectie van de as van de drageras 14. Dit vermindert de benodigde kracht om het wiel 11 in de rijrichting te dwingen.

Een spiraalveer 16 is coaxiaal met de drageras 14 aangebracht en de spiraalveer is aan een uiteinde bevestigd aan de drageras en aan het andere uiteinde aan de bus om de richting van de drageras 14 (en dus van wiel 11) ten opzichte van bus 13 te dwingen in een bepaalde positie (en dus ten opzichte van de arm 10). Bij voorkeur is de veer 16 geconfigureerd om het wiel 11 te dwingen in een positie zodat het de opraper stuurt om in een rechte lijn te bewegen.

De spiraalveer 16 maakt een rotatie van het wiel 11 onder een hoek van minstens 270 graden mogelijk, en bij voorkeur over een hoek van minstens 360 graden, om de mogelijkheid te hebben om de richting van het wiel aan te passen bij het manoeuvreren van de opraper, zowel voorwaarts als achterwaarts. Terzelfder tijd maakt de veer 16 het mogelijk de beweging van het wiel 11 te dempen bij het werk op het veld en lijnt hij het zwenkwiel uit in een gewenste positie tijdens transport op de weg.

De spiraalveer 16 is weergegeven in Fig. 1, aangebracht rond de buitenkant van de drageras 14 en boven de arm 10 tot aan de bovenkant 15 van de drageras 14. Deze voorkeursuitvoeringsvorm maakt een gemakkelijke vervanging mogelijk van de veer 16 en beschermt deze tegen beschadiging door obstakels op de grond. Daarom zijn de uiteinden van de veer 16 bij voorkeur losmaakbaar aangebracht, bv. met bouten, op de drageras 14 en de bus 13, om de veer gemakkelijk met de hand te kunnen vervangen.

Fig. 2 toont een tweede uitvoeringsvorm waarin de spiraalveer 26 is aangebracht langs de as 24 onder de arm 20. Een omhulsel of beschermkap 27 kan aangebracht worden op de buitenkant van de veer.

Als alternatief van de uitvoeringsvormen die weergegeven zijn in Figuren 1 en 2, kunnen de veren 16, 26 aangebracht worden in de drageras 14, 24.

Bovendien kan de veer 16, 26 aangebracht worden aan één uiteinde onder de arm 10, 20 en aan zijn andere uiteinde boven de arm 10, 20 om een langere veer te kunnen gebruiken in vergelijking met die van Fig. 1 of 2.

Fig. 3 toont een derde uitvoeringsvorm waarin een veer 36 is aangebracht op de as 34 in het huis van de bus 33.

Fig. 4 toont een vierde uitvoeringsvorm waarin het wiel 41 aangebracht is op een drager 42 met een as 44 die draaibaar aangebracht is in een bus 43 die bevestigd is op een arm 40, maar in vergelijking met Fig. 1, is het contactpunt 49 tussen het wiel 41 en de grond verschoven ten opzichte van het punt 49A van de projectie van de as van de drageras 44 op de grond. Als gevolg daarvan wordt het wiel 41 altijd achter de drageras 44 uitgelijnd in de rijrichting, die aangeduid wordt met pijl F. De veer 46 is aangebracht op een vergelijkbare wijze met die welke is weergegeven in Figuur. 1. Als alternatief is eender welke andere manier van aanbrengen van veer 46, zoals weergegeven in Fig. 2 of Fig. 3 ook mogelijk.

Het is wel te verstaan dat de voorgestelde uitvoeringsvormen alleen de meeste karakteristieke kenmerken van de uitvinding beschrijven. Een vakkundige persoon zal zich realiseren dat er aan de voorgestelde uitvoeringsvormen verschillende wijzigingen mogelijk zijn, zoals het toepassen van de kenmerken die gekend zijn bij andere zwenkwielgehelen van opraapmechanismen met betrekking tot de configuratie van de opraaparm, de montage van de drageras binnen in de bus enz.

Claims

Conclusies

1, - Zwenkwielgeheel van een opraper voor een landbouwmachine, bestaande uit een wiel (11, 41) op een drageras (14, 24, 34, 44) die draaibaar aangebracht is binnen een bus (13, 23, 33, 43) van een opraaparm (10, 20, 40), waarbij het wiel (11, 41) door een veer (16, 26, 36, 46) gedwongen wordt te draaien in een voorafbepaalde richting ten opzichte van de opraaparm (10), met het kenmerk dat de veer (16, 26, 36, 46) een spiraalveer is die coaxiaal met de drageras (14) tussen het wiel (11) en de opraaparm (10) is aangebracht.
2, - Zwenkwielgeheel volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de spiraalveer (16, 26, 36, 46) aan een uiteinde bevestigd is aan de drageras (14, 24, 34, 44) en aan zijn tweede uiteinde bevestigd is aan de bus (13, 23, 33,43).
3, - Zwenkwielgeheel volgens een of meerdere van de vorige conclusies 1 of 2, met het kenmerk dat de spiraalveer (16, 46) boven de opraaparm (10, 40) is aangebracht.
4, - Zwenkwielgeheel volgens een of meerdere van de vorige conclusies 1 of 2, met het kenmerk dat de spiraalveer (26) onder de opraaparm (20) is aangebracht.
5, - Zwenkwielgeheel volgens een of meerdere van de vorige conclusies 1 tot 4, met het kenmerk dat de spiraalveer in de drageras (14, 24, 34, 44) is aangebracht.
6, - Zwenkwielgeheel volgens een of meerdere van de vorige conclusies 1 tot 4, met het kenmerk dat de spiraalveer (16, 26, 36, 46) buiten de drageras (14, 24, 34, 44) is aangebracht.
7, - Zwenkwielgeheel volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de spiraalveer (26) beschermd wordt door een omhulsel (27).
8, - Zwenkwielgeheel volgens een of meerdere van de conclusies 1 of 2, met het kenmerk dat de spiraalveer (36) in het huis van de bus (33) is aangebracht.
9. - Zwenkwielgeheel volgens een of meerdere van de vorige conclusies, met het kenmerk dat de spiraalveer (16, 26, 36,46) losmaakbaar is aangebracht.
10, - Zwenkwielgeheel volgens een of meerdere van de vorige conclusies, met het kenmerk dat de spiraalveer (16, 26, 36, 46) het wiel (11, 41) in staat stelt te draaien over minstens 270 graden, bij voorkeur over minstens 360 graden.
11. - Zwenkwielgeheel volgens een of meerdere van de vorige conclusies, met het kenmerk dat het contactpunt (19) tussen het wiel (11) en de grond op één lijn ligt met de projectie van de as van de drageras (14).
12, - Zwenkwielgeheel volgens een of meerdere van de vorige conclusies 1 tot 10, met het kenmerk dat het contactpunt (49) tussen het wiel (41) en de grond verschoven is ten opzichte van het punt (49A) van de projectie van de as (44) van de drageras op de grond.