BE1018644A3 - Vloerelement. - Google Patents

Vloerelement. Download PDF

Info

Publication number
BE1018644A3
BE1018644A3 BE2007/0548A BE200700548A BE1018644A3 BE 1018644 A3 BE1018644 A3 BE 1018644A3 BE 2007/0548 A BE2007/0548 A BE 2007/0548A BE 200700548 A BE200700548 A BE 200700548A BE 1018644 A3 BE1018644 A3 BE 1018644A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
floor element
element according
support module
floor
lower plate
Prior art date
Application number
BE2007/0548A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Echo
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Echo filed Critical Echo
Priority to BE2007/0548A priority Critical patent/BE1018644A3/nl
Priority to EP08169067A priority patent/EP2060693B1/en
Priority to AT08169067T priority patent/ATE463628T1/de
Priority to DE602008000965T priority patent/DE602008000965D1/de
Application granted granted Critical
Publication of BE1018644A3 publication Critical patent/BE1018644A3/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B5/00Floors; Floor construction with regard to insulation; Connections specially adapted therefor
    • E04B5/48Special adaptations of floors for incorporating ducts, e.g. for heating or ventilating
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B5/00Floors; Floor construction with regard to insulation; Connections specially adapted therefor
    • E04B5/02Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units
    • E04B5/04Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units with beams or slabs of concrete or other stone-like material, e.g. asbestos cement
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B5/00Floors; Floor construction with regard to insulation; Connections specially adapted therefor
    • E04B5/02Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units
    • E04B5/04Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units with beams or slabs of concrete or other stone-like material, e.g. asbestos cement
    • E04B5/043Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units with beams or slabs of concrete or other stone-like material, e.g. asbestos cement having elongated hollow cores

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Electromagnetism (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Floor Finish (AREA)
  • Amplifiers (AREA)

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een vloerelement dat een onderste plaat omvat vervaardigd in een eerste betonsoort, waarbij de onderste plaat een onderste laag van het vloerelement vormt, gekenmerkt doordat het vloerelement tenminste een eerste opliggende laag omvat die bovenop de onderste laag is geplaatst, waarbij de eerste opliggende laag ten minste een eerste oplegmodule omvat die op een bovenste plaatoppervlak van de onderste plaat aangebracht is en ermee verbonden is. De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een vloerelement en op een vloer opgebouwd uit tenminste één vloerelement.

Description

Vloerelement.
Deze uitvinding heeft betrekking op een vloerelement dat een onderste plaat omvat, vervaardigd in een eerste betonsoort, waarbij de onderste plaat een onderste laag van het vloerelement vormt, volgens de aanhef van de eerste conclusie. (
De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een vloerelement en op een vloer opgebouwd uit tenminste één vloerelement.
Betonnen vloerelementen worden al vele tientallen jaren succesvol gebruikt in woning- en utiliteitsbouw. Een vloer wordt opgebouwd door de vloerelementen met hun oplegranden op dragende constructiedelen, zoals muren en balken, te plaatsen. Bovenop het aldus ontstane vloerveld komt vervolgens een deklaag of afwerklaag. De vloerelementen zijn meestal voorzien van gewapend beton en/of voorgespannen beton. Aangezien bij voorgespannen beton de wapening tijdens het productieproces onder spanning wordt gebracht, zijn bij het gebruik van vloerelementen in voorgespannen beton grotere belastingen mogelijk dan bij vloerelementen in gewapend beton. Door de eenvoudige plaatsing en directe belastbaarheid van de elementen is een hoog bouwtempo mogelijk en kan het vloerveld snel en efficiënt worden samengesteld. De uit beton bestaande vloerelementen zijn dikwijls ook voorzien van holle kanalen. Deze van holle kanalen voorziene betonnen vloerelementen noemt men kanaalplaten. De holle kanalen worden aangebracht ter materiaal- en gewichtsbesparing. Een bijkomend voordeel van het gebruik van kanaalplaten is dat deze niet dienen onderstut te worden tijdens de opbouw van het vloerveld, wat het bouwtempo nog verhoogt.
Vaak, bijvoorbeeld in badkamers of keukens maar ook in andere ruimten, dienen leidingen, buizen en kokers te worden aangebracht in het vloerveld. Deze kunnen bijvoorbeeld bovenop de vloerelementen gelegd worden en opgenomen worden in de op de vloerelementen in situ aangebrachte deklaag of afwerklaag. Dit leidt echter tot niet acceptabele hoogteverschillen tussen de verschillende ruimtes in een gebouw, met name tussen “niet-leiding houdende vloeren” en “leiding houdende vloeren”, tenzij men op alle vloerelementen in alle ruimtes een even dikke deklaag aanbrengt. Dit heeft echter een overmatig dikke vloer met ongunstige belasting en een onnodig groot materiaalgebruik in de meeste ruimtes tot gevolg. Bovendien is er een risico dat de leidingen, buizen en kokers bij het aanbrengen van de deklaag verschuiven of beschadigd worden.
Een andere methode is het in situ aanbrengen van sleuven in de vloerelementen voor het opnemen van leidingen, buizen en kokers door het scheiden of breken of kappen in de geprefabriceerde vloerelementen. Vooral bij het voorzien van een dwarssleuf, dient men rekening te houden met een aanzienlijke aantasting van de sterkte en draagcapaciteit van de vloer, wat de mechanische eigenschappen van het vloerelement nadelig beïnvloedt. Men dient dan de in sterkte aangetaste vloer onderaan te stutten en na het plaatsen van de leidingen in de sleuf, dient men de sleuf terug dicht te storten met hoogwaardig materiaal. Bovendien is het aanbrengen van sleuven in reeds verharde beton, zeer arbeidsintensief en te vermijden. Doordat deze bijkomende werkzaamheden de voortgang van het bouwproces dermate verstoren, wordt dikwijls voor andere bouwmethodes gekozen.
Een andere mogelijkheid voor het verschaffen van sleuven in vloerelementen, meer bepaald in kanaalplaten, wordt gegeven in EP1214483 B1 en NL1011955.
EP1214483 B1 beschrijft een kanaalplaat voorzien van een onderschil met langswapening, een bovenschil en ribben die de onderschil en bovenschil met elkaar verbinden en aldus samen met onder- en bovenschil open kanalen vormen. De onderschil, de bovenschil en de ribben zijn vervaardigd uit beton. De onderschil heeft een grotere dikte dan de bovenschil en is zo gedimensioneerd dat ze de maximaal verwachte dwarskrachten kan opvangen en afleiden naar de oplegranden waar de vloerelementen op de onderliggende muren steunen. In een bovenste deel van het vloerelement wordt tenminste één sleuf voorzien voor het opnemen van bijvoorbeeld leidingen. De sleuf strekt zich in horizontale richting uit onder een hoek ten opzichte van de langswapening en in verticale richting tot maximaal aan de onderschil. De sleuf wordt tijdens het fabricageproces van de kanaalplaat uitgespaard door vlak na het storten van het beton, uit het nog niet uitgeharde beton, een geschikte hoeveelheid beton te verwijderen, wat de mechanische eigenschappen van het vloerelement nadelig beïnvloedt. Na het aanbrengen van de leidingen in de gleuven van het vloerelement, kunnen de gleuven in de afwerkfase met een minder hoogwaardig materiaal dan beton worden gevuld. Het verwijderen van een geschikte hoeveelheid beton voor het voorzien van sleuven is zeer arbeidsintensief. Bovendien zijn de randen en wanden van de aldus gevormde sleuven ruw en onregelmatig, wat het aanbrengen van leidingen bemoeilijkt.
NL1011955 beschrijft een vloerelement dat een aantal zich in lengterichting van het vloerelement en naast elkaar opgestelde kanalen bevat. In het boven oppervlak van het vloerelement wordt een uitsparing voorzien, die kan benut worden voor het opnemen van leidingen of dergelijke. De uitsparingen worden verkregen door het samendrukken van het nog niet verharde beton en het dichtdrukken van de kanalen ter hoogte van de uitsparing. De uitsparingen kunnen zich in lengterichting of dwarsrichting van het vloerelement uitstrekken, ovçr een deel van of de volledige lengte, respectievelijk breedte van het vloerelement. Bij voorkeur is de dikte van het de uitsparing begrenzende wanddeel van het vloerelement aanzienlijk groter dan de dikte van de boven en onder de kanalen gelegen wanddelen, zodat de sterkte van het vloerelement door het aanbrengen van de uitsparingen niet nadelig beïnvloed wordt. Het samendrukken en dichtdrukken van het nog niet verharde beton voor het voorzien van sleuven is zeer arbeidsintensief. Een ander nadeel is dat de afwerkingsgraad van de aldus gevormde sleuven ruw en onregelmatig is, wat het aanbrengen van leidingen bemoeilijkt.
Samengevat Heeft het voorzien van sleuven in een kanaalplaat, en meer algemeen in een vloerelement, tijdens de productie, volgens de gekende methoden, als nadeel dat het een zeer arbeidsintensief proces is omdat nog niet uitgeharde beton uit de sleuven dient te worden verwijderd of aangestampt. Bovendien is de afwerkingsgraad van de aldus voorziene sleuven ruw en onregelmatig. Het in situ aanbrengen van sleuven in een kanaalplaat, en meer algemeen in een vloerelement, volgens de gekende methoden, kan enkel geschieden door het scheiden of breken of kappen in de geprefabriceerde vloerelementen. Dit proces is nog arbeidsintensiever aangezien hier verharde beton dient verwijderd te worden. Het proces houdt bovendien risico’s in voor vermindering van de sterkte en draagcapaciteit van de vloer.
Het doel van de uitvinding is een vloerelement te ontwikkelen, dat op zeer flexibele en eenvoudige manier kan aangepast worden aan zijn beoogde functie, zonder dat het hierbij nodig is een deel van het vloerelement af té breken of te verwijderen.
Dit wordt bereikt met een vloerelement dat de technische kenmerken vertoont van het kenmerkend deel van de eerste conclusie.
Het vloerelement volgens de uitvinding wordt daartoe gekenmerkt doordat het vloerelement tenminste een eerste opliggende laag omvat die bovenop de onderste laag is geplaatst, waarbij de eerste opliggende laag ten minste een eerste oplegmodule omvat die op een bovenste plaatoppervlak van de onderste plaat aangebracht is en ermee verbonden is.
Een vloerelement volgens deze uitvinding omvat tenminste twee vloerdelen, namelijk een onderste plaat en tenminste een eerste oplegmodule. Het vloerelement wordt opgebouwd door de tenminste eerste oplegmodule op een bovenste plaatoppervlak van de onderste plaat te plaatsen en ermee te verbinden. In tegenstelling tot de bekende vloerelementen, waarbij het vloerelement wordt geproduceerd en daarna gedeeltelijk wordt afgebroken rekening houdende met de te vervullen functie van het vloerelement, wordt het vloerelement volgens deze uitvinding modulair opgebouwd tot het de gewenste vorm, grootte en draagkracht bezit voor het vervullen van de gewenste functie. Aangezien bij de opbouw van het vloerelement geen materiaal van het vloerelement dient te worden verwijderd, behouden de individuele vloerdelen hun mechanische eigenschappen.
Meer nog, doordat de onderste plaat en de tenminste eerste oplegmodule met elkaar verbonden zijn, vormen ze één constructief en dragend geheel en draagt ieder vloerdeel bij tot het verschaffen van de draagkracht van het gehele vloerelement. De bevestiging laat tevens een krachtenoverdracht toe van de tenminste eerste oplegmodule naar de onderste plaat en omgekeerd. Door de bevestiging worden bovendien de optredende afschuifkrachten tussen de onderste plaat en de tenminste eerste oplegmodule opgevangen en geneutraliseerd.
De onderste plaat enerzijds en de tenminste eerste oplegmodule anderzijds kunnen als aparte modules worden vervaardigd. Het aanbrengen en bevestigen van de tenminste eerste oplegmodule op de onderste plaat kan hierbij gebeuren in de fabriek waar de vloerdelen worden geproduceerd of in situ op de bouwwerf. Het is tevens mogelijk de tenminste eerste oplegmodule nat op nat te storten met de onderste plaat, waarbij de tenminste eerste oplegmodule in één beweging met de onderste plaat wordt gestort of waarbij de onderste plaat in een eerste beweging wordt gestort en de tenminste eerste oplegmodule in een volgendé beweging.
Bij voorkeur wordt het vloerelement opgebouwd door ten minste een eerste en een tweede oplegmodule op de onderste plaat aan te brengen en ermee te verbinden.
Het bovenste plaatoppervlak van de onderste plaat en een onderste moduleoppervlak van tenminste één van de tenminste eerste en tweede oplegmodule zijn bij voorkeur voorzien van samenwerkende positioneringsmiddelen met een complementaire vorm. Deze positioneringsmiddelen kunnen bijvoorbeeld een samenwerkende rib en groef omvatten, met een complementaire, in elkaar passende vorm, een protrusie en uitholling, een tand en groef of iedere andere door de vakman geschikte vorm en middel, of een combinatie van twee of meer hiervan. Deze positioneringmiddelen maken het mogelijk de nauwkeurigheid van het positioneren van tenminste één van de tenminste eerste en tweede oplegmodule op de onderste plaat te verhogen, zorgen voor een groter contactoppervlak tussen tenminste één van de tenminste eerste en tweede oplegmodule met de onderste plaat en een betere krachtenoverdracht naar de onderste plaat.
De ten minste eerste en tweede oplegmodule kunnen met ten minste een deel van een opstaande langszijde of dwarszijde tegen elkaar geplaatst zijn. De tenminste eerste en tweede oplegmodule kunnen ook op zodanige wijze ten opzichte van elkaar geplaatst zijn dat tussen de tenminste eerste en tweede oplegmodule tenminste één toegankelijke gleuf aanwezig is. Hierdoor kan het vloerelement op eenvoudige wijze van gleuven voorzien worden op iedere mogelijke positie, in iedere mogelijke richting en met alle gewenste afmetingen in hoogte, breedte en diepte, zonder dat het daarbij nodig is een deel van het vloerelement af te breken of te verwijderen. Door de afmetingen van de tenminste eerste en tweede oplegmodule te wijzigen en door de tenminste eerste en tweede oplegmodule op geschikte wijze aan te brengen en vast te hechten op de onderste plaat, kan de grootte, oriëntatie en positie van de gleuven, eenvoudig gevarieerd worden, rekening houdend met de beoogde toepassing.
Een bijkomend voordeel is dat de gevormde gleuven, omdat er geen materiaal dient te worden verwijderd bij de opbouw van het vloerelement, een scherpe aflijning en strakke afwerking hebben. Dit vergemakkelijkt het plaatsen van leidingen in de gleuven.
Het aanbrengen van de tweede oplegmodule op de onderste plaat kan op dezelfde manier gebeuren als het aanbrengen en verbinden van de tenminste eerste oplegmodule op de onderste plaat.
In het bijzonder is het bijvoorbeeld mogelijk de tenminste eerste en tweede oplegmodule en de onderste plaat als aparte modules te vervaardigen en de tenminste eerste en tweede oplegmodule in situ aan te brengen en vast te hechten op de onderste plaat. De modulaire opbouw van het vloerelement laat op deze manier toe dat de grootte, het aantal, de positie en de oriëntatie van de gleuven en het leidingenplan tot in een laat stadium kan gewijzigd worden. ,Dit kan tot stand gebracht worden zonder dat het nodig is een deel van het materiaal van het vloerelement te verwijderen voor het creëren van gleuven. Dit kan ook tot stand gebracht worden zonder dat het nodig is om voor iedere andere positionering, afmetingen en vorm van de gleuven een andere matrijs te voorzien, wat zeer duur en tijdrovend is.
Het is tevens mogelijk de tenminste één gleuf tijdens het productieproces voor het vervaardigen van het vloerelement aan te brengen. De tenminste eerste en tweede oplegmodule kunnen hierbij in eenzelfde productiegang met de onderste plaat worden gestort of in verschillende productiegangen, waarbij de natte beton voor de oplegmodule op de nog natte beton van de onderste plaat wordt gestort, en waarbij de tenminste eerste en tweede oplegmodule in dezelfde of in een verschillende betonsoort als de onderste plaat vervaardigd kunnen worden. Voor het voorzien van de gleuven kan hier bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van een verloren bekisting, die achteraf verwijderd wordt, of iedere andere wijze geschikt geacht door de vakman. De aanwezigheid van de tenminste één gleuf beïnvloedt de structuur van de onderste plaat niet. Door de tenminste eerste en tweede oplegmodule en de tenminste één gleuf tijdens het productieproces te vormen gelijktijdig met het vormen van de onderste plaat, wordt een optimale verbinding van de tenminste eerste en tweede oplegmodule enerzijds en de onderste plaat anderzijds verschaft. Daardoor kan een optimale krachtenoverdracht tussen de tenminste eerste en tweede oplegmodule en de onderste plaat plaatsvinden.
De uitvinding wordt verder toegelicht aan de hand van de' toegevoegde figuren en figuurbeschrijving.
Figuur 1 toont een schematische voorstelling van het vloerelement volgens de uitvinding.
Figuur 2 toont een meer gedetailleerde voorstelling van het vloerelement volgens de uitvinding.
Een vloerelement 1 volgens deze uitvinding omvat ten minste twee vloerdelen, namelijk een onderste plaat 2 en tenminste een eerste oplegmodule 3. De onderste plaat omvat een bovenste 5 en onderste 6 plaatoppervlak, twee opstaande langszijden 7, 8 en twee opstaande dwarszijden 9,10. De tenminste eerste oplegmodule 3 omvat een bovenste 11 en een onderste 12 moduleoppervlak, twee opstaande langszijden 13, 14 en twee opstaande dwarszijden 15, 16. De tenminste eerste oplegmodule 3 is met zijn onderste moduleop,pervlak 12 geplaatst op en verbonden met het bovenste plaatoppervlak 5 van de onderste plaat 2. De onderste plaat 2 vormt een onderste laag van het vloerelement en de tenminste eerste oplegmodule 3 vormt een eerste opliggende laag van het vloerelement.
Door de modulaire opbouw van het vloerelement is het zeer eenvoudig de dimensies en dikte van het vloerelement aan te passen aan de vereiste draagkracht en mechanische eigenschappen. Een ander voordeel van de modulaire opbouw is dat deze het mogelijk maakt het vloerelement af te stemmen op zijn beoogde functie. Tenslotte kunnen door de modulaire opbouw op zeer eenvoudige manier en tot in een laat stadium gleuven worden voorzien in het vloerelement op de gewenste plaats en met de gewenste afmetingen, zonder dat er materiaal dient te worden verwijderd.
Een vloerelement zonder gleuven kan bijvoorbeeld opgebouwd worden door op het bovenste plaatoppervlak 5 van de onderste plaat 2 een eerste oplegmodule 3 te plaatsen met identieke breedte en lengte als de onderste plaat 2 zodat de eerste oplegmodule 3 de onderste plaat 2 volledig bedekt. Een vloerelement met gleuven 23 kan bijvoorbeeld opgebouwd worden door een eerste oplegmodule 3 op de onderste plaat 2 te plaatsen en ermee te verbinden, waarbij de lengte en/of breedte van de eerste oplegmodule 3 kleiner is dan deze van de onderste plaat 2. Hierdoor blijft een gedeelte van de onderste plaat onbedekt en wordt er op deze plaatsen ten minste één toegankelijke gleuf 23 gecreëerd. Bovendien kunnen de gleuven worden aangebracht op iedere gewenste plaats en met iedere gewenste afmetingen. Het wijzigen van de functie van het vloerelement, bijvoorbeeld het al dan niet voorzien van gleuven in het vloerelement, kan dus gebeuren zonder ingrijpende en arbeidsintensieve veranderingen, zoals bijvoorbeeld het verwijderen van onverhard beton of het kappen of breken van het vloerelement. Om gleuven te voorzien volstaat het bijvoorbeeld om oplegmodules met afmetingen kleiner dan deze van de onderste plaat te produceren. Een ander voordeel van de modulaire opbouw van het vloerelement is dat het wijzigen van de functie van het vloerelement, bijvoorbeeld het al dan niet voorzien van gleuven in het vloerelement, niet alleen tijdens de productie kan gebeuren, maar ook in situ, en dit zonder het verwijderen van materiaal van het vloerelement. Inderdaad, om gleuven te voorzien in het vloerelement volstaat het om een oplegmodule met kleinere afmetingen dan de onderste plaat in situ op de onderste plaat te plaatsen en te bevestigen. Door de verbinding van de tenminste eerste oplegmodule 3 aan de onderste plaat 2 worden afschuifkrachten tussen de onderste plaat 2 en de tenminste eerste oplegmodule 3 opgevangen en geneutraliseerd. Een bijkomend voordeel is dat door de bevestiging de belasting van de tenminste eerste oplegmodule 3 naar de onderste plaat 2 kan worden overgedragen en omgekeerd.
Bij voorkeur omvat de eerste opliggende laag een tweede oplegmodule 4. De tweede oplegmodule 4 omvat een bovenste 17 en een onderste moduleoppervlak 18, twee opstaande langszijden 19, 20 en twee opstaande dwarszijden 21, 22. Net zoals de eerste oplegmodule 3, is ook de tweede oplegmodule 4 aangebracht op het bovenste plaatoppervlak 5 van de onderste plaat 2 en ermee verbonden. Een vloerelement zonder gleuven kan bijvoorbeeld opgebouwd worden door de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule met tenminste een deel van hun opstaande langszijden (11, 13, 19, 20) of dwarszijden (15, 16, 21, 22) tegen elkaar te plaatsen, waarbij hun rakende opstaande dwarszijden of opstaande langzijden bij voorkeur, maar niet noodzakelijk aan elkaar bevestigd zijn. Een vloerelement met gleuven kan bijvoorbeeld opgebouwd worden door de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule op een zodanige wijze ten opzichte van elkaar te plaatsen dat tussen de ten minste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule tenminste één toegankelijke gleuf 23 aanwezig is. In de tenminste één gleuf 23 kunnen leidingen, buizen, kokers of ieder ander element nodig en geschikt geacht door de vakman worden aangebracht (niet getoond).
De onderste plaat 2 is vervaardigd in een eerste betonsoort. Voorbeelden van een eerste betonsoort zijn alle mengsels van korrelachtige materialen, natuurlijk of kunstmatig, die met een bindmiddel, zoals' bijvoorbeeld cement, polymeren of asfalt, zijn gebonden tot een steenachtig materiaal. Een bruikbare afbakening in betonsoorten is een indeling naar volumieke massa omdat veel betoneigenschappen direct of indirect gekoppeld zijn aan de volumieke massa. De betonnorm NEN-EN 206-1 onderscheidt op basis van (kunstmatige, ovendroge) volumieke massa de volgende betonsoorten: lichtbeton met een volumieke massa 800 - 2000 kg/m3, normaal beton met een volumieke massa 2000 - 2600 kg/m3 en zwaarbeton met een volumieke massa boven 2600 kg/m3. Andere verdelingen zijn mogelijk op basis van de uitvoeringsmethode, zoals bijvoorbeeld spuitbeton, prefab beton en in het werk gestort beton, op basis van de sterkte, zoals bijvoorbeeld hogesterktebeton en ultrahogesterktebeton, op basis van een bestanddeel, bijvoorbeeld vezelversterkt beton, of op basis van het bindmiddel, zoals bijvoorbeeld cementbeton, asfaltbeton, polymeerbeton,.. Iedere andere betonsoort geschikt geacht door de vakman kan gebruikt worden als eerste betonsoort. Bij voorkeur wordt de eerste betonsoort van de onderste plaat 2 van het vloerelement voorzien van een wapening 29. De onderste plaat 2 van het vloerelement is met andere woorden bij voorkeur vervaardigd in gewapend beton. De wapening zorgt ervoor dat het beton naast drukkrachten ook trekkrachten kan opnemen, wat leidt tot een vloerelement met een betere draagkracht. Met meer voorkeur is de onderste plaat vervaardigd in voorgespannen beton, om grotere belastingen van het vloerelement toe te laten. Aan de randen van het vloerelement 1 kunnen, indien gewenst, bijkomende wapeningsstaven 30 voorzien worden, om grotere belastingen aan de oplegranden van het vloerelement toe te laten. De onderste plaat 2 kan een massieve plaat zijn of een zogenaamde kanaalplaat, dit is een plaat voorzien van zich in lengterichting van de plaat uitstrekkende holle kanalen 28. Deze kanalen 28 worden voorzien ter materiaal- en gewichtsbesparing. De wapening 29 kan zich boven of onder of zowel boven als onder de holle kanalen 28 uitstrekken. De onderste plaat 2 kan tevens voorzien zijn van eerste leidingen die ingestort zijn in het beton. Deze eerste leidingen kunnen betonkernactiveringsmiddelen zijn maar ieder ander type leidingen geschikt geacht door de vakman kunnen worden voorzien. Onder betonkernactiveringsmiddelen wordt verstaan middelen die dienen voor het overdragen aan, dan wel opnemen van warmte of koude van het vloerelement, of, meer algemeen, middelen voor het conditioneren van het beton. Deze betonkernactiveringmiddelen kunnen bijvoorbeeld verwarmingsleidingen en/of koelleidingen zijn. De ingestorte eerste leidingen kunnen zich boven of onder de wapening bevinden en boven of onder de holle kanalen. De ingestorte leidingen kunnen al dan niet aan de wapening 29 bevestigd zijn.
De modulaire opbouw van het vloerelement laat toe om de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule in een ander materiaal dan beton te vervaardigen. De tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule kunnen bijvoorbeeld vervaardigd zijn in composietmateriaal, een composietmateriaal dat een schuimkern bevat, in vezelvormig versterkte kunststof, vezelvormig versterkt beton, of een combinatie van twee of meer van deze materialen, of eender welk materiaal dat door de vakman geschikt geacht wordt. De vezels kunnen metaalvezels zijn, natuurlijke minerale vezels, kunststofvezels, glasvezels en iedere vezel die geschikt geacht wordt door de vakman. Het vervaardigen van de tenminste eerste 3 en .tweede 4 oplegmodule in een ander materiaal dan beton laat toe dat het materiaal van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule een bijkomende functie kan vervullen, bijvoorbeeld een geluidsisolerende, thermisch isolerende of trillingsdempende functie. Het gebruik van een ander materiaal dan beton laat bovendien toe een minder zware vloer op te bouwen. Net zoals de onderste plaat 2, kan de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule een massieve module zijn of voorzien zijn van zich in lengterichting van het vloerelement uitstrekkende holle kanalen ter materiaal- of gewichtsbesparing. De tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule kunnen verder voorzien zijn van een wapening, wat leidt fot een vloerelement met een nog betere draagkracht. Indien gewenst, kunnen in de tenminste eerste en tweede oplegmodule tweede leidingen worden aangebracht, waarbij de tweede leidingen hetzelfde type leidingen kan zijn als de eerste leidingen of een verschillend type. In de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule kunnen modulegleuven 27 worden aangebracht. Deze kunnen worden voorzien tijdens productie of in situ. Deze modulegleuven 27 kunnen al dan niet in verbinding staan met de tenminste één gleuf 23 tussen de tenminste eerste oplegmodule en tweede oplegmodule. De plaats, oriëntatie, breedte en diepte van de modulegleuven 27 kan worden aangepast zoals geschikt geacht door de vakman.
Bij voorkeur wordt het bovenste plaatoppervlak 5 van de onderste plaat 2 en een onderste moduleoppervlak van tenminste één van de tenminste eerste en tweede oplegmodule voorzien van samenwerkende positioneringsmiddelen 24, 25 met een complementaire vorm. Deze positioneringsmiddelen 24, 25 kunnen bijvoorbeeld een samenwerkende rib en groef omvatten, een protrusie en uitholling, een tand en groef of iedere ander door de vakman geschikt middel, of een combinatie van twee of meer hiervan. De vorm van de posioneringsmiddelen kan rond, lijnvormig, rechthoekig, bol, hol zijn, of ieder ander door de vakman geschikte vorm zijn, of een combinatie van twee of meer hiervan. Het bovenste plaatoppervlak 5 van de onderste plaat 2 kan bijvoorbeeld voorzien zijn van een rechthoekige groef die ingrijpt op een samenwerkende rechthoekige rib, met dezelfde afmetingen als de groef, voorzien op het onderste moduleoppervlak 12 van bijvoorbeeld de eerste 3 oplegmodule. Het voorzien van samenwerkende positioneringsmiddelen met een complementaire vorm zorgen voor een groter contactoppervlak en dus een betere krachtenoverdracht tussen de onderste plaat 2 en tenminste één van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule. Deze positioneringmiddelen vergemakkelijken bovendien het plaatsen van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule op de onderste plaat 2, verhogen de nauwkeurigheid van het plaatsen en fixeren de positie van tenminste één van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule op de onderste plaat 2.
Op de tenminste eerste opliggende laag kunnen nog één of meerdere andere opliggende lagen worden aangebracht. Iedere additionele opliggende laag omvat één of meerdere oplegmodules die aangebracht zijn op en bij voorkeur bevestigd zijn aan een bovenste moduleoppervlak van een daaronder gelegen oplegmodule. De verschillende ópliggende lagen kunnen verschillende functies vervullen. Een opliggende laag kan bijvoorbeeld vervaardigd worden uit een elektrisch isolerend materiaal, zodat interferentie met elektrische toestellen wordt vermeden. Een andere mogelijkheid is een thermisch isolerend, akoestisch isolerend of trillingsdempend materiaal te voorzien. Door het voorzien van meerdere opliggende lagen op de onderste plaat, kunnen bijvoorbeeld gleuven worden voorzien op verschillende niveaus, waarbij op het lagere niveau met voorkeur die leidingen worden aangebracht die het minst toegankelijk hoeven te zijn, en op hogere niveaus die leidingen worden aangebracht die betere toegankelijkheid vragen. De oplegmodules van de één of meer andere opliggende lagen bovenop de eerste opliggende laag kunnen hetzelfde zijn als de eerste oplegmodule of verschillend. Ze kunnen bijvoorbeeld in hetzelfde materiaal als de tenminste eerste en tweede oplegmodules gemaakt zijn of in een verschillend materiaal, maar zijn bij voorkeur vervaardigd in een verschillend materiaal, zodat iedere laag een bepaalde specifiek functie kan ' uitoefenen, ze kunnen al dan niet voorzien zijn van holle kanalen, ze kunnen al dan niet voorzien zijn van leidingen, ze kunnen al dan niet voorzien zijn van modulegleuven,...
Op de bovenste opliggende laag kan een bovenste plaat worden aangebracht. Deze bovenste plaat kan in beton of eender welk ander materiaal geschikt geacht door de vakman vervaardigd zijn. Bij voorkeur vormt de bovenste plaat een afwerkingslaag van het vloerelement. De verschillende lagen van het vloerelement kunnen een verschillende afwerkingsgraad hebben, afhankelijk van de functie van het vloerelement en of deze lagen al dan niet zichtbaar zullen zijn na het opbouwen van het vloerveld. Wanneer bijvoorbeeld een vloerveld wordt opgebouwd op een verdieping van een huis, heeft het onderste plaatoppervlak 6 van de onderste plaat 2 bij voorkeur een mooiere afwerkingsgraad, zodat deze .als plafond kan dienen voor een hieronder gelegen ruimte. In een garageruimte is de afwerkingsgraad bijvoorbeeld van minder belang en kan het onderste plaatoppervlak 6 van de onderste plaat 2 ruwer zijn.
Het vloerelement kan op verschillende manieren worden geproduceerd. De onderste plaat 2 en de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule kunnen als aparte modules vervaardigd worden en nadien in de fabriek of in situ tot een vloerelement 1 worden samengesteld. Bij voorkeur gebeurt de samenstelling van het vloerelement 1 in de fabriek, zodat de verschillende modules niet elk afzonderlijk dienen geladen en gelost te worden. De grootte, oriëntatie en positie van de gleuven 23 kan eenvoudig gevarieerd worden door de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule op geschikte wijze aan te brengen op en te verbinden met de onderste plaat 2 van het vloerelement 1. Door de modulaire opbouw van het vloerelement 1, kan het aanbrengen van de gleuven 23 bovendien tot in een laat stadium van het bouwproces worden uitgesteld, zonder hierbij te moeten kappen of breken in het vloerelement 1. Een ander voordeel van de modulaire opbouw is dat voor iedere andere grootte, oriëntatie en positie van de gleuven 23, niet steeds een andere matrijs moet worden voorzien. Gleuven 23 van verschillende breedte kunnen bijvoorbeeld verkregen worden door de ten minste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule dichter of verder uit elkaar te leggen. Om dus de grootte, de oriëntatie of positie van de gleuven 6 te veranderen, is het niet noodzakelijk dat er aanpassingen gebeuren aan het productieproces van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule of dat de afmetingen van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule wijzigen. Hel aanbrengen van gleuven 23 in het vloerelement 1 wordt hierdoor goedkoper en minder tijdrovend. Bovendien kan het aanbrengen van de gleuven 23 in het vloerelement 1 gebeuren zonder de structurele opbouw van de onderste plaat 2 nadelig te beïnvloeden. Meer nog, doordat de onderste plaat en de tenminste eerste oplegmodule met elkaar verbonden zijn, vormen ze één constructief en dragend geheel en draagt ieder vloerdeel bij tot het verschaffen van de draagkracht van het gehele vloerelement.
Het is tevens mogelijk de tenminste één gleuf 23 tijdens het productieproces voor het vervaardigen van het vloerelement 1 aan te brengen. Voor deze optie kan bijvoorbeeld gekozen worden wanneer de grootte, oriëntatie en positie van de gleuven vastliggen en het zeker is dat deze niet meer hoeven gewijzigd te worden in een later stadium van het bouwproces.
De tenminste één gleuf tussen twee oplegmodules en/of de eventueel aangebrachte modulegleuven in een oplegmodule kunnen afgedekt worden met een deksel. Bij voorkeur wordt een deksel voorzien voor die leidingen die achteraf vlot toegankelijk dienen te zijn. Dit zijn bij voorkeur de leidingen die aangebracht zijn in gleuven in een hoger gelegen laag van het vloerelement.
De verbinding van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule met de onderste plaat 2 laat krachtenoverdracht van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule naar de onderste plaat 2 toe. De aard van de verbinding bepaalt de mate waarin de krachtenoverdracht gebeurt en bij voorkeur is de verbinding van die aard dat in een optimale krachtenoverdracht kan worden voorzien.
Een optimale krachtenoverdracht kan bijvoorbeeld verkregen worden door tenminste één van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule door middel van een hechtingsmiddel met de onderste plaat 2 te verbinden, waarbij de vloerdelen al dan niet zijn voorzien van positioneringsmiddelen 24, 25, maar bij voorkeur voorzien zijn van positioneringsmiddelen 24, 25. Tenminste één van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule kan bijvoorbeeld met lijm, cement of beton aan de onderste plaat 2 worden vastgehecht, maar ieder ander hechtingsmiddel geschikt geacht door de vakman kan gebruikt worden. Het hechtingsmiddel kan over het volledige bovenste plaatoppervlak 5 van de onderste plaat 2 en/of het volledige onderste moduleoppervlak van tenminste één van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule voorzien worden of over een gedeelte ervan. Het hechtingsmiddel laat toe de verschillende vloerdelen tot één constructief geheel te verbinden en zorgt aldus voor een optimale krachtenoverdracht van tenminste één van de ten minste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule naar de onderste plaat 2 en omgekeerd.
Een andere mogelijkheid is de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule via een mechanische verankering aan de onderste plaat vast te hechten om zo een optimale krachtenoverdracht van de tenminste eerste en tweede oplegmodule naar de onderste plaat te bekomen. Deze mechanische verankering kan gebeuren met behulp van schroeven, haken, klemmen, en iedere andere mechanische verankering die geschikt geacht wordt door de vakman.
Een optimale verbinding tussen de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule enerzijds en de onderste plaat 2 anderzijds, kan bijvoorbeeld ook verkregen worden door de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule en de tenminste één gleuf 6 tijdens het productieproces te vormen kort na het vormen van de onderste plaat 2 en voor het uitharden van de onderste plaat 2. Hierdoor vormen de verschillende vloerdelen één constructief geheel en kan een optimale krachtenoverdracht tussen de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule en de onderste plaat 2 plaatsvinden. Hierbij kunnen de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule in één beweging met de onderste plaat 2 worden gestort of in verschillende bewegingen.
Samengevat kan het vasthechten van de tenminste eerste en tweede oplegmodule met de onderste plaat gebeuren door een lijmlaag, een mechanische verankering of door nat op nat te storten of door een combinatie van de opgesomde mogelijkheden, waarbij de hechtoppervlakken al dan niet kunnen voorzien zijn van complementaire positioneringsmiddelen 24, 25.
Het gebruik van positioneringsmiddelen voor het verhogen van de nauwkeurigheid van het plaatsen en een betere krachtenoverdracht tussen de lagen, beperkt zich niet tot de onderste laag en de eerste opliggende laag. Positioneringsmiddelen kunnen gebruikt worden voor het op elkaar plaatsen van alle opeenvolgende lagen, bijvoorbeeld een tweede opliggende laag op een eerste opliggende laag. Hetzelfde geldt voor het vasthechten van opeenvolgende lagen aan elkaar. Het vasthechten van opeenvolgende lagen aan elkaar kan gebeuren op dezelfde manier als het vasthechten van de eerste opliggende laag aan de onderste laag, bijvoorbeeld via een hechtingsmiddel, een mechanische verankering, door nat op nat storten, of door en combinatie van de opgesomde mogelijkheden.
Door ten minste één vloerelement 1, maar bij voorkeur meerdere vloerelementen 1, met hun oplegranden op dragende constructiedelen, zoals muren en balken, te plaatsen, kan een vloer worden opgebouwd. Meestal zullen meerdere vloerelementen naast elkaar moeten geplaatst worden om het vloerveld op te bouwen. De verschillende vloerelementen worden dan met hun opstaande langszijden tegen elkaar geplaatst en al dan niet vastgehecht aan elkaar. De opstaande langszijden van de vloerlementen kunnen vlak zijn, maar zijn bij voorkeur voorzien van positioneringsmiddelen die ingrijpen op overeenkomstige positioneringsmiddelen met een complementaire vorm op een aanliggende opstaande zijde van een aanliggend vloerelement. Deze positioneringsmiddelen kunnen bijvoorbeeld een samenwerkende rib en groef omvatten, een protrusie en uitholling, een tand en groef of iedere ander door de vakman geschikt middel, of een combinatie van twee of meer hiervan..

Claims (28)

1. Een vloerelement 1 dat een onderste plaat 2 omvat vervaardigd in een eerste betonsoort, waarbij de onderste plaat 2 een onderste laag van het vloerelement 1 vormt, gekenmerkt doordat het vloerelement 1 tenminste een eerste opliggende laag omvat die bovenop de onderste laag is geplaatst, waarbij de eerste opliggende laag ten minste een eerste oplegmodule 3, 4 omvat die op een bovenste plaatoppervlak 5 van de onderste plaat 2 aangebracht is en ermee verbonden is.
2. Een vloerelement volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de tenminste eerste opliggende laag èen tweede oplegmodule 4 omvat die op het bovenste plaatoppervlak 5 van de onderste plaat 2 aangebracht is en ermee verbonden is.
3. Een vloerelement volgens conclusies 1 of 2, gekenmerkt doordat het bovenste plaatoppervlak 5 van de onderste plaat 2 en een onderste moduleoppervlak 12, 18 van tenminste één van de tenminste eerste 3 en tweede oplegmodule 4 voorzien is van samenwerkende positioneringsmiddelen 24, 25 met een complementaire vorm.
4. Een vloerelement volgens één der conclusies 1-3, gekenmerkt doordat de tenminste eerste 3 en tweede oplegmodule 4 op een zodanige wijze ten opzichte van elkaar geplaatst zijn dat tussen hen in tenminste één toegankelijke gleuf 23 aanwezig is.
5. Een vloerelement volgens conclusie 4, gekenmerkt doordat de tenminste één gleuf 23 zich uitstrekt in langsrichting, dwarsrichting of onder een hoek ten opzichte van de langsrichting van het vloerelement.
6. Een vloerelement volgens één der conclusies 4-5, gekenmerkt doordat de tenminste één gleuf 23 wordt afgedekt met een deksel.
7. Een vloerelement volgens één der conclusies 1-6, gekenmerkt doordat één of meerdere additionele opliggende lagen worden aangebracht op de eerste opliggende laag, waarbij ieder van de één of meerdere additionele opliggende lagen tenminste één oplegmodule omvat, die aangebracht is op en verbonden is met een bovenste moduleoppervlak van een daaronder gelegen oplegmodule.
8. Een vloerelement volgens één der conclusies 1-7, gekenmerkt doordat het vloerelement een bovenste plaat 26 omvat, waarbij de bovenste plaat 26 een bovenste laag van het vloerelement 1 vormt.
9. Een vloerelement volgens één der conclusies 1-8, gekenmerkt doordat de onderste plaat 2 voorzien is van zich in lengterichting van het vloerelement 1 uitstrekkende holle kanalen 28.
10. Een vloerelement volgens één der conclusies 1-9, gekenmerkt doordat de eerste betonsoort voorzien is van een wapening 29.
11. Een vloerelement volgens één der conclusies 1-10, gekenmerkt doordat de onderste plaat 2 vervaardigd is in voorgespannen beton.
12. Een vloerelement volgens één der conclusies 1-11, gekenmerkt doordat de onderste plaat 2 eerste leidingèn omvat.
13. Een vloerelement volgens één der conclusies 2-12, gekenmerkt doordat de tenminste eerste 3 en tweede oplegmodule 4 vervaardigd zijn uit een materiaal, gekozen uit composiet, vezelvormig versterkte kunststof, beton, gewapend beton, vezelvormig versterkt beton of een samenstelling van twee of meer daarvan.
14. Een vloerefement volgens één der conclusies 2-13, gekenmerkt doordat de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule vervaardigd zijn uit een tweede betonsoort, die hetzelfde is dan de eerste betonsoort of verschillend.
15. Een vloerelement volgens één der conclusies 2-14, gekenmerkt doordat tenminste één van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule voorzien is van zich in lengterichting van het vloerelement uitstrekkende holle kanalen.
16. Een vloerelement volgens één der conclusies 2-15, gekenmerkt doordat tenminste één van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule voorzien is van een wapening.
17. Een vloerelement volgens één der conclusies 2-16, gekenmerkt doordat tenminste één van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule voorzien is van tweede leidingen.
18. Een vloerelement volgens één der conclusies 2-17,' gekenmerkt doordat tenminste één modulegleuf 27 is aangebracht in tenminste één van de tenminste eerste 3 en tweede oplegmodule 4.
19. Een vloerelement volgens conclusie 18, gekenmerkt doordat de tenminste één modulegleuf 27 zich uitstrekt in langsrichting, dwarsrichting of onder een hoek ten opzichte van langsrichting van het vloerelement.
20. Een vloerelement volgens één der conclusies 18-19, gekenmerkt doordat de tenminste één modulegleuf 27 wordt afgedekt met een deksel.
21. Een vloerelement volgens één der conclusies 2-20, gekenmerkt doordat tenminste één van de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule verbonden zijn met de onderste plaat 2 door een middel gekozen uit de groep van een hechtingsmiddel, een mechanische verankering, een verbinding door nat op nat storten of een combinatie van twee of meer hiervan.
22. Een werkwijze voor het vervaardigen van een vloerelement, waarbij in een eerste stap een onderste plaat 2 wordt vervaardigd voor het vormen van een onderste laag van het vloerelement, gekenmerkt doordat in een tweede stap tenminste een eerste 3 oplegmodule op een bovenste oppervlak 5 van de onderste plaat 2 wordt aangebracht en ermee wordt verbonden voor het vormen van een eerste opliggende laag van het vloerelement.
23. Een werkwijze voor het vervaardigen van een vloerelement volgens conclusie 22, gekenmèrkt doordat in de eerste opliggende laag een tweede oplegmodule 4 wordt aangebracht, waarbij de tweede oplegmodule op het bovenste oppervlak 5 van de onderste plaat 2 wordt aangebracht en ermee wordt verbonden.
24. Een werkwijze voor het vervaardigen van een vloerelement volgens conclusie 23, gekenmerkt doordat de tenminste eerste 3 en tweede 4 oplegmodule op zodanige wijze ten opzichte van elkaar geplaatst zijn dat tussen hen in tenminste één toegankelijke gleuf 23 aanwezig is.
25. Een werkwijze voor het vervaardigen van een vloerelement volgens één der conclusies 22-24, gekenmerkt doordat op de eerste opliggende laag één of meerdere additionele opliggende lagen worden aangebracht.
26. Een werkwijze voor het vervaardigen van een vloerelement volgens één der conclusies 22-25, gekenmerkt doordat een bovenste plaat wordt aangebracht op het vloerelement voor het vormen van een bovenste laag ’ van het vloerelement.
27. Werkwijze voor het vervaardigen van een vloerelement volgens één der conclusies 22-26, gekenmerkt doordat tenminste één van de tenminste eerste en tweede oplegmodule met de onderste plaat wordt verbonden met een middel gekozen uit de groep van een hechtingmiddel, een mechanische verankering, een verbinding door nat op nat te storten of een combinatie van twee of meer hiervan.
28. Een vloer, opgebouwd uit tenminste een eerste vloerelement volgens één der conclusies 1-21 of een vloerelement verkregen met de werkwijze volgens één der conclusies 22-27.
BE2007/0548A 2007-11-13 2007-11-13 Vloerelement. BE1018644A3 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2007/0548A BE1018644A3 (nl) 2007-11-13 2007-11-13 Vloerelement.
EP08169067A EP2060693B1 (en) 2007-11-13 2008-11-13 Floor element
AT08169067T ATE463628T1 (de) 2007-11-13 2008-11-13 Bodenelement
DE602008000965T DE602008000965D1 (de) 2007-11-13 2008-11-13 Bodenelement

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2007/0548A BE1018644A3 (nl) 2007-11-13 2007-11-13 Vloerelement.
BE200700548 2007-11-13

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1018644A3 true BE1018644A3 (nl) 2011-06-07

Family

ID=39561704

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2007/0548A BE1018644A3 (nl) 2007-11-13 2007-11-13 Vloerelement.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP2060693B1 (nl)
AT (1) ATE463628T1 (nl)
BE (1) BE1018644A3 (nl)
DE (1) DE602008000965D1 (nl)

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1444277A (fr) * 1965-05-22 1966-07-01 Preba S A Perfectionnements à la construction des planchers de bâtiments
US4030259A (en) * 1975-12-10 1977-06-21 Gershon Meckler Method for forming wiring channels in a concrete floor
FR2389726A1 (en) * 1977-05-02 1978-12-01 Betonleichtbaukombinat Veb Prefabricated hollow reinforced or prestressed concrete ceiling slabs - have transverse recesses covered by panels with closable service ducts
US5299402A (en) * 1992-11-18 1994-04-05 Lee Cheng Tsung Structures of floorboard
US6694689B1 (en) * 1998-02-13 2004-02-24 Interface, Inc. Modular flooring systems and methods
EP1528171A2 (de) * 2003-10-23 2005-05-04 Bathon, Leander Holz-Beton-Verbundsysteme aus Holzbauteilen, Zwischenschichten und Betonbauteilen

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
TW420203U (en) * 1995-12-06 2001-01-21 Chen Yau Tzung Easy-construction structure for raised floor with high wiring capacity
FR2761095B1 (fr) * 1997-03-19 1999-05-07 Siplast Sa Structure de dalle pour revetement de terrasse et revetement constitue au moyen de telles dalles
FR2766855B1 (fr) * 1997-07-29 1999-10-08 Jean Luc Sandoz Procede de mise en place contre un support d'un revetement constitue de planches, lattes ou materiaux similaires et nouveau type de revetement obtenu par la mise en oeuvre de ce procede
DE19815409C2 (de) * 1998-04-06 2001-07-05 Heinz Stall Fa Anordnung zum Verlegen eines Bodenbelages, insbesondere von Bodenplatten
NL1011955C1 (nl) 1999-05-04 2000-11-07 Heembeton Bv Werkwijze voor het vervaardigen van een uit beton bestaand vloerelement en van een uitsparing voorzien wandelement.
NL1013136C2 (nl) 1999-09-24 2000-07-31 Vbi Ontwikkeling Bv Kanaalplaat voor het vormen van een vloerveld waarin leidingen kunnen worden opgenomen, alsmede werkwijze voor het vormen van een vloerveld met leidingen met behulp van dergelijke kanaalplaten.

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1444277A (fr) * 1965-05-22 1966-07-01 Preba S A Perfectionnements à la construction des planchers de bâtiments
US4030259A (en) * 1975-12-10 1977-06-21 Gershon Meckler Method for forming wiring channels in a concrete floor
FR2389726A1 (en) * 1977-05-02 1978-12-01 Betonleichtbaukombinat Veb Prefabricated hollow reinforced or prestressed concrete ceiling slabs - have transverse recesses covered by panels with closable service ducts
US5299402A (en) * 1992-11-18 1994-04-05 Lee Cheng Tsung Structures of floorboard
US6694689B1 (en) * 1998-02-13 2004-02-24 Interface, Inc. Modular flooring systems and methods
EP1528171A2 (de) * 2003-10-23 2005-05-04 Bathon, Leander Holz-Beton-Verbundsysteme aus Holzbauteilen, Zwischenschichten und Betonbauteilen

Also Published As

Publication number Publication date
EP2060693A1 (en) 2009-05-20
ATE463628T1 (de) 2010-04-15
DE602008000965D1 (de) 2010-05-20
EP2060693B1 (en) 2010-04-07

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8539726B2 (en) Expansion joint system of concrete slab arrangement
CN106968378B (zh) 一种配筋式纤维编织网混凝土楼板及其制作方法和安装方法
KR20090050520A (ko) 리브드 하프피씨 바닥판 및 그 제조방법
US20030079438A1 (en) Precast modular building panel and vertically oriented method of manufacturing same
US5806264A (en) Multi-cellular wall structure
KR100694587B1 (ko) 멀티리브형 프리캐스트 콘크리트 패널을 이용한 슬래브구조체
JP7462031B2 (ja) コンクリート床版、コンクリート床版要素、ならびにコンクリート床版及びコンクリート床版要素を製造する方法
BE1018644A3 (nl) Vloerelement.
CZ297936B6 (cs) Stropní konstrukce a zpusob její výroby
US4228625A (en) Construction system
EP2405079B1 (en) Detachable formwork set with a multi-layered wall blank
RU2253719C1 (ru) Блок несъемной опалубки, способ его изготовления и способ возведения стены с использованием несъемной опалубки
EP3795763B1 (en) A wall
KR100693244B1 (ko) 천장의 슬라브 시공에 이용되는 거푸집 대체용마감단열보드 및 이를 이용한 천장의 슬라브 구조 및 그시공 방법
KR101440556B1 (ko) 모듈러 건축물의 바닥판 구조체
JP7306053B2 (ja) プレキャスト床版の接続部構造及び接続部の施工方法
NL2011430C2 (en) A building comprising seperations, the seperation, and a method of constructing the building.
WO2007040412A2 (en) Suspended concrete floor
EP2950986A1 (en) Method and mould for manufacturing a panel made from a cement-based material
NL1027296C2 (nl) Vloerplaat voorzien van een beloopbaar spiegelvlak.
NL1023761C2 (nl) Betonvloerdeel.
EP2401445A2 (en) Composite structural element particularly for the construction of buildings
KR200452622Y1 (ko) 건축물의 층간 구획용 거푸집
NL1026233C2 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van geïsoleerde betonnen vlakke bouwelementen.
NL2011407C2 (nl) Werkwijze voor het verschaffen van een gebouw met meer dan een laag.