<Desc/Clms Page number 1>
Verbeterde gevelwand.
De uitvinding heeft betrekking op een verbeterde gevelwand, meer speciaal een wand die gevormd wordt door verticale en horizontale profielen, meestal kokervormige profielen, waartussen panelen voorzien worden in glas, kunststof of dergelijke.
Meer speciaal nog heeft de uitvinding betrekking op een afdichting tussen de voornoemde verticale en aangrenzende horizontale profielen.
Bij bekende uitvoeringen van dergelijke wanden worden de verticale profielen of stijlen en de horizontale profielen of liggers aan elkaar bevestigd door middel van verbindingsstukken die met elk van de voornoemde profielen verbonden zijn.
De panelen worden hierbij met een tussenliggende afdichting tegen een wand van de profielen aangebracht en worden er tegen bevestigd door middel van latten die aan de buitenzijde langs de omtrek van de panelen worden voorzien.
De bekende stijlen en liggers zijn hiertoe op de voornoemde wand voorzien van ribben die gleuven vormen die zich in de lengterichting van de profielen uitstrekken, waarbij in deze gleuven, enerzijds, de voornoemde afdichtingen gemonteerd zijn en, anderzijds, de voornoemde latten ingeklemd zijn.
Men weet dat bij zulke stijlen en liggers tevens twee afvoergleuven voorzien zijn die zieh aan weerszijden van centraal geplaatste ribben uitstrekken en waarbij deze
<Desc/Clms Page number 2>
afvoergleuven toelaten dat water dat eventueel tussen de panelen en de voornoemde latten is binnengesijpeld, kan afgevoerd worden.
Het is bekend dat tussen dergelijke stijlen en liggers water en wind naar binnen kunnen dringen.
Bij de bekende verbindingstechnieken van dergelijke stijlen en liggers worden de afvoergleuven en een centrale gleuf van de liggers verlengd tot in een afvoergleuf van een aangrenzende stijl, zodat het water langs deze verticale afvoergleuven van de stijlen kan afgevoerd worden.
Volgens een bekende techniek wordt dit gerealiseerd door het te verbinden uiteinde van een ligger met een overstekend en van gleuven voorzien verlengd wanddeel tegen een stijl te monteren.
Een nadeel van zulke verbinding is dat ze omslachtig is aangezien aan de uiteinden van de liggers gedeelten moeten verwijderd worden voor het vormen van de overstekende wanddelen.
Een ander nadeel van deze techniek is ook dat een bijkomende afdichting met een dichtingsmiddel noodzakelijk is tussen een stijl en een overstekend wanddeel.
Nog een ander nadeel is dat, aangezien de zittingvormende wanden van de stijlen en liggers zieh op een verschillend niveau bevinden ten opzichte van het vlak van de gevelpanelen, er afdichtingen met een verschillende dikte nodig zijn voor de afdichting tussen de panelen en de stijlen, enerzijds, en voor de afdichting tussen de panelen en de liggers, anderzijds.
<Desc/Clms Page number 3>
In het DE 201 00 747 Ul, is een verbinding beschreven waarbij de liggers ten opzichte van de stijlen gemonteerd worden met een naar de gevelpanelen uitstekend deel, een en ander zodÅanig dat de afvoergleuven van het dwarsprofiel voor de aangrenzende stijl uitmonden.
De afdichting wordt in dit geval verwezenlijkt door een soepel afdichtingselement dat tegen het uitstekend deel van de ligger gemonteerd wordt en waarbij de vorm van dit afdichtingselement zodanig is dat het een verlenging vormt van de afvoergleuven van de desbetreffende liggers.
Ook in dit laatste geval worden, om dezelfde reden als in de voornoemde bekende verbinding, afdichtingsbanden van verschillende dikte gebruikt. Bovendien bestaat in dit geval bij het monteren van de gevelpanelen het risico dat het soepel afdichtingselement vervormd of weggeduwd wordt, waardoor de afdichting in het gedrang kan komen.
Bij nog een andere bekende verbindingstechniek wordt, voor de onderlinge bevestiging van de profielen, gebruik gemaakt worden van een uitwendig verbindingsstuk dat in de gleuven van een stijl bevestigd wordt en dat tevens vastgemaakt is, ter plaatse van het centraal gedeelte of neus van een ligger. Bij deze techniek is het niet mogelijk om ter plaatse van de verbinding van de profielen, een afdichtingselement in de gleuven aan te brengen, maar is men aangewezen op het gebruik van siliconen om de aansluiting tussen een stijl en een ligger en de randen van het verbindingsstuk af te dichten wat, gezien de complexe vorm van deze elementen, een tijdrovende en bijgevolg kostenverhogende aangelegenheid is.
<Desc/Clms Page number 4>
De huidige uitvinding heeft tot doel een oplossing te bieden voor de voornoemde en andere nadelen van bekende constructies.
Hiertoe bestaat de uitvinding uit een gevelwand, waarbij voor de afdichting van de aansluiting tussen een stijl en een ligger gebruik wordt gemaakt van afdichtingsmiddelen die bestaan uit een elastische afdichting en een daarmee samenwerkend stijf aandrukelement, waarbij deze soepele afdichting minstens twee delen bevat, waarvan elk deel zich in een afvoergleuf van een ligger uitstrekt en daarbij de aansluiting ter plaatse van de betreffende afvoergleuf afdicht.
Doordat de uitvinding voorziet in een afdichting die zieh in de afvoergleuven uitstrekt, is het niet noodzakelijk dat, zoals bij de bekende uitvoeringen, de afvoergleuven van de liggers verlengd worden tot in de afvoergleuven van een aangrenzende stijl.
Dit biedt het voordeel dat volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm de liggers en de stijlen zodanig kunnen samengebouwd worden dat hun respectievelijke wanden in eenzelfde vlak gelegen zijn en dus op gelijke afstand van de gevelpanelen gesitueerd zijn, waardoor het mogelijk is dat dezelfde afdichtingen kunnen gebruikt worden voor de afdichting van de panelen ter plaatse van de stijlen en de liggers.
Aangezien het voornoemd aandrukelement tegen de afdichting is aangebracht, wordt deze afdichting bovendien beschermd tegen elke accidentele vervorming of verplaatsing bij montage van de gevelpanelen.
<Desc/Clms Page number 5>
Wanneer bovendien het aandrukelement zowel aan een stijl als aan een aangrenzende ligger wordt bevestigd, kunnen de voornoemde afdichtingsmiddelen, naast hun afdichtende rol, ook dienst doen als uitwendig verbindingselement tussen de voornoemde profielen, waarbij het aanbrengen van siliconen kan vermeden worden.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna als voorbeeld, zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een gevelwand volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin :
Figuur 1 in perspectief een gedeelte weergeeft van een gevelwand, die de verbeteringen volgens de uitvinding toepast ; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens lijn 11-11 in figuur 1 ; figuur 3 het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 met
F2 is aangeduid, met gedeeltelijke weglating ;
figuren 4 tot 7 op grotere schaal de gedeelten weergeven die in figuur 2 zijn aangeduid door respectievelijk F4, F5, F6 en F7 ; figuur 8 een zicht weergeeft gelijkaardig aan dit van figuur 3, doch waarbij de afdichting en het aandrukelement volgens de uitvinding zijn aangebracht ; figuur 9 een zieht weergeeft gelijkaardig aan dit van figuur 8, doch in gedeeltelijk uiteengenomen toestand ; figuur 10 in perspectief en op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 9 door F10 is aangeduid ;
figuur 11'een achteraanzicht weergeeft van figuur 10 ; figuur 12 een zieht weergeeft volgens pijl F12 in figuur 10 ;
<Desc/Clms Page number 6>
figuren 13 tot 15 doorsneden weergeven volgens de respectievelijke lijnen XIII-XIII, XIV-XIV en XV-XV in figuur 12 ; figuur 16 in perspectief en op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 9 door F16 is aangeduid ; figuur 17 een doorsnede weergeeft volgens lijn
XVII-XVII in figuur 8 ; In figuur 1 is een gedeelte weergegeven van een gevelwand 1 die in hoofdzaak bestaat uit bij voorkeur kokervormige, in dit geval identieke, stijlen 2 en liggers 3, bijvoorbeeld uit aluminium, die op geschikte wijze, bijvoorbeeld door middel van schroeven, aan elkaar bevestigd kunnen worden door middel van een verbindingsstuk 4.
Elke stijl'2 en ligger 3 is op een wand 5 voorzien van ribben, respectievelijk 6 en 7, die loodrecht gericht zijn op deze wand 5 en die aan hun vrije uiteinde voorzien zijn van een naar binnen gerichte kraag, respectievelijk 8 en 9.
Op de voornoemde wand 5 zijn op een geringe afstand van de ribben 6 en 7, ribben 10 en 11 aangebracht die mogelijk even hoog zijn als de voornoemde ribben 6 en 7 en die op hun vrije uiteinden voorzien zijn van een verbreding, respectievelijk 12 en 13, die zich aan weerszijden van elke betreffende rib uitstrekt.
Symmetrisch ten opzichte van het midden van de wand 5 zijn ribben 14 en 15 voorzien waarvan de hoogte merkelijk groter is dan deze van de voornoemde ribben 6-7-10 en 11, waarbij deze ribben'14 en 15 op de naar elkaar gekeerde zijden voorzien zijn van evenwijdige groefjes 16.
<Desc/Clms Page number 7>
De voornoemde ribben 6 en 10, respectievelijk 7 en 11, bepalen gleuven 17, respectievelijk 18, terwijl tussen de voornoemde ribben 10 en 14, respectievelijk 11 en 15, gleuven 19 worden gevormd, en er tussen de ribben 14 en 15 een gleuf 20 is gevormd.
Verder bevat de gevelwand 1 ook nog kokervormige elementen 22 en 23, bij voorkeur eveneens uit aluminium, die samengesteld zijn uit klemprofielen, respectievelijk 22'en 23', waarop klipsprofielen, respectievelijk 22" en 23" bevestigd zijn.
Deze elementen 22 en 23 zijn op een wand 24 voorzien van ribben 25 en 26 die op hun vrije uiteinden voorzien zijn van een kraag 27, respectievelijk 28.
Op een geringe afstand van de voornoemde ribben 25 en 26 zijn op de wand 24 ribben 29, respectievelijk 30, voorzien die even lang zijn als de ribben 25 en 26 en die voorzien zijn een kraag 31, respectievelijk 32.
De voornoemde ribben 25 en 29, respectievelijk 26 en 30, bepalen gleuven 33, respectievelijk 34.
In het midden van de wand 24 is een uitsteeksel 35 aangebracht, uit rubber, kunststof of dergelijke, dat merkelijk langer is dan de voornoemde ribben 25-26-29 en 30, waarbij dit uitsteeksel 35 voorzien is van evenwijdige ribjes 36.
De gevelwand 1 bevat afdichtingen 37, bijvoorbeeld uit rubber, die een centrale holte 38 bezitten, waarbij deze afdichtingen 37 voorzien zijn van evenwijdige ribben 39,
<Desc/Clms Page number 8>
terwijl het tegenover gelegen vlak voorzien is van een T-vormige rib 40.
De gevelwand 1 bevat verder afdichtingen 41, bijvoorbeeld eveneens uit rubber, die voorzien zijn van ribben 42 en die bovendien voorzien zijn van een T-vormige rib 43 en van een lip 44.
Tenslotte bevat de gevelwand 1 volgens de uitvinding een soepele afdichting 45, bijvoorbeeld uit rubber, die bestaat uit twee evenwijdige afdichtende gedeelten 46 die met elkaar verbonden zijn door een tussenstuk 47.
De afdichting 45 bezit verder delen 48 die een geheel vormen met het voornoemde tussenstuk 47.
Tenslotte vertoont de afdichting 45 nog een U-vormig gedeelte 49 dat centraal op het tussenstuk 47 is voorzien.
Elk afdichtend gedeelte 46 is voorzien van ribben 50 en is op een tegenoverliggend vlak 51 voorzien van grotere ribben 52, respectievelijk 53, waarbij de ribben 52 zich in de lengterichting van een afdichtend gedeelte 46 uitstrekken, terwijl de ribben 53 loodrecht geplaatst zijn op de ribben 52.
De afdichtende gedeelten 46 zijn aan een vrij uiteinde voorzien van een uitsteeksel 54.
Het vlak 55 van het voornoemde tussenstuk 47 bevindt zich in hetzelfde vlak als het voornoemde vlak 51 van de afdichtende gedeelten 46.
<Desc/Clms Page number 9>
De ribben 53 op het vlak 55 vormen een verlengd gedeelte van de ribben 53 op het voornoemde vlak 51, waarbij in deze ribben 53 doorgangen 56 zijn voorzien.
De voornoemde elementen 48 vertonen een lip 58.
De elementen 48 bezitten een grotere dikte dan het voornoemde tussenstuk 47, waarbij het vlak 60 in hetzelfde vlak gesitueerd is als het vlak 57.
De elementen 48 zijn verder voorzien van een lip 61 die tot in het vlak 57 van het tussenstuk 47 doorloopt.
Elk element 48 is tenslotte in de nabijheid van het vrije uiteinde ervan voorzien van een doorgang 56.
Het voornoemde U-vormig gedeelte 49 is gevormd door twee benen 62 en een dwarswand 63 die loodrecht op het vlak 57 van het tussenstuk 47 zijn aangebracht.
De afdichting volgens de uitvinding bevat tenslotte een aandrukelement 64, bijvoorbeeld uit staal, dat bestaat uit twee evenwijdige elementen 65 die door een U-vormig gedeelte 66 met elkaar verbonden zijn.
De elementen 65 zijn aan hun respectievelijke vrije uiteinden voorzien van een omgeplooide rand 67 en zijn voorzien van doorgangen, respectievelijk 68 en 69.
Het U-vormig gedeelte 66 bezit twee benen 70 en een dwarswand 71 die loodrecht op de elementen 65 zijn voorzien.
<Desc/Clms Page number 10>
Elk been 70 van het U-vormig gedeelte 66 is met een element 65 verbonden aan een afgeronde rand 72 en is voorzien van een doorgang 73.
De gevelwand 1 wordt op de volgende wijze opgebouwd.
De stijlen 2 en liggers 3 worden tegen elkaar bevestigd door middel van een verbindingsstuk 4, zodanig dat de wanden 5 in eenzelfde vlak gelegen zijn.
Ter plaatse van de verbinding wordt een afdichting 45 tegen de stijlen 2 en liggers 3 gemonteerd ter overbrugging van de aansluiting 74 die aanwezig is tussen deze stijlen 2 en liggers 3.
Hiertoe worden de elementen 48 in de gleuven 19 en 20 van de ligger 2 aangebracht, waarbij de lip 58 van elk element 48 onder de verbreding, respectievelijk 12 of 13, wordt geklemd.
De elementen 48 zijn zodanig gevormd dat de voornoemde gleuven, respectievelijk 19 en 20, in de breedte volledig gevuld zijn.
De afdichtende gedeelten 46 en het tussenstuk 47 worden over de gleuven 17, respectievelijk 18, van de stijl 2 en de ligger 3 aangebracht. Doordat de ribben 52 en 53 zieh uitstrekken over een breedte die overeenkomt met de breedte van de vooenoemde gleuven 17 en 18 worden de afdichtende gedeelten 46 en het tussenstuk 47 automatisch op de gleuven 17 en 18 uitgelijnd bij de plaatsing van de afdichting 45.
De afdichtende gedeelten 46 en het tussenstuk 47 rusten met hun respectievelijke vlakken 51 en 55, enerzijds, aan een
<Desc/Clms Page number 11>
zijde van de gleuf 17-18, op de kraag 8, respectievelijk 9, en, anderzijds, aan de andere zijde van de gleuf 17-18, op de verbredingen 12, respectievelijk 13.
Het tussenstuk 47 en de benen 62 van het U-vormig gedeelte 49 sluiten in deze gemonteerde toestand aan op de vrije uiteinden 75 van de ribben 14 en 15 van de ligger 3, waarbij de dwarswand 63 de centrale gleuf 21 afsluit.
Het aandrukelement 64 wordt vervolgens tegen de afdichting 45 geplaatst en wordt er tegen aangedrukt bijvoorbeeld door middel van schroeven die in de stijlen 2 en in de liggers 3 worden vastgeschroefd.
Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van, enerzijds, schroeven 76 die doorheen de doorgangen 56 en 68 van respectievelijk de afdichting 45 en het aandrukelement 64 in de stijl 2 worden geschroefd en, anderzijds, schroeven 77 die doorheen doorgangen 62 en 69 in de ligger 3 worden vastgeschroefd.
Het aandrukelement kan bijkomend met een extra schroef 78 doorheen de doorgangen 73 in de ribben 14-15 van de ligger 3 worden bevestigd.
De afdichtingen 37 worden door middel van hun T-vormige ribben 40 in de gleuven 17, respectievelijk 18, bevestigd, en worden daarbij, ter plaatse van een verbinding tussen een stijl 2 en een ligger 3, aansluitend tegen een afdichting 45 gemonteerd zodanig dat een doorlopende hoekafdichting wordt gevormd ter plaatse van een gleuf 17-18 van een ligger 2 en een gleuf 17-18 van een aangrenzende stijl 2.
<Desc/Clms Page number 12>
De dikte H van de afdichtingen 37 en van de afdichtende gedeelten 46 is bij voorkeur dezelfde zodat de ribben 39 en 50 hoofdzakelijk in eenzelfde vlak zijn gelegen.
Vervolgens worden gevelpanelen 79 uit glas, kunststof, of dergelijke tegen de voornoemde ribben 39 en 50 van de afdichtingen 37 en 45 aangebracht en steunen daarbij op de ribben 14-15 van de stijlen 2 en liggers 3.
De gevelpanelen 79 worden vervolgens bevestigd door middel van de elementen 22 en 23 die reeds voorzien zijn van afdichtingen 41, waarbij deze afdichtingen 41 met hun T-vormige rib 43 in de gleuven 33, respectievelijk 34, zijn aangebracht.
De elementen 22 en 23 worden aan de omtrek van de panelen 79 aangebracht en worden aan de stijlen 2 en liggers 3 bevestigd door middel van het uitsteeksel 35 van deze elementen 22 en 23 in de gleuf 21 aan te brengen tot wanneer de afdichtingen 41 tegen de panelen 79 drukken en waarbij de verbinding tot stand komt doordat de groefjes 16 met de ribjes 36 samenwerken.
De afdichting van de gevelwand 1 wordt als volgt gerealiseerd.
De gevelpanelen 79 zijn aan hun volledige omtrek ingeklemd tussen, aan de ene zijde, de aansluitende afdichtingen 37 en 45, en aan de andere zijde de afdichtingen 41, waardoor de gevelwand 1 aan de omtrek van de voornoemde gevelpanelen 79 afgedicht is.
Het is nochtans mogelijk dat, bijvoorbeeld bij slagregen, regenwater onder de afdichtingen 41 doordringt, waardoor
<Desc/Clms Page number 13>
het nodig is dat de aansluiting 74 die zieh tussen twee aangrenzende gevelpanelen 79 uitstrekt eveneens afgedicht wordt en dit meer speciaal ter plaatse van de afvoergleuven, respectievelijk 19 en 20, en van de centrale gleuf 21 van de liggers 3.
Ter plaatse van een afvoergleuf 19-20 wordt de aansluiting 74 afgedicht doordat een element 48 over de volledige breedte van de afvoergleuf 19 of 20 met een uiteinde 59 tegen de flank van de stijl 2 aanligt en er zelfs tegen aangedrukt wordt door de werking van het aandrukelement 64.
De aansluiting 74 wordt tussen de stijl 2 en de ligger 3 verder afgedicht doordat het tussenstuk 47 en het U-vormig gedeelte 49 tegen de vrije uiteinden 75 van de ribben 14-15 aansluiten en er tegen aangedrukt worden door het U-vormig gedeelte 66 van het aandrukelement 64.
Aldus wordt een volledige afdichting bekomen van de gevelwand 1, zowel rond de gevelpanelen 79 als ter plaatse van de aansluiting 74 die zieh tussen deze gevelpanelen 79 uitstrekt, meer bepaald ter plaatse van de afvoergleuven, respectievelijk 19 en 20, en van de centrale gleuf 21 van de liggers 3.
De vorm en de afmetingen van een afdichting 45 en van een overeenstemmend aandrukelement 64 zijn zodanig op elkaar afgestemd dat het aandrukelement 64 passend kan aansluiten op de vorm van de afdichting 45 om aldus een gelijkmatige aandrukking van de afdichting te bekomen.
Zo bijvoorbeeld is de vorm van de lippen 61 van de afdichting 45 afgestemd op de vorm van de rand 72 van het aandrukelement 64.
<Desc/Clms Page number 14>
De vorm van het U-vormig gedeelte 66 is aangepast aan de vorm van het U-vormig gedeelte 49 zodat dit U-vormig gedeelte 66 perfect aansluit tegen het U-vormig gedeelte 49 en aan de buitenzijde van de ribben 14 en 15 van de ligger 3.
Het is duidelijk dat doordat de wanden 5 van de stijlen 2 en de liggers 3 in eenzelfde vlak gelegen zijn en zieh dus op eenzelfde afstand van het vlak van de gevelpanelen 79 bevinden, dezelfde afdichtingen 37 kunnen gebruikt worden voor de afdichting van de gevelpanelen 79 ter plaatse van de stijlen 2, enerzijds, en van de liggers 3, anderzijds.
Het is eveneens duidelijk dat voor de afdichting van de aansluiting 74 ter plaatse van de centrale gleuf 21, het U-vormig gedeelte 49 kan vervangen worden door om het even welk ander element dat tegen de vrije uiteinden 75 van de ribben 14 en 15 aansluit en zodoende de centrale gleuf 21 in haar lengterichting afsluit. Bijvoorbeeld zou het tussenstuk 47 veel dikker kunnen worden uitgevoerd zodat het over de volledige hoogte van de ribben 14 en 15 aansluit. Het ligt voor de hand dat in dat geval de vorm van het aandrukelement 64 dient aangepast te worden om het tussenstuk 47 in de lengterichting van de centrale gleuf 21 te kunnen aandrukken.
De bevestiging van het aandrukelement 64 kan, zoals hierna zal blijken, naargelang de toepassing van de afdichting, op verschillende manieren verwezenlijkt worden.
Bij het gebruik van een verbindingsstuk 4 voor het verbinden van een stijl 2 met een ligger 3, is het voldoende dat het aandrukelement 64 met de schroeven 76 aan de onderliggende stijl 2 bevestigd wordt.
<Desc/Clms Page number 15>
Het is in dat geval ook mogelijk om de verbinding tussen beide profielen 2 en 3 te verstevigen door het aandrukelement 64 door middel van de schroeven 77 extra te bevestigen in de betreffende ligger 3 en zelfs in het voornoemd verbindingsstuk 4 wanneer de afmetingen van dit laatste afgestemd zijn op de afmetingen van het aandrukelement 64.
Wanneer om welke reden dan ook geen verborgen verbindingsstuk 4 kan toegepast worden, is het mogelijk om een afdichting 45 samen met een aandrukelement 64 te gebruiken als uitwendig verbindingsstuk, waarbij het aandrukelement 64 door middel van de schroeven 76,77 en 78 met de stijl 2 en de ligger 3 wordt verbonden.
In een meer eenvoudige uitvoeringsvorm van de afdichting 45, kunnen de afdichtende gedeelten 46 desgevallend weggelaten worden. In dat geval wordt de afdichting rond de gevelpanelen 79 verwezenlijkt door in de hoeken van de gevelpanelen 79 op de klassieke manier de bekende afdichtingen 37 van de stijl 2 en van de ligger 3 op elkaar te laten aansluiten.
Het spreekt vanzelf dat de vormen van de afdichting 45 en van het aandrukelement 64 kunnen aangepast worden om, steeds volgens de gedachte van de uitvinding, te kunnen samenwerken met, hetzij andere vormen van kokerprofielen 2 en 3, hetzij met een combinatie van stijlen 2 en liggers 3 die onderling een verschillende vorm bezitten, hetzij met een combinatie stijlen 2 en liggers 3 die met een insprong ten opzichte van elkaar gemonteerd zijn op verschillende afstanden van het vlak van de gevelpanelen 79.
<Desc/Clms Page number 16>
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch een verbeterde gevelwand volgens de uitvinding kan in verschillende vormen en afmetingen verwezenlijkt worden zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.