BE1009521A3

BE1009521A3 - Inrichting voor het laden en lossen van lasten bij vrachtvoertuigen.

Info

Publication number: BE1009521A3
Application number: BE9500523A
Authority: BE
Original assignee: Dhollandia Naamloze Vennootsch
Priority date: 1995-06-13
Filing date: 1995-06-13
Publication date: 1997-04-01
Also published as: FR2735431A3; FR2735431B3

Abstract

Inrichting voor het laden en lossen van vrachten bij vrachtvoertuigen, van het type dat bestaat uit een laadklep (3) en een hefmechanisme (4) om de laadklep (3) te verplaatsen, waarbij dit hefmechanisme (4) bestaat uit, enerzijds, wentelbare armstrukturen (5-6) en, anderzijds, aandrijfmiddelen (7), daardoor gekenmerkt dat zij bestaat in de kombinatie van, enerzijds, een laadklep (3) die zich over de volledige breedte van de laadvloer (10) van het betreffend vrachtvoertuig (2) uitstrekt, en anderzijds, een hefmechanisme (4) met aandrijfmiddelen (7) die enkelvoudig zijn uitgevoerd.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Inrichting voor het laden en lossen van lasten bij vrachtvoertuigen. 



  Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het laden en lossen van lasten bij vrachtvoertuigen, meer speciaal van het type dat bestaat uit een laadklep en een hefmechanisme om de laadklep te verplaatsen, waarbij dit hefmechanisme bestaat uit, enerzijds, wentelbare armstrukturen en, anderzijds, aandrijfmiddelen in de vorm van drukcilinders. 



  Teneinde de laadklep doeltreffend te ondersteunen, wordt tot op heden, althans toch voor laadkleppen die zieh over de volledige breedte van de laadvloer van het vrachtvoertuig uitstrekken, niet alleen gebruik gemaakt van wentelbare armstrukturen die zieh zowel links als rechts aan de laadklep bevinden, doch ook van overeenstemmende drukcilinders die met de respektievelijke armstrukturen samenwerken. 



  Deze bekende inrichtingen hebben als nadeel dat het laadvlak kan scheefzakken wanneer de drukcilinders aan de linkse en rechtse zijde niet perfekt synchroon bevolen worden. 



  Een and-er nadeel bestaat erin dat zulke inrichtingen een relatief hoge kostprijs vertonen aangezien de aandrijfmiddelen in tweevoud dienen te worden uitgevoerd. 



  De uitvinding heeft dan ook een inrichting tot doel die een konstruktief eenvoudige opbouw toelaat en waarbij bij voorkeur gelijktijdig een oplossing aan de voornoemde nadelen wordt geboden. 



  Hiertoe bestaat de uitvinding uit een inrichting van het voornoemde type die bestaat in de kombinatie van, ener- 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 zijds, een laadklep die zieh over de volledige breedte van de laadvloer van het betreffend vrachtvoertuig uitstrekt en, anderzijds, een hefmechanisme met aandrijfmiddelen die enkelvoudig zijn uitgevoerd. 



  Door gebruik te maken van een hefmechanisme met enkelvoudig uitgevoerde aandrijfmiddelen, met andere woorden aandrijfmiddelen die geen gebruik maken van ontdubbelde drukcilinders, worden de voornoemde nadelen systematisch uitgesloten. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm vertoont het hefmechanisme minstens twee naast elkaar gelegen wentelbare armstrukturen, die respektievelijk links en rechts gesitueerd zijn ten opzichte van het midden, waarbij deze armstrukturen door middel van een vaste dwarsverbinding met elkaar verbonden zijn, die bijvoorbeeld is aangebracht tussen de uiteinden van de armstrukturen die zieh nabij de laadklep bevinden. Hierdoor wordt het evenwicht in de laadklep optimaal bewaard. 



  De aandrijfmiddelen bevinden zieh bij voorkeur tussen de twee armstrukturen. 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen,    is hierna   als voorbeeld zonder enig beperkend karakter een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een zieht weergeeft volgens lijn II-II in figuur   1 ;   figuur 3 een geschematiseerde doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur   2 ;   

 <Desc/Clms Page number 3> 

 figuur 4 een zieht weergeeft gelijkaardig aan dat van figuur 2, doch voor een andere stand ; figuren 5,6 en 7 op schematische wijze de verschil- lende standen van de inrichting weergeven. 



  Zoals weergegeven de in figuren 1 tot 4 heeft de uitvinding betrekking op een inrichting 1 voor het laden en lossen van vrachten bij vrachtvoertuigen 2, meer speciaal van het type dat bestaat uit een laadklep 3 en een hefmechanisme 4 om de laadklep 3 te verplaatsen, waarbij dit hefmechanisme 4 bestaat uit, enerzijds, ten opzichte van het vrachtvoertuig 2 wentelbare armstrukturen 5-6 en, anderzijds, aandrijfmiddelen 7 in de vorm van drukcilinders 8-9. 



  Het bijzondere van deze uitvinding bestaat erin dat de inrichting de kombinatie vertoont van, enerzijds, een laadklep 3 die zieh over de volledige breedte van de laadvloer 10 van het betreffend vrachtvoertuig 2 uitstrekt en, anderzijds, een hefmechanisme 4 met aandrijfmiddelen 7 die enkelvoudig zijn uitgevoerd, waarmede wordt bedoeld dat er geen twee cilinders 8-9 voorkomen die elk een zelfde funktie hebben. 



  Bij voorkeur bestaat het hefmechanisme 4 uit twee naast elkaar gelegen wentelbare armstrukturen 5-6, die respektievelijk links en rechts gesitueerd zijn ten opzichte van het midden, en die door middel van een vaste dwarsverbinding. 11 met elkaar verbonden zijn. Ieder van de armstrukturen 5-6 bestaat in hoofdzaak uit twee armen 12-13. 



  De dwarsverbinding 11 is aangebracht tussen de uiteinden 14-15 van de armstrukturen 5-6 die zieh nabij de laadklep 3 bevinden. 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 De aandrijfmiddelen 7 zijn tussen de twee armstrukturen 5-6 
 EMI4.1 
 Deze aandrijfmiddelen kunnen van verschillende aard zijn, doch bestaan bij voorkeur uit slechts   een   drukcilinder 8 om de laadklep 3 in horizontale of nagenoeg horizontale positie te houden tijdens het laden en lossen en de laadklep 3 bij het opbergen eventueel te kantelen, en slechts   een   drukcilinder 9 om de laadklep 3 tijdens het laden en lossen op en neer te verplaatsen en deze eventueel in neergelaten toestand met het laadvlak 16 hellend naar beneden te kantelen. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt, zoals weergegeven in de figuren, vooral in de schematische voorstellingen van de figuren 5 tot 7, gebruik gemaakt van een hefmechanisme 4 dat, enerzijds, een struktuur omvat waarvan de hoekpunten 17-18-19-20 tijdens het laden en lossen met de hoekpunten van een parallellogram overeenstemmen, waarbij twee hoekpunten 17-18 gesitueerd zijn ter hoogte van de achterzijde van het vrachtvoertuig 2, terwijl de twee andere hoekpunten 19-20 zieh aan de rand 21 van de laadklep 3 bevinden, en, anderzijds, middelen 22 vertoont om de laadklep 3 in neergelaten toestand met haar laadvlak 16 naar achteren hellend neer te laten, waarbij deze middelen 22 volgens een bijzonder kenmerk van de uitvinding bestaan uit een mechanisme dat toelaat om   een   van de hoekpunten, en bij voorkeur het bovenste hoekpunt 17, te verplaatsen. 



  Zoals blijkt uit de figuren, in het bijzonder uit de schematische voorstellingen van de figuren 5 tot 7, vertoont de inrichting 1 verder de kenmerken dat het voornoemde mechanisme 4 een hefboom 23 vertoont ; dat deze hefboom 23 bij   een   uiteinde door middel van een eerste scharnierpunt 24 wentelbaar aan het frame 25 van het vrachtvoertuig 2 is 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 bevestigd ; dat de voornoemde struktuur, die bij het laden en lossen de vorm van een parallellogram aanneemt, bij het hoekpunt 17 door middel van een tweede scharnierpunt 26 is bevestigd aan de hefboom 23, op een afstand onder het eerste scharnierpunt 24 ; dat het voornoemde mechanisme is voorzien van een aanslag 27 die tijdens het laden en lossen een steun vormt voor de hefboom 23 ;

   en dat het voornoemde mechanisme een drukcilinder vertoont, meer speciaal de reeds genoemde drukcilinder 15, die is aangebracht tussen een derde scharnierpunt 28 op de hefboom 23, dat onder het eerste en tweede scharnierpunt, respektievelijk 24-26, is gelegen, en een vierde scharnierpunt 29 dat is aangebracht aan de bovenste arm 13 van de voornoemde struktuur. De armen 12 vormen hierbij het hefboomsgedeelte dat zieh uitstrekt tussen de scharnierpunten 24 en 26. 



  De werking van de inrichting 1 is als volgt. 



  Zoals afgebeeld in de figuren 2,5 en 6 bevindt de laadklep 3 zich tijdens het neerlaten en/of ophalen van lasten met het laadvlak 16 in horizontale of nagenoeg horizontale positie. De horizontale positie wordt hierbij verzekerd doordat de hoekpunten 17-18-19-20 een parallellogram bepalen en de op en neer gaande bewegingen alleen door de bekrachtiging van de cilinder 9 worden uitgevoerd. Hierbij steunt de hefboom 23 onder het gewicht van de laadklep 3 en van de eventueel erop geplaatste last tegen de aanslag 27. 



  De figuren 2 en 6 geven de laagste stand weer. 



  De laadklep 3 kan vanuit deze stand met het laadvlak 16 hellend naar beneden worden gewenteld door de drukcilinder 9 verder te laten ingaan, waarbij het geheel beweegt tot in de toestand die is weergegeven in de figuren 4 en 7. 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 Bij het terug laten uitgaan van de drukcilinder 9 doet zieh het omgekeerde voor. De laadklep 3 wordt dan bij haar vrije rand opgelicht tot de hefboom 23 tegen de aanslag 27 komt, waarna de volledige laadklep 3 terug omhoog gaat. 



  De drukcilinder 8 laat toe om de laadklep 3 in de in figuur 5 weergegeven toestand A te brengen, bijvoorbeeld om de laadklep 3 tegen de achterzijde van het vrachtvoertuig 2 te plaatsen. 



  Zoals zichtbaar in de figuren 2 en 4 kan de laadklep 3 meerledig zijn, zodat zij in samengevouwen toestand kan worden opgeborgen. 



  In het geval dat de laadklep 3 in vlakke toestand wordt opgeborgen, bijvoorbeeld door het geheel onder de laadvloer 10 te schuiven, kan de drukcilinder 8 vervangen worden door een vaste verbinding. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke inrichting voor het laden en lossen van lasten bij vrachtvoertuigen kan in verschillende vormen en   afmetingen   worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims

Konklusies.

1.- Inrichting voor het laden en lossen van vrachten bij vrachtvoertuigen, van het type dat bestaat uit een laadklep (3) en een hefmechanisme (4) om de laadklep (3) te verplaatsen, waarbij dit hefmechanisme (4) bestaat uit, enerzijds, wentelbare armstrukturen (5-6) en, anderzijds, aandrijfmiddelen (7), daardoor gekenmerkt dat zij bestaat in de kombinatie van, enerzijds, een laadklep (3) die zieh over de volledige breedte van de laadvloer (10) van het betreffend vrachtvoertuig (2) uitstrekt, en anderzijds, een hefmechanisme (4) met aandrijfmiddelen (7) die enkelvoudig zijn uitgevoerd.

2.-Inrichting volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat het hefmechanisme (4) minstens twee naast elkaar gelegen wentelbare armstrukturen (5-6) vertoont, die respektievelijk links en rechts gesitueerd zijn ten opzichte van het midden, en dat deze wentelbare armstrukturen (5-6) door middel van een vaste dwarsverbinding (11) met elkaar verbonden zijn.

3.-Inrichting volgens konklusie 2, daardoor gekenmerkt dat de dwarsverbinding (11) is aangebracht tussen de uiteinden (14-15) van de armstrukturen (5-6) die zieh nabij de laadklep (3) bevinden.

4.-Inrichting volgens konklusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfmiddelen (7) tussen de twee armstrukturen (5-6) zijn gelegen.

5.-Inrichting volgens een van de voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfmiddelen (7) bestaan uit precies een drukcilinder (8) om de laadklep (3) in horizon- <Desc/Clms Page number 8> tale of nagenoeg horizontale positie te houden tijdens het laden en lossen en de laadklep (3) bij het opbergen te kantelen, en precies een drukcilinder (9) om de laadklep (3) tijdens het laden en lossen op en neer te verplaatsen en deze eventueel in neergelaten toestand met het laadvlak (16) hellend naar beneden te kantelen.

6.-Inrichting volgens een van de voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het hefmechanisme (4) een struktuur omvat waarvan de hoekpunten (17-18-19-20) tijdens het laden en lossen op de hoekpunten van het parallellogram zijn gelegen, waarvan twee hoekpunten (17-18) gesitueerd zijn ter hoogte van de achterzijde van het vrachtvoertuig (2), terwijl de twee overige hoekpunten (19-20) zieh aan de rand (21) van de laadklep (3) bevinden ; dat het hefmechanisme (4) tevens middelen (22) vertoont om de laadklep (3) in neergelaten toestand met haar laadvlak (16) naar achteren hellend neer te laten ;

en dat deze laatstgenoemde middelen (22) bestaan uit een mechanisme dat toelaat om een van de hoekpunten (17) die nabij de achterzijde van het vrachtvoertuig (2) zijn gesitueerd, te verplaatsen.

7.-Inrichting volgens konklusie 6, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde mechanisme toelaat om het bovenste hoekpunt (17) naar achteren, respektievelijk terug naar voren te verplaatsen.

8.-Inrichting volgens konklusie 7, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde mechanisme een hefboom (23) vertoont ; dat deze hefboom (23) bij een uiteinde door middel van een eerste scharnierpunt (24) wentelbaar aan het frame (25) van het vrachtvoertuig (2) is bevestigd ; dat de voornoemde struktuur, die bij het laden en lossen de vorm van een parallellogram aanneemt, bij het voornoemde hoekpunt door middel van een tweede scharnierpunt (26) is bevestigd aan <Desc/Clms Page number 9> de hefboom (23), op een afstand onder het eerste scharnierpunt (24) ; dat het voornoemde mechanisme is voorzien van een aanslag (27) die tijdens het laden en lossen een steun vormt voor de hefboom (23) ;

en dat het voornoemde mechanisme een drukcilinder (9) vertoont die is aangebracht tussen een derde scharnierpunt (28) op de hefboom (23), dat onder het eerste en tweede scharnierpunt (24-26) is gelegen, en een vierde scharnierpunt (29) dat is aangebracht aan de bovenste arm van de voornoemde struktuur.

9.-Inrichting volgens konklusie 8, daardoor gekenmerkt dat de met de hefboom (23) samenwerkende drukcilinder (9) tevens de aandrijving vormt voor het op en neer bewegen van de laadklep (3).