BE1008364A5 - Slotmechanisme en sluiting voorzien van dergelijk slotmechanisme. - Google Patents

Abstract

Slotmechanisme dat een behuizing (7) bevat, een daarin tuimelbaar gemonteerde tuimelschieter (4) voorzien van een getand gedeelte (28), een cilinderslot (11) met in de behuizing (7) een ring (15) voorzien van een radiaal gerichte baar (16), een draaibaar in de behuizing (7) rond de ring (15) gemonteerd onderbroken tandwiel (18) voorzien van een onderbreking (19) waarin voornoemde baard (16) gelegen is en een tandwieloverbrenging (21,27) tussen dit onderbroken tandwiel (18) en met het getande gedeelte (28) van de tuimelschieter (4), daardoor gekenkert dat de tandwieloverbrenging (21,27) een tandwiel (21) bevat dat op zijn omtrek van een uitsparing (23) voorzien is voor het einde van de baard (16) van het cilinderslot (11) en dat samenwerkt met het onderbroken tandwiel (18) op zulkdanige manier dat bij wenteling van het onderbroken tandwiel (18) de onderbreking (19) ervan op een bepaald ogenblik tegenover de uitsparing (23) in het samenwerkende tandwiel (21) komt te liggen en dus het einde van de baard (16) als een tand in de uitsparing (23) binnedringt.

Description

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Slotmechanisme en sluiting voorzien van dergelijk slotmechanisme. 



  De uitvinding heeft betrekking op een slotmechanisme dat een behuizing bevat, een daarin   tuimelaar   gemonteerde tuimelschieter voorzien van een getand gedeelte, een cilinderslot met in de behuizing een ring voorzien van een radiaal gerichte baard, een draaibaar in de behuizing rond de ring gemonteerd onderbroken tandwiel voorzien van een onderbreking waarin voornoemde baard gelegen is en een tandwieloverbrenging tussen dit onderbroken tandwiel en het getande gedeelte van de tuimelschieter. 



  Dergelijke slotmechanismen worden veel gebruikt als hoofdslot van een meervoudige sluiting waarvan ten minste twee hulpsloten,   een   boven en   een   onder het hoofslot, een tuimelschieter bevatten die via een mechanische overbrenging met de tuimelschieter van het hoofdslot verbonden zijn. Door het gebruik van een tandwieloverbrenging tussen het cilinderslot en de tuimelschieter is het mogelijk met behulp van de sleutel van het cilinderslot van het hoofslot, zonder overdreven kracht te moeten uitoefenen, de tuimelschieters van de hulpsloten terzelfder tijd te wentelen. 



  Om het ontbreken van tanden ter plaatse van de onderbreking van het onderbroken tandwiel op te vangen, bevat de tandwieloverbrenging van bekende slotmechanismen van deze soort twee kleinere tandwielen die tussen het onderbroken tandwiel en een tweede groot tandwiel gemonteerd zijn. Voor elke stand van het onderbroken tandwiel grijpt ten minste   één   van de kleinere tandwielen met zijn tanden tussen tanden van het onderbroken tandwiel.

   Door het gebruik van dergelijke kleinere tandwielen is de globale 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 overbrengingsverhouding tussen het onderbroken tandwiel en het getande gedeelte van de tuimelschieter evenwel zo dat de sleutel van het cilinderslot over twee toeren moet gedraaid worden om een volledige tuimeling van de schieter over   90'te verkrijgen.   Hierdoor is de bediening van het slotmechanisme niet zo gemakkelijk. 



  De uitvinding heeft tot doel dit nadeel te verhelpen en een slotmechanisme van het voornoemde type te verschaffen waarbij één toer van de sleutel kan volstaan om de tuimelschieter over ongeveer   90. te   doen tuimelen zonder dat daarbij overdreven kracht nodig is. 



  Tot dit doel bevat de tandwieloverbrenging een tandwiel dat op zijn omtrek van een uitsparing voorzien is voor het einde van de baard van het cilinderslot en dat samenwerkt met het onderbroken tandwiel op zulkdanige manier dat bij wenteling van het onderbroken tandwiel de onderbreking ervan op een bepaald ogenblik tegenover de uitsparing in het samenwerkende tandwiel komt te liggen en dus het einde van de baard als een tand in de uitsparing binnendringt. 



  Wanneer de onderbreking van het onderbroken tandwiel tegenover de uitsparing van het andere tandwiel gelegen is, neemt de baard de funktie van de ontbrekende tanden over zodat dit andere tandwiel verder gedreven wordt. 



  Bij voorkeur is dit andere van een uitsparing voorziene tandwiel even groot of groter dan het onderbroken tandwiel. 



  In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding bevat de tandwieloverbrenging een tussentandwiel dat grijpt in het getande gedeelte van de tuimelschieter en dat kleiner is dan en coaxiaal en vast is ten opzichte van het tandwiel dat samenwerkt met het onderbroken tandwiel. 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 In een merkwaardige uitvoeringsvorm van de uitvinding bevat de tuimelschieter twee afzonderlijke elementen, die ten opzichte van elkaar instelbaar zijn en in ten minste twee standen ten opzichte van elkaar blokkeerbaar zijn, namelijk een element dat het getande gedeelte bevat en een element dat de eigenlijke schieter vormt. 



  Bij cilindersloten is het gebruikelijk dat de baard in een richting gericht is die een hoek van 30 maakt met het vlak van de sleutel. Symmetrische cilindersloten, waarbij de cilinder aan de binnenkant dus even groot is als de cilinder aan de buitenkant, kunnen steeds zo gemonteerd worden dat de baard voorloopt op de sleutel. Bij asymmetrische cilindersloten kan de richting van de baard verschillen naargelang de deur waarin het slotmechanisme gemonteerd is rechts-of linksdraaiend is. Door het   instellen van   het element met het getande gedeelte kan hiermee rekening gehouden worden. 



  Het hiervoor beschreven slotmechanisme kan het hoofdslot vormen van een sluiting die benevens dit hoofdslot ten minste twee hulpsloten bevat. De uitvinding heeft ook betrekking op een dergelijke sluiting die een hoofslot met een tuimelschieter bevat en ten minste twee hulpsloten met een tuimelschieter, en een mechanische overbrenging tussen de tuimelschieter van het hoofslot en de tuimelschieters van de hulpsloten, daardoor gekenmerkt dat het hoofslot een slotmechanisme is volgens een van de vorige uitvoeringsvormen en waarbij daarenboven de tuimelschieters van de hulpsloten ten minste aan hun bij het in sluitstand tuimelen vooraan gelegen rand naar de rotatieas toe verbredend zijn. 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 Dit veroorzaakt ter plaatse van de hulpsloten automatisch het dichttrekken van de deur wanneer de tuimelschieters ervan in sluitstand gewenteld worden. 



  Bij voorkeur zijn deze tuimelschieters van de hulpsloten ook vanaf hun bij het in sluitstand tuimelen vooraan gelegen rand naar hun ertegenover liggende rand, een weinig versmallend. 



  Hierdoor is de wrijving van de tuimelschieters over de slotplaat bij het in sluitstand wentelen minimaal. 



  Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hier volgende beschrijving van een slotmechanisme en van een sluiting voorzien van dergelijk slotmechanisme volgens de uitvinding. Deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet. De verwijzingscijfers betreffen de hieraan toegevoegde tekeningen, waarin : figuur 1 een vooraanzicht weergeeft van een sluiting met een hoofdslotmechanisme volgens de uitvinding ; figuur 2 een zijaanzicht weergeeft van het hoofslotmechanisme uit figuur   1,   op grotere schaal getekend en met de zijwand van de behuizing verwijderd ; figuur 3 een zijaanzicht weergeeft analoog aan deze van figuur 2 maar met de tuimelschieter in sluitstand ;

   figuur 4 een zijaanzicht weergeeft van een hulpslot uit de sluiting uit figuur   1,   op dezelfde schaal als figuur 2 en eveneens met een zijwand van de behuizing verwijderd getekend ; 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 figuur 5 een detail weergeeft van het binnenste van het hoofdslotmechanisme uit de figuren 1 tot 3, op grotere schaal getekend. 



  De sluiting volgens figuur 1 is een meervoudige sluiting 
 EMI5.1 
 met een hoofdslot 1 en twee hulpsloten 2, een boven en één onder het hoofdslot 1. Het hoofdslot 1 bevat een dagschieter 3 en een tuimelschieter 4. De hulpsloten 2 bevatten enkel een tuimelschieter 5 die door middel van een mechanische overbrenging 6 met de tuimelschieter 4 van het hoofdslot verbonden is, zo dat alle tuimelschieters 4 en 5 samen in open stand of in sluitstand wentelen. 



  Zoals in detail weergegeven in de figuren 2 en 3, bevat het hoofdslot een behuizing 7 bestaande uit een frontplaat 8 en een daarop aangesloten platte doos gevormd door twee zijplaten 9 en randen 10 die op een van de zijplaten 9 staan en waarop de andere zijplaat 9 door middel van schroeven bevestigd is. In de figuren 2 en 3 is deze laatste zijplaat weggelaten. 



  Op deze behuizing 7 is een cilinderslot 11 gemonteerd. Dit cilinderslot 11 is van een bekende konstruktie en bevat een langwerpig lichaam 12 dat dwars doorheen openingen in de twee zijplaten 9 steekt en door middel van een dwars erop gerichte, door de frontplaat 8 stekende, schroef 13 op zijn plaats gehouden wordt. In dit lichaam 12 zijn co-axiaal twee cilinders 14 gemonteerd en tussen de cilinders een ring 15 voorzien van een radiaal gerichte baard 16. Deze ring 15 met baard 16 is in detail in figuur 5 weergegeven. 



  Wanneer van buitenuit een sleutel 17 in   één   van de cilinders 14 gestoken wordt, grijpt zijn einde in de ring 15 zodat, wanneer de sleutel past en dus de cilinder kan verdraaid worden, de ring 15 meeverdraaid wordt. In de uurwijzerzin, dit is dus in de richting waarin de sleutel 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 17 gewenteld wordt voor het sluiten, is de baard 16 voorlopend op de sleutel 17, onder een hoek van ongeveer 30 graden ten opzichte van het vlak van de sleutel. 



  Zoals in detail in figuur 5 weergegeven is, is de ring 15, die tussen de zijplaten 9 gelegen is, omringd door een onderbroken tandwiel 18 voorzien van een onderbreking 19 waarin de baard 16 gelegen is. Deze onderbreking 19 dient niet alleen voor het opvangen van de baard maar laat ook toe het lichaam 12 van het cilinderslot 11 doorheen de openingen in de zijplaten 9 in het eigenlijke hoofdslotmechanisme aan te brengen. Dit cilinderslot 11 is immers een afzonderlijk en zelfs uitwisselbaar geheel dat achteraf, na de vervaardiging van de rest van het hoofdslot   1,   gemonteerd wordt. Dit cilinderslot 11 is verschillend van hoofdslot tot hoofdslot en passend bij een bepaald profiel van sleutel 17. Het hoofslot kan trouwens zonder het cilinderslot 11 in de handel gebracht worden. 



  Het onderbroken tandwiel 18 is in de behuizing 7 op zijn plaats gehouden doordat het gevangen is tussen een rand 20 onderaan die op een zijplaat 9 staat en een tweede tandwiel 21 die met het tandwiel 18 samenwerkt, bovenaan. 



  Het tandwiel 21 is groter dan het tandwiel 18 en bevat dus een groter aantal tanden. Het tandwiel 21 is draaibaar rond een as 22 die tussen de zijplaten 9 gemonteerd is. De tanden van het tandwiel 21 grijpen tussen tanden van het onderbroken tandwiel 18 behalve ter plaatse van de onderbreking 19. Het tandwiel 21 is daarom op zijn omtrek van een uitsparing 23 voorzien die, bij wenteling van de twee tandwielen 18 en 21, tegenover de cnderbreking 19 van het tandwiel 18 komt te liggen, zoals getekend in figuur 5. 



  Doordat de baard 16 zich in deze onderbreking bevindt, betekent dit dat bij voornoemde wenteling de baard 16 op 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 een bepaald ogenblik in deze uitsparing 23 dringt en dus de funktie van de tanden van het tandwiel 18 overneemt. Op deze manier zijn de tandwielen 18 en 21 steeds aktief met elkaar verbonden. De vorm en grootte van de uitsparing 23 komen trouwens juist overeen met de vorm en grootte van het einde van de baard 16. 



  Het onderbroken tandwiel 18 vormt   één   geheel met een nokschijf 24 waardoor de onderbreking 19 zich eveneens uitstrekt. Deze nokschijf 24 werkt samen met een glijstuk 25 dat evenwijdig aan de frontplaat 8 verschuifbaar gemonteerd is. Wanneer het cilinderslot 11 tot in sluitstand gebracht werd en dus de tuimelschieter 4 in sluitstand neergewenteld werd, wordt dit glijstuk 25 door een veer 26 naar onder geduwd tot in een uitsparing in de nokschijf 24. Hierdoor belet dit glijstuk 25 dat de tuimelschieter 4 teruggewenteld wordt, tenzij met behulp van het cilinderslot 11 de nokschijf 24 teruggedraaid werd. 



  Het tandwiel 21 vormt   een   geheel met een veel kleiner co-axiaal tussentandwiel 27. Dit tandwiel 27 grijpt in een getand gedeelte 28 van de tuimelschieter 4. Dit gedeelte 28 vormt een cirkelvormig gebogen tandheugel die koncentrisch is rond de as 29 waarrond de tuimelschieter 4 wentelt. 



  De tuimelschieter 4 bestaat uit twee afzonderlijke elementen 30 en 31. Het element 30 vormt de eigenlijke schieter en is aan de zijde van de as 29 van een uitsparing voorzien waarin het element 31 gelegen is. Het element 31 draagt het getande gedeelte 28 en is in de uitsparing in het element 30 rond de as 29 wentelbaar en blokkeerbaar in twee standen door middel van een schroef 32 die doorheen het element 30 geschroefd is. Wanneer de baard 16 voorloopt op het vlak van de sleutel 17 zoals weergegeven in de figuren 2 en 3, bevindt het element 31 zieh in   een   uiterste 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 stand zoals weergegeven in deze figuren. Door het   uitschreven   van de schroef 32, het in tegenuurwijzerzin wentelen van het element 31 en het terug inschroeven van de schroef 32 kan dit element 31 in de andere uiterste stand geblokkeerd worden.

   Dit laatste is noodzakelijk indien een cilinderslot 11 aangebracht wordt waarbij de baard 16 niet voorloopt op de sleutel 17 maar over dezelfde hoek achterloopt. 



  Het aantal tanden van de tandwielen 18,21 en 27 en van het getande gedeelte 28 is zo gekozen dat de tuimelschieter 4 over ongeveer 90 wentelt wanneer de sleutel 17   één   toer gewenteld wordt en dus ook de ring 15 en het onderbroken tandwiel 18 één toer maken. In figuur 2 is de tuimelschieter 4 in open stand weergegeven, dit is in een stand waarin hij rechtopstaand gericht is en niet buiten de behuizing 7 uitsteekt. In figuur 3 is de tuimelschieter 4 in sluitstand weergegeven, dit is over   90. naar omlaag   gekanteld en horizontaal naar buiten doorheen een opening in de frontplaat 8 uitstekend. 



  De dagschieter 3 wordt op de gebruikelijke manier bediend via een krukmechanisme maar wordt ook in open stand gebracht door het cilinderslot 11 op het einde van de wenteling bij het openen. De baard 16 komt immers in kontakt met een nokje 33 op een schuifelement 34 dat zich langs de zijplaat 9 verschuifbaar uitstrekt en verbonden is met de hefboom die door de kruk bediend wordt. 



  Het element 31 van de tuimelschieter 4 bezit naast het voornoemde getande gedeelte 28 een kleiner gebogen getand gedeelte 35 dat grijpt in een inwendige vertanding 36 in een uitsparing 37 van een langs de frontplaat 8 verschuifbaar gemonteerde lat 38. Deze lat 38 is door middel van stangen 39 verbonden met de tuimelschieters 5 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 van de hulpsloten 2. De lat 38 en de stangen 39 vormen samen voornoemde overbrengingen 6 tussen de tuimelschieters 4 en 5. 



  Zoals blijkt uit figuur 4 bevat elk hulpslot 2 een behuizing 40 waarvan de voorzijde gevormd is door het verlengde van voornoemde frontplaat 8 van het hoofdslot 1. De tuimelschieter 5 is draaibaar rond een nabij zijn rand gelegen as 41 in de behuizing 40 gemonteerd en wentelbaar doorheen een opening in de frontplaat 8. Excentrisch ten opzichte van deze as 41 is de schieter 5 met een opening 42 over een pen 43 aangebracht die op een hefboom 44 staat. 



  Deze hefboom 44 is zelf op een afstand van de pen door de as 45 draaibaar vastgemaakt aan een haakvormig element 46 dat evenwijdig aan de frontplaat 8 verschuifbaar in de behuizing 4 gemonteerd is. In het onderste hulpslot 2 grijpt dit haakvormig element 46 bovenaan in het onderste einde van de onderste stang 39 terwijl in het bovenste hulpslot 2 dit element 46 onderaan. in het bovenste einde van de bovenste stang 39 grijpt. 



  Op deze manier wentelen de tuimelschieters 5 van de twee hulpsloten 2 in dezelfde zin en over dezelfde hoek tegelijk met de tuimelschieter 4 van het hoofdslot 1. 



  Om ter plaatse van de hulpsloten 2 de deur waarin de sluiting gemonteerd is stevig dicht te trekken, zijn de tuimelschieters 5 van deze hulpsloten 2 vanaf het vrije einde naar de as 41 toe verdikt. Naarmate de schieter naar sluitstand en dus neergekanteld wordt steekt een dikker gedeelte buiten de frontplaat 8 uit. Om de wrijving van deze tuimelschieters 5 tegen de slotplaat te beperken, komt de voornoemde verdikking enkel voor op de rand die bij het neerkantelen vooraan gelegen is en versmallen de 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 tuimelschieters 5 een weinig van deze rand naar de er tegenoverliggende achterste rand. 



  Niettegenstaande de konstruktie van het hiervoor beschreven hoofdslot relatief eenvoudig is, is de bediening ervan zeer gemakkelijk. Om de volledige wenteling van de tuimelschieter 4 te verkrijgen volstaat het de sleutel 17   één   toer te verdraaien. 



  De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm, en binnen het raam van de oktrooiaanvrage kunnen aan de beschreven uitvoeringsvorm vele veranderingen worden aangebracht, ondermeer wat betreft de vorm, de samenstelling, de schikking en het aantal van de onderdelen die voor het verwezenlijken ervan worden gebruikt.

Claims (1)

1. Konklusies. l.-Slotmechanisme dat een behuizing (7) bevat, een daarin tuimelbaar gemonteerde tuimelschieter (4) voorzien van een getand gedeelte (28), een cilinderslot (11) met in de behuizing (7) een ring (15) voorzien van een radiaal gerichte baard (16), een draaibaar in de behuizing (7) rond de ring (15) gemonteerd onderbroken tandwiel (18) voorzien van een onderbreking (19) waarin voornoemde baard (16), die groter is dan een tand van het tandwiel (18), gelegen is en een tandwieloverbrenging (21, 27) tussen dit onderbroken tandwiel (18) en het getande gedeelte (28) van de tuimelschieter (4), daardoor gekenmerkt dat de tandwieloverbrenging (21, 27) een tandwiel (21) bevat dat op zijn omtrek van een uitsparing (23) voorzien is voor het einde van de baard (16) van het cilinderslot (11)

   en dat samenwerkt met het onderbroken tandwiel (18) op zulkdanige manier dat bij wenteling van het onderbroken tandwiel (18) de onderbreking (19) ervan op een bepaald ogenblik tegenover de uitsparing (23) in het samenwerkende tandwiel (21) komt te liggen en dus het einde van de baard (16) als een tand in de uitsparing (23) binnendringt, welke uitsparing (23) zulkdanige vorm en grootte bezit dat, wanneer de baard (16) met zijn einde erin is gelegen, deze baard (16) als een drijvende tand kan fungeren en het tandwiel (21) met de uitsparing (23) verder kan wentelen.

   2.-Slotmechanisme volgens vorige konklusie, daardoor gekenmerkt dat dit andere van een uitsparing voorziene tandwiel (21) groter is dan het onderbroken tandwiel (18). <Desc/Clms Page number 12>

   3.-Slotmechanisme volgens een van de vorige konklusies, daardoor gekenmerkt dat de baard (16) radiaal buiten het onderbroken tandwiel (18) uitsteekt.

   4.-Slotmechanisme volgens een van de konklusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de tandwieloverbrenging (21,27) een tussentandwiel (27) bevat dat grijpt in het getande gedeelte (28) van de tuimelschieter (4) en dat kleiner is dan en coaxiaal en vast is ten opzichte van het tandwiel (21) dat samenwerkt met het onderbroken tandwiel (18).

   5.-Slotmechanisme volgens een van de konklusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de tandwieloverbrenging (21, 27) tussen het onderbroken tandwiel (18) en het getande gedeelte (28) van de tuimelschieter (4) zo is dat voor één toer van het onderbroken tandwiel (18) de tuimelschieter (4) over nagenoeg 900 wentelt.

   6.-Slotmechanisme volgens een van de vorige konklusies, daardoor gekenmerkt dat de tuimelschieter (4) twee afzonderlijke elementen (30 en 31) bevat, die ten opzichte van elkaar instelbaar zijn en in ten minste twee standen ten opzichte van elkaar blokkeerbaar zijn, namelijk een element (31) dat het getande gedeelte (28) bevat en een element (30) dat de eigenlijke schieter vormt.

   7.-Slotmechanisme volgens vorige konklusie, daardoor gekenmerkt dat het element (30) dat de eigenlijke schieter vormt van een uitholling voorzien is waarin het andere element (31) rond de rotatieas van de schieter (4) wentelbaar is tussen twee standen, en dit andere element (31) in een van deze standen blokkeerbaar is door een schroef (32) die doorheen het eerstgenoemde element (31) geschroefd is.

   <Desc/Clms Page number 13> 8.-Sluiting die benevens een hoofdslot (1) met een tuimelschieter (4) ten minste twee hulpsloten (2) bevat met een tuimelschieter (5), en een mechanische overbrenging (6) tussen de tuimelschieter (4) van het hoofdslot (1) en de tuimelschieters (5) van de hulpsloten (2), daardoor gekenmerkt dat het hoofdslot (1) een slotmechanisme volgens een van de vorige konklusies is en daarenboven de tuimelschieters (5) van de hulpsloten (2) ten minste aan hun bij het in sluitstand tuimelen vooraan gelegen gelegen rand naar de rotatieas toe verbredend zijn.

   9.-Sluiting volgens vorige konklusie, daardoor gekenmerkt dat deze tuimelschieters (5) van de hulpsloten (2) van aan hun bij het in sluitstand tuimelen vooraan gelegen rand naar hun ertegenover liggende rand een weinig versmallend zijn.