BE1008183A3 - Werkwijze en inrichting voor het vormen van een weefsel. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het vormen van een weefsel. Download PDF

Info

Publication number
BE1008183A3
BE1008183A3 BE9400292A BE9400292A BE1008183A3 BE 1008183 A3 BE1008183 A3 BE 1008183A3 BE 9400292 A BE9400292 A BE 9400292A BE 9400292 A BE9400292 A BE 9400292A BE 1008183 A3 BE1008183 A3 BE 1008183A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
warp thread
slot
siphon
weaving
guide
Prior art date
Application number
BE9400292A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE9400292A priority Critical patent/BE1008183A3/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1008183A3 publication Critical patent/BE1008183A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/40Forming selvedges
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C11/00Selvedge shedding mechanisms not forming part of main shedding mechanism
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C13/00Shedding mechanisms not otherwise provided for
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C9/00Healds; Heald frames
    • D03C9/02Healds

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Werkwijze en inrichting voor het vormen van een weefsel met behulp van weefkaders (1,2,3,4) die bewegen volgens een bepaald bindingspatroon waarbij een kettingdraad (35,36,43) geleid wordt door een hevel (27,28,29,30) met een sleuf (31,32,33,34) teneinde een binding te kunnen vormen die verschillend is van de binding die gevormd wordt door het bindingspatroon.

Description


  Werkwijze en inrichting voor het vormen van een weefsel.

  
Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een inrichting voor het vormen van een weefsel met behulp van weefkaders die bewegen volgens een bepaald bindingspatroon.

  
Het is gekend bij het weven dat soms andere bindingen

  
voorzien worden voor een weefselrand en/of voor een

  
zogenaamde afvalrand dan deze die voorkomen over praktisch de volledige weefbreedte. Voor de weefselrand of voor de afvalrand wordt meestal een één-één binding of een twee-twee binding voorzien. Wanneer de grondbinding van een weefsel gevormd wordt met behulp van weefkaders die bewogen worden volgens een bepaald bindingspatroon waarin geen één-één binding of twee-twee binding voor komt, is het vereist extra middelen toe te voegen om de gewenste binding voor de weefselrand en/of voor de afvalrand te vormen. Dit kan bijvoorbeeld door het toevoegen van extra weefkaders of door het toevoegen van een onafhankelijk systeem voor het bevelen van de kettingdraden voor de weefselrand en/of voor de afvalrand. Dergelijke grondbindingen waarin geen één-één of twee-twee binding voor komen bestaan meestal uit een

  
drie-één, een vier-één of een vijf-één binding.

  
Het doel van de uitvinding is een werkwijze en een inrichting voor het vormen van een weefsel waarbij de vereiste bindingen met behulp van de weefkaders voor de grondbinding kunnen gevormd worden. 

  
Tot dit doel betreft de uitvinding een werkwijze voor het vormen van een weefsel met behulp van weefkaders die bewegen volgens een bepaald bindingspatroon die het geleiden bevat van een kettingdraad door een hevel van een weefkader die een sleuf bevat die zich uitstrekt van nagenoeg een midden van de hevel tot nagenoeg een uiterste positie van de hevel teneinde een binding te kunnen vormen die verschillend is van de binding die gevormd wordt door het bindingspatroon. Bij voorkeur bevat de werkwijze het geleiden van de voornoemde kettingdraad door minstens twee van de voornoemde hevels die op een verschillende weefkader zijn voorzien.

   Bij voorkeur bevat de werkwijze ook het geleiden van een kettingdraad die door een voornoemde hevel wordt geleid zodanig dat wanneer de voornoemde kettingdraad nagenoeg rechtlijnig verloopt, deze kettingdraad nagenoeg in de bovengaap of nagenoeg in de ondergaap is gelegen.

  
Tot dit doel betreft de uitvinding ook een inrichting voor het vormen van een weefsel die meerdere weefkaders bevat die bewegen volgens een bepaald bindingspatroon waarbij een hevel van een weefkader een sleuf voor het geleiden van een kettingdraad bevat die zich uitstrekt van nagenoeg een midden van de hevel tot nagenoeg een uiterste positie van de hevel. Bij voorkeur bevat de inrichting minstens twee van de voornoemde hevels voor het geleiden van één kettingdraad die op een verschillende weefkader zijn voorzien. Tevens bevat de inrichting een geleiding voor de voornoemde kettingdraad die zich in een positie bevindt zodanig dat wanneer de voornoemde kettingdraad nagenoeg rechtlijnig verloopt, deze kettingdraad nagenoeg in de bovengaap of nagenoeg in ondergaap is gelegen. 

  
Tevens kan de inrichting een compensator bevatten die samenwerkt met een voornoemde kettingdraad.

  
Deze werkwijze en inrichting bieden als voordeel dat met behulp van weefkaders die volgens een bepaald bindingspatroon bewogen worden steeds een gewenste binding kan bekomen worden die verschilt van de binding die onstaat door het bindingspatroon van de weefkaders. Het geleiden van een kettingdraad door twee hevels met sleuven laat tevens toe een kettingdraad vrij door de sleuven van de hevels te bewegen tussen de bovengaap en de ondergaap.

  
De werkwijze en de inrichting volgens de uitvinding bieden tevens als voordeel dat de toepassing niet beperkt is tot het vormen van een binding ter hoogte van de weefselrand en/of de afvalrand maar dat ze eveneens toegepast kunnen worden voor het vormen van bepaalde bindingen middenin of volgens de breedte van het weefsel.

  
Teneinde de kenmerken volgens de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin :
figuur 1 schematisch een weefmachine voorzien van weefkaders weergeeft; figuren 2 tot 5 in verschillende standen een inrichting volgens de uitvinding weergeven; figuren 6 tot 9 in verschillende standen een variante weergeven van de inrichting weergegeven in figuren 2 tot 5; figuren 10 tot 12 in verschillende standen nog een variante volgens de uitvinding weergeven.

  
De in figuur 1 weergegeven weefmachine bevat vier schematisch weergegeven weefkaders 1, 2, 3 en 4 die bevolen kunnen worden door een kaderaandrijfsysteem 5. Dit kaderaandrijfsysteem 5 bestaat bijvoorbeeld uit een nokkenbak of een zogenaamde dobby die de weefkaders volgens een bindingspatroon beweegt teneinde de inslagdraden volgens een grondbinding in de kettingdraden 6 te binden en een weefsel 7 te vormen. De kettingdraden 6 worden toegevoerd van een kettingboom 8 en het weefsel 7 wordt via een weefselsteun 9 en een borstboom
10 op een doekrol 11 gewikkeld. Verder is schematisch een lade 12 met een riet 13 weergegeven die de inslagdraden tegen de aanslaglijn 14 kan aanslaan.

  
De weefkaders 1, 2, 3 en 4 bevatten hevels 15, 16, 17 en 18 die gemonteerd zijn op niet weergegeven dwarsprofielen van de weefkaders. De hevels 15, 16, 17 en 18 zijn nagenoeg in het midden voorzien van een draadoog 19, 20, 21 en 22 om een kettingdraad 6 te geleiden. De kettingdraden 6 worden hierbij tevens over een sleepbuis 23 geleid die zodanig opgesteld is dat alle kettingdraden 6 tussen de sleepbuis 23 en de aanslaglijn 14 nagenoeg in een vlak zijn gelegen wanneer de weefkaders 1, 2, 3 en 4 zich op nagenoeg dezelfde hoogte bevinden. Tussen de weefkaders 1, 2, 3 en 4 en de aanslaglijn
14 wordt met de kettingdraden 6 een gaap 24 gevormd die bestaat uit een bovengaap 25 en een ondergaap 26 en waarin een inslagdraad kan ingebracht worden.

   De bovengaap 25 wordt gevormd door bovenste vlakken met kettingdraden 6 en de ondergaap 26 door onderste vlakken met kettingdraden 6, waarbij deze vlakken gelegen zijn tussen de weefkaders 1, 2, 3, 4 en de aanslaglijn 14.

  
In figuur 2 wordt een zicht van een inrichting volgens de uitvinding weergegeven. Deze inrichting bevindt zich ter hoogte van een weefselrand en/of van een afvalrand en/of ergens volgens de breedte van het weefsel van de weefmachine. De inrichting bevat hevels 27, 28, 29 en 30 die gemonteerd zijn op de voornoemde niet weergegeven dwarsprofielen van de weefkaders 1, 2, 3 en 4. De hevels 27, 28, 29 en 30 zijn voorzien van een sleuf 31, 32, 33 en 34 om randkettingdraden of kettingdraden 35 en 36 te geleiden. Deze kettingdraden 35 en 36 zijn nabij of naast elkaar gelegen en zijn bedoeld om samen een inslagdraad in te binden.

   Deze sleuven 31, 32, 33 en 34 strekken zich hierbij uit van nagenoeg het midden van de hevels 27, 28, 29 en 30 tot nagenoeg een uiterste positie van de hevels 27, 28, 29 en 30, in het bijzonder van een positie die nagenoeg overeen komt met de positie van de draadogen 19, 20, 21 en 22 in de hevels 15, 16, 17 en 18 en de onderste uiterste positie van de hevels 27, 28, 29 en 30. Daarnaast bevat de inrichting ook een geleiding 37 voor de voornoemde kettingdraden 35 en 36 die zich in een positie bevindt zodanig dat wanneer de kettingdraden 35 of 36 rechtlijnig verlopen tussen de geleiding 37 en de aanslaglijn
14 en door nagenoeg het midden van de hevels 27, 28, 29 en 30 verlopen, deze kettingdraden 35 of 36 zich in de bovengaap 25 bevinden. De kettingdraden 35 en 36 worden toegevoerd vanaf een bobijn 38 waarvan de as 39 geremd wordt door een rem 40.

   Tussen de bobijn 38 en de geleiding 37 bevindt zich voor elke kettingdraad 35 en 36 een compensator 41 om de betreffende kettingdraad 35 of 36 gestrekt te houden. De bobijn 38, de rem 40, de compensators 41 en de geleiding 37 bevinden zich op een freem 42 van de weefmachine. De positie van dit freem
42 kan met niet weergegeven instelmiddelen ingesteld worden zodanig dat de geleiding 37 zich in een gewenste positie bevindt.

  
In de uitvoeringsvorm weergegeven in figuren 2 tot 5 bevindt de kettingdraad 35 zich doorheen de sleuven 31 en 33 van respectievelijk de hevels 27 en 29 en bevindt de kettingdraad
36 zich doorheen de sleuven 32 en 34 van respectievelijk de hevels 28 en 30. Beide kettingdraden 35 en 36 worden hierbij geleid door minstens twee hevels 27, 29 en 28, 30 die op een verschillend weefkader zijn voorzien.

  
In de stand van figuur 2 bevindt de kettingdraad 36 die niet in kontakt is met een einde van de sleuven 32 en 34 zich in de bovengaap 25, verloopt rechtlijnig en is gestrekt gehouden tussen de aanslaglijn 14 en de geleiding 37. De kettingdraad
35 die in kontakt is met een einde van de sleuf 31 bevindt zich in de ondergaap 26. De sleuf 33 die niet in kontakt is met de kettingdraad 35 is zodanig voorzien dat de kettingdraad 35 vrij in de sleuf 33 kan bewegen tussen de bovengaap 25 en de ondergaap 26. Dit laatste is mogelijk doordat de sleuf 33 zich uitstrekt van nagenoeg het midden van de hevel 29 tot nagenoeg onderaan de hevel 29.

   De voornoemde sleuven 32, 33 en 34 strekken zich hierbij tevens uit van nagenoeg het midden van tot nagenoeg onderaan de betreffende hevel 28, 29 en 30 of tot nagenoeg eenzelfde uiterste positie teneinde toe te laten de kettingdraad 35 of
36 vrij door deze sleuven 32, 33 en 34 te kunnen bewegen tussen de bovengaap 25 en de ondergaap 26. Deze vrije beweging tussen bovengaap 25 en ondergaap 26 biedt als voordeel dat de lengte die de met elke kettingdraad 35 en 36 samenwerkende compensator 41 moet opnemen gering is en dat de kettingdraden 35 en 36 weinig wrijven ten opzichte van de sleuven 31, 32, 33 en 34.

  
Vervolgens wordt het weefkader 1 met hevel 27 naar boven bewogen terwijl het weefkader 2 met hevel 28 naar beneden bewogen wordt tot een stand ontstaat zoals weergegeven in figuur 3. In deze stand bevindt de kettingdraad 35 zich in de bovengaap 25 en gestrekt tussen de aanslaglijn 14 en de geleiding 37 terwijl de kettingdraad 36 samenwerkt met de sleuf 32 en zodoende zich in de ondergaap 26 bevindt. Hierbij zijn de kettingdraden 35 en 36 onderling verwisseld van de bovengaap 25 naar de ondergaap 26 en omgekeerd.

  
Vervolgens wordt het weefkader 2 met hevel 28 naar boven bewogen terwijl het weefkader 3 met hevel 29 naar beneden bewogen wordt tot een stand ontstaat zoals weergegeven in figuur 4. In deze stand bevindt de kettingdraad 36 zich in de bovengaap 25 en gestrekt tussen de aanslaglijn 14 en de geleiding 37 terwijl de kettingdraad 35 samenwerkt met de sleuf 33 en zodoende zich in de ondergaap 26 bevindt. Hierbij zijn de kettingdraden 35 en 36 onderling verwisseld van de bovengaap 25 naar de ondergaap 26 en omgekeerd.

  
Vervolgens wordt het weefkader 3 met hevel 29 naar boven bewogen terwijl het weefkader 4 met hevel 30 naar beneden bewogen wordt tot een stand ontstaat zoals weergegeven in figuur 5. In deze stand bevindt de kettingdraad 35 zich in de bovengaap 25 en gestrekt tussen de aanslaglijn 14 en de geleiding 37 terwijl de kettingdraad 36 samenwerkt met de sleuf 34 en zodoende zich in de ondergaap 26 bevindt. Hierbij zijn de kettingdraden 35 en 36 onderling verwisseld van de bovengaap 25 naar de ondergaap 26 en omgekeerd.

  
Vervolgens wordt het weefkader 4 met hevel 30 naar boven bewogen terwijl het weefkader 1 met hevel 27 naar beneden bewogen wordt tot terug een stand ontstaat zoals weergegeven in figuur 2.

  
De kettingdraden 6 die bevolen of bewogen worden door de draadogen 19, 20, 21 en 22 van de hevels 15, 16, 17 en 18 van de weefkaders 1, 2, 3 en 4, vormen wanneer de weefkaders 1, 2, 3 en 4 achtereenvolgens bewogen worden volgens de standen weergegeven in figuren 2 tot 5 een weefsel met een één-drie binding. De kettingdraden 35 en 36 vormen hierbij een één-één binding. Deze één-één binding is dus duidelijk verschillend van de één-drie binding die gevormd wordt volgens het bindingspatroon.

  
Volgens een variante kan de positie van de geleiding 37 ook zodanig gekozen worden dat kettingdraden 35 of 36 juist kontakt maken met de einden van de sleuven 31, 32, 33 en 34 in de hevels 27, 28, 29 en 30 wanneer die in de bovengaap 25 zijn gelegen of met andere woorden dat de kettingdraden 35 of
36 over een kleine hoek gebogen worden door de einden van de sleuven 31, 32, 33 en 34 die nabij het midden van de hevel
27, 28, 29 en 30 zijn gelegen en zodoende nagenoeg rechtlijnig verlopen tussen de aanslaglijn 14 en de geleiding
37 wanneer deze in de bovengaap 25 zijn gelegen.

  
In figuren 6 tot 9 is een variante uitvoeringsvorm van de uitvoeringsvorm van figuren 2 tot 5 weergegeven. Hierbij bevindt zich de geleiding 37 zodanig dat wanneer de kettingdraden 35 en 36 nagenoeg rechtlijnig verlopen tussen de geleiding 37 en de aanslaglijn 14 en door nagenoeg het midden van de hevels 27, 28, 29 en 30 door de sleuven 31,

  
32, 33 en 34 van de hevels 27, 28, 29 en 30 verlopen, deze kettingdraden 35 of 36 in de ondergaap 26 zijn gelegen. Om te bekomen dat wanneer de kettingdraad die niet samenwerkt met sleuf 31, 32, 33 of 34 vrij in de sleuf 31, 32, 33 of 34 tussen de ondergaap 26 en de bovengaap 25 zou kunnen bewegen, zijn de sleuven 31, 32, 33 en 34 hierbij gericht van nagenoeg het midden van de hevel 27, 28, 29 en 30 naar de bovenste uiterste positie of bovenkant van de hevel 27, 28, 29 en 30. De kettingdraad 35 gaat hierbij door de sleuven 31 en 32 terwijl de kettingdraad 36 door de sleuven 33 en 34 gaat.

   Indien men de weefkaders 1, 2, 3 en 4 met hevels 27, 28, 29 en 30 achtereenvolgens bewegen van de stand weergegeven in figuur 6 naar standen zoals weergegeven in figuur 7, 8 en 9 en dan terug naar de stand zoals weergegeven in figuur 6 dan bewegen de kettingdraden 35 en 36 zich volgens een twee-twee binding.

  
Het is duidelijk dat volgens een niet weergegeven variante van de uitvoeringsvorm weergegeven in figuren 6 tot 9 de kettingdraad 35 bijvoorbeeld kan samenwerken met een geleiding 37 in de positie van figuur 2 en de kettingdraad 36 bijvoorbeeld met een geleiding 37 in de positie van figuur 6. Het is duidelijk dat de sleuven 31 en 32 zich hierbij van nagenoeg het midden tot de onderkant van de hevels 27 en 28 zullen uitstrekken en dat de sleuven 33 en 34 zich van nagenoeg het midden tot de bovenkant van de hevels 29 en 30 zullen uitstrekken.

  
In figuren 10 tot 12 is nog een variante weergegeven, waarbij het in figuur 1 weergegeven weefkader 4 niet is weergeven. Een kettingdraad 43 bevindt zich hierbij door een sleuf 31 en
33 van de hevels 27 en 29 terwijl een kettingdraad 44 die bedoeld is om samen met kettingdraad 43 teneinde inslagdraden in te binden zich door een draadoog 45 in een hevel 46 bevindt. De weefkaders 1, 2 en 3 met hevels 27, 46 en 29 bewegen zich achtereenvolgens van de stand zoals weergegeven in figuur 10 naar de standen zoals weergegeven in figuur 11,
12, 11 en dan terug naar stand weergegeven in figuur 10. Hierbij maken de kettingdraden 43 en 44 terug een één-één binding niettegenstaande de weefkaders 1, 2 en 3 volgens een ingewikkeld bindingspatroon bewegen.

   In deze uitvoeringsvorm wordt de geleiding 37 door een veer 47 ondersteund zodanig dat de geleiding 37 die verend en verplaatsbaar is opgesteld de functie van een compensator uitvoert. De geringe verplaatsing van de geleiding 37 heeft nagenoeg geen invloed op de positie van de kettingdraad 43 ter hoogte van de bovengaap 25 of de ondergaap 26.

  
Hierbij valt op te merken dat in geval de weefkaders 1 en 3 boven staan de kettingdraad 43 in de bovengaap 25 is gelegen, en in geval één van de weefkaders 1 of 3 beneden staat de kettingdraad 43 in de ondergaap 26 is gelegen. Hierbij is het duidelijk dat de beweging van de kettingdraad 43 bepaald wordt door een en-functie en een of-functie van de beweging van de weefkaders 1 en 3. Het is duidelijk dat het bekomen van deze functies het voordeligst is wanneer een kettingdraad samenwerkt met weefkaders die een verschillend bewegingsverloop kennen.

  
Wanneer de kettingdraden 6, 35, 36, 43 en 44 in de bovengaap
25 of in de ondergaap 26 zijn gelegen, is het duidelijk dat niet al deze kettingdraden juist in één vlak moeten gelegen zijn. Deze kettingdraden dienen alleen toe te laten dat een inslagdraad tussen de bovengaap 25 en de ondergaap 26 kan ingebracht worden. Niettegenstaande in de weergegeven voorbeelden alle weefkaders 1, 2, 3 en 4 over eenzelfde afstand bewegen tussen hun bovenste en onderste positie, is het duidelijk dat de verschillende weefkaders tevens over een niet identieke afstand kunnen bewegen tussen hun bovenste en onderste positie.

  
Niettegenstaande in de weergegeven uitvoeringsvormen de draadogen 19, 20, 21, 22 en 45 zich in het midden van de hevels 15, 16, 17, 18 en 46 bevinden en de sleuven 31, 32, 33 en 34 zich uitstrekken vanaf het midden van de hevels 27, 28,
29 en 30 is het duidelijk dat volgens de uitvinding tevens draadogen kunnen voorzien worden die zich niet juist in het midden bevinden en sleuven die zich niet juist vanaf het midden uitstrekken. Het geniet echter de voorkeur dat de sleuven van de hevels zich uitstrekken vanaf een positie die nagenoeg overeenstemt met de positie van de draadogen van de hevels die zich in hetzelfde weefkader bevinden.

  
Het is duidelijk dat de kettingdraden 35, 36, 43 tevens door meer dan twee hevels 27, 28, 29 en 30 met een sleuf 31, 32,
33 en 34 kunnen geleid worden om een bepaalde binding te vormen. Door een gepaste kombinatie of door keuze van de en-functies en de of-functies kan praktisch om het even welke binding bekomen worden uitgaande van een bepaald bindingspatroon van de weefkaders. Het is duidelijk dat de werkwijze en inrichting bij voorkeur toegepast wordt om een één-één of een twee-twee binding te vormen. Afhankelijk van het bindingspatroon van de weefkaders of de positie waar de meeste weefkaders in een uiterste positie blijven staan, zal men de positie van de geleiding 37 kiezen zodanig dat een kettingdraad die nagenoeg rechtlijnig verloopt tussen de aanslaglijn 14 en de geleiding 37 zich in de bovengaap 25 of in ondergaap 26 zal bevinden.

  
De inrichting en de werkwijze volgens de uitvinding zijn toepasbaar voor alle types weefmachines waarbij weefkaders voorzien zijn, zoals luchtweefmachines en grijperweefmachines.

  
De werkwijze en de inrichting volgens de uitvinding beperken zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen maar kunnen binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten uitgevoerd worden.

Claims (10)

Konklusies.
1. Werkwijze voor het vormen van een weefsel met behulp van weefkaders (1,2,3,4) die bewegen volgens een bepaald bindingspatroon daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het geleiden van een kettingdraad (35,36,43) door een hevel (27,28,29,30) van een weefkader (1,2,3,4) bevat, waarbij de hevel (27,28,29,30) een sleuf (31,32,33,34) bevat die zich uitstrekt van nagenoeg een midden van de hevel (27,28,29,30) tot nagenoeg een uiterste positie van de hevel (27,28,29,30) teneinde een binding te kunnen vormen die verschillend is van de binding die gevormd wordt door het bindingspatroon.
2. Werkwijze volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het geleiden bevat van een voornoemde kettingdraad (35,36,43) door minstens twee van een sleuf (31,32,33,34) voorziene hevels (27,28,29,30) die op een verschillende weefkader (1,2,3,4) zijn voorzien.
3. Werkwijze volgens konklusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het geleiden bevat van een kettingdraad (35,36,43) die door een voornoemde hevel (27,28,29,30) wordt geleid zodanig dat wanneer de voornoemde kettingdraad (35,36,43) nagenoeg rechtlijnig verloopt tussen de geleiding
(37) en de aanslaglijn (14), deze kettingdraad (35,36,43) nagenoeg in de bovengaap (25) of nagenoeg in de ondergaap
(26) is gelegen.
4. Werkwijze volgens één der konklusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de sleuf (31,32,33,34) zich uitstrekt naar een uiterste positie van de hevel (27,28,29,30) zodanig dat de sleuf (31,32,33,34) toelaat een kettingdraad (35,36,43) vrij in de sleuf (31,32,33,34) te bewegen tussen de bovengaap (25) en de ondergaap (26).
5. Inrichting voor het vormen van een weefsel daardoor gekenmerkt dat de inrichting meerdere weefkaders (1,2,3,4) bevat die bewegen volgens een bepaald bindingspatroon waarbij een hevel (27,28,29,30) van een weefkader (1,2,3,4) een sleuf (31,32,33,34) voor het geleiden van een kettingdraad (35,36,43) bevat die zich uitstrekt van nagenoeg een midden van de hevel (27,28,29,30) tot nagenoeg een uiterste positie van de hevel (27,28,29,30).
6. Inrichting volgens konklusie 5, daardoor gekenmerkt dat de inrichting minstens twee van een sleuf (31,32,33,34) voorziene hevels (27,28,29,30) voor het geleiden van een kettingdraad (35,36,43) bevat die voorzien zijn op een verschillende weefkader (1,2,3,4).
7. Inrichting volgens konklusie 6, daardoor gekenmerkt dat de inrichting minstens twee van een sleuf (31,32,33,34) voorziene hevels (27,28,29,30) voor het geleiden van een kettingdraad (35,36,43) bevat, waarbij de sleuven (31,32,33,34) van de hevels (27,28,29,30) zich uitstrekken naar eenzelfde uiterste positie.
8. Inrichting volgens één der konklusies 5 tot 7, daardoor gekenmerkt dat de inrichting een geleiding (37) voor de voornoemde kettingdraad (35,36,43) bevat die zich in een positie bevindt zodanig dat wanneer de voornoemde kettingdraad (35,36,43) nagenoeg rechtlijnig verloopt tussen de geleiding (37) en de aanslaglijn (14), deze kettingdraad (35,36,43) nagenoeg in de bovengaap (25) of nagenoeg in ondergaap (26) is gelegen.
9. Inrichting volgens één der konklusies 5 tot 8, daardoor gekenmerkt dat de inrichting een compensator (41;37,47) bevat die samenwerkt met een voornoemde kettingdraad (35,36,43).
10. Inrichting volgens één der konklusies 5 tot 9, daardoor gekenmerkt dat de sleuf (31,32,33,34) zich uitstrekt naar een uiterste positie van de hevel (27,28,29,30) zodanig dat de sleuf (31,32,33,34) toelaat dat een kettingdraad (35,36,43) vrij in de sleuf (31,32,33,34) kan bewegen tussen de bovengaap (25) en de ondergaap (26).
BE9400292A 1994-03-18 1994-03-18 Werkwijze en inrichting voor het vormen van een weefsel. BE1008183A3 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9400292A BE1008183A3 (nl) 1994-03-18 1994-03-18 Werkwijze en inrichting voor het vormen van een weefsel.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9400292A BE1008183A3 (nl) 1994-03-18 1994-03-18 Werkwijze en inrichting voor het vormen van een weefsel.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1008183A3 true BE1008183A3 (nl) 1996-02-06

Family

ID=3888044

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9400292A BE1008183A3 (nl) 1994-03-18 1994-03-18 Werkwijze en inrichting voor het vormen van een weefsel.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1008183A3 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN107119370A (zh) * 2016-02-25 2017-09-01 株式会社丰田自动织机 织机的经线开口装置

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE217418C (nl) * 1900-01-01
US2541745A (en) * 1947-09-05 1951-02-13 Powdrell & Alexander Inc Method of and apparatus for weaving leno fabric
GB2051149A (en) * 1979-06-21 1981-01-14 Torii Winding Machine Co Weaving Tubular Fabrics
FR2669651A1 (fr) * 1990-11-23 1992-05-29 Bertheas Cie Ets Antoine Dispositif pour realiser sur un ruban des ouvertures, boutonnieres ou marquages espaces par un pas independant du metier a aiguilles.

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE217418C (nl) * 1900-01-01
US2541745A (en) * 1947-09-05 1951-02-13 Powdrell & Alexander Inc Method of and apparatus for weaving leno fabric
GB2051149A (en) * 1979-06-21 1981-01-14 Torii Winding Machine Co Weaving Tubular Fabrics
FR2669651A1 (fr) * 1990-11-23 1992-05-29 Bertheas Cie Ets Antoine Dispositif pour realiser sur un ruban des ouvertures, boutonnieres ou marquages espaces par un pas independant du metier a aiguilles.

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN107119370A (zh) * 2016-02-25 2017-09-01 株式会社丰田自动织机 织机的经线开口装置

Similar Documents

Publication Publication Date Title
AU732553B2 (en) A device for controlling warp threads for the production of leno fabrics on a textile machine
BE1016032A6 (nl) Werkwijze en inrichting voor het weven van poolweefsels met afstandhouder en dubbele houderelementen.
US3952778A (en) Selvage forming device
KR101857891B1 (ko) 레노 셀비지 형성 장치를 구비한 직조기
BE1008183A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het vormen van een weefsel.
US2918945A (en) Selvage and method and means for making same
BE1016753A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine.
BE1005399A3 (nl) Werkwijze om te weven en inrichting voor het aandrijven van weefkaders hiertoe aangewend.
BE1009098A3 (nl) Grijperweefmachine met geleidingsmiddelen.
US3493013A (en) Manufacture of a leno interlacing
JPH0335415B2 (nl)
BE1013285A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het steunen van een schaar kettingdraden bij een weefmachine.
US3456691A (en) Shed-forming apparatus for a loom
CH646471A5 (it) Dispositivo per la legatura a doppio giro inglese incrociato dei bordi laterali di un tessuto in un telaio tessile.
US3230983A (en) Apparatus for guiding the harnesses of a loom
US3685550A (en) Method for shedding in weaving machines and device for performing the method
JPH05209341A (ja) ピッキングテープとレピアのスペーサとを有するレピア織機
GB2113259A (en) Rapier loom
BE1012453A6 (nl) Broekhevelinrichting voor een weefmachine.
US729012A (en) Loom for leno-weaving.
US646729A (en) Warp stop-motion for looms.
US971632A (en) Loom.
US785625A (en) Loom for weaving narrow fabrics.
BE1006952A6 (nl) Werkwijze en inrichting voor het doortrekken van knopen.
BE1009899A6 (nl) Gestuurde kanteninrichting voor weefmachines.

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: PICANOL N.V.

Effective date: 19980331