<Desc/Clms Page number 1>
AFSLUITING MET STAVENPANELEN De uitvinding heeft betrekking op een afsluitingssectie, bevattende een stavenpaneel met aan elk der vertikale zijranden ervan een randstaaf met vertikaal verloop, en verder bevattende aan elk der zijranden een aanliggende afsluitingspaal waaraan de corresponderende zijrand is bevestigd. Zulk een sectie kan op zichzelf reeds iets afsluiten, maar maakt in het algemeen deel uit van een afsluiting met in een rij opgestelde palen waar tussen elke twee palen een stavenpaneel gemonteerd is. Een "afsluitingssectie"is hier het element van stavenpaneel met de palen aan weerszijden, onafhankelijk of het deel uitmaakt van een groter geheel of een zelfstandige eenheid vormt.
Het stavenpaneel is een rooster van metaalstaven in mazenstructuur, niet noodzakelijk in een vlak, maar met maasdimensies die klein genoeg zijn, en metaalstaven die dik genoeg zijn, rekening houdende met de maaswijdte, om een voldoende stijfheid en sterkte aan het geheel te geven, zodat ze in ieder geval niet met de blote hand kunnen vervormd worden, bv. ronde getrokken staaldraden van 3 a 8 millimeter dikte. In de kruispunten zijn de staven stevig met elkaar verbonden, bij voorkeur door lassen, en het geheel is bij voorkeur bedekt met een corrosiebeschermende kunststof, zoals PVC of nylon.
Afsluitingen met stavenpanelen worden vaak gebruikt in gevallen waar vandalisme mogelijk is. Daarom moet er speciaal voor gezorgd worden dat de panelen zeer stevig bevestigd zijn aan de palen, en moeilijk demonteerbaar, minstens vanaf een zijde van waar het vandalisme te verwachten is. Aldus zal men op de sectie een zijde als de "voorzijde" beschouwen, en de bevestiging zal daarop zodanig gestruktureerd zijn, dat ze moeilijk demonteerbaar is, ten minste vanaf die voorzijde. De aldus gekozen voorzijde bepaalt dan, voor de ganse structuur hierna beschreven, de begrippen "vóór" en "achter".
<Desc/Clms Page number 2>
In een bekende uitvoering volgens FR 2. 641. 306 is elk van de vertikale zijranden van het stavenpaneel bevestigd in een aantal bevestigingspunten op verschillende hoogte van de paal.
Hierbij is de bevestiging in elk van die punten gevormd door een frontale (dit wil zeggen evenwijdig met het paneel) plaatvormige vleugel die deel uitmaakt van de paal en waarachter de aanliggende vertikale zijrand van het stavenpaneel tegen aanleunt, en door een op die vleugel gemonteerd bevestigingsstuk, waarvan een frontaal deel met zijn achterzijde tegen de voorzijde van de vleugel aanleunt, en waarvan een zijdeel langs de zijrand van de vleugel zieh naar achter uitstrekt en een horizontale gleuf bevat waarin een horizontaal naar genoemde randstaaf uitlopend staafdeel loopt. Dit t 1 aatste feit impl i- ceert dus dat het zijdeel zieh over een voldoende afstand naar achter uitstrekt, voorbij de dikte van de vleugel en nog verder, om de nodige plaats te bieden voor die gleuf.
Voor een eerste deelaantal van die bevestigingspunten van een vertikale zijrand bevindt de gleuf waarin dit staafdeel loopt zieh aan de bovenzijde van dat zijdeel, en voor het resterend deelaantal bevindt het zieh aan de onderzijde. Dit laatste is nodig opdat het paneel niet gewoon in zijn eigen vlak uit de bevestiging zou kunnen geschoven worden, zoals verder zal blijken.
Op elke vertikale randstaaf van het paneel lopen een aantal horizontale of schuine staven uit, en zijn in het kruispunt met die randstaaf bevestigd, bij voorkeur gelast. De staaf die uitloopt ter hoogte van een bevestigingspunt moet een uiteinde hebben met horizontaal verloop, minstens over een deel juist vóór het bereiken van dat kruispunt, omdat dit deel in de horizontale gleuf van het bevestigingsstuk moet kunnen lopen. Het is dit deel dat hier bedoeld wordt met "horizontaal naar de randstaaf uitlopend staafdeel".
Bij deze bekende uitvoering is het bevestigingsstuk verder uit metaal, en bevat het nog een achterdeel dat aan de achterzijde van de frontale vleugel loopt. Het stuk wordt aan de paal bevestigd door het frontale deel, dat tegen de voorzijde van de
<Desc/Clms Page number 3>
frontale vleugel aanleunt, aan de frontplaat vast te klemmen met behulp van een schroef die in een opening in het achterdeel van het stuk ingeschroefd wordt tot ze tegen de achterzijde van de frontplaat aanstoot en daar aangedrukt wordt tegen de achterzijde van de frontale vleugel. Op die wijze is het losschroeven vanaf de voorzijde sterk bemoeilijkt. Dit vastschroeven vraagt echter bijzondere zorg bij het positioneren en vereist schroefwerk. Bovendien, zelfs wanneer de schroef langs de achterzijde inge-schroefd is, is die structuur bij vandalisme nog met enige handigheid los te schroeven.
De uitvinding heeft als doel een afsluitingssectie te verschaffen die moeilijk te demonteren is, en met een minimum aan werk en tijd gemonteerd kan worden zonder positioneringsproblemen.
Volgens de uitvinding heeft het bevestigingsstuk in elk van genoemd aantal bevestigingspunten een vorm die frontaal inschuifbaar is op de vleugel, zonder paneel, en heeft het, aan de genoemde achterzijde van zijn frontaal deel, een uitstekende tap die zonder speling gaat in een opening in de vleugel, en is verder, va or minstens één van beide deelaantallen bevestigingspunten (dit wil zeggen hetzij het deelaantal met de gleuf aan de bovenzijde van het zijdeel, hetzij dat met de gleuf aan de onderzijde), dit bevestigingsstuk elastisch vervormbaar, waarbij het inbrengen ervan op de vleugel, met paneel, een elastische vervorming van het stuk inhoudt.
Zulk een paneel kan dan zeer eenvoudig gemonteerd worden : in een eerste stap worden alle bevestigingsstukken van het eerste deelaantal, die de gleuf naar boven moeten hebben, op beide palen, nog zonder paneel, frontaal ingeschoven, met de tap in de opening. Dus zonder positionering noch schroefwerk. In een tweede stap wordt het paneel in de aldus geplaatste bevesti- gingsstukken gehangen, met de horizontaal naar de randstaaf uitlopend staafdelen in de corresponderende gleuven. En in een derde stap worden alle bevestigingsstukken van het tweede deel-
<Desc/Clms Page number 4>
aantal, die de gleuf naar onder moeten hebben, op beide palen ingeduwd onder elastische vervorming.
De opeenvolgende secties van een afsluiting kunnen ook geplaatst worden in de volgorde : paal, paneel, paal, paneel en zo verder. Hierbij wordt eerst een eerste paal aan de ene zijde in de grond geplant. Nadien wordt een paneel er met zijn ene zijrand aan bevestigd, door eerst frontaal inschuiven van het eerste deelaantal bevestigingsstukken, dan plaatsen van het paneel in de gleuven, en dan induwen van het tweede deelaantal bevestigingsstukken. Het paneel blijft dan voorlopig met die zijrand hangen aan die eerste paal. Dan wordt een tweede paal op de juiste afstand in de grond geplant, en tenslotte de tweede zijrand er aan bevestigd.
Men ken ervoor zorgen dat de bevestiging van de eerste zijrand aan de eerste paal voldoende speling heeft om alle bevestigingsstukken van het eerste deelaantal frontaal te kunnen inschuiven op de tweede paal terwijl het paneel lichtjes opgeheven wordt, waarna het neergelaten wordt in de gleuven en het tweede deelaantal bevestigingsstukken nadien wordt ingeduwd.
Bij voorkeur kiest men aan beide zijden van het paneel het deelaantal bevestigingspunten met de gleuf aan de onderzijde gelijk aan een, en is minstens voor dit bevestigingspunt aan weerszijden, het bevestigingsstuk elastisch vervormbaar. Dan moet er op elke paal slechts een stuk elastisch ingeduwd worden, en alle andere gewoon vooraf opgeschoven.
Bij het induwen is er eerst een initiële elastische vervormingsweerstand die moet overwonnen worden, maar op het einde springt het stuk vanzelf in de gewenste positie, waar het stuk terug in onvervormde toestand is. Dit induwen is dus een inklikken. Men kan het stuk in een relatief harde kunststof maken, zodat het inklikken veel kracht vraagt, zodat dit met een tang of ander specifiek werktuig moet gebeuren, en zodat het uitlikken met de blote hand niet mogelijk of zeer moeilijk is. Men kan ook, voor het gemak van de plaatsing, ervoor zorgen
<Desc/Clms Page number 5>
dat het in- en uitklikken minder moeilijk is, waarbij indien gewenst, aanvullende maatregelen tegen het uitlikken kunnen genomen worden.
Ook kan men configuratie van de bevestiging, dit wil zeggen de vorm en positie van vleugel, gleuf en tap nog verder bijwerken op een wijze dat het inklikken relatief gemakkelijk, en het uitlikken zeer moeilijk is. Zo kan men bijvoorbeeld een tap en opening gebruiken met een weerhakensysteem tussen beiden, of een tap waarvan het uiteinde verder reikt dan de opening en met een vorm die openspringt wanneer dit uiteinde doorheen de opening aan de andere zijde weer uitkomt.
Eenmaal de bevestigingsstukken in positie op de afsluiting, is het bovendien moeilijk om te zien vanaf de voorzijde hoe het stuk vastzit, want er zijn geen schroeven te zien. Bovendien kan men ervoor zorgen dat, aan de achterzijde van de vleugel, de verti-kale randstaaf voor de opening loopt, zodat die opening met tap moeilijk bereikbaar is met een werktuig.
De uitvinding zal hier nu verder toegelicht worden aan de hand van enkele figuren.
Figuur 1 stelt een afsluitingssectie voor waarop de uitvinding zal toegepast worden ; Figuur 2 stelt dezelfde afsluitingssectie voor, in bovenzicht ; Figuur 3 toont een aantal paalprofielen, die bruikbaar zijn in de uitvinding ; Figuur 4 toont een bevestigingspunt met een bevestiging volgens de stand der techniek, ver het aanbrengen van het bevestigingsstuk ; Figuur 5 toont hetzelfde bevestigingspunt, na in positie brengen van het bevestigingsstuk ;
Figuur 6 toont een detail van een bevestigingsstuk volgens de stand der techniek ;
Figuur 7 toont de eerste stap van de montage, waarbij een bevestigingsstuk volgens de uitvinding frontaal op de vleugel van de paal wordt ingeschoven ;
<Desc/Clms Page number 6>
Figuur 8 toont de tweede stap, waarbij het paneel in de gleuven wordt neergelaten ;
Figuur 9 toont de positie van het paneel in het bevestigings- stuk na het neerlaten ; Figuur 10 toont een bevestigingspunt in zijzicht, en de derde stap van de montage, vóór het inklikken van het bevestigingsstuk ; Figuur 11 toont hetzelfde bevestigingsstuk na het inklikken ; Figuur 12 toont een detailzicht van een bevestigingsstuk volgens de uitvinding, met een U-vormig sluitstuk dat over het zijdeel ervan wordt geschoven ; Figuur 13 toont een detailzicht van een bevestigingsstuk dat gemeenschappelijk is voor de bevestiging van twee panelen aan weerszijden van een paal.
Figuur 1 toont een afsluitingssectie met een stavenpaneel 1 en met aan weerszijden een vertikale zijrand en een aanliggende afsluitingspaal 10, resp. 20 waaraan de corresponderende zijrand is bevestigd. Aan de rechterzijde van de tekening is er nog een aangrenzende tweede gelijkaardige afsluitingssectie met een stavenpaneel 2 en met aan weerszijden een paal 20, resp.
EMI6.1
een paal die niet meer op de figuur getekend werd. De paal 20 is gemeenschappelijk voor beide aanliggende secties, en de aanliggende vertikale zijranden van de panelen 1 en 2 zijn aan die zijrand bevestigd.
In figuur 2 wordt een bovenzicht getoond van dezelfde afsluiting. Hierop is te zien dat de palen een T-profiel hebben, elk met twee frontale vleugels 11,12, respectievelijk 21,22 (gearceerd). Uit hetgene volgt zal blijken dat elk profiel kan gebruikt, inzover ze maar langs de zijde waar een paneel moet gehecht worden (meestal aan weerszijden), een frontale plaatvormige vleugel hebben waaraan het paneel moet kunnen bevestigd worden. Zo toont Figuur 3 enkele mogelijke profielen, met een enkele vleugel, met twee vleugels in elkaars verlengde, of met vleugels onder een hoek voor gebruik in hoekpalen, of als
<Desc/Clms Page number 7>
I-profiel.
Door "frontale plaatvormige vleugel" wordt hier dus een plaatvormig deel bedoeld, evenwijdig met het aanliggend paneel, maar niet noodzakelijk aan de voorzijde van de paal (op Figuur 2 is de voorzijde de onderkant van de tekening), hoewel dit laatste in het algemeen de voorkeur verdient voor het moeilijk afbreken van de structuur vanaf de voorzijde.
Aan elk van deze palen zijn de aanliggende vertikale zijranden van de stavenpanelen bevestigd in een aantal bevestigingspunten op verschillende hoogte van de paal. Zo is in Figuur 1 de linker zijrand van paneel 1 bevestigd aan paal 10 in de bevestigingspunten 13,14 en 15 en de rechter zijrand aan paal 20 in de bevestigingspunten 23,24 en 25, terwijl aan dezelfde gemeenschappelijke paal 20 de linker zijrand van paneel 2 bevestigd is in de bevestigingspunten 33,34 en 35.
Zoals te zien op Figuur 2 bevat het stavenpaneel 1 aan elk der vertikale zijranden een vertikale randstaaf 16 respectievelijk 17. Voor paneel 2 is dit ook het geval, waarbij de randstaaf 26 op Figuur 2 zichtbaar is. Elk van beide vertikale zijranden van paneel 1 is gemonteerd tegen de achterzijde van de respectieve- lijke aanliggende frontale vleugel 12 en 21 van de aanliggende paal 10 en 20.
Het stavenpaneel 1 volgens Figuur 1 en 2 bestaat uit horizontale staven en vertikale staven die in de kruispunten vast aan elkaar bevestigd zijn, bij voorkeur gelast, tot vorming van een rooster met rechthoekige mazen. Uit hetgene volgt zal blijken dat voor de toepassing van de uitvinding de keuze van de oriëntatie van de staven en de configuratie van de mazen volledig vrij is, uitgezonderd op de plaats van de bevestigingspunten 13 tot 15 en 23 tot 25. Daar moet het verloop van de randstaven 16 en 17 vertikaal zijn (niet strikt geometrisch), en moet er een staafuiteinde 18,28 met horizontaal verloop (niet strikt geometrisch) aan die randstaaf bevestigd zijn, bij voorkeur gelast, waarbij de rest van die staaf ook horizontaal mag zijn, zoals op Figuur 1, maar dit is niet noodzakelijk.
Ook de rest
<Desc/Clms Page number 8>
van de randstaaf moet niet noodzakelijk strikt vertikaal zijn, inzover de randstaaf zelf een vertikaal verloop heeft, die de aan de vertikale zijrand uitlopend staafdelen aan elkaar verbindt waardoor een stevige zijrand verkregen wordt. Zo kunnen de staven gedeeltelijk uit het vlak van het paneel geplooid
EMI8.1
zijn, of gegolfd. De staven zelf bestaan bij voorkeur uit getrokken staaldraad, bij voorkeur met een ronde diameter, hoewel driehoeksprofielen bijvoorbeeld ook mogelijk zijn.
Er werd reeds vermeld dat men voor de palen 10 en 20 een profiel zal gebruiken die, minstens langs de zijde waar een paneel moet gehecht worden een frontale plaatvormige vleugel heeft, bijvoorbeeld vleugel 12 voor het bevestigen aan de rand van paneel 1 aan paal 10. In de strikte zin is die frontale vleugel ook maar nodig ter hoogte van de bevestigingspunten, en kan tussen de bevestigingspunten weggelaten worden. In dat laatste geval heeft elk bevestigingspunt dan zijn eigen indivi- duele frontale plaatvormige vleugel waarbij op die plaats de vertikale zijrand van het paneel tegen de achterzijde van die individuele vleugel is gemonteerd.
Een gemeenschappelijke vleugel 12 voor alle bevestigingspunten 13 tot 15 van eenzelfde vertikale zijrand verdient echter de voorkeur, zowel voor de fabricage van het paalprofiel als voor de stevigheid van de ganse bevestiging van de zijrand. Voor een paal 20, waar beide aanliggende panelen 1 en 2 in elkaars verlengde liggen, lopen de twee aanliggende vleugels 21 en 22 bij voorkeur in elkaars verlengde (Figuur 2) tot vorming van een frontaal bandvormig deel van de paal, die doorloopt van boven naar beneden, zoals bij het getoonde T-profiel.
Zoals reeds vermeld is ter hoogte van elk bevestigingspunt, bv. 13 tot 15, de corresponderende vertikale zijrand gemonteerd tegen de achterzijde van de respectievelijke aanliggende, indi-
EMI8.2
viduele of gemeenschappelijke aanliggende plaatvormige vleugel 12. Dit betekent niet dat het dan noodzakelijk de vertikale randstaaf 16 is, of het horizontaal staafuiteinde 18, dat tegen die achterzijde aanleunt. In het geval van op elkaar gelaste
<Desc/Clms Page number 9>
staven zoals bij Figuur 2 verdient het echter, voor de bevestiging volgens de uitvinding, de voorkeur dat het horizontaal staafuiteinde 18 vóór de vertikale randstaaf 16 loopt, omdat het bevestigingsstuk dan een korter en steviger zijdeel zal kunnen hebben. De montage in de gleuf volgens de uitvinding zal zodanig zijn dat dit aanleunen zonder speling gebeurt.
Figuren 4 en 5 tonen een detailtekening van het bevestigingspunt 23 van Figuur 1 en van de tot nog toe bekende wijze van bevestiging van de vertikale zijrand aan vleugel 21 van paal 20. De bevestiging wordt getoond, zoals gezien vanaf de achterzijde van het paneel 1. Op de figuren is de randstaaf 17 te zien, die ter hoogte van het bevestigingspunt een vertikaal verloop heeft, en waarvan het staafuiteinde 28 met horizontaal verloop gelast is in een hoekpunt 29. Dit staafuiteinde kan eventueel nog over een kort stuk nog verder voorbij dit hoekpunt lopen indien gewenst.
De bevestiging gebeurt door middel van een bevestigingsstuk 30 dat een solidair stuk is uit metaal. Op Figuur 4 is het paneel 1 reeds in positie gebracht, maar het bevestigingsstuk 30 nog niet. Het wordt in positie gebracht door inschuiven, over de rand 38 van vleugel 21, in de richting van pijl 39, tot het de positie bereikt, zoals getoond in Figuur 5. Een detailtekening van zulk bevestigingsstuk wordt getoond in Figuur 6. Het stuk bevat een frontaal deel 31, een zijdeel 32 met een horizontale gleuf 64 aan de bovenzijde ervan, en een achterdeel 63.
Zoals getoond in Figuur 5, wanneer het stuk 30 in positie is, leunt het frontaal deel 31 aan tegen de voorzijde van vleugel 21, loopt het zijdeel 32 langs de rand 38 van vleugel 21 van voor naar achter, ligt het horizontaal staafuiteinde 28 in de gleuf 64, en leunt het achterdeel 63 tegen de achterzijde van het horizontaal staafuiteinde 28. In de positie volgens Figuur 5 wordt dit stuk 30 dan vastgeschroefd op de vleugel 21 door middel van schroef 36 die ingeschroefd wordt langs de achter- zijde in een opening 65 in het achterdeel van het bevestigings-
<Desc/Clms Page number 10>
stuk 30. De schroef wordt ingeschroefd totdat het uiteinde ervan stevig aandrukt tegen de achterzijde van vleugel 21.
De andere bevestigingspunten 24 en 25 (Figuur 1) op dezelfde paal 20 alsook, maar dan symmetrisch ten opzichte van een centrale vertikale lijn in paneel 1, de bevestigingspunten 13 tot 15, bevatten een gelijkaardige bevestiging als getoond voor het bevestigingspunt 23 in Figuren 4 tot 6. Echter, indien ze allemaal een bevestiging hebben waar de gleuf 64 zich aan de bovenzijde van het zijdeel 32 van het bevestigingsstuk 30 bevindt, en waar het corresponderend horizontaal staafeinde 28 loopt, dan is uit Figuren 1 en 5 duidelijk dat gans het paneel 1 aan beide vertikale zijranden uit de gleuven kan gelicht worden en verwijderd.
Daarom zal op elke vleugel 12,21 minstens een der bevestigingspunten een bevestigingsstuk hebben met een gleuf aan de onderzijde van het zijdeel 32, waarin dan het corresponderend horizontaal staafeinde 18, respectievelijk 28 loopt. Dan kan het paneel noch naar onder noch naar boven gelicht worden en zit het vast.
Figuren 7,8 en 9 tonen nu een detailtekening van het bevestigingspunt 13 van Figuur 1 en van de wijze van bevestiging, volgens de uitvinding, van de vertikale zijrand aan vleugel 12 van paal 10. Ook hier wordt de bevestiging gezien vanaf de achterzijde van het paneel 1. Op Figuur 7 is het bevestigingsstuk 40 te zien, vóórdat het op de paal 10 wordt aangebracht door frontaal inschuiven op de paal zonder paneel, dit wil zeggen door een translatiebeweging in een richting loodrecht op de vleugel 12, zoals aangeduid door pijl 49. Dit bevestigingsstuk bevat weerom een frontaal deel 41, en een gelijkaardig zijdeel 42 met een horizontale gleuf 44 aan de bovenzijde ervan, maar geen achterdeel, anders zou het stuk niet frontaal inschuifbaar zijn op de vleugel 12.
Het frontaal deel 41 heeft aan de achterzijde 43 een kontaktoppervlak, bestemd om tegen de voorzijde van de vleugel 12 aan te leunen wanneer het stuk op de paal geschoven is. Aan die achterzijde 43 bevat het frontaal
<Desc/Clms Page number 11>
deel een tap 45 die zonder speling in een opening 46 past in de vleugel 12.
Bij de montage wordt eerst dit bevestigingsstuk 40 op de paal 10 geschoven, zoals getoond in Figuur 7, in de richting van pijl 49, met de tap 45 in het gat 46 en totdat het kontaktoppervlak van genoemde achterzijde 43 aanstoot tegen de voorzijde van de vleugel 12. Dan zit het stuk nog niet vast op de paal en kan er onmiddellijk uitgetrokken worden. Maar het stuk geraakt vast nadien, zonder schroef noch schroefdraad, omdat nadien het paneel 1 in positie neergelaten wordt, in de richting van pijl 48 (Figuur 8), totdat het paneel in positie komt van Figuur 9. Dan zit het staafuiteinde 18 in de gleuf 44, zonder speling naar voor of naar achter en is het uittrekken van de tap niet meer mogelijk.
Aldus vervalt de noodzakelijkheid van schroef en schroefdraad, is er geen achterdeel meer nodig voor het bevestigingsstuk en wordt het vooraf frontaal inschuiven mogelijk van het stuk op de paal, zonder werk noch positionering.
Men kan dus alle bevestigingsstukken in de bevestigingspunten 13 tot 15 (Figuur 1) en de symmetrische uitvoering ervan voor de bevestigingspunten 23 tot 25, op voorhand op de respectievelijke vleugels 12 en 21 van de palen 10 en 20 opschuiven met de gleuven aan de bovenzijde en nadien het paneel 1 in die gleuven neerlaten. Het is duidelijk dat het paneel 1 er dan even gemakkelijk uit zou kunnen opgelicht worden. Daarom zal ook bij deze uitvoering op elke vleugel 12,21 minstens een der bevestigingspunten zulk een bevestigingsstuk hebben, maar met de gleuf aan de onderzijde. Normalerwijze is zulk een montage echter niet uitvoerbaar.
Immers, wanneer men alle bevestigingsstukken op voorhand op de palen plaatst, zowel die met de gleuven naar boven als die naar onder, dan kan men het paneel in die gleuven van die bevesti- gingsstukken niet meer neerlaten, want er zijn stukken met de gleuven naar onder. Wanneer men echter slechts die bevesti-
<Desc/Clms Page number 12>
gingsstukken plaatst met de gleuven naar boven, dan kan men wel het paneel in de gleuven neerlaten, maar dan moet men nog de bevestigingsstukken met de gleuven naar onder nog op de paal plaatsen, met het paneel reeds in positie. Dit laatste gaat echter niet meer, want het horizontaal uitlopend staafdeel 18
EMI12.1
zit in de weg.
Er is echter een oplossing, wanneer de bevestigingsstukken die nadien moeten opgeplaatst worden, elastisch vervormbaar uitgevoerd zijn, bijvoorbeeld volledig gemaakt uit elastisch vervormbaar materiaal, bijvoorbeeld uit kunststof. Op Figuur 10 en 11 wordt getoond hoe zulk stuk 40 dan nadien op de vleugel 12 van paal 10 wordt aangebracht. Op die figuur is de kijkrichting de richting van het horizontaal draaduiteinde 18, waarvan enkel het rond profiel zichtbaar is, en de vleugel 12 is ook maar zichtbaar in de dikte, in doorsnede ter hoogte van de opening 46. Het frontaal deel 41 van het stuk wordt getoond in vertikale doorsnede ter hoogte van de tap 45, en het zijdeel 42 wordt getoond in profiel. Men plaatst het stuk in een positie met het horizontaal draaduiteinde 18 partieel reeds in de gleuf (Figuur 10). De tap 45 zit dan niet goed ten opzichte van het gat 46.
Het stuk wordt echter aangedrukt in de richting van pijl 47, waarbij het elastisch vervormt en uiteindelijk in de positie springt volgens Figuur 11 : met de tap in het gat, en met het horizontaal draadeinde 18 volledig diep in de gleuf.
Hoe hoger de elasticiteitsmodulus van de kunststof (bijvoorbeeld een vezel versterkt polyamide), des te moeilijker het stuk in positie kan geduwd worden, en ook uit positie kan getrokken worden. De vorm en onderlinge positie van vleugel 12, tap 45 en gleuf 44 kunnen dan verder nog oordeelkundig gekozen worden om het uittrekken zoveel mogelijk te bemoeilijken. Het kan aldus ook zijn dat het elastisch induwen wel mogelijk is zonder breuk, maar het elastisch uittrekken niet meer. Zoals bij weerhaaksystemen veroorzaken omgekeerde bewegingen immers niet steeds dezelfde vervormingen.
Men kan ook de vorm en onderlinge positie van vleugel 12, tap 45 en gleuf 44 zodanig kiezen, bijvoorbeeld door gebruik van een gleuf die breder is
<Desc/Clms Page number 13>
aan de oppervlakte dan in de diepte (meer V-vorm dan U-vorm), dat het in- en uitklikken onder lichte elastische vervorming sterk vergemakkelijkt wordt en men een gemakkelijker plaatsing krijgt, maar waar het stuk dan beveiligd wordt tegen het uittrekken door middel van een sluitstuk zoals hieronder beschreven.
Het uittrekken van een bevestigingsstuk kan, in ieder geval, nog sterk bemoeilijkt worden door de gleuven 44 te voorzien van een U-vormig sluitstuk 50 (Figuur 12) dat over het zijdeel 42 geschoven wordt over een weerhakensysteem naar de gleuf toe in een richting loodrecht op de gleuf, zodat die wordt afgesloten.
De weerhaken 51 op de binnenzijde van het sluitstuk haken in op de weerhaken 52 op het deel van het oppervlak van het zijdeel 42 waarlangs het sluitstuk 50 op het zijdeel 42 geschoven wordt. Dit inhaken gebeurt op een wijze dat het uitschuiven in tegengestelde richting, zonder breken, niet meer mogelijk is.
Het mag ook niet mogelijk zijn dat dit sluitstuk 50 in de gleufrichting zou kunnen afgeschoven worden. Daarom zijn het sluitstuk 50 en het zijdeel 42 qua vorm zo op elkaar afgestemd, bijvoorbeeld met een rand 53 op het sluitstuk, dat het aldus uitschuiven belet wordt doordat het sluitstuk, bijvoorbeeld met die rand, tegen dit zijdeel aanstoot.
Zoals duidelijk zal zijn uit de uitleg hierboven, zal de montage van het paneel 1 (Figuur 1) mogelijk zijn vanzodra er aan elke zijrand een aantal bevestigingspunten zijn (bv. drie : 13,14 en 15), waarvan een eerste deelaantal (bv. twee : 13 en 14) de gleuf aan de bovenzijde van het zijdeel van het corresponderende bevestigingsstuk heeft, en het resterende deelaantal (bv. een : 15) aan de onderzijde. Hoewel het ook omgekeerd kan, plaatst men eerst vooraf het eerste aantal bevestigingsstukken met de gleuf naar boven op de palen 10 en
20, laat men het paneel 1 vertikaal in de gleuven schuiven, en klikt men dan het resterende deelaantal op de palen met het paneel erop, door elastische vervorming. Bij voorkeur is dat resterende deelaantal gelijk aan 1.
Strikt gesproken is het dus
<Desc/Clms Page number 14>
slechts een van beide deelaantallen, namelijk het deelaantal dat het laatst op de paal geplaatst wordt, waar het bevestigingsstuk elastisch vervormbaar moet zijn. Bij voorkeur zal men echter, voor de eenvoud van fabricage en gebruik, alle stukken uitvoeren in dezelfde elastisch vervormbare uitvoeringsvorm.
Men kan er ook voor zorgen dat alle bevestigingsstukken, zowel die (13 tot 15) aan de ene zijrand, als de symmetrische uitvoering aan de andere zijrand (23 tot 25), qua vorm gelijk zijn, eveneens voor de eenvoud van fabricage en gebruik. Het volstaat dat de stukken dan symmetrisch van vorm zijn ten opzichte van een horizontaal vlak doorheen het midden van het stuk (een equatoriaal vlak). Dit was bijvoorbeeld reeds het geval voor de stukken volgens Figuur 6. In dat geval heeft het zijdeel een horizontale gleuf zowel aan de bovenzijde als aan de onderzijde.
Voor een paal 20 (Figuur 1), waar beide aanliggende panelen 1 en 2 in elkaars verlengde liggen, zullen de twee aanliggende vleugels 21 en 22 bij voorkeur in elkaar verlengde liggen. De bevestigingspunten 23 en 33, respectievelijk 24 en 34, en 25 en 35 liggen dan bij voorkeur bij paren twee aan twee op verschillende hoogten van de paal, hoewel deze schikking per paar niet strikt noodzakelijk is. In dit laatste geval kan men echter, voor elk zulk paar een gemeenschappelijk bevestigingsstuk 55 voorzien zoals getoond op Figuur 13. Zulk stuk bestaat uit een gemeenschappelijk frontaal deel 56 met een gemeenschappelijke tap 57, en twee zijdelen 58 en 59 aan weerszijden, met de horizontale gleuven 60 en 61 in elkaars verlengde.
Dit stuk is frontaal opschuifbaar op de plaat, bestaande uit de vleugels 21 en 22, totdat het kontaktoppervlak 62 aanleunt tegen de voorzijde van die plaat. Men zal er bij voorkeur voor zorgen dat dit stuk symmetrisch is (met uitzondering eventueel van de tap) ten opzichte van een vertikaal vlak, loodrecht op de vleugel, en doorheen het midden van het stuk. Dan kan hetzelfde stuk opgedraaid worden voor gebruik met de gleuven naar onder.
<Desc/Clms Page number 15>
Doordat het bevestigingsstuk 40 (Figuur 7) geen achterdeel heeft, kan er een speling ontstaan voor de randstaaf 16, tussen het zijdeel 42 van het bevestigingsstuk en de centrale vleugel 19 van paal 10 (Figuur 9). Daardoor is een kleine horizontale beweging in het vlak van het paneel mogelijk. Dit laat echter toe dat de paal 10 niet op zeer juiste afstand van paal 20 moet ingeplant zijn. De speling kan dienen om de onnauwkeurigheid op te vangen bij het plaatsen.
Verdere uitvoeringen kunnen uit deze uiteenzetting verder afgeleid worden die op hetzelfde principe berusten : een frontaal op een vleugel van een paal opschuifbaar bevestigingsstuk zonder achterdeel, en in het frontaal deel een tap plaatsen ten opzichte van de vleugel en de gleuf zodanig dat het induwen zonder elastische vervorming niet mogelijk is, maar wel met elastische vervorming. De tap 45 past in de opening 46 zonder speling, maar die tap moet daarvoor niet rond zijn. Zij kan in het bijzonder vierkantig zijn, en de achterzijde 43 van het frontaal deel kan meer dan een tap bevatten. Ook moet het bevestigingsstuk niet noodzakelijk helemaal uit elastisch vervormbaar materiaal uitgevoerd zijn, inzover als het stuk op zich op de nodige plaatsen de nodige elastische vervormbaarheid heeft voor het inklikken.
Verder moeten de vleugels 12,21 in de bevestigingspunten niet noodzakelijk een vlakke plaatvorm hebben met overal gelijke dikte, inzover het bevestigingsstuk vooraan en de zijrand van het paneel achteraan er tegen kunnen aanleunen. Zo kan die vleugel nog voorzien zijn van een neusdeel, zoals getoond in Figuur 3. De vorm van het bevestigingsstuk moet er dan aan aangepast worden, bij voorkeur doch niet noodzakelijk, op een wijze dat de achterzijde van het frontaal deel niet alleen tegen de voorzijde van de paal aanleunt, maar zoveel mogelijk kontakt maakt met die voorzijde.