<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze voor het ondersteunen van weefkaders en weefkader om toegepast te worden bij deze inrichting.
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het ondersteunen van weefkaders en een weefkader om toegepast te worden bij deze inrichting.
Gekend zijn weefkaders die bestaan uit twee zijprofielen die verbonden worden door dwarsprofielen waaraan hevels voor de kettingdraden zijn opgehangen. Voor het wegnemen of aanbrengen van dergelijke weefkaders wordt gebruik gemaakt van inrichtingen die samenwerken met het bovenste dwarsprofiel van de weefkaders. Dergelijke inrichtingen hebben als nadeel dat de hevels van de kaders zijdelings dienen verplaatst te worden om toe te laten elementen binnen het weefkader aan te brengen. Een voorbeeld van een dergelijke inrichting is beschreven in het Zwitsers octrooi 661065. Deze inrichtingen hebben tevens als nadeel dat de voornoemde elementen die met de weefkaders samenwerken hinder vormen bij het automatisch bedraden van de hevels en de hevels kunnen beschadigen.
De huidige uitvinding heeft tot doel een inrichting voor het ondersteunen van weefkaders en een weefkader om toegepast te worden bij deze inrichting die de voornoemde
<Desc/Clms Page number 2>
nadelen niet vertonen.
EMI2.1
Tot dit doel betreft de uitvinding een inrichting voor het ondersteunen van weefkaders bij weefmachines, waarbij de weefkaders bestaan uit twee zijprofielen die verbonden worden door twee dwarsprofielen daardoor gekenmerkt dat de inrichting middelen bevat om meerdere weefkaders buiten de weefkaders ten opzichte van een weefmachinegedeelte te ondersteunen die een meeneemelement bevatten dat met meerdere weefkaders kan samenwerken. Bij voorkeur bevatten deze middelen een meeneemelement dat volgens de lengterichting van de zijprofielen van de weefkaders verplaatsbaar is ten opzichte van dit weefmachinegedeelte en een tweede meeneemelement dat volgens de lengterichting van de zijprofielen van de weefkaders niet verplaatsbaar is ten opzichte van dit weefmachinegedeelte.
In geval de weefmachine bestaat uit een verplaatsbaar en een vast opgesteld weefmachinegedeelte ondersteunen de middelen volgens de uitvinding bij voorkeur de weefkaders ten opzichte van het verplaatsbaar weefmachinegedeelte.
Tot dit doel betreft de uitvinding eveneens een weefkader om toegepast te worden bij de voornoemde inrichting die twee steunelementen bevat die voorzien zijn buiten het weefkader teneinde toe te laten het weefkader te ondersteunen.
<Desc/Clms Page number 3>
De inrichting en het weefkader volgens de uitvinding bieden als voordeel dat de weefkaders kunnen aangebracht of verwijderd worden zonder dat elementen tussen de hevels dienen gebracht te worden en zonder dat de hevels beschadigd kunnen worden.
Teneinde de kenmerken volgens de uitvinding duidelijk naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 een weefmachine voorzien van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 de weefmachine volgens figuur 1 in een andere stand weergeeft ; figuur 3 een zieht volgens pijl F3 in figuur 2 weergeeft ; figuur 4 een zieht volgens pijl F4 in figuur 3 weergeeft ; figuren 5 tot 7 in verschillende standen een variante uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weergeven ; figuur 8 een zieht volgens pijl F8 in figuur 6 weergeeft ; figuren 9 en 10 een variante van de uitvoeringsvorm van figuren 3 en 4 weergeven.
In figuren 1 en 2 is een weefmachine 1 weergegeven die bestaat uit een vast opgesteld eerste weefmachinegedeelte 2 en een verplaatsbaar tweede weefmachinegedeelte 3.
<Desc/Clms Page number 4>
Hierbij bevat het eerste weefmachinegedeelte 2 ondermeer een niet in de figuren weergegeven ladeaandrijfsysteem, doekopwikkelsysteem en kettingboomaandrijving en een schematisch weergegeven kaderaandrijving 4. De kaders 5, het riet 6 en de kettingboom 7 zijn met het weefmachinegedeelte 3 verplaatsbaar. Het weefmachinegedeelte 3 omvat ondermeer een lagering 8 voor de kettingboom 7 en een verplaatsbaar langs het weefmachinegedeelte 3 bevestigde steun 9 waarop een kettingwachter 10 en een sleep 11 zijn gemonteerd. De sleep 11 is voorzien op een arm 12 die ten opzichte van de steun 9 door een veer 13 wordt ondersteund. Het weefmachinegedeelte 3 bevat tevens kadergeleidingen 14 en geleidingsmiddelen 15 om het verplaatsbaar weefmachinegedeelte 3 volgens een gewenste baan te verplaatsen ten opzichte van het vast opgesteld weefmachinegedeelte 2.
Tevens zijn dwarssteunen 16 voor het weefmachinegedeelte 2, koppelelementen 17 om de weefkaders 5 met de kaderaandrijving 4 te koppelen en kettingdraden 45 weergegeven.
In de weergegeven uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 4 betreft de uitvinding een inrichting 18 voor het ondersteunen van meerdere weefkaders 5 bij weefmachines, waarbij de weefkaders 5 bestaan uit twee zijprofielen 19 die verbonden worden door twee dwarsprofielen 20. De middelen 18 bevatten een meeneemelement 21 dat met meerdere weefkaders 5 kan samenwerken en dat bij voorkeur
<Desc/Clms Page number 5>
volgens de lengterichting van de zijprofielen 19, weergegeven met richting A in figuur 3, verplaatsbaar is.
Bij voorkeur ondersteunen de middelen 18 de weefkaders 5 ten opzichte van het verplaatsbaar weefmachinegedeelte 3 en is het meeneemelement 21 verplaatsbaar ten opzichte van dit weefmachinegedeelte 3.
De middelen 18 zijn voorzien op een steunstuk 22 van het verplaatsbaar weefmachinegedeelte 3 waarop bijvoorbeeld ook de kadergeleidingen 14 bevestigd zijn. Hiertoe bevatten de middelen 18 tevens een as 23 die bevestigd is op dit steunstuk 22. Het meeneemelement 21 is verplaatsbaar langsheen de as 23 en is hiertoe van een boring 24 voorzien die met de as 23 kan samenwerken. Om te verhinderen dat het meeneemelement 21 zich verplaatst langsheen de as 23 kunnen de middelen 18 vergrendelingsmiddelen 25 bevatten die bijvoorbeeld bestaan uit een tap 26 die met een van de in de as 23 voorziene boringen 27 kan samenwerken. In de uitvoeringsvorm van figuur 4 is het meeneemelement 21 L-vormig uitgevoerd.
Teneinde de weefkaders 5 buiten de weefkaders 5 te kunnen ondersteunen door de middelen 18 volgens de uitvinding bevatten de weefkaders 5 twee steunelementen 28 die voorzien zijn buiten de weefkaders 5. Deze steunelementen 28 zijn bij voorkeur aan beide zijprofielen 19 van de
<Desc/Clms Page number 6>
weefkaders 5 bevestigd en bevinden zieh bovenaan de zijprofielen 19. In de uitvoeringsvorm van figuur 3 bestaan de steunelementen 28 uit een zijdelings aan het weefkader 5 voorzien uitsteeksel.
Het is duidelijk dat tussen de dwarsprofielen 20 van de weefkaders 5 hevels 29 voorzien zijn die een draadoog 30 voor de kettingdraden 45 bevatten. De koppelelementen 17 bevatten bijvoorbeeld bevestigingsstukken 31 die kunnen samenwerken met bevestigingselementen 32 van de weefkaders 5. De bevestiging van de weefkaders 5 aan de koppelelementen 17 kan bij deze uitvoeringsvorm gebeuren door de kadergeleidingen 14 met de weefkaders 5 zijdelings, volgens richting B in figuur 3, te verschuiven.
De werking van de inrichting zoals weergegeven in figuren 1 tot 4 wordt hiernavolgend verduidelijkt.
In geval men het verplaatsbaar weefmachinegedeelte 3 wil wegnemen kunnen vooreerst de weefkaders 5 op ongeveer eenzelfde hoogte gebracht worden en kunnen de kadergeleidingen 14 met de weefkaders 5 zijdelings verschoven worden, volgens de in figuur 3 weergegeven richting B, tot een toestand ontstaat waarbij de bevestigingselementen 32 nog blijven steunen op de bevestigingsstukken 31. Vervolgens worden de middelen 18
<Desc/Clms Page number 7>
op beide steunstukken 22 geplaatst zodanig dat het meeneemelement 21 zich onder de steunelementen 28 van de weefkaders 5 bevindt.
Vervolgens kan het meeneemelement 21 naar boven verplaatst volgens de lengterichting A van de zijprofielen 19 tot een toestand ontstaat zoals weergegeven in figuur 3 waarbij het meeneemelement 21 kontakt maakt men de steunelementen 28 en kunnen de tappen 26 van de vergrengelingsmiddelen 25 in een boring 27 van de as 23 geplaatst worden. Vervolgens kan het weefmachinegedeelte 3 weggenomen worden.
Na het terug aanbrengen van een verplaatsbaar weefmachinegedeelte 3 worden de tappen 26 vooreerst weggenomen en worden de meeneemelementen 21 naar beneden verplaatst volgens de lengterichting A van de zijprofielen 19 om de bevestigingselementen 32 te laten steunen op de bevestigingstukken 31. Vervolgens worden de middelen 18 weggenomen en de kadergeleidingen 14 met de kaders 5 zijdelings verschoven volgens richting B om de bevestigingselementen 32 in de bevestigingstukken 31 te brengen.
Dergelijke inrichting laat toe de weefkaders 5 op te nemen zelfs in het geval niet alle weefkaders 5 perfekt op dezelfde hoogte staan.
<Desc/Clms Page number 8>
Het is duidelijk dat het niet noodzakelijk is alle weefkaders 5 op ongeveer eenzelfde hoogte te brengen vooraleer het aanbrengen van de middelen 18 en dat het meeneemelement 21 vooraf aan het verwijderen van het verplaatsbaar weefmachinegedeelte 3 niet noodzakelijk kontakt maakt met alle steunelementen 28 van de weefkaders 5. Weliswaar dient het meeneemelement 21 kontakt te maken met alle weefkaders 5 bij het einde van de vertikale verplaatsing, langsheen de geleidingsmiddelen 15, van het verplaatsbaar weefmachinegedeelte 3.
In een variante uitvoeringsvorm weergegeven in figuren 5 tot 8 kunnen de middelen 18 naast het meeneemelement 21 een tweede meeneemelement 33 bevatten dat volgens de lengterichting A van de zijprofielen 19 niet verplaatsbaar is ten opzichte van het weefmachinegedeelte 3. In deze uitvoeringsvorm is het meeneemelement 21 verplaatsbaar door verplaatsingsmiddelen 34, die bijvoorbeeld bestaan uit schroefmiddelen, teneinde kontakt te kunnen maken met de steunelementen 28 van de weefkaders 5. Volgens een variante kunnen de verplaatsingsmiddelen 34 bestaan uit een pneumatisch bevolen cilinder of een elektrisch bevolen lineaire motor. De middelen 18 bevatten een steun 35 met een bovendeel 36 waarin een gleuf 37 is voorzien waarin het tweede meeneemelement 33 kan aangebracht worden.
Dit tweede meeneemelement 33 is verschuifbaar in de gleuf 37 volgens een vlak loodrecht op de lengterichting A van de
<Desc/Clms Page number 9>
EMI9.1
zijprofielen 19. Het tweede meeneemelement 33 kan bestaan uit een lat 38 die voorzien is van uitsteeksels 39 die met minstens een deel van de steunelementen 28 van de weefkaders 5 kunnen samenwerken. De uitsteeksels 39 van de lat 38 kunnen bijvoorbeeld per twee opeenvolgende weefkaders 5 met het steunelement 28 van een weefkader 5 samenwerken.
De werking van de inrichting volgens figuren 5 tot 8 is analoog aan deze weergegeven in figuren 1 tot 4. Het meeneemelement 21 wordt vooreerst aangebracht en door de verplaatsingsmiddelen 34 naar boven verplaatst volgens de richting A van de zijprofielen 19 teneinde samen te werken met de steunelementen 28 van de weefkaders 5 tot de steunelementen 28 zich boven de gleuf 37 bevinden.
Vervolgens kan men het verplaatsbaar weefmachinegedeelte 3 met de weefkaders 5 verwijderen van het vast opgesteld weefmachinegedeelte 2.
Vervolgens wordt de lat 38 in de gleuf 37 gebracht zodanig dat de uitsteeksels 39 zich tegenover steunelementen 28 van de weefkaders 5 bevinden. Vervolgens verplaatst men het verplaatsbaar meeneemelement 21 naar beneden zodanig dat een deel van de weefkaders 5 steunt op het eerste meeneemelement 21 en een ander deel van de weefkaders 5 op het tweede meeneemelement 33. Dit laat toe twee vlakken kettingdraden te vormen om bijvoorbeeld een schrankroede
<Desc/Clms Page number 10>
tussen de twee vlakken kettingdraden te brengen.
Vervolgens kan het eerste meeneemelement 21 terug naar boven verplaatst worden tot de steunelementen 28 zieh boven de gleuf 37 bevinden en kan het tweede meeneemelement 33 in de gleuf verschoven worden zodanig dat de uitsteeksels 39 zieh tegenover steunelementen 28 van volgende weefkaders 5 bevinden. Men verplaatst vervolgens terug het eerste meeneemelement 21 naar beneden om opnieuw twee vlakken kettingdraden te vormen teneinde bijvoorbeeld een tweede schrankroede tussen deze vlakken kettingdraden aan te brengen. Het aanbrengen van schrankroeden is soms vereist om kettingwachterlamellen automatisch aan te brengen met behulp van bepaalde automaten of om kettingdraden automatisch aan te knopen.
In figuren 9 en 10 is een variante weergegeven waarbij de steunelementen 28 deel uitmaken van bevestigingselementen 40 om de weefkaders 5 met bevestigingsstukken 41 van de koppelelementen 17 te verbinden. De koppelelementen 17 bevatten hierbij kabels 42. Deze bevestigingselementen 40 bestaan bijvoorbeeld uit twee zijplaten 43 waartussen het steunelement 28 is voorzien. Het meeneemelement 21 van de middelen 18 bevat in deze uitvoeringsvorm haken 44 die kunnen samenwerken met de steunelementen 28 van de weefkaders 5. Het feit dat de haken 44 ingrijpen tussen de zijplaten 43 laat ook toe de weefkaders 5 op een konstante onderlinge afstand te houden.
<Desc/Clms Page number 11>
De werking van de uitvoeringsvorm volgens figuren 9 en 10 is analoog aan de werking van de uitvoeringsvorm volgens figuren 3 en 4. Vooreerst worden de middelen 18 op de steunstukken 22 aangebracht en worden de bevestigingsstukken 41 uit de bevestigingselementen 40 geschoven, tot een toestand zoals weergegeven in streeplijn in figuur 9. Het meeneemelement 21 kan vervolgens volgens de lengterichting A van de zijprofielen 19 verplaatst worden tot de haken 44 van de meeneemelementen 21 samenwerken met de steunelementen 28 van de weefkaders 5.
De inrichting voor het ondersteunen van weefkaders en de weefkader om toegepast te worden bij deze inrichting beperken zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kunnen binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.