NL9201706A - Geleidingsinrichting voor transportsysteem. - Google Patents

Geleidingsinrichting voor transportsysteem. Download PDF

Info

Publication number
NL9201706A
NL9201706A NL9201706A NL9201706A NL9201706A NL 9201706 A NL9201706 A NL 9201706A NL 9201706 A NL9201706 A NL 9201706A NL 9201706 A NL9201706 A NL 9201706A NL 9201706 A NL9201706 A NL 9201706A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
rail
rail elements
building
guiding device
elements
Prior art date
Application number
NL9201706A
Other languages
English (en)
Other versions
NL192731C (nl
NL192731B (nl
Original Assignee
Mitsubishi Motors Corp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Mitsubishi Motors Corp filed Critical Mitsubishi Motors Corp
Publication of NL9201706A publication Critical patent/NL9201706A/nl
Publication of NL192731B publication Critical patent/NL192731B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL192731C publication Critical patent/NL192731C/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B66HOISTING; LIFTING; HAULING
    • B66CCRANES; LOAD-ENGAGING ELEMENTS OR DEVICES FOR CRANES, CAPSTANS, WINCHES, OR TACKLES
    • B66C17/00Overhead travelling cranes comprising one or more substantially horizontal girders the ends of which are directly supported by wheels or rollers running on tracks carried by spaced supports
    • B66C17/04Overhead travelling cranes comprising one or more substantially horizontal girders the ends of which are directly supported by wheels or rollers running on tracks carried by spaced supports with lifting beams, e.g. slewable beams, carrying load-engaging elements, e.g. magnets, hooks
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B62LAND VEHICLES FOR TRAVELLING OTHERWISE THAN ON RAILS
    • B62DMOTOR VEHICLES; TRAILERS
    • B62D65/00Designing, manufacturing, e.g. assembling, facilitating disassembly, or structurally modifying motor vehicles or trailers, not otherwise provided for
    • B62D65/02Joining sub-units or components to, or positioning sub-units or components with respect to, body shell or other sub-units or components
    • B62D65/18Transportation, conveyor or haulage systems specially adapted for motor vehicle or trailer assembly lines

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Manufacturing & Machinery (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Transportation (AREA)
  • Automobile Manufacture Line, Endless Track Vehicle, Trailer (AREA)
  • Intermediate Stations On Conveyors (AREA)
  • Automatic Assembly (AREA)
  • Specific Conveyance Elements (AREA)
  • Lift-Guide Devices, And Elevator Ropes And Cables (AREA)
  • Conveying And Assembling Of Building Elements In Situ (AREA)

Description

Titel: Geleidingsinrichting voor transportsysteem.
Beschrijving.
Deze uitvinding heeft betrekking op een geleidingsinrichting voor een transportsysteem, geïnstalleerd in een gebouw, zoals een fabriek.
In een fabriek voor het assembleren van automobielen wordt een transportsysteem gebruikt om bijvoorbeeld panelen te transporteren als een werkstuk. Er zijn dergelijke transportsystemen verschaft, zoals een systeem waarbij het werkstuk horizontaal wordt aangevoerd, een systeem waarbij het werkstuk verticaal wordt aangevoerd, en een systeem waarbij het werkstuk horizontaal en verticaal wordt aangevoerd.
Zoals weergegeven in figuur 6, heeft een transportsysteem, dat als functie heeft om het werkstuk in horizontale en verticale richtingen aan te voeren, een horizontale dwarsgeleidingsrail 2, bevestigd aan een element 1 aan de plafondzijde van het gebouw, en een dwars-eenheid 3 (slechts gedeeltelijk weergegeven) beweegt zich in de horizontale richting, d.w.z. in de richting van de pijl A in de figuur, langs de dwarsgeleidingsrail 2. De dwarseenheid 3 wordt voorzien van een verticaal bewegend lichaam 4, dat in de verticale richting kan bewegen, d.w.z. in de richting van de pijl B in de figuur, en een bovenste rail 5, die de verticale verplaatsing van het verticaal bewegende lichaam 4 geleidt.
De bovenste rail 5 strekt zich uit onder de dwarseenheid 3.
Een onderste rail 7 die omhoog komt vanuit een vloer 6 van het gebouw, wordt onder de bovenste rail 5 voorzien. De onderste rail 7 wordt bevestigd aan de vloer 6, en de bovenste rail 5 en de onderste rail 7 liggen in eikaars verlengde, wanneer de dwarseenheid 3 stopt bij een vooraf bepaalde positie in het gebouw. Als de bovenste rail 5 en de onderste rail 7 in het verlengde van elkaar liggen, wordt het verticaal bewegende lichaam 4 verplaatst in de richting van de pijl B, door middel van een verticaal aandrijvingsmechanisme, zoals een lier. De bovenste rail 5 en de onderste rail 7 worden vervaardigd van een materiaal met een groef in de lengterichting, zoals een U-balk, en een geleidingsrol 8 van het verticaal bewegende lichaam 4 wordt tegen het binnenoppervlak van de groef geroteerd, om de verticale verplaatsing van het verticaal bewegende lichaam 4 te geleiden.
Bij het bovengenoemde systeem volgens de stand der techniek, wordt de bovenste rail 5 voorzien aan de dwarseenheid 3, en de dwarseen— heid 3 wordt ondersteund aan de dwarsgeleidingsrail 2, die een bouwzijdig onderdeel vormt. Daarom wordt de positie van de bovenste rail 5 beïnvloed door de constructieve toestand van het gebouw. Anderzijds wordt de onderste rail 7 bevestigd aan de vloer 6 van het gebouw. Bijgevolg heeft, wanneer een afwijking in de positie optreedt in delen van het gebouw ten opzichte van de vloer 6, ten gevolge van effekten van verschil in thermische uitzetting e.d., veroorzaakt door seizoensinvloeden, de aan-slagpositie van de dwarseenheid 3 de neiging om te variëren, hetgeen leidt tot een afwijking in de relatieve posities van de bovenste rail 5 en de onderste rail 7. Als de mate van de afwijking toeneemt, is de geleidingsrol 8 niet meer in staat om over te gaan tussen de rails 5 en 7 bij een voeggedeelte 9 van de rails 5 en 7.
Tot nog toe worden trompetvormig verwijde gedeelten 5a en 7a die zich elk uitstrekken over de lengten en voorzien bij het voeggedeelte 9 van de rails 5 en 7, zodat de geleidingsrol 8 kan wisselen tussen de bovenste rail 5 en de onderste rail 7, zelfs wanneer een afwijking in zekere mate optreedt in de horizontale richting tussen de bovenste rail 5 en de onderste rail 7.
Wanneer de bovengenoemde, verwijde gedeelten 5a en 7a voorzien worden, hapert de beweging van de geleidingsrol 8 evenwel gedurende het tijdstip dat de geleidingsrol 8 door de verwijde gedeelten 5a en 7a passeert, hetgeen leidt tot een trilling of geluid van het verticaal bewegende lichaam 4 en leidt tot een storing van het systeem.
Daarom is het een eerste doel van de onderhavige uitvinding een geleidingsinrichting voor een transportsysteem te verschaffen, die een verticale geleidingsrail omvat, welke een soepele geleiding mogelijk maakt van de verticale verplaatsing van een verticaal bewegend lichaam, dat aan een dwarseenheid wordt voorzien.
Samenvatting van de uitvinding.
Volgens de onderhavige uitvinding die op het bovengenoemde doel is gericht, wordt een geleidingsinrichting verschaft voor een transportsysteem, omvattende een dwarsgeleidingsrail, gedragen door een bouwzijdig element, en dat zich zijdelings uitstrekt, een dwarseenheid die zich beweegt langs de dwarsgeleidingsrail, en verticale geleidings-rails voor het geleiden van de verticale verplaatsing van een verticaal bewegend lichaam, dat aan de dwarseenheid wordt voorzien, waarbij de verticale geleidingsrail ten minste een paar bovenste railelementen omvat, die aan de dwarseenheid zijn aangebracht en zich onder de dwarseenheid uitstrekken, en ten minste een paar onderste railelementen die onder de bovenste railelementen zijn aangebracht en doorgaan naar de afzonderlijke bovenste railelementen, wanneer de dwarseenheid op een vooraf bepaalde positie in het gebouw stopt, waarbij de onderste railelementen gedragen worden door een bouwzijdig element, en de hoogten van de voeggedeelten tussen de bovenste railelementen en de onderste railelementen vanuit de vloer, bij het paar verticale geleidingsrails van elkaar verschillen.
Meer dan één paar verticale geleidingsrails kan zijn aangebracht.
Bij de inrichting volgens de onderhavige uitvinding, wordt de dwarseenheid verplaatst in de horizontale richting langs de dwarsgeleidingsrail. Een werkstuk wordt vastgehouden op het verticaal bewegende lichaam van de dwarseenheid. Wanneer de dwarseenheid wordt verplaatst en op een vooraf bepaalde positie in het gebouw wordt gestopt, zullen onderste uiteinden van de bovenste railelementen en bovenste uiteinden van de onderste railelementen in eikaars verlengde komen te liggen.
Het verticaal bewegende lichaam wordt naar beneden verplaatst langs ten minste een paar verticale geleidingsrails, die bovenste en onderste railelementen omvatten.
Bij de onderhavige inrichting gaat, omdat de hoogten van de voeggedeelten tussen de bovenste railelementen en de onderste railelementen bij het paar verticale geleidingsrails van elkaar verschillen, wanneer het verticaal bewegende lichaam door het voeggedeelte van de rail aan de ene verticale geleidingsrail gaat, het verticaal bewegende lichaam door een ander gedeelte dan het voeggedeelte aan de andere verticale geleidingsrail. Bijgevolg wordt het verticaal bewegende lichaam gedwongen geleid door de verticale geleidingsrail, ten minste aan één zijde, waardoor het opwekken van een trilling wordt onderdrukt en een soepele verticale verplaatsing wordt bereikt.
Voorts worden, in de inrichting volgens de onderhavige uitvinding, omdat zowel de bovenste railelementen als de onderste railelementen gedragen worden door een bouwzijdig element, de relatieve posities van de bovenste railelementen en de onderste railelementen vrijwel constant ge- houden, zelfs als een afwijking optreedt in de horizontale positie tussen het gebouw en de vloer, ten gevolge van temperatuurswisselingen in de seizoenen o.d., waarbij de onderste uiteinden van de bovenste railelementen en de bovenste uiteinden van de onderste railelementen op de juiste wijze tegenover elkaar liggen, in de toestand waarbij de dwarseenheid op een vooraf bepaalde positie stopt.
Korte beschrijving van de tekeningen.
Figuur 1 is een schematisch vooraanzicht van een transportsysteem, uitgerust met een uitvoeringsvorm van de geleidingsinrichting volgens de onderhavige uitvinding.
Figuur 2 is een schematisch vooraanzicht van onderste railelementen in het in figuur 1 weergegeven transportsysteem.
Figuur 3 is een schematisch zijaanzicht, dat een gedeelte weergeeft van het in figuur 1 weergegeven transportsysteem.
Figuur 4 is een schematisch zijaanzicht, dat een gedeelte weergeeft van een roleenheid en railelementen, die toegepast worden in het in figuur 1 weergegeven transportsysteem.
Figuur 5 is een schematisch aanzicht in doorsnede, genomen over de lijn V-V in figuur 4.
Figuur 6 is een schematisch zijaanzicht van een transportsysteem, uitgerust met een geleidingsinrichting volgens de stand der techniek.
Gedetailleerde beschrijving van uitvoeringsvormen die de voorkeur hebben.
Een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding zal nu worden beschreven, onder verwijzing naar een geleidingsinrichting 11, die in een in de figuren 1 tot 5 weergegeven transportsysteem 10 worden toegepast. Het weergegeven transportsysteem 10 wordt geïnstalleerd in een gebouw met grote afmetingen, zoals een fabriek voor automobielassem-blage, en heeft als functie een werkstuk, zoals panelen die gebruikt worden bij automobielcarrosserieën, in de horizontale en verticale richtingen te transporteren. In figuur 1 en andere, komen een vloer 12 voor in het gebouw aan de onderzijde van de figuur en een (bouwzijdig) element 13 aan de plafondzijde van de bovenkant van de figuur.
Een paar rechtse en linkse dwarsgeleidingsrails 15 en 16 worden aangebracht langs het element 13 van de plafondzijde. De dwars- geleidingsrails 15 en 16 strekken zich uit in de horizontale richting in het gebouw, en worden gemonteerd bij geschikte posities, aan het element 13 aan de zijde van het plafond, met dragende constructies 17.
Een dwarseenheid 20 wordt verplaatsbaar aangebracht aan de dwarsgeleidingsrails 15 en 16. Rollen 21 en 22 (gedeeltelijk weergegeven) aangebracht aan het bovenste gedeelte van een dwarseenheid 20, zijn in rollend contact met de dwarsgeleidingsrails 15 en 16. De dwarseenheid 20 is geschikt om verplaatsbaar te zijn in horizontale richting (de richting van de pijl A in figuur 3), over een bepaald bereik, vanuit een invoer-fase van een werkstuk, totaan een overdrachtsfase van een werkstuk in het gebouw, door middel van een (niet weergegeven) dwars-aandrijvingsmechanisme.
De dwarseenheid 20 omvat een basisraamwerk 25, een verticaal bewegend lichaam 26, dat verticaal beweegbaar wordt ondersteund op het basisraamwerk 25, en een paar rechtse en linkse bovenste railelementen 30 en 31. Het verticaal bewegende lichaam 26 wordt aangedreven in de verticale richting (de richting van de pijl B in figuur 1) door een verticaal aandrijvingsmechanisme 32 dat een kabelvormig materiaal omvat, zoals een staaldraadkabel of een ketting en een lier om het kabelvormige materiaal op te wikkelen.
Het verticaal bewegende lichaam 26 heeft een werkstukhouder 35, om een werkstuk W, gedeeltelijk in figuur 3 weergegeven, in een vooraf bepaalde houding vast te houden. De werkstukhouder 35 wordt geopend en gesloten door een aandrijvingsmechanisme 36 dat gebruik maakt van een geschikte bedieningsinrichting, zoals een luchtcylinder o.d., om het werkstuk W vast te houden of vrij te maken. Het werkstuk W is bijvoorbeeld een deurpaneel of zijpaneel van automobielen.
De bovenste railelementen 30 en 31 worden aan de rechter- en linker zijde van het basisraamwerk 25 van de dwarseenheid 20 gemonteerd door middel van horizontale balken 40 en 41. De bovenste railelementen 30 en 31 strekken zich afzonderlijk verticaal uit in de richting van de vloer 12 van het gebouw.
Zoals weergegeven in de figuren 4 en 5, waarbij het bovenste railelement 30, dat de elementen vertegenwoordigt, wordt weergegeven, omvatten de bovenste railelementen 30 en 31 afzonderlijk een stijl 45 met een rechthoekige dwarsdoorsnede, en een hoofdlichaam 46 van de rail, gemonteerd langs het hoofdlichaam 45 van de rail. Een taps toelopend gedeelte 47, waarvan de dikte en de breedte geleidelijk afnemen naar het onderste uiteinde toe, wordt aangebracht aan het onderste uiteinde van het hoofdlichaam 46 van de rail, over een lengte L^.
Roleenheden 50 en 51 zijn geschikt om zich verticaal te bewegen langs de bovenste railelementen 30 en 31. De roleenheden 50 en 51, zoals weergegeven in de figuren 4 en 5, waarbij een roleenheid 50 als representatief wordt weergegeven, hebben een paar bovenste en onderste geleidingsrollen 52 en 53, die in rollend contact verkeren met een voorwand van het hoofdlichaam 46 van de rail, en een bovenste geleidingsrol 54 en een onderste geleidingsrol 55, die in rollend contact verkeren met rechtse en linkse zijwanden van het hoofdlichaam 46 van de rail, zodat de rollen het hoofdlichaam 46 van de rail tussen zich inklemmen. De afzonderlijke rollen 52 tot 55 worden, door middel van afzonderlijke opleggingen, gemonteerd tegen een basis 60. De basis 60 wordt tegen het verticaal bewegende lichaam 26 gemonteerd door middel van een steunelement 61, dat zich in de horizontale richting uitstrekt.
Onderste railelementen 70 en 71 worden aangebracht onder de bovenste railelementen 30 en 31. Zoals weergegeven in de figuren 2 en andere, worden de onderste railelementen 70 en 71 aan het element 13 aan de zijde van het plafond bevestigd, door middel van steunarmen 74 en 75, de draagconstructie 17 e.d. De onderste railelementen 70 en 71 strekken zich verticaal in de richting van de vloer 12 uit en worden geplaatst op posities waar zij in het verlengde liggen van de bovenste railelementen 30 en 31, wanneer de dwarseenheid 20 op een vooraf bepaalde plaats, voor de overdracht van het werkstuk in het gebouw stopt. De onderste uiteinden 76 en 77 van de onderste railelementen 70 en 71 reiken tot vlak boven de vloer 12 en worden zodanig ondersteund dat ze in de horizontale richting ten opzichte van de vloer 12 verplaatsbaar zijn.
Verticale geleidingsrails 80 en 81 omvatten de bovenste railelementen 30 en 31, en de onderste railelementen 70 en 71. Zoals weergegeven in figuur 1, in het paar rechtse en linkse, verticale geleidingsrails 80 en 81, verschillen de hoogten van de voeggedeelten 82 en 83 ervan, d.w.z. de hoogten van de voeggedeelten van de bovenste railelementen 30 en 31 en de onderste railelementen 70 en 71 vanuit de vloer 12, tussen de rechtse en linkse rails. Met andere woorden verschillen de hoogten en van de onderste rails 70 en 71, zoals weergegeven in figuur 2, van elkaar. Het verschil tussen H en H2 is bij voorkeur groter dan een lengte L3 van het tapse gedeelte 47.
Zoals weergegeven in de figuren 4 en 5, waarbij een onderste railelement 70 als representatief wordt weergegeven, omvatten de onderste railelementen 70 en 71 een stijl 85 met een rechthoekige dwarsdoorsnede, en een hoofdlichaam 86 van de rail, gemonteerd langs de stijl 85. Een taps toelopend gedeelte 87, waarvan de dikte en de breedte geleidelijk afnemen in de richting van het bovenste uiteinde, wordt aangebracht aan het bovenste uiteinde van het hoofdlichaam 86 van de rail, over een lengte L . Aldus worden de taps toelopende gedeelten 47 en 87 aan de uiteinden van de bovenste en onderste railelementen 30 en 70 aangebracht, waardoor het opwekken van schotten wordt voorkomen gedurende de tijd, waarin de geleidingsrollen 52 tot 55 door het voeggedeelte 82 heen gaan.
Bij het transportsysteem 10 met de geleidingsinrichting 11 volgens de bovengenoemde opstelling, wordt het verticaal bewegende lichaam 26, dat het werkstuk W vasthoudt, verplaatst langs de dwarsge-leidingsrails 15 en 16, bijvoorbeeld vanuit een vooraf bepaalde fase waarin het werkstuk wordt gedragen, naar een overdrachtsfase voor werkstukken. Gedurende de dwarsverplaatsing, wordt het verticaal bewegende lichaam 26 in een geheven stand vastgehouden.
Nadat de dwarseenheid 20 zich verplaatst naar een vooraf bepaalde overdrachtspositie voor het werkstuk, wordt de dwarsbeweging gestopt. Op dit moment verlengen de onderste uiteinden 30a en 30b van de bovenste railelementen 30 en 31 en de bovenste uiteinden 70a en 71a van de onderste railelementen 70 en 71 elkaar. In dit geval wordt, omdat de roleenheden 50 en 51 zich recht naar beneden verplaatsen, in rollend contact, vanaf de bovenste railelementen 30 en 31 naar de onderste railelementen 70 en 71, de verticale verplaatsing van het verticaal bewegende lichaam 26 soepel geleid.
Voorts verkeert, omdat de hoogten van de voeggedeelten 82 en 83 van de rechtse en linkse verticale geleidingsrails 80 en 81 van elkaar verschillen, wanneer de ene roleenheid 50 door het ene voeggedeelte 82 heen gaat, de andere roleenheid 51 in rollend contact met de verticale geleidingsrail 81, bij een positie die anders is dan het andere voeggedeelte 82 en het taps toelopende gedeelte 47. Wanneer de andere roleenheid 51 door het andere voeggedeelte 83 heen gaat, verkeert de ene roleenheid 50 in rollend contact met de verticale geleidingsrail 80, op een positie die anders is dan het voeggedeelte 82 en het taps toelopende gedeelte 47.
Daardoor wordt het verticaal bewegende lichaam 26 gedwongen ondersteund door de verticale geleidingsrails 80 en 81, over de totale verticale verplaatsingsslag ervan, waardoor het opwekken van grote trillingen of lawaai wordt voorkomen, wanneer het verticaal bewegende lichaam 26 door de voeggedeelten 82 en 83 gaat.
Voorts treden, omdat de onderste railelementen 70 en 71 gedragen worden door het bouwzijdige element 13 en de onderste railelementen 30 en 31 ook aangebracht worden aan de dwarseenheid 20, die aan de zijde van het gebouw is ondersteund, zelfs als een afwijking in de positie in de horizontale richting plaatsvindt bij het gebouw ten opzichte van de vloer 12, ten gevolge van temperatuursveranderingen in de seizoenen o.d., geen aanzienlijke afwijkingen op in de horizontale richting, bij de voeggedeelten 82 en 83 tussen de bovenste railelementen 30 en 31 en de onderste railelementen 70 en 71. Dit biedt ook voordelen voor het verticaal bewegende lichaam 26, zodat een soepele verticale verplaatsing wordt verkregen.
Bovendien worden in deze uitvoeringsvorm, omdat de taps toelopende gedeelten 47 en 87 worden voorzien aan de uiteinden van de railelementen 30, 31, 70 en 71 bij de voeggedeelten 82 en 83 van de verticale geleidingsrails 80 en 81, schokken geëlimineerd, wanneer het verticaal bewegende lichaam 26 door de voeggedeelten 82 en 83 heen gaat, waardoor een nog soepeler verticale verplaatsing wordt bereikt. Voorts worden, omdat de bovenste geleidingsrol 54 en de onderste geleidingsrol 55 afzonderlijk in rollend contact verkeren met de hoofdlichamen 46 en 86 van de rail van de verticale geleidingsrail 80 en 81, zodat de hoofdlichamen van de rail ingeklemd worden vanuit beide zijkanten in de breedte-richting, trillingen nog doeltreffender onderdrukt, wanneer het verticaal bewegende lichaam 26 zich verticaal verplaatst, waardoor het optreden van positieafwijkingen in het werkstuk W zeer doeltreffend worden voorkomen .
Met de onderhavige uitvinding, kan de verticale verplaatsing van het verticaal bewegende lichaam, dat aan de dwarseenheid is aangebracht, soepel geleid worden door de verticale geleidingsrails, waardoor het voorkomen van trillingen of lawaai wordt onderdrukt, en het ontstaan van een gedwongen afwijking van het werkstuk wordt voorkomen.

Claims (6)

1. Een geleidingsinrichting voor een transportsysteem, omvattende een dwarsgeleidingsrail, gedragen door een element van het gebouw en dat zich zijdelings uitstrekt, een dwarseenheid die zich beweegt langs de genoemde dwarsgeleidingsrail, en verticale geleidingsrails voor het geleiden van de verticale verplaatsing van een verticaal bewegend lichaam, dat aan de genoemde dwarseenheid is aangebracht, met het kenmerk, dat de genoemde, verticale geleidingsrail ten minste een paar bovenste rail-elementen omvat, aangebracht aan de genoemde dwarseenheid, en die zich uitstrekken onder de genoemde dwarseenheid, en ten minste een paar onderste railelementen, waarvan de bovenste uiteinden aangebracht worden tussen de genoemde bovenste railelementen, waarbij de onderste uiteinden ervan juist tot boven een fabrieksvloer reiken, en doorgaan naar de genoemde, afzonderlijke, bovenste railelementen, wanneer de genoemde dwarseenheid op een vooraf bepaalde positie in het gebouw stopt, de genoemde onderste railelementen gedragen worden door een element van het gebouw, door middel van een dragende arm, en hoogten van voeggedeelten tussen de genoemde bovenste railelementen en de genoemde onderste railelementen, vanuit de vloer van het genoemde paar verticale geleidingsrails van elkaar verschillen.
2. De geleidingsinrichting volgens conclusie 1, waarbij de onderste uiteinden van de genoemde bovenste railelementen en de bovenste uiteinden van de genoemde onderste railelementen worden voorzien van taps toelopende gedeelten, met breedten die afnemen in de richting van de voeggedeelten tussen beide railelementen.
3. De geleidingsinrichting volgens conclusie 1, waarbij de onderste uiteinden van de genoemde bovenste railelementen en de bovenste uiteinden van de genoemde onderste railelementen worden voorzien van gradiënt-gedeelten, met dikten die afnemen in de richting van de voeggedeelten, tussen beide railelementen.
4. De geleidingsinrichting volgens conclusie 2, waarbij de onderste uiteinden van de genoemde bovenste railelementen en de bovenste uiteinden van de genoemde onderste railelementen worden voorzien van gradiënt-gedeelten, met dikten die afnemen in de richting van de voeggedeelten, tussen beide railelementen.
5. De geleidingsinrichting volgens conclusie 1, waarbij het ene uiteinde van de genoemde ondersteuningsarm wordt afgesteund op een bouwzijdig element, via een ondersteuningsconstructie, en het genoemde onderste railelement ondersteund wordt aan het andere uiteinde van de genoemde ondersteuningsarm.
6. De geleidingsinrichting volgens conclusie 5, waarbij een bovenste gedeelte van het genoemde, onderste railelement ondersteund wordt door de genoemde dragende arm.
NL9201706A 1991-10-04 1992-10-01 Geleidingsinrichting voor een transportsysteem. NL192731C (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP1991080923U JP2535681Y2 (ja) 1991-10-04 1991-10-04 搬送設備用ガイド装置
JP8092391 1991-10-04

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL9201706A true NL9201706A (nl) 1993-05-03
NL192731B NL192731B (nl) 1997-09-01
NL192731C NL192731C (nl) 1998-01-06

Family

ID=13731951

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9201706A NL192731C (nl) 1991-10-04 1992-10-01 Geleidingsinrichting voor een transportsysteem.

Country Status (5)

Country Link
US (1) US5299506A (nl)
JP (1) JP2535681Y2 (nl)
KR (1) KR970005067B1 (nl)
DE (1) DE4233055C2 (nl)
NL (1) NL192731C (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US8677905B2 (en) * 2009-09-30 2014-03-25 Ray Givens Single-bridge manipulator maneuvering system
KR102235517B1 (ko) * 2020-11-02 2021-04-01 시너스텍 주식회사 오버헤드 호이스트 방식의 스토커 시스템

Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4991707A (en) * 1990-01-12 1991-02-12 Progressive Tool & Industries Co. Bodyside panel handling conveyor

Family Cites Families (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2692168A (en) * 1951-03-01 1954-10-19 Gregory Jon Apparatus for movement of a television camera
DE1806681A1 (de) * 1968-11-02 1970-07-02 Demag Zug Gmbh Fahrwerk fuer Laufkrane und Katzen
US3783792A (en) * 1972-01-20 1974-01-08 J Cullom Repair facility for overhead crane
DE2911051A1 (de) * 1979-03-21 1980-09-25 Remmert Friedrich Gmbh Regallager, insbesondere fuer die lagerung von langgut
US4395180A (en) * 1980-09-15 1983-07-26 Westmont Industries Engine unit maintenance complex
DE3423916A1 (de) * 1984-06-26 1986-01-02 Siemens AG, 1000 Berlin und 8000 München Foerderanlage mit einer horizontalen und einer vertikalen profilschienentrasse und einer einrichtung zur wahlweisen ueberfuehrung von fahrwerken von einer auf die andere profilschienentrasse
US4846073A (en) * 1988-03-21 1989-07-11 Roberts Corporation Selective delivery arrangement for self propelled pallet vehicles
DE3824505C2 (de) * 1988-07-20 1999-05-20 Becker Walter Gmbh Schienenfahrzeug, insbesondere für Grubenbahnen

Patent Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4991707A (en) * 1990-01-12 1991-02-12 Progressive Tool & Industries Co. Bodyside panel handling conveyor

Also Published As

Publication number Publication date
KR930007752A (ko) 1993-05-20
US5299506A (en) 1994-04-05
KR970005067B1 (ko) 1997-04-12
DE4233055C2 (de) 1995-06-01
NL192731C (nl) 1998-01-06
JP2535681Y2 (ja) 1997-05-14
NL192731B (nl) 1997-09-01
DE4233055A1 (de) 1993-04-22
JPH0531835U (ja) 1993-04-27

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US5465827A (en) Transport arrangement for movable members
EP0738673B1 (en) Conveying system
JP6501078B2 (ja) 搬送用走行体利用の搬送設備
US7857119B2 (en) Method for grouping boxes on a conveyor line and device for carrying out said method
JP5206020B2 (ja) 搬送装置
KR940005480A (ko) 자동차 부품등의 워크 반송 시스템
US4024809A (en) Apparatus for fabricating wood structures
WO2006072276A1 (de) Hängebahnsystem zum transport von gegenständen sowie verfahren zum betreiben desselben
DE102006047864A1 (de) Fördereinrichtung zum Quertransport langgestreckter Werkstücke
NL9201706A (nl) Geleidingsinrichting voor transportsysteem.
JP4996950B2 (ja) 車体の搬送装置
NL9201707A (nl) Transportinrichting voor werkstukken en transportwijze voor werkstukken.
WO2001056835A1 (en) Flat goods clamping and transporting apparatus
US20230052794A1 (en) Welding machine
US5017121A (en) Injection molding machine comprising a protective covering
KR20050054430A (ko) 무단형 컨베이어 벨트를 이용한 물품이송시스템
JP3341185B2 (ja) フロアコンベヤにおける安全装置
KR100219372B1 (ko) 울타리 조립장치
NL1022541C2 (nl) Aandrijfinrichting.
CN216970988U (zh) 一种用于卸料小车的对中机构
CN215040443U (zh) 一种用于金属塑料复合管复合工艺的复合装置
JP2580328B2 (ja) 昇降作業台付き搬送装置
WO2000078594A1 (de) Vorrichtung und verfahren zum transport von lasten
JP3537906B2 (ja) 建物ユニット内への部材積込装置
JP3407486B2 (ja) コンベアのフレーム支持構造

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20050501