NL8105663A - Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal. - Google Patents

Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal. Download PDF

Info

Publication number
NL8105663A
NL8105663A NL8105663A NL8105663A NL8105663A NL 8105663 A NL8105663 A NL 8105663A NL 8105663 A NL8105663 A NL 8105663A NL 8105663 A NL8105663 A NL 8105663A NL 8105663 A NL8105663 A NL 8105663A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
carrier
protrusion
projection
agitator
axis
Prior art date
Application number
NL8105663A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8105663A priority Critical patent/NL8105663A/nl
Priority to DE8282201375T priority patent/DE3278098D1/de
Priority to EP82201375A priority patent/EP0078585B1/en
Publication of NL8105663A publication Critical patent/NL8105663A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C15/00Fertiliser distributors
    • A01C15/005Undercarriages, tanks, hoppers, stirrers specially adapted for seeders or fertiliser distributors
    • A01C15/006Hoppers
    • A01C15/007Hoppers with agitators in the hopper
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C15/00Fertiliser distributors

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Filling Or Emptying Of Bunkers, Hoppers, And Tanks (AREA)
  • Mixers Of The Rotary Stirring Type (AREA)

Description

—5?' J V- v, · > ✓ C. van der Lely N.V., Maasland • - . * · *
Inrichting voor'het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal, voorzien van een reservoir met ten minste 6en afvoeropening voor de afvoer van het materiaal en een in het reservoir 5 nabij de afvoeropening gelegen aandrijfbaar van een uitsteeksel voorzien woelorgaan.
Een doel van de uitvinding is een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen, waarbij de functie van het woelorgaan althans gedeeltelijk verminderd wordt wanneer < 10 een goede doorstroming van het materiaal uit het reservoir door de afvoeropeningen plaats vindt terwijl de functie van het woelorgaan toeneemt wanneer de afvoer van het materiaal door de afvoeropening de neiging heeft te verminderen door het blijven liggen van het materiaal nabij de afvoeropening 15 in het afvoergedeelte van het reservoir.
Volgens de uitvinding kan dit bereikt worden wanneer het uitsteeksel beweegbaar tussen de werkstand en een uit zijn werkstand zijnde ruststand is aangebracht aan een aandrijfbare drager, waarbij het uitsteeksel zodanig 20 is uitgevoerd en/of aan de drager is bevestigd dat het althans bij aandrijving van de drager onder invloed van een • ' bepaalde kracht in een werkstand getracht wordt te houaen en bij ontmoeten van een bepaalde weerstand in het materiaal > in het reservoir vanuit zijn werkstand in zij'n ruststand 25 kan worden bev/ogen. Hierbij zal.het uitsteeksel al naar gelang het meer of minder weerstand ondervindt in het reservoir meer of minder in of uit zijn werkstand bewegen.
Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding wordt verkregen wanneer het uitsteeksel 30 beweegbaar over de bodem van het reservoir ten opzichte van de drager daaraan is aangebracht.
Een eenvoudig uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding wordt verkregen wanneer het uitsteeksel vrij beweegbaar is ten opzichte van de drager.
35 De werking van het uitsteeksel kan voor meerdere doeleinden gonstig beinvloed worden wanneer het uitsteeksel 8105663 2 verend beweegbaar is ten opzichte van de drager. In het bijzonder zal hierdoor de werking van het uitsteeksel minder gevoelig zijn van de draaisnelheid van het woelorgaan. Bij een gunstige construetie hierbij bestaat het uitsteeksel uit 5 verend materiaal.
De werking van het woelorgaan kan bijzonder gunstig toegepast worden wanneer de afvoeropening zich althans gedeeltelijk uitstrekt in een zich omhoog uitstrekkende wand van het afvoergedeelte van het reservoir. Hierbij zal 10 het uitsteeksel in zijn werkstand het materiaal op gunstige wijze door de afvoeropening kunnen stuwen.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen van enkele uitvoeringsvoorbeelden.
Pig. 1 geeft een yooraanzicht van een inrichting 15 voor het verspreiden van materiaal volgens de uitvinding weer, Pig, 2 is op vergrote schaal een verticale doorsnede over een afvoergedeelte van het reservoir,
Pig· 3 geeft een boven aanzicht weer van het in fig. 2 weergegeven gedeelte, gezien in de richting volgens 20 de pijl III in fig. 2,
Pig. 4 is op vergrote schaal een aanzicht van het' woelorgaan volgens de uitvinding, gezien in de richting volgens de pijl IV in fig. 3, * Pig. 5 is een bovenaanzicht en een gedeeltelijke 25 horizontale doorsnede van het woelorgaan gezien volgens de pijl V in fig. 4,
Pig. 6 geeft een met figuur 3 overeenkomend bovenaanzicht weer van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een woelorgaan volgens de uitvinding, 30 Pig. 7 geeft een doorsnede weer van het woelorgaan volgens fig. 6, gezien volgens de lijn VII -- VII in fig. 6, Pig. 8 geeft een met figuur 7 overeenkomende doorsnede weer van een ander uitvoeringsvoorbeeld van een woelorgaan volgens de uitvinding, 35 Pig. 9 geeft een zijaanzicht weer van een ander uitvoeringsvoorbeeld van een woelorgaan volgens de uitvinding, Pig. 10 .geeft een zijaanzicht weer van het woel-orgaan volgens de figuren 1-4 toegepast in een reservoir 8105663 3 met een andere afvoeropening volgens de uitvinding*
Pig. 11 is een bovenaanzicht van weer een ander uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding.
Fig. 12 is een aanzicht op het uitvoeringsvoor-beeld volgens figuur 11 gezien in de richting volgens de pijl 5 XII in figuur 11.
Fig. 13 is een verticale doorsnede van het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 11 gezien in de rich-ting volgens lijn XIII - XIII in figuur 11.
Fig. 14 is een bovenaanzicht van een volgend 10 uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding.
Fig. 15 is een aanzicht van het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 14» gezien in de richting volgens de pijl XI in figuur 14.
15 Fig. 16 is een bovenaanzicht van weer een ander uitvoeringsvoorbeeld van een woelorgaan volgens de uitvinding.
Fig. 17 is een aanzicht van het woelorgaan volgens figuur 16 gezien in de richting volgens de pijl 20 XVII in figuur 16.
Fig. 18 geeft een bovenaanzicht weer van een ander uitvoeringsvoorbeeld van een woelorgaan volgens de * uitvinding.
Fig. 19 is een aanzicht van het woelorgaan 25 volgens figuur 18 gezien in de richting volgens de pijl XIX in figuur 18.
Fig. 20 is een bovenaanzicht van een ander uitvoeringsvoorbeeld van het woelorgaan volgens de uitvinding.
30 Fig. 21 geeft gedeeltelijk in doorsnede en ge- deeltelijk in aanzicht het woelorgaan volgens figuur 20 weer, gezien in de richting volgens de lijn XXI - XXI in figuur 20.
8105663 4 \
Fig. 22 geeft een aanzicht weer van het woelorgaan volgens fig. 20, gezien volgens de lijn XXII - XXII.
Fig. 23 geeft een bovenaanzicht van weer een 5 ander uitvoeringsvoorbeeld van een woelorgaan volgens de uitvinging, waarvan
Fig. 24 een aanzicht is, gezien volgens de pijl XXIV in fig. 23
Fig. 25 geeft een bovenaanzicht weer van een 10 ander uitvoeringsvoorbeeld van een uitsteeksel aan het woelorgaan volgens de figuren 23 en 24.
Fig. 26 geeft in verticale doorsnede een ander uitvoeringsvoorbeeld van eeft woelorgaan weer.
Fig. 27 is een doorsnede van het woelorgaan 15 volgens figuur 26 gezien in de richting volgens de lijn XXVII - XXVII in figuur 26.
Fig. 28 is een bovenaanzicht van een ander uitvoeringsvoorbeeld van een woelorgaan volgens de uitvinding.
20 Fig. 29 geeft een aanzicht van het woelorgaan volgens figuur 28 gezien in de richting volgens de pijl XXIX in figuur 28.
* Fig. 30 geeft een doorsnede weer van het woel orgaan volgens figuur 28 gezien in de richting volgens 25 de lijn XXX - XXX in figuur 28.
- In figuur 1 - 8105663 5. . ^ w*· Λ
In fig. 1 is een strooiinrichting 1 volgens de uit-vinding weergegeven, die een reservoir 2 omvat. Het reservoir 2 heeft twee afvoergedeelten 3 en 4, waaronder verspreid-5 organen 5 en 6 zijn gelegen. De bodems van de aan elkaar gelijke afvoergedeelten 3 en 4 zijn,zoals in de fig. 3 voor de bodem 7 van het afvoergedeelte 3 is weerge-geven^elk voorzien van twee afvoeropeningen 8 en 9.
Onder de bodems 7 zijn schuiven 10 van een niet nader weer-10 gegeven doseermechanisme aangebracht waarmede de openingen 8 en 9 meer of minder gesloten kunnen worden. De inrichting heeft een gestel 11 waarmede zij aan de hefinrichting van •C* een trekker of ander dergelijk voertuig gekoppeld kan worden, waarbij de verspreidorganen door middel van overbrengings-15 organen met de aftakas van-de trekker koppelbaar zijn voor het aandrijven van de verspreidorganen, wat echter niet nader is weergegeven.
In elk van de afvoergedeelten 3 en 4 is boven de betreffende bodem 7 een woelorgaan 15 aangebracht. Deze 20 woelorganen zijn aan elkaar gelijk en is in de figuren 2- 5 slechts weergegeven voor het woelorgaan 15 in het afvoergedeelte 3·
Het woelorgaan 15 omvat een drager 16 waaraan een uitsteeksel 17» althans in hoofdzaak, beweegbaar is aangebracht.
25 De drager 16 omvat een bus 18 die om de as 19 van het verspreid-orgaan 15 passend is aangebracht en daarmede vast is verbonden met een pen 20, Het woelorgaan 15 omvat verder een aan de boven-zijis min of meer vlakke schijf 21, die aan de omtrek is voorzien van een neerhangenae ring 22. De ring 22 is 30 binnenzijde voorzien van een uitstulping 23 waarin een in dit uit-voeringsvoorbeeld Cilindervormige uitsparirg 24 is aangebracht,pe uitsparing 24 is naar de onderzijde van de drager 16 toe open en naar de bovenzijde toe gesloten.Tussen de uLt^srirg 24 en de omtrek van de drager 16 is een spleetvormige opening 25 aangebracht. De 35 opening 25 strekt zich over dezelfde hoogte uit als de uitsparing 24. Het uitsteeksel 17 omvat een ringvormig gedeelte 27 dat in de uitsparing 24 past zoals in fig. 5 is weergegeven. Op het ringvormige deel 27 sluit een kort recht gedeelte 28 aan dat' in de spleetvormige opening 25 past. Het 8105663 6 \ woelorgaan 17 omvat verder een van bovenaf gezien recht woel-armgedeelte 29, dat onder een hoek van 90° op het gedeelte 28 aansluit, waarbij het gedeelte 28 met de spleetvormige opening 25 radiaal is gelegen ten opzichte van de centrale as 30 van 5 het woelorgaan. De as 30 valt samen met de hartlijn van het af-voergedeelte 3 en de ronde bodem 7. Het woelarmgedeelte 29 omvat in zijaanzicht gezien (fig. 4) een kort schuin verlopend deel 31, zodat het armdeel 29 over een afstand 32 van ongeveer 8 mm. lager is gelegen dan het ringvormig deel 27· 10 Het uitsteeksel 17 bestaat in dit uitvoeringsvoor- beeld uit een stripvormig verend materiaal bijv. verenstaal.
Het uitsteeksel 17 strekt zich hierbij met de breedte 33 van het stripvormige materiaal in hoogterichting uit waarbij deze hoogte 33 aanzienlijk groter is dan de dikte 34. In dit 15 uitvoeringsvoorbeeld is de hoogte 33 ongeveer 2 cm. terwijl de dikte 34 ongeveer 0,75 mm. is. Het zal duidelijk zijn dat de afstanden 32, 33 en 34 in dezelfde orde van grootte ook anders gekozen kunnen worden. Het armdeel 29 is met de onderzijde op een afstand beneden de onderzijde van de boven-20 schijf 21 gelegen, die slechts iets groter is dan de afstand 32. Hierbij ligt de onderzijde van het ringvormig gedeelte 27 over een geringe afstand van ongeveer 2 mm. beneden de onderzijde van de drager 26 en is de uitsparing 24 in hoogterichting iets kleiner dan de hoogte 33 van het stripvormig mate-25 riaal van het uitsteeksel 17. Het ringvormig deel 27 ligt met de bovenzijde tegen de gesloten bovenzijde van de uitsparing 24.
► 24. De drager 16 heeft een diameter 35 die zodanig van afmeting is dat de halve diameter 35 kleiner is dan de straal 36 waarop de openingen 8 en 9 vanaf de centrale as 30 30 zijn gelegen. De openingen 8 en 9 zijn in dit uitvoeringsvoorbeeld concentrisch om de as 30 gelegen. Tussen de omtrek van de drager 26 en de openingen 8 en 9 is aldus een afstand 37 aanwezig die groter is dan de dikte 34 van het uitsteeksel 17.
Het uitsteeksel 17 is in de in fig. 3 weergegeven 35 niet vervormde toestand van het verend materiaal waaruit het uitsteeksel 17 bestaat met het uiteinde 38 op een afstand 39 van de as 30 gelegen die groter is dan de straal 40 waarop het verst van de as 30 gelegen deel van de openingen 8 en 9 is gelegen. Het armdeel 29 ligt in onvervormde toestand van 8105663 7'· : Λ het uitsteeksel rakend aan de omtrek van de drager 26 zoals uit fig. 3 blijkt.
Voor het gebruik van de inrichting wordt deze aan een de inrichting voortbewegend voertuig gekoppeid, bijv. aan de . 5 hefinrichting van een trekker, waarbij de in de inrichting aanwezige overbrengingsorganen met de aftakas van de trekker gekoppeid worden voor het in aandrijving kunnen brengen van de verspreidorganen 5 en 6. De verspreidorganen worden hierbij zodanig aangedreven dat zij tegengesteld aan elkaar in rotatie gebracht worden, waarbij elk van de verspreidorganen om een draaiingsas verdraait die samenvalt met de centrale as van het woelorgaan, zoals de as 30 van het woelorgaan 15 in het afvoergedeel-te 3* De verspreidorganen 5 en 6 worden zodanig aangedreven dat de naar elkaar toegekeerde zijden 15 bewegen tegengesteld aan de strooirichting waarin het materiaal hoofdzakelijk wordt verspreid. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is de inrichting met de voorzijde aan de hefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig gekoppeid waarbij de naar elkaar toegekeerde zijden van de 2o verspreidorganen in voorwaartse richting ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting van de inrichting bewegen.
Het materiaal wordt hierbij door de beide verspreidorganen over dezelfde strook verspreid. Voor het gebruik wordt in het reservoir 2 het te verspreiden materiaal aangebracht 25 dat tijdens bedrijf door de in de afvoergedeelten 3 en 4 * aangebrachte afvoeropeningen, zoals de afvoeropeningen 8 en 9 in het gedeelte 3> wordt afgevoerd naar het verspreidorgaan 5 resp. het verspreidorgaan 6.
Tijdens het verspreiden worden met de verspreid-30 organen 5 en 6 de in de afvoergedeelten 3 en 4 aangebrachte woelorganen in rotatie gebracht door hun koppeling met de as van het betreffende verspreidorgaan. Het in de fig. 2-5 weergegeven woelorgaan 15 dat met het verspreidorgaan 5 is gekoppeid wordt hierbij in rotatie gebracht in de richting 35 volgens de pijl 41. Ten opzichte van de draairichting 41 strekt de arm 29 van het uitsteeksel 17 zich naar achteren toe uit vanaf het punt waar het op de schijf 21 en op het in de spleetvormige opening 25 aangebrachte deel 28 aansluit.
✓ 8105663 . 8 4 ✓
Bij deze rotatie zal het Uitsteeksel 17 een weerstand onder-vinden van het in het reservoir aanwezige materiaal. De vorm van het uitsteeksel 17 en de kracht van het verend materiaal waaruit het uitsteeksel 17 is gemaakt, zijn nu zoaanig dat de 5 weerstand die het uitsteeksel ondervindt bij redelijk gevuld zijn van het;'reservoir nabij de afvoeropening zodanig groot is, dat de arm 29 zal verbuigen tegen de verende kracht van het verend materiaal waaruit het uitsteeksel is gemaakt, in. Hierbij zal het armdeel 29 vanuit de in fig. 3 weergegeven 10 werkstand tegen de gebogen omtrek van de drager 16 worden gedrukt en in een ruststand komen te liggen zoals gestippeld in fig. 3 is weergegeven.
In deze ruststand zal het uitsteeksel nagenoeg niet met het materiaal in aanraking komen. Zoals in het bijzonder 15 uit fig. 3 blijkt ligt het armdeel 29 dan in de ruimte 37 tussen de omtrek van de drager 16 en de openingen 8 en 9.
In deze stand zal het uitsteeksel 17 de stroming van het materiaal vanuit het reservoir naar de openingen 8 en 9 en door deze openingen heen praktisch niet 20 beinvloeden. Wei zal door het omgebogen zijn van de arm 29 een door veerspanning daarin ontwikkelde kracht op het langs de buitenzijde van de arm 29 bewegende materiaal uitgeoefend worden in de richting van de afvoeropeningen 8 en 9. Deze buitenwaarts gerichte" kracht wordt verder versterkt 25 door de door de draaiing van het woelorgaan ontstane cen-trifugale kracht. In het bijzonder wanneer het reservoir leegraakt en daardoor minder druk op het nabij de afvoeropeningen aanwezigemateriaal wordt uitgeoefend sal het armdeel 29 door de buitenwaarts gerichte krachten naar buiten 30 gaan bewegen. Bij het leger worden van het reservoir zal het uitsteeksel 17 dan ook automatisch naar de werkstand gaan bewegen en meer met het materiaal in aanraking gaan komen. Hierdoor zal het materiaal ook bij het leegraken van het reservoir voldoende door de afvoeropeningen 8 en 9 blij-35 ven stromen en praktisch met constante hoeveelheid per tijds-eenheid door de afvoeropeningen 8 en 9 blijven wegstromen tot het reservoir leeg is.
8105663 < .-/.. 9
Het armdeel 29 ‘van het uitsteeksel 17 heeft een zo-danige lengte dat het in zijn gestrekte vorm, zoals door getrokken lijnen in fig. 3 is weergegeven, zich uitstrekt tot nagenoeg de buitenomtrek van de bodem 7 en geheel over 5 de afvoeropeningen 8 en 9 zal bewegen door de ligging van het uiteinde 38 op een afstand 39 die groter is dan de afstand 40.
Met de weergegeven constructie wordt een woel-orgaan verkregen dat zijn werking in hoofdzaak uitoefent 10 wanneer deze werking vereist is en buiten werking treedt in een tegen de omtrek van de drager 16 gelegen positie van het armdeel 29 wanneer de werking van het uitsteeksel praktisch niet nodig is. De drager 16 zal steeds * een werking uitoefenen waarbij het materiaal vanuit het 15 centrals gedeelte boven de bodem 7 naar de afvoeropeningen 8 en 9 zal worden geleid. Door de in het bijzonder in fig. 4 weergegeven vorm van het uitsteeksel 17 ligt de onderzijde van het armdeel 29 met slechts heel geringe ruimte boven de bodem 7. Het armdeel 29 is evenwijdig aan de bodem 7 20 beweegbaar ten opzichte van de drager 16. Hierbij werkt de kromming tussen de delen 28 en 29 als het ware als een scharnieras die evenwijdig is aan de as 30 en loodrecht op de bodem 7 is gelegen. Het armdeel kan aldus een goede vegende of schrapende werking over de bodem uitoefenen, 25 waardoor wordt voorkomen dat materiaal naast de openingen 8 en 9 op de bodem 7 blijft liggen. " ► De onderzijde van de schijf 21 van de drager 16 ligt eveneens dicht bij de bode.m, zodat praktisch geen materiaal onder de onderzijde van de schijf 21 zal geraken.
30 De bus 18 van de drager 16 ligt met een zekere speling binnen de door een tot boven de bodem 7 uitstekende ring 42 gevormde boring. Het woelorgaan kan hierbij gemakkelijk uit het reservoir weggenomen, resp. daarin aangebracht worden door het wegneraen, resp. aanbrengen van de pen 20.
35 Hierdoor is het uitsteeksel 17, dat vanaf de onderzijde van de schijf 21 in de uitsparing 24 aangebracht moet worden, gemakkelijk aan te brengen, resp. te verwijderen of te vervangen.
Hoewel in dit uitvoeringsvoorbeeld de uitsparing 24 f 8105663 ' ( 10' .
naar bcven toe is gesloten, kan de uitsparing 24 ook een doorlopende boring zijn die naar de bovenzijae van de schijf 21 toe open is. Hierbij zal dan ook de opening 25 doorlopend zijn. Het ringvormige deel 27 zal dan vanaf de 5 bovenzijde aan de drager 16 aangebracht kunnen worden in de boring . Indien dit gewenst is kan deze boring dan na montage van het ringvormig deel 27 aan de bovenzijde zijn afgesloten door bijvoorbeeld een afsluit dop. Indien gevaar bestaat dat het ringvormige deel 27 naar boven toe uit 10 de boring 24 zou geraken, kan in plaats van de dop ook een pen aangebracht worden. Door vervaardigen van het uitsteeksel 17 nit verend materiaal zal het ringvormige deel 27 gewoonlijk zodanig onder spanning gehouden kunnen worden dat dit klemmend in de opening 24 zit en geen gevaar 15 bestaat dat bij doorlopende boring 24 dit ringvormige deel 27 naar boven zal bewegen.
Hoewel in dit uitvoeringsvoorbeeld aan de drager 16 slechts een uitsteeksel 17 is aangebracht, kunnen ook twee of meer uitsteeksels aan de drager aangebracht zijn 20 op een wijze zoals voor het uitsteeksel 17 is weergegeven. Indien dit gewenst is kunnen bijvoorbeeld bij het aanwezig zijn van- twee of meer uitsteeksels de uitsteeksels een ver-schillende lengte ten opzichte van elk&ar hebben en/of een verschillende vorm. Zij kunn'en ook zodanig onderling in 25 veerkracht verschillen dat de een bijvoorbeeld sneller in zijn werkstand zal geraken dan de anaer. Hoewel in dit uitvoeringsvoorbeeld het armdeel 29 met de hoge zijde 33 van het stripvormige materiaal-loodrecht op de bodem is gelegen, kan het armdeel 29 ook anders gevormd zijn. Bij-30 voorbeeld kan het armdeel over zijn voile of een gedeelte van zijn lengte enigszins scheef liggen, bijvoorbeeld zodanig dat vanaf de onderzijde van het armdeel dit naar boven toe zich uitstrekt schuin omhoog in een richting volgens de pijl 41. Indien voor bepaalde omstandigheden 35 dit gewenst is kan het ook in een andere richting schuin omhoog gelegen zijn, zodat het armdeel enigszins scheppend is opgesteld.
Door de vorm van het uitsteeksel, waarbij in het bijsonder het armdeel·,29 een geringe massa zal hebben, r 8105663 ' t ✓ 11 zal de centrifugaalkracht dife daarop uitgeoefend wordt bij rotatie gering zijn. Deze kracht zal door de keuze van het. verend materiaal waaruit het uitsteeksel is vervaardigd gering kunnen zijn ten opzichte van de in de ruststand 5 van de arm 29 aanwezige spanningskracht daarin. Hierdoor zal de werking van het uitsteeksel 17 praktisch weinig be-invloed worden door de centrifugaalkracht. Hierdoor zal het woelorgaan in het bijzonder geschikt zijn bij strooiers waarbij de verspreidorganen en de daarmede gekoppelde 10 woelorganen zowel met een grote rotatiesnelheid als met een kleine rotatiesnelheid kunnen bewegen. De werking van het woelorgaan zal dan toch praktisch steeds dezelfde zijn ongeacht de rotatiesnelheid van de verspreidorganen en de woelorganen.
15 Met de constructie van het woelorgaan volgens de uitvinding wordt een zeer gunstige werking verkregen.
Hierbij zal het materiaal in het bijzonder warmeer het reservoir vol is niet fijngewreven worden door het woelorgaan en in het bijzonder niet door het uitsteeksel. Verder 20 heeft het woelorgaan een goede werking, wanneer het reservoir leger wordt en/of minder druk op het materiaal voor de openingen aanwezig is, zodat het materiaal dan toch nog op goede wijze door de openingen kan stromen en een goed leegraken van het reservoir ‘bewerkstelligd wordt.
25 Hoewel de constructie van het woelorgaan volgens de uitvinding in het algemeen goed is toe te passen bij vele soorten strooi-inrichtingen, en in het bijzonder bij kunstmeststrooiers, is de constructie in het bijzonder van voordeel bij kunstmeststrooiers zoals in de figuren 1-5 30 is weergegeven, waarbij de afvoeropeningen zijn aangebracht zoals in de figuren is weergegeven en waarbij twee tegengesteld aan elkaar roterende verspreidorganen aanwezig zijn, die het materiaal gelijktijdig en over dezelfde strook uit-strooien.
35 Hoewel in dit uitvoeringsvoorbeeld het armdeel 29 volgens een raaklijn aan de omtrek van de drager 16 daarop aansluit, kan de vorm van het uitsteeksel ook anders ge-kozen worden. Het armdeel 29 kan bijvoorbeeld meer radiaal zijn gelegen of bijvoorbeeld enigszins gekromd zijn. Om 8105663 12 de invloed van de centirfugaalkracht bijvoorbeeld te verminde-ren kan de diameter 35 kleiner gekozen worden, zodat het uit-steeksel op geringere afstand 42 van de as 30 aan de drager 16 komt te liggen in de ruststand. Hiervoor zullen bijv, meerdere uitsparingen 24 in de schijf 21 aangebracht kunnen zijn, die op 5 verschillende afstanden 42 van de as 30 zijn gelegen en waarin het uitsteeksel 17 naar keuze aangebracht kan worden.
Hoewel in dit uitvoeringsvoorbeeld de bovenzijde van de drager 16 glad is uitgevoerd kan indien dit gewenst is de bovenzijde van de drager bijv, voorzien zijn van 6&i of meer ribben, 10 die bijvoorbeeld radiaal.of van de radiaal afwijkende stand zijn aangebracht. De ribben kunnen hierbij naar wens hoger of lager zijn en/of een grotere of kleinere breedte hebben.
In de fig.' 6 en 7 is een ander uitvoeringsvoorbeeld van het woelorgaan weergegeven. De met het eerste uitvoerings-15 voorbeeld overeenkomstige delen van de inrichting zijn met de-zelfde verwijzingscijfers aangegeven. Het in de fig. 6 en 7 weergegeven woelorgaan 45 omvat op dezelfde wijze als het woelorgaan 15 een drager 46 met een bus waarmede het op de as van het verspreidorgaan 5 kan worden aangebracht. De drager 46 heeft 20 boven de bus 18 een schijfvormig deel 47 waarvan de omtrek 48 schuin naar boven verloopt volgens een deel van een conisch vlak. Op de bovenzijde en langs de schuine omtrekszijde 48 is het schijfvormige deel 47 voorzien van een rug 49, die zich aan beide zijden van de draaiingsas 30 radiaal uitstrekt, een 25 en ander zoals uit de figuren blijkt. De drager 46 is in ► dit uitvoeringsvoorbeeld voorzien van twee uitsteeksels 50 en 51, die lager liggen dan de schijf 47 en ieder vrij draaibaar ten opzichte van de drager 46 zijn aangebracht. Hiervoor is elk van de draadvormige uitsteeksels 50 en 51 voor-30 zien van een omhoog gebogen, een scharnieras vormend deel 53, dat verdraaibaar in een boring 52 van de schijf 47 is gelegen. Vanaf de delen 53 zijn de zich evenwijdig aan de bodem 7 uitstrekkende uitsteeksels 50 voorzien van gekromde ge-deelten 54, die ten opzichte van de draairichting 41 naar 35 voren toe zijn gekromd en bolle voorzijden van de uitsteeksels vormen. Bij het uiteinde zijn de uitsteeksels voorzien van teruggebogen gedeelten 55» die in de werkstand van de uitsteeksels enigszins·radiaal zijn gelegen ten opzichte van de as 30. De schamierassen 53 van de uitsteek- 8105663 Λ. 13
V
sels liggen ie&er op eeru.afstand 56 van de draaiingsas 30.
Bio dit uitvoeringsvoorbeeld zal door draaiing van het woelorgaan een centrifugaalkracht op de uitsteek-sels 50 en 51 werken, zodanig dat deze door deze centri-5 fugaalkracht naar de stand zullen willen bewegen die in de figuur 6,..in getrokken lijnen is weergegeven. In deze werkstand kunnen de woelorganen in het bijzonder wanneer nog slechts weinig materiaal in het reservoir aanwezig is geraken, ora het materiaal zodanig te beinvloeden dat het 10 nog voldoende door de openingen 8 en 9 wegstroomt en het reservoir volledig leeg kan stromen. Wanneer de weerstand die de uitsteeksels tijdens bedrijf in het materiaal onder-vinden groter is, bijvoorbeeld bij geheel gevuld of goed gevuld reservoir, zal de centrifugaalkracht, die de uitsteek-15 sels ondervinden, niet groet genoeg zijn ora de uitsteeksels in hun werkstand te houden. De uitsteeksels zullen dan onder invloed van de weerstand in het materiaal verdraaien met hun scharnierassen 53 in de boringen 52 zodanig dat zij in de gestippelde ruststand komen te liggen. In deze 20 stand zullen de uitsteeksels onder de schijf 47 van de drager 46 komen zodat zij geheel buiten de stroming van het materiaal van boven naar beneden zullen liggen en de afvoer door de afvoeropeningen niet zullen beinvloeden.
Slechts de centrifugaalkracht die op de uitsteeksels werkt 25 zal een druk op het materiaal uitoefenen in de richting van de afvoeropeningen 8 en 9. Daar bij dit uitvoeringsvoorbeeld slechts de centrifugaalkracht een rol zal spelen om de uitsteeksels 50 en 51 in hun werkstand te brengen, zal bij dit uitvoeringsvoorbeeld het gewicht van de uitsteeksels, 30 de afstand 56 alsmede de draaisnelheid van het woelorgaan -een grote rol spelen. In afhankelijkheid van deze laat sbe twee grocb- ' heden zal het gewicht van de uitsteeksels gekozen moeten worden alsmede de vorm van de in het bijzonder buiten de drager 47 uitstekende delen-dle de weerstand bepalen die de uitsteeksels ondervinden. In het bijzonder zal bij dit uit-voeringsvoorbeeld de werkstand vande uitsteeksels bij een bepsald woeLccgnn df-hankelijk zijn van de draaisnelheid van het woelorgaan.
Verder werken de uitsteeksels. 50 en 51 op dezelfde wijze op het materiaal en hebben dezelfde functie als in het 8105663 < y u -.,- ; voorgaande uitvoeringsvoorbegld. Λ ·*
Om de invloed van de uitsteeksels 50 en 51 minder afhankelijk te maken van huh gewicht en de rotatiesnelheid van het woelorgaan, kunnen de uitsteeksels 50 en 51 onder 5 invloed gebracht worden van een verende constructie die de woelorganen naar buiten tracht te drukken. Op deze wijze kan de naar buiten toe werkende kracht in stand gehouden worden onafhankelijk van de draaisnelheid zodat de constructie ook toegepast kan worden bij strooiers waarvan de draai-10 snelheid van het verspreidorgaan en het daarmede verbonden woelorgaan, voor bepaalde omstandigheden kan worden ver-anderd.Met de constructie waarbij de uitsteeksels onder veerspanning staan (fig. 2-5) kan het verspreidorgaan of kunnen de verspreidorganen met snelheden van minder 15 dan 300 omwentelingen per minuut of meer dan 1000 omwen-telingen per minuut worden aangedreven.
In figuur 8 -is een constructie weergegeven waarbij om de as 53 van elk van de Uitsteeksels 50 en 51 een schroef-veer 60 is aangebracht. Deze schroefveer .60 is zodanig 20 gewonden en vormt een zodanigkracht op het betreffende uit-sbeekssl c&b zijhet uitsteeksel in een stand trachten te houden die in figuur 6 is getekend met getrokken lijnen. Hiervoor is een einde 61 van de veer in een uitsparing van de as 53 aangebracht, terwijl het andere einde 62 in een uitspa-25 ring 63 van de schijf47 van de drager 46 is gelegen. De boring 52 die naar boven toe open is en in de constructie > volgens figuur 8 ruimer is dan in figuur 7 kan indien ge- wenst aan de bovenzijde afgesloten worden door een dop 64. Hierdoor zal voorkomen worden dat gemakkelijk materiaal in 30 de boring 52 kan geraken waardoor de veer 60 zijn functie meer of minder zou kunnen verliezen. Afhankelijk van de dikte of hoogte van het uitsteeksel 50 zal de schijf 47 van de drager 46 meer of minder ver boven de bodem 7 zijn gelegen een en ander zodanig dat de uitsteeksels 50 en 51 35 slechts op geringe afstand boven de bodem zijn gelegen.
Hoewel in de uitvoeringsvoorbeelden volgens de figuren 6 -8 de uitsteeksels 50 en’51 in doorsnede rond zijn, kunnen deze uitsteeksels ook een andere vorm hebben, bij-voorbeeld meer bladvormig zoalshet uitsteeksel 17 in 8105663 c * ν' . 1.5 het eerste uitvoeringsvoorbeeld.
In figuur 9 is een ander uitvoeringsvoorbeeld weergegeven van een woelorgaan volgens de uitvinding. Bij dit uitvoeringsvoorbeeld heeft het woelorgaan 67 een drager 5 met een bovenschijf 68 die aan de bovenzijde van een met de bus 18 overeenkomende bus 69 is aangebracht. Onder de schijf 68 is aan de bus 69 een oog 71 aangebracht waaraan een kettingvormig uitsteelcsel 70 beweegbaar is bevestigd.
Bij dit uitvoeringsvoorbeeld zal het uitsteeksel 70 door 10 de centrifugaalkracht naar buiten trachten te bewegen. Af-hankelijk van de centrif-ugaalkracht, dus van de draaisnel-heid en het gewieht van de ketting, zal deze de weerstand 4 die het ondervindt in het materiaal meer of minder kunnen overwinnen en buiten de omtrek van de schijf 68 kunnen 15 bewegen. Bij een zo grote weerstand die de ketting in het materiaal ondervindt, dat de op de ketting werkende centrifugaalkracht overwonnen wordt, zal de ketting in zijn ruststand onder de schijf 68 geraken. Het in figuur 9 weergegeven woelorgaan 67 zal aldus op gelijke wijze 20 werken als ten aanzien van de voorgaande uitvoerings-voorbeelden is beschreven.
In figuur 10 is het woelorgaan 15 volgens het uitvoeringsvoorbeeld van de figuren 2-5 weergegeven in een afvoergedeelte 75 van een reservoir, welk afvoergedeelte • ' 25 75 overeenkomt met het afvoergedeelte 3. Het afvoergedeel te 75 heeft twee afvoeropeningen 76, die gelijk aan de ope-ningen 8 en 9 om de as 30 gerangschikt kunnen liggen. De openingen 76 zijn echter verier van de as 30 gelegen en reiken tot in de opgaande zijwand 77 van het afvoergedeelte 30 75. De openingen 76 liggen hierbij over een gedeelte 78 in de bodem 79 die overeenkomt met de bodem 7· De openingen 76 strekken zich over een afstand 80 vanaf de bodem 79 in de zijwand 77 uit. In dit uitvoeringsvoorbeeld strekt het gedeelte 80 zich in hoogterichting 81 uit, die 35 ongeveer gelijk is aan de helft van de afstand 33 waar- over het armgedeelte 29 van het uitsteeksel 17 zich uitstrekt.
In de werkstand zal het uitsteeksel van het woelorgaan 17 een werking op het materiaal uitoefenen die van de as 30 af naar buiten toe is gericht. Het materiaal zal 8105663 * 16 hierdoor enigszins in de richting van de wand 77 gedrukt worden. Wanneer nu de arm 29 in een stand staat, die gestippeld in fig. 3 is weergegeven, zal het materiaal in hoofdzaak in neerwaartse richting door het gedeelte 78 van 5 de openingen 76 wegstromen. Wanneer echter minder materiaal voor de afvoeropeningen aanwezig is of om andere redenen de arm 29 minder weerstand in het materiaal ondervindt, zal dit meer in de werkstand geraken, zoals in voile lijnen in fig. 3 is weergegeven. Hierbij zal dan het door het 10 uitsteeksel aangevatte materiaal in de richting van de wand gestuwd worden zodat het‘materiaal daardoor in het bijzonder door het gedeelte 80 van de afvoeropening 76 afgevoerd kan worden. Op deze wijze zal een gunstig effect bereikt kunnen worden door het woelorgaan om in het bijzonder de 1 5 laatste resten materiaal uit het reservoir te kunnen afvoeren. De opening zoals in figuur 10 is weergegeven zal dus, gezien de werking van het woelorgaan, in het bijzonder geschikt zijn in combinatie met het woelorgaan volgens de uitvinding.
2o In de figuren 11 - 13 is een woelorgaan 85 weer gegeven dat een naaf 86 en schijf 87 omvat. De schijf 87 heeft een vanaf de naaf verlopend conisch gedeelte 88 dat naar boven toe divergeert. Aan de bovenzijde van het conisch gedeelte 88 is een ringvormig gedeelte 89 dat zich 25 loodrecht uitstrekt op de naaf 86 en is voorzien van een neerhangende rand 90. Tegen de omtrek van de rand 90 is een uitsteeksel 91 aangebracht in de vorm van een verende strip uit bijv. verenstaal. De strip 91 is door een klemorgaan 92 en een bout 93 tegen de omtrek van de rand 90 geklemd. Het 30 klemorgaan 92 strekt zich over een hoek 94 van ongeveer 100° om de met de as 30 overeenkomende draaiingsas 93 van het woelorgaan uit. Het uitsteeksel 91 ligt hierbij over een hoek 95 van ongeveer 60° tegen de omtrek van de rand 90 geklemd. De kromming van de rand 90 is gekromd volgens een 35 straal 96 waarvan het middelpunt 102 op een afstand 97 van de as 93 is gelegen. Het middelpunt 102 ligt aan de andere zijde van de as 93 als waar het uitsteeksel 91 zich bevindt.
De buitenomtrek 100 van het klemorgaan 92 is gekromd volgens een straal 101 waarvan het middelpunt 8105663 Π eveneens in het punt 102 is gelegen. Aan de binnenzijde heeft het klemorgaan 92 aan elkaar gelijke, vanaf de omtrek van de rand 90 weg verlopende randen 103 en 104. Het uitsteeksel 91 is zodanig gevormd uit het verend materiaal dat het in de 5 in fig. 11 weergegeven werkstand onder een kleine veerspanning of nagenoeg spanningsloos tegen de rand 103 is gelegen. Hierbij heeft het uitsteeksel 91 een buiten de drager 87 uitstekende woelarm 105, die zich over een afstand 106 vanaf de as 93 uitstrekt, zodanig dat het uiteinde van de woelarm 105 nabij 10 de omtrek van de bodem 7 is gelegen.Het tussen de rand 90 en het klemorgaan 92 geklemde gedeelte van het uitsteeksel 91 heeft een hoogte 107. Vanaf het tussen de rand 90 en het klemorgaan 92 geklemde gedeelte loopt de bovenrand 113 van de woelarm 105 schuin naar beneden zodat het uiteinde van de woelarm 115 15 een hoogte 108 heeft die ongeveer gelijk is aan 1/5 van de hoogte 107. De onderzijde 114 van het uitsteeksel ligt hierbij evenwijdig aan het vlak van de onderzijde van de rand 90, die loodrecht op de as 93 staat. De onderzijde 114 strekt zich over een afstand 109 van bijv 2 mm onder de onderzijde van 20 de rand 90 uit.
De naaf 86 heeft een naar boven toe gesloten boring 115, die is voorzien van een bajonetgroef met een gedeelte 116 dat evenwijdig aan de as 93 verloopt en een loodrecht op de as 93 gelegen gedeelte 117. Voor het gebruik van het 25 woelorgaan kan deze met de naaf 86 op een met de as 19 ^ overeenkomende as bevestigd worden, waarbij de bajonetgroef 116 en 117 kan samenwerken met een aan de as aangebrachte pen die niet nader is weergegeven. De naaf 86 heeft een hoogte 118 die kleiner is dan de totale hoogte 119 van het 30 woelorgaan.
Door het conische gedeelte 88 van schijf 87 kan de naaf 118 korter gehouden worden, wat een lager gewicht van het woelorgaan 85 mogelijk maakt. Verder wor'dt hierbij een goede ondersteuning van de het uitsteeksel 91 dragende rand 35 90 verkregen.
Het uitsteeksel 91 is zodanig tussen de rand 90 en de klembeugel 92 aangebracht dat zij zich vanaf de klembeugel 92 naar achteren uitstrekt ten opzichte van de normale draairichting 120 van het woelorgaan. Evenals is beschreven 8105663 18 voor de woelarm 29 in het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 1 - 5 zal de woelarm 105 tegen de omtrek van de rand 90 gedrukt kunnen worden om een ruststand te kunnen bereiken waarin het nagenoeg niet met het materiaal in aanraking is.
5 De weerstand die de woelarm 105 ondervindt in het voor de afvoeropeningen aanwezig materiaal is afhankelijk van de vorm van de buiten de omtrek van de schijf 87 uitstekende woelarm 105. Om deze weerstand niet te groot te doen zijn is de bovenrand 113 in dit uitvoeringsvoorbeeld naar het uiteinde 10 toe schuin naar beneden verlopend. Om een goede schraap- of veegwerking van het uitsteeksel over de bodem te verkrijgen is de onderzijde 114 zodanig recht gehouden dat deze even-wijdig ligt aan de bodem 7 en op slechts geringe afstand van de bodem ligt tijdens bedrijf.
15 Om tijdens rotatie-van het woelorgaan te voorkomen dat zich nabij het voorliggende einde van het klemorgaan 92 materiaal ophoopt ligt de buitenomtrek 100 nagenoeg op de cirkel volgens de straal 99. De straal 99 heeft het middelpunt in de as 93 en volgens deze straal strekt de om-20 trek van de tand 90 zich uit over althans 180° die is afge-keerd van de zijde waar het klemorgaan 92 is gelegen, een en ander zoals uit fig. 11 blijkt. Bij een woelorgaan dat in een richting roteert tegengesteld aan de pijl 120 kan tussen het klemorgaan 92 en de rand 90 een uitsteeksel • ' 25 aangebracht worden dat zich aan de andere zijde als in fig.
11 is weergegeven uitstrekt buiten het orgaan 92. Hierbij zal de woelarm 105 dan tegen de rand 104 zijn gelegen. Indien het uitsteeksel 91 zodanig uit het verend materiaal is samengesteld dat het gehele uitsteeksel zich over de voile 30 lengte recht uitstrekt, wanneer het niet onder spanning staat, dan kan het uitsteeksel zowel naar de ene zijde uitstekend tussen de beugel 92 en de rand 90 aangebracht worden, een en ander zodanig dat steeds de bovenzijde 11-3 naar boven is gekeerd. Hierbij zal het uitsteeksel 91 onder veerspanning 35 tussen het klemorgaan 92 en de omtrek van de rand 90 zijn gelegen. Het uitsteeksel 91 kan op eenvoudige wijze tussen het klemorgaan en de omtrek 90 op de juiste plaats worden gehouden door ^en enkele bout 93» doordat het klemorgaan 92 tegen een uitkraging 111 van de rand 90 steunt (fig. 13)· 8105663 % 19
De bout 93 strekt zich door een sleufgat 110 in het uitsteeksel 91 uit zodanig dat het uitsteeksel in hoogterichting instelbaar tussen de rand 90 en het orgaan 92 inklembaar is.
In de figuren 14 en 15 is een woelorgaan 126 weer-5 gegeven dat een naaf 127 en een schijf 128 omvat. De naaf 127 en de schijf 128 vormen een drager 129 waaraan een uitsteeksel 132 is aangebracht. Voor bevestiging van het uitsteeksel 132 aan de drager 129 is de omtrek van de schijf 128 voorzien van een uitsparing 130, waarin een klemorgaan 10 131 past. Het uitsteeksel 132 heeft een tussen het klemorgaan 131 en de uitsparing 130 'passend hoekvormig gedeelte 133· Het uitsteeksel 132 omvat verder een woelarm 134 die in een werk-stand rakend aansluit aan de omtrek van de schijf 128 nabij de overgang op het hoekstuk 133· De woelarm 134 strekt zich 15 over een lengte 137 uit zodanig dat het nabij de omtrek van de bodem 7 is gelegen in de in figuur weergegeven werkstand.
De bevestiging van het uitsteeksel 132 aan de schijf 128 is verstevigd door een steun 135 die een met het hoekvormig gedeelte 133 corresponderend hoekvormig deel 138 omvat en 20 daarmede met het deel 133 door het klemorgaan 131 aan de schijf 128 is geklemd met behulp van een bout 139· Het uitsteeksel 132 is evenals het uitsteeksel 117 vervaardigd uit verend materiaal, bijv. verenstaal en zal in ongespannen toestand de werkstand aannemen die in fig. 14 is weergegeven.
25 De steun 135 is eveneens bij voorkeur uit verend materiaal , vervaardigd en strekt zich over een lengte 136 vanaf zijn bevestiging uit die ongeveer gelijk is aan 1/3 gedeelte van de lengte 137·
Het woelorgaan 126 kan op een aandrijvende as 30 aangebracht worden overeenkomstig de bevestiging van het woelorgaan 15 aan de as 19 of zoals beschreven voor het woelorgaan 85. De werking van het woelorgaan 126 komt overeen met de werking van het woelorgaan 15· Bij het oritmoeten van veel weerstand zal de woelarm 134 tegen de omtrek van de schijf 35 128 gedrukt kunnen worden. Ook de steun 135, kan door de weerstand die het in het materiaal kan ondervinden tezamen met de woelarm 134 om de omtrek van schijf 128 gebogen worden. Indien de woelarm‘134 in de werkstand staat die in de werkstand staat die in, fig. 14 is weergegeven en tijdens het 8105663 20 draaien in de richting volgens de pijl 140 voor een obstakel moet uitwijken, zal het na het passeren van het obstakel weer terugspringen naar de stand volgens fig. 14. Om dit terug-springen te begrenzen is de steun 135 aangebracht die een 5 te ver uitwijken van de woelarm 134 in de richting van de pijl 141 voorkomt. Zo wordt voorkomen dat een te grote bulging zal optreden, daar waar de woelarm 134 overgaat in het hoekstuk 133· Op deze wijze wordt de levensduur van het uitsteeksel 132 gunstig beinvloed zonder dat de werking 10 daarvan nadeel ondervindt. Ook in dit uitvoeringsvoorbeeld kan -wanneer het woelorgaan gebruikt moet worden in een strooier waarbij de draairichting tegengesteld is aan de draairichting 140- ~ gebruikt worden, met hetzelfde doel en op dezelfde wijze door het uitsteeksel 132 en de steun 135 15 zodanig tussen het klemstuk 131 en de schijf 128 aan te brengen dat zij zich, in fig. 14 gezien, naar links uitstrekken in plaats van naar rechts. Het klemstuk 131 kan hiervoor tezamen met het uitsteeksel 132 en de steun 135 als het ware over 180° om de hartlijn van de bevestigingsbout 139 20 verdraaid worden.
In de figuren 16 en 17 is een woelorgaan weergegeven · dat veel overeenkomst heeft met het woelorgaan volgens de figuren 6 en 7. Het woelorgaan 47 volgens de figuren 6 en 7 . - omvat een naaf 146 en een schijf 147. Aan de schijf 147 is 25 een uitsteeksel 148 aangebracht, dat is voorzien van een * schamieras 149 die vrij draaibaar is in een uitsparing 150.
Het uitsteeksel 148 heeft in dit uitvoeringsvoorbeeld een stripvormige woelarm 151, waarvan de brede zijde zich evenwijdig uitstrekt aan de schijf 147· De woelarm 151 is 30 evenals de woelarmen 50 en 51, enigszins naar voren gekromd gebogen t.o.v. de normale draairichting 152. Evenals het woelorgaan volgens de figuren 6 en 7 zal bij het woelorgaan 145 de centrifugaalkracht het uitsteeksel 148 in zijn werk-stand tracht te houden. De massa van de woelarm 151 is door 35 de vorm daarvan groter dan bijvoorbeeld de massa van de woelarm van het uitsteeksel 50, zodat het uitsteeksel 148 grotere neiging heeft bij een zelfde toerental om in de werkstand te geraken, resp. daarin te blijven. De invloed 810 5 6 6 3 21 van de centrifugaalkracht die het uitsteeksel in de werkstand tracht te houden, kan beinvloed worden door het veranderen van de afstand 153 waarop de schamieras 150 vanaf de draaiingsas 154 is gelegen. Hiervoor zijn in de schijf 147 nog twee door-5 lopende uitsparingen 155 en 156 aangebracht die op afstanden 157 en 158 van de draaiingsas 154 zijn gelegen, die kleiner zijn dan de afstanden 153· Hierbij is de afstand 158 kleiner dan de afstand 157 en bijvoorbeeld kleiner dan 2/3 van de afstand 153. De afstand 157 heeft een waarde ongeveer midden 10 tussen de afstanden 153 en 158. De invloed van de centrifugaalkracht kan bijvoorbeeld voor verschillende toerentallen van het woelorgaan en daarmede bijvoorbeeld van een verspreid-orgaan aangepast worden door de scharnieras 149 naar keuze in een van de uitsparingen 150, 155 of 156 aan te brengen.
15 De werkwijze van het woelorgaan 145 komt verder over- een met de werking van het woelorgaan 45· Ook het woelorgaan 145 kan bijvoorbeeld twee uitsteeksels 151 bezitten, evenals het woelorgaan 45 > de uitsteeksels 50 en 51 heeft. Het zal duidelijk zijn dat wanneer twee uitsteeksels aanwezig zijn 20 voor elk uitsteeksel twee of meer uitsparingen, zoals de uitsparingen 150, 155 en 156 aanwezig kunnen zijn in de schijf voor de betreffende scharnieras 149.
Op overeenkomstige wijze als in figuur 8 is weer-gegeven, kan het uitsteeksel 151 samenwerken met een verende 25 constructie die op het uitsteeksel een zodanige kracht uit-h oefent dat deze tracht het uitsteeksel in de werkstand te houden die in de figuren 16 en 17 is weergegeven. Bijvoorbeeld kan om de as 149 een veer aangebracht worden overeenkomstig de veer 60 in figuur 8.
30 Bij de woelorganen 45 en 145 volgens de figuren 6 en 7 resp. 16 en 17 kunnen de uitsteeksels los komen van de betreffende drager omdat de betreffende schamierassen van de uitsteeksels vrij naar onderen kunnen bewegen vanuit de gaten waarin de schamierassen zijn gelegerd. In de figuren 18 en 19 35 is een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven waarbij een uitsteeksel vrij draaibaar aan de drager is aangebracht, doch waarbij de scharnieras van het uitsteeksel geborgd is tegen een verti-cale beweging of te wel een losraken uit de uitsparing.
8105663 ♦ 22
In de figuren 18 en 19 is een woelorgaan 160 weer-gegeven dat een naaf 161 en een schijf 162 bezit, een en ander overeenkomstig de woelorganen 45 en 145* Aan de schijf 162 is een uitsteeksel 163 beweegbaar aangebracht, die 5 vergelijkbaar is met de uitsteeksels 50 en 51. Het uitsteeksel 163 heeft een verticale schamieras 164 die in een boring 165 is gelegen. Aan de bovenzijde van het de schamieras 164 vor-mend deel van het uitsteeksel is een borglip 166 aangebracht, die zich vanaf de schamieras in dezelfde richt'ing uitstrekt 10 als het woelarmgedeelte 167. De lip 166 is in doorsnede iets kleiner dan de as 164 en werkt samen met een op de boring 165 aansluitend sleufgat 168 dat zich over de gehele lengte van de boring 165 uitstrekt en smaller is dan de boring 165*
De breedte van de uitsparing 168 is zodanig groot dat de lip 15 166 daar doorheen kan bewegen. Het uitsteeksel 163 kan nu zodanig aangebracht worden dat de as 64 en de lip 66 voor de boring 165 resp. het sleufgat 168 zijn gelegen, waarbij het uitsteeksel 163 vanaf de onderzijde van de schijf 162 daaraan aangebracht kan worden. Na het aanbrengen van de as 164 in de 20 boring 165 zodanig dat de lip 166 boven de bovenzijde van de schijf 162 is gelegen, kan het uitsteeksel 163 gedraaid worden zodat de lip 166 naast de uitsparing 168 op de boven-zijde van de schijf 162 komt te rusten. Op deze wijze werkt de lip 166 en het sleufgat 168 als een soort bajonetsluiting, 25 voor het snel kunnen bevestigen resp, wegnemen van het uitsteeksel 163 van de schijf 162. De draairichting van het woelorgaan 160 is normaal in de richting volgens de pijl 169. Het sleufgat 168 strekt zich vanaf de boring 165 naar voren uit ten opzichte van de draairichting 169. Tijdens het werk 30 zal de woelarm 167 bij het ontmoeten van een weerstand in het materiaal in het reservoir met de as 164 zodanig verdraaien dat deze tegen de draairichting 169 in naar achteren beweegt zodat de lip 166 buiten bereik van het sleufgat 168 blijft.
De werking van het uitsteeksel 163 is gelijk aan de werking 35 van het uitsteeksel 50 en 151 zodat ten aanzien hiervan ver-wezen kan worden naar de voorgaande uitvoeringsvoorbeelden.
De weergegeven bajonetsluiting van het uitsteeksel 163 aan de drager zal op gelijke wijze bij andere uitsteeksels, bijvoorbeeld bide voorgaande uitvoeringsvoorbeelden 8105663 23 gebruiktkunnen worden.
In de figuren 20, 21 en 22 is een uitvoeringsvoor-beeld van een woelorgaan 173 weergegeven dat een naaf 174 en schotelvormige schig'f 175 omvat. Aan de onderzijde van de 5 schigf 175 is een lagerbus 176 bevestigd, waarin een schar-nieras 177 van een uitsteeksel 179 schamierbaar is aange-bracht. Het uitsteeksel 179 omvat een stripvormige woelarm 178 die aan de onderzijde van de scharnieras 177 is bevestigd. In de lengterichting van de woelarm 178 gezien ligt deze on-10 der een hoek 180 van ongeveer 75° ten opzichte van de hart-lijn 182 van de scharnieras 177· De, ten opzichte van de normale draairichting 183, voorzijde van de woelarm 178 is voorzien van een schuine mesvormige rand 181.
De werking van het woelorgaan 173 komt overeen met 15 de beschreven werking van de woelorganen 45 en 145. Big de construct!e volgens de figuren 20-22 zal de schuin naar beneden gerichte ligging van de stripvormige woelarm 178 een goede schraapwerking over de bodem kunnen uitvoeren. In het bigzonder zal hierbij de mesrand 181 goed kunnen dienen 20 om het materiaal van de bodem los te maken dat zich daaraan heeft vastgezet. Big dit woelorgaan zal de woelarm 178 big een te grote weerstand naar achteren kunnen verdraaien zo-dat het onder de schigf 175 komt te liggen. Door eventuele speling waarmee de scharnieras 177 in de boring van de lager-25 bus 176 is gelegen kan de woelarm 178 zich.vanaf de as enigs-„ zins naar beneden uitstrekken. Deze schuin gelegen stand zal mede bereikt kunnen worden onder invloed van het feit dat de woelarm 178 schuin naar voren belt en big bewegen door het materiaal het materiaal op de woelarm een kracht uitoefenen 30 die althans een neerwaarts gerichte component heeft. Hierdoor kan het zign dat het uiteinde van de woelarm 178 de bodem raakt en daarop komt te rusten tigdens haar beweging. Door deze schuine stand kan de werking van de woelarm nadelig beinvloed worden, terwijl verder de bodem en de woelarm op ongewenste 35 wigze aan slijtage onderhevig zign. Om dit te voorkomen kan de as 177 enigszins schuin ten opzichte van de lengterichting van de woelarm 178 aangebracht worden, zodanig dat de as 177 vanaf zign bevestiging aan de woelarm onder een hoek van ongeveer 2° schuin naar boven verloopt, waarbij de as 177 sen 8105663 24 hoek 184 van 88° met de lengerichting van de woelara 178 in-sluit. Hierdoor zal, bij een evenwijdig zijn van de lagerbus 176 aan de naaf 174» de woelarm 178 bij het gemonteerd zijn aan de lagerbus 176 vanaf deze bus enigszins schuin omhoog 5 verlopen. De woelarm 178 wordt dan in een horizontale stand gedrukt bij het bewegen door het materiaal, waarbij de spe-ling van de as 177 in de lagerbus 176 naar een zijde van de as 177 wordt verlegd. Op deze wijze zal tijdens bedrijf de woelarm 178 evenwijdig aan de bodem 177 liggen en haar werking op gunstige wijze kunnen uitvoeren. Het zal duidelijk zijn dat omgekeerd 00k de lagerbus enigszins scheef opgesteld zou kunnen worden. Deze konstruktie kan 00k toegepast worden bij de andere overeenkomstige uitvoeringsvoorbeelden zoals bijv. volgens de figuren 6 en 7» of de figuren 21,23 en 24. In de 15 figuren 23 en 24 is een ander uitvoeringsvoorbeeld weergegeven van een woelorgaan.In dit uitvoeringsvoorbeeld heeft het woelorgaan 186 een naaf 187 en een schijf 188. De schijf 188 is aan de onderzijde voorzien van een vast aan de schijf be-vestigde as 189 waarom het omgebogen einde 190 van een uit-20 steeksel 191 draaibaar is aangebracht. Bij dit uitvoeringsvoorbeeld kan het uitsteeksel 191 van de onderzijde af op de as 189 geschoven worden met het gebogen gedeelte 190.
De werking van het uitsteeksel 191 is overeenkomstig als hiervoor is weergegeven bij de voorgaande uitvoerings-25 voorbeelden. Bij dit woelorgaan zal - evenals in de uitvoe->· ringsvoorbeelden volgens de figuren 18 en 21 - het uitsteek sel slechts onder invloed van de centrifugaalkracht naar zijn werkstand bewegen, die in de figuren is weergegeven. De hoogte 192 van de woelarm 191 zal een grote weerstand in het 30 materiaal ondervinden, zodat bij dit uitvoeringsvoorbeeld het uitsteeksel slechts moeilijk in zijn getekende werkstand zal kunnen komen en snel in de ruststand onder de schijf 188 zal verdraaien.
In figuur 25 is een gedeelte van de schijf 188 weer-35 gegeven overeenkomstig de constructie van het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld. Om de as 189 is in dit uitvoeringsvoorbeeld een uitsteeksel 195 aangebrach;t, dat een bijvoorbeeld uit verend materiaal bestaande woelarm 196 omvat, die ligt inge-klemd tussen een beugelvormig orgaan 197 dat draaibaar om de 8105663 25 as 189 is aangebracht. De beugel 197 kan zodanig zijn ge-vormd en van een zodanig materiaal zijn dat het uitsteeksel 195 gemakkelijk om de as 189 kan verdraaien. De woelann 196 uit verend materiaal kan gemakkelijk verend uitwijken voor 5 harde kluiten in het materiaal. De woelarm kan dan zodanig langs dergelijke kluiten of het materiaal dat zich in het reservoir heeft vastgezet bewegen, dat deze een goede woel-werking veroorzaakt om de kluiten of het vastgezette materiaal los te maken.Ook in dit uitvoeringsvoorbeeld kan het 10 uitsteeksel 195 bij het ontmoeten van een zekere weerstand in het materiaal verdraaien ten opzichte van de door de schijf 188 en de naaf 187 gevormde drager en onder de schijf 188 in de ruststand. verdraaien.
In de figuren 26 eb 27 is een ander uitvoeringsvoor-15 beeld weergegeven van een woelorgaan dat vanuit een werkstand in een ruststand kan geraken. In dit uitvoeringsvoorbeeld is een woelorgaan 200 weergegeven dat een woelarm 201 omvat, die om een horizontale scharnieras 202 aan een as 203 is aange-bracht* De as 203 is vergelijkbaar met de as 19 uit het 20 eerste uitvoeringsvoorbeeld of kan vergeleken worden met de naaf 18 die met een aandrijvende as is te verbinden. De woel- arm 201 is, zoals in het bijzonder uit fig. 27 blijkt, blad-vormig waarbij de onderzijde 204 en de bovenzijde 205 evenwij-.. - dig aan elkaar zijn gelegen. In de stand van de woelarm waar- 25 bij deze zich verticaal op de as 203 uitstrekt liggden de zij-> den 204 en 205 ten opzichte van een vlak loodrecht op de as 203 scheef. Hierbij liggen de zijden ten opzichte van de draairichting 211 van het woelorgaan vanaf hun voorzijde naar achteren toe schuin naar beneden. Het uiteinde van de woel-30 arm 201 heefttwee evenwijdig gelegen zijden 206 en 207 die evenwijdig zijn gelegen aan een vlak loodrecht op de as 203 bij de stand waarbij de woelarm 201 zich loodrecht op de as 203 uitstrekt. Het om de as 202 scharnierbare lager gedeelte 213 ligt in een sponning 208 in de bovenzijde van de as 203* 35 Deze sponning 208 heeft een onderzijde 209 waarop het gedeelte 213 kan rusten in de stand waarin de woelarm loodrecht op de as 203 is gelegen en evenwijdig is aan de bodem, zoals de bodem 7» van het reservoir. De as 202 snijdt de vertikale draaiingsas 210 van de as 203.
8105663 26
Tijdens bedrijf van de inrich ting zal wanneer de arm 201 in de stand ligt die in fig. 26 is weergegeven, roteren in de richting volgens de pijl 211 om de as 210. Hierbij zal aanwezig materiaal in het reservoir door de 5 schuine ligging van de zijden 204 en 205 een opwaartse kraeht op de woelarm uitoefenen doordat materiaal tegen de schuin gelegen onderzijde van de woelarm komt. Wanneer vol-doende materiaal in het reservoir aanwezig is zal deze op-heffende kraeht de woelarm om de as 202 doen scharnieren in 10 de richting volgens de pijl 212, zodanig tot de woelarm 201 een verticale stand inneemt en met zijn hartlijn althans na-genoeg samenvalt met de as 210. In deze verticale stand zal de woelarm de minste weerstand in het materiaal ondervinden, zodat zij - wanneer het reservoir rondom de woelarm is 15 gevuld met materiaal - in d'eze stand zal blijven staan.
Wanneer het reservoir leeg raakt en minder materiaal rond de woelarm aanwezig is, zal deze uit balans raken en om de as 202 verdraaien en verder door de centrifugaalkracht trachten in de stand te komen zoals in fig. 26 is weergegeven, 20 waarbij de woelarm loodrecht op de as 203 staat. Hierbij kan het bevestigingsdeel 213 op de zijde 209 komen te rusten, waarbij de zijde 206 net vrij van de bodem zal liggen. In deze stand geeft de woelarm het meeste effect om het materiaal los te houden en een goede uitstroming door de afvoeropeningen 25 te bewerkstelligen, Vanuit de verticale stand kan de woelarm , verdraaien naar zowel de stand die in fig. 26 is weergegeven als naar een stand die 180° verdraaid ligt ten opzichte van de stand die in fig. 26 is weergegeven. In deze andere stand zal dan de zijde 205 de onderzijde van de woelarm vormen.
30 Door de evenwijdige ligging van de zijden 204 en 205 zal dan de werking van de woelarm niet wijzigen, zodat het niet van belang is naar welke zijde de woelarm uit de verticale stand naar beneden beweegt door verdraaiing om de’as 202. Met de constructie volgens de figuren 26 en 27 word! een woelarm 35 verkregen die bij het leegraken van het reservoir vanuit de rechtop staande stand naar beneden toe kan werken. Hierdoor zal een kleinere hoeveelheid materiaal boven de bodem van bovenaf reeds beinvloed worden om door de afvoeropeningen te worden afgevoerd totdat de woelarm in de stand komt evenwijdig 8105663 « 27 aan de bodem om de laatste resten materiaal door de afvoer-openingen te helpen afvoeren.
In de figuren 28 - 30 is een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven dat in hoofdzaak overeenkomt met het uitvoe-5 ringsvoorbeeld volgens de figuren 26 en 27··. In de figuren 28 - 30 is een woelorgaan 216 weergegeven dat een woelarm 217 omvat, die met een vorkvormig gedeelte 218 draaibaar om een schamieras 219 is aangebracht. De as 219 is aan een met de as 203 vergelijkbare aandrijfas 220 bevestigd. De as 220 is 10 voorzien van een dunne steunplaat 221 waarop het gedeelte 218 van de woelarm kan steunen bij de werkstand van het woelorgaan waarbij deze loodrecht op de as 220 is gelegen.
In dit uitvoeringsvoorbeeld ligt de stripvormige arm 217 met het brede gedeelte meer verticaal dan bij het uitvoerings-15 voorbeeld volgens de figuren 26 en 27. In dit uitvoeringsvoorbeeld liggen de twee evenwijdige zijden 222 en 223 van de woelarm 217 onder een grotere hoek ten opzichte van de normale draairichting 224 van onder naar boven schuin naar voren. Ook in dit uitvoeringsvoorbeeld zal wanneer begonnen 20 wordt met het werken de woelarm in een horizotale stand of te wel een stand evenwijdig aan de bodem van het reservoir liggen, waama het reservoir met het te verspreiden materiaal wordt gevuld· Bij het in rotatie brengen van het woelorgaan door middel van de as 220 in de richting volgens de pijl 224 25 zal het materiaal door de scheve ligging van de bladvormige · woelarm 217 een opwaartse druk op de schuine zijde 222 uit- oefoen. Hierdoor zal de arm naar boven worden gedrukt en in een verticale stand geraken waarbij de hartlijn van de woelarm samenvalt met de centrale as 225 van het woelorgaan en 30 de as 220. De opwaarts gerichte component van de kracht die het materiaal op de zijde 222 van de woelarm 217 uitoefent zal in dit uitvoeringsvoorbeeld geringer zijn dan in het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 26 en 27. Hierdoor zal bij dit uitvoeringsvoorbeeld de woelarm minder snel de 35 neiging hebben in de verticale stand te geraken. Evenals in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld zal de woelarm in de verticale stand blijven staan wanneer het reservoir rondom het woelorgaan goed gevuld is, zodat de woelarm de minste 8105663 28 weerstand in het raateriaal ondervindt. Bij het leegraken van het reservoir om het woelorgaan zal dit naar de ene of de andere zijde kantelen om de horizontale as 219 en naar de volledige werkstand willen bewegen, waarbij de woelarm zich 5 loodrecht op de as 220 uitstrekt, een en ander zoals ten aanzien van het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld is beschreven. Om de in de werkstand onderzijde 226 van de woelarm voldoende dicht boven de bodem te laten werken kan deze iets lager liggen dan de bovenzijde van de plaat 221 zoals uit fig. 29 10 blijkt. Het zal duidelijk zijn dat de scheve ligging van de zijden van de bladvormige woelarm zodanig gekozen kan worden dat de woelarm op de gewenste wijze in de verticale stand geraakt. Indien dit-nodig is kan de woelarm 217 uitwissel-baar zijn met de woelarm met een meer of minder scheve ligging 15 van de zijde om een meer of minder snelle opwaartse beweging van de woelarm te verkrijgen naar de verticalere stand. Eventueel kan voor het wijzigen van deze scheve stand van de zijden het de zijden 222 en 223 omvattende deel verstel-baar zijn ten opzichte van het deel 218 om een as evenwijdig 20 aan de woelarm.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat hiervoor is beschreven doch heeft ook betrekking op datgene wat in de tekeningen is weergegeven en daaruit volgt.
► -Conclusies- 8105663

Claims (54)

1. Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/ of poedervoimig materiaal, voorzien van een reservoir met ten minste 66n afvoeropening voor de afvoer van het materiaal en een in het reservoir nabij de afvoeropening gelegen aandrijf-5 baar van een uitsteeksel voorzien woelorgaan, met het kenmerk, dat het uitsteeksel beweegbaar tussen een werkstand en een uit zijn werkstand zijnde ruststand is aangebracht aan een aandrijfbare drager, waarbij het uitsteeksel zodanig is uit-gevoerd en/of aan de drager is bevestigd dat het althans bij 10 aandrijving van de drager onder invloed van een bepaalde kracht in een werkstand getracht wordt te houden en bij ont-moeten van een bepaalde weerstand in het materiaal in het reservoir vanuit zi-jn werkstand in zijn ruststand kan wor-den bewogen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de met aandrijfmiddelen verbonden drager beweegbaar om een draaiingsas is aangebracht.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het uitsteeksel schamierend om een schamieras 20 ten opzichte van de drager beweegbaar is.
4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager een schijfvormig gedeel-te heeft waaraan het uitsteeksel beweegbaar is aangebracht.
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclu-25 sies, met het kenmerk, dat de drager een bus omvat die aan ► een as van een verspreidorgaan monteerbaar is.
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de bus van een groef of pen voor een bajonetsluiting met de aandrijfas is voorzien.
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat het uitsteeksel vrij beweegbaar is ten opzichte van de drager.
8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het uitsteeksel beweegbaar over de bodem 35 van het reservoir ten opzichte van de drager daaraan is aangebracht ·
9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het uitsteeksel evenwijdig aan de bodem beweegbaar ten opzichte van de drager is aangebracht. 8105663
10. Inrichting volgens een der voorgaande conclu- sies, met het kenmerk, dat het uitsteeksel op korte afstand boven de bodem beweegbaar ten opzichte van bet draagorgaan daaraan is aangebracht. 5
11· Inrichting volgens een der voorgaande conclu- sies, met het kenmerk, dat het uitsteeksel beweegbaar is evenwijdig aan een vlak dat loodrecht op de draaiingsas van de drager is gelegen.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclu- 10 sies, met het kenmerk, dat het uitsteeksel met de drager is verbonden op een afstand van de draaiingsas van de drager.
13· Inrichting volgens conclusie 12, met het ken merk, dat de afstand instelbaar is.
14. Inrichting volgens een der voorgaande conclu-15 sies, voor zover onafhankelijk van conclusie 7, met het kenmerk, dat het uitsteeksel verend beweegbaar is ten op-zichte van de drager.
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het uitsteeksel uit verend materiaal bestaat.
16. Inrichting volgens conclusie 15, met het ken merk, dat het uitsteeksel uit verenstaal bestaat..
17. Inrichting volgens een der voorgaande conclu- sies 14 - 16, met het kenmerk, dat het uitsteeksel aan de omtrek van de drager is aangebracht.
18. Inrichting volgens conclusie 17, met het ken merk, dat de drager een gebogen omtreksvlak heeft en het uitsteeksel om althans een gedeelte van de omtrek van het verspreidorgaan aanbrengbaar is.
19. Inrichting volgens conclusie 18, met het ken-30 merk dat het uitsteeksel tegen veerkracht in langs de omtrek van de drager aanbrengbaar is tijdens bedrijf van de inrichting.
20. Inrichting volgens een der conclusies 15 - 19, met het kenmerk, dat het verend uitsteeksel een in een uit- 35 holling van de drager aangebracht klemstuk omvat.
21. Inrichting volgens conclusie 20, met het ken merk, dat het klemstuk een ringvormig gebogen gedeelte van het uitsteeksel is* :. 8105663
22. Inrichting volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat het ringvormig gebogen uitsteeksel door een spleet met een buiten de omtrek van de drager gelegen woelarmdeel van het uitsteeksel is verbonden.
23. Inrichting volgens een der conclusies 14 - 19, met het kenmerk, dat het uitsteeksel door een klemstuk tegen de omtrek van de drager is bevestigd.
24. Inrichting volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de omtrek van de drager van een uitsparing is voorzien, 10 waarin een deel van het uitsteeksel en/of het klemstuk past.
25. Inrichting volgens conclusie 23 of 24, met het kenmerk, dat het klemstuk althans in hoofdzaak binnen een denkbeeldige cirkel om de draaiingsas van de drager is gelegen, welke cirkel althans een deel van de omtrek van de 15 drager bevat.
26. Inrichting volgens een der conclusies 14 - 25, met het kenmerk, dat het buiten de omtrek uitstekende deel van het uitsteeksel in de werkstand althans nagenoeg rakend aan de omtrek van de drager daarop aansluit.
27. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het uitsteeksel zodanig is uitgevoerd en/of met de drager is bevestigd dat het in twee aan ten op-zichte van elkaar tegengestelde draairichting van het draag-orgaan aangepaste standen daaraan koppelbaar is.
28. Inrichting volgens een der voorgaande conclu sies met het kenmerk, dat het uitsteeksel althans in hoofdzaak stripvormig is.
29. Inrichting volgens conclusie 28 met het kenmerk, dat het stripvormige uitsteeksel zich met de breedte van de 30 strip in hoogterichting uitstrekt.
30. Inrichting volgens conclusie 28 of 29, met het kenmerk, dat het uitsteeksel een breedte heeft van ongeveer 2 cm.
31. Inrichting volgens een der conclusies 28 - 30, 35 met het kenmerk, dat de strip een breedte heeft van ongeveer 1 & 2 mm.
32. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, voor zover onafhankelijk van een der conclusies 15 - 26, met het kenmerk, dat het uitsteeksel lager is gelegen dan het 8105663 t * f schijfvormig deel van de drager en het uitsteeksel in de rust-stand onder het schijfvormig deel zwenkbaar is.
33· Inrichting volgens conclusie 32, met het ken- merk dat het uitsteeksel een scharnieras omvat, die schamie-5 rend in een boring van de drager is aangebracht.
34· Inrichting volgens conclusie 32, met het ken- merk dat het uitsteeksel schamierbaar om een aan de drager aangebrachte scharnieras is aangebracht.
35. Inrichting volgens conclusie 33 of 34, met het 10 kenmerk, dat het uitsteeksel aan de drager is aangebracht door een bajonetsluiting, zodanig dat het uitsteeksel tegen losraken van de drager geborgd is.
36. Inrichting volgens een der conclusies 32 - 35, met het kenmerk, dat het uitsteeksel een gekromd deel bezit.
37. Inrichting volgens conclusie 36, met het ken merk, dat het gekromde deel' ten opzichte van de noimale draairiehting van het woelorgaan naar voren bol is gekromd.
38. Inrichting volgens een der conclusies 32 - 37, met het kenmerk, dat het uitsteeksel staafvormig is.
39. Inrichting volgens een der conclusies 1-37, met het kenmerk, dat het uitsteeksel een stripvomige woelarm bezit, die ten opzichte van de noimale draairiehting van het woelorgaan schuin naar voren naar beneden is gericht.
40. Inrichting volgens conclusie 39, met het ken-25 merk, dat de strip vast is bevestigd met de scharnieras en de scharnieras onder een scherpe hoek ten opzichte van de brede zijden van de stripvormige woelarm is aangebracht gezien in de lengterichting van de woelarm.
41. Inrichting volgens conclusie 39, of 40 met het 30 kenmerk, dat de woelarm in onbelastetoestand zich vanaf de scharnieras uitstrekt onder een hoek die kleiner is dan 90°.
42. Inrichting volgens een der conclusies 1-6, met het kenmerk, dat het uitsteeksel in hoogterichting be-weegbaar is ten opzichte van de drager. 35
43· Inrichting volgens conclusie 42, met het ken merk, dat het uitsteeksel beweegbaar ten opzichte van de drager is om een scharnieras die de draaiingsas van de drager snijdt, waarbij de hartlijn van het uitsteeksel zich althans nagenoeg door dit -snijpunt uitstrekt. 8105663 t
44. Inrichting volgens conclusie 42 of 43, met het kenmerk, dat het uitsteeksel een ten opzichte van de normale draairichting van het woelorgaan scheef staande zijde heeft zodanig dat bij een heweging van het uitsteeksel door het 5 materiaal in het reservoir deze zijde een kracht ondervindt voor het in een omhooggerichte stand brengen van het uit-steeksel.
45* Inrichting volgens een der conclusies 32 - 44, met het kenmerk, dat het uitsteeksel met een verend orgaan 10 is verbonden dat zodanige krachten op het uitsteeksel uit-oefent dat het tracht het· uitsteeksel in de werkstand te houden.
46. Inrichting volgens conclusie 45, met het kenmerk, dat het verend orgaan een schroefveer omvat die om de schar- 15 nieras van het uitsteeksel is gewonden en met έέη einde met de scharnieras en met het andere einde met de drager is verbonden.
47. Inrichting volgens een der conclusies 1- 7, met het kenmerk, dat het uitsteeksel een flexibel orgaan is, 20 dat onder een schijfvoimig gedeelte van de drager daaraan is aangebracht.
48. Inrichting volgens conclusie 47, met het kenmerk, dat het flexibel orgaan een kettingvoimig orgaan is.
49. Inrichting volgens een der voorgaande conclu-25 sies, met het kenmerk, dat het uitsteeksel is gelegen boven een bodem waarin althans een deel van de afvoeropening is aangebracht.
50. Inrichting volgens conclusie 49, met het kenmerk, dat de afvoeropening zich althans gedeeltelijk uitstrekt in 30 een zich omhoog uitstrekkende wand van het afvoergedeelte van het reservoir.
51. Inrichting volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat de afvoeropening zich over een hoogte in de zich omhoog uitstrekkende wand van het afvoergedeelte van het 35 reservoir uitstrekt, die kleiner is dan de hoogte van het uitsteeksel.
52. Inrichting volgens conclusie 51, met het kenmerk, dat het zich.in de omhoog uitstrekkende wand van het reservoir uitstrekkende gedeelte van de afvoeropening zich 8105663 \ * « over een hoogte uitstrekt die ongeveer geligk is aan de halve hoogte van het uitsteeksel,
53* Inrichting zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven.
54. Woelorgaan zoals hiervoor is beschreven en kennelijk is bestemd om te worden toegepast big een inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal. —O—O—O—O—O— ► 8105663
NL8105663A 1981-11-03 1981-12-16 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal. NL8105663A (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8105663A NL8105663A (nl) 1981-11-03 1981-12-16 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
DE8282201375T DE3278098D1 (en) 1981-11-03 1982-11-02 Device for spreading granular and/or powdery material
EP82201375A EP0078585B1 (en) 1981-11-03 1982-11-02 Device for spreading granular and/or powdery material

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8104960 1981-11-03
NL8104960 1981-11-03
NL8105663 1981-12-16
NL8105663A NL8105663A (nl) 1981-11-03 1981-12-16 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8105663A true NL8105663A (nl) 1983-06-01

Family

ID=26645729

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8105663A NL8105663A (nl) 1981-11-03 1981-12-16 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP0078585B1 (nl)
DE (1) DE3278098D1 (nl)
NL (1) NL8105663A (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4002408A1 (de) * 1990-01-27 1991-08-01 Amazonen Werke Dreyer H Schleuderduengerstreuer
ES2076097B1 (es) * 1993-07-19 1998-10-16 Maquinaria Agricola Sola S L Perfeccionamientos en maquinas esparciadoras de abono.
DE19701610A1 (de) * 1997-01-17 1998-07-23 Amazonen Werke Dreyer H Schleuderstreuer
JP2017060418A (ja) * 2015-09-24 2017-03-30 株式会社クボタ 水田作業機

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3807643A (en) * 1972-11-27 1974-04-30 Cyclone Seeder Co Material agitator for a spreader
JPS5336933A (en) * 1976-07-01 1978-04-05 Shiyunichi Akazawa Short fiber spreader
DE2831222A1 (de) * 1978-07-15 1980-01-24 Amazonen Werke Dreyer H Schleuderstreuer, insbesondere fuer duengemittel
DE2906791C3 (de) * 1979-02-22 1981-07-16 Fa. Heinrich Wilhelm Dreyer, 4515 Bad Essen Streugerät für Kunstdünger o.dgl. körnige oder pulverige Stoffe

Also Published As

Publication number Publication date
EP0078585A1 (en) 1983-05-11
EP0078585B1 (en) 1988-02-10
DE3278098D1 (en) 1988-03-17

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US6488403B2 (en) Food mixer with whisk attachment
US3038643A (en) Devices for spreading granular or powdery material
US8869686B2 (en) Devices and methods to disintegrate foods
US4071920A (en) Sweeper
CN112638218B (zh) 用于搅拌碗的刮铲
WO2018147843A1 (en) Reinforced hand scoop
GB2029185A (en) Centrifugal spreader
US2799086A (en) Measuring and scooping cylinder
NL8105663A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
US2046603A (en) Spreading machine
NL8901903A (nl) Machine voor het verspreiden van materiaal.
US7341009B2 (en) Seed hopper
NL192422C (nl) Kunstmeststrooier.
US3380186A (en) Minnow bucket
NL1013895C1 (nl) Rotor voor het versnellen van een stroom korrelvormig materiaal.
NL8600868A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal en werkwijze voor het opvangen van materiaal.
NL8500759A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrelen/of poedervormig materiaal.
NL193302C (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
US4767218A (en) Mixing paddle assembly
NL8204896A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL1038424C2 (nl) Voederinrichting.
US2627364A (en) Fertilizer and lime spreader
DE69628047T2 (de) Rührvorrchtung für ein automatisches kochgerät
NL2005585C2 (nl) Machine voor hooiwinning.
FR2742630A1 (fr) Appareil d&#39;arrachage d&#39;objets tels que betteraves

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable